Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WE.E.KB.L.AD. Y0.0,8. N.ED.E.RLA.N.D.
7. Dec.. '13., . Na. 1902.
ONTWERP TOT HET MAKEN VAN EEN PARALLELSTRAAT BIJ DE LEIDSCHE STRAAT
Met dit voorstel hebben zich thans ten volle vereenlgd de bouwmeesters K. P. C. DE BAZEL en H. P. BERLAQE NZN., de
voorzitter van Amstelodamum Prof. Dr. H. BRUGMANS, en Dr. JAN VETH. De hierboven wat leege brugpleintjes denke men
zich In 't midden met iets beplant of bebouwd. Gelijk men ziet is het sloopen van perceelen aan het Koningsplein niet nood
zakelijk: zooals immers de Leidsche straat op oen Stadsschouwburg toeloopt, kan de nieuwe Leidsche straat de even ver
verwijderde Heerengracht-huizen vór zich hebben. Daar verder het onteigenen van aan de Leidsche straat grenzende perceelen
ook niet noodzakelijk is (voor de stadsfinanciën misschien wel gewènscht), heeft men hier een, in elk geval even goedkoop als
afdoend en echt Hollandsch plan.
Twee Leidsche straten
In ons vorig nummer hebben de hierboven
genoemde gezaghebbende personen zich ver
klaard vór het plan, dat wij, in navolging
van een anoniem Babonné"-inzender in De
Telegraaf, hebben gepropageerd. De heer
de Bazel, uit wiens artikel sommigen af
leidden, dat hij niet dezelfde volkomen in
stemming had betuigd met ons voorstel als
de drie andere heeren, heeft in het Alg.
Handelsbl.van2 Dec. dit misverstand hersteld.
Ook hij heeft zich thans zonder reserve uit
gesproken voor de traceering eener parallel
straat ten zuiden der bestaande Leidschestraat.
Hij schreef o. a.: Bij mijne beschouwing
in De Amsterdammer noemde ik reeds als
voordeel het uitbreiden van het aangezicht
van dit stadsdeel; hiermede gaat samen
groote vermeerdering van etalage- en winkel
ruimte, waaraan naar mij, van op dit gebied
deskundige zijde, werd medegedeeld, groote
behoefte bestaat. Door aanleg dezer tweede
straat zou dus tevens, op zeer doeltreffende
wijze, wijl. in deze concentratie een groote
deugd is, een vraagstuk worden opgelost,
waarmede men vooral voor eerste klas
winkelzaken in bijna alle groote steden te
kampen heeft.
Zeer vermoedelijk zullen om al deze rede
nen de twee Leidschestraten dan ook niet
duurder worden dan n verbreed, daar er*
dus eene belangrijke aanwinst van veel
opbrengende winkelruimte van eerste
qualiteit verkregen wordt.
Het komt er daarbij dan echter op aan,
zoodanige methode te kiezen dat bij rede
lijke kans voor den particulieren onder
nemer niet alle financieele winst de ge
meente ontgaat.
Zeker is echter ook m. i. dat het aan
leggen van een tweede Leischestraat, wat
de karakteristiek der stad betreft, een min
der ingrijpende proef is dan het verbreéden
der bestaande".
Tegenover hen, die vreesden, dat in het
blok tusschen de twee straten licht kon ont
breken, stelde de heer de Bazel zeer terecht,
dat men toch de diepte dier bouwblokken,
want het tracee der straat, zal kunnen bepalen
zooals men wil.
liiHiiiiiiiiiiiiimmiiiiiiiii
tegen hetwelk wij te velde trekken en dat wij
moéten bestrijden, berust, enkel en alleen, op
het behoud der overheersching, der antithese.
En de schrijver gaat nog verder, onder
approbatie der op staatkundig gebied des
kundige redactie, waar hij op de volgende
bladzijde verzekert: Want juist in hetscherpe
dier tegenstelling ligt hoe vreemd het
allicht klinken moge de beste waarborg
voor de durende vriendschap tusschen blank
en bruin." Het klinkt zoo gek niét. Het is
zelfs heel begrijpelijk. De schrijver bedoelt,
en hierin is hij volkomen gerechtvaardigd,
de vriendschap van den bevelenden meester
voor den gehoorzamenden dienaar. Die
vriendschap kan alleen worden versterkt
door den afstand tusschen beiden zoo groot
mogelijk te doen zijn. En als er eenig be
zwaar tegen de meening des schrijvers zou
zijn, dan is het dit, dat bruin opgehouden
heeft genoegen te nemen met zulk een
vriendschap.
E. F. E. DOUWES DEKKER
Gesprekken met socialistische
auteurs
i
HERMAN ROBBERS (* Sept. 1868)
De oogen van dezen man, die iets
beschermends in zijn lange gestalte heeft,
zouden mij te nuchter lijken, indien niet de
langdurige inwerking van de brilleglazen
hun uitdrukking vervaagd had. Neen, nu
ik goed kijk is er toch iets peinzends in, dat ook
wel past bij den ietwat scheef getrokken,
breeden, een groote ontvankelijkheid teeke
nenden mond. Dat hij het hoofd voorover
draagt komt ook eigenlijk niet doordat hij
van zijn respectabele lichaamshoogte op alles
dat hem omgeeft moet neerzien: Nadenkend
beluisteren van stilte en eigen stemming is
er de oorzaak van. En nu hij voor mij zit,
met de aarzelende glimlach van de eerste
kennismaking op het gelaat, begrijp ik ook
waardoor zijn borstelige pruik midden op
het voorhoofd is uitgegraven. Kijk, hij heeft
het, ondanks betrekkelijke welgesteldheid,
in het leven niet gemakkelijk gehad en ook
in deze gezellige,-comfortabele studeerkamer
heeft hij menigmaal moeten vechten met
zich zelf, en dan heeft hij de bevende vin
gers op het plekje dat nu kaal is geworden
tegen zijn voorhoofd gedrukt Met zoo
iemand kan ik goed praten: deze hier weet,
dat ons innerlijk geen product van de om
standigheden is of mag zijn, maar wat
ons brein ons ook wijsmake, zijn eigen
weg moet zoeken.
Als ik hem nu vraag onder welke om
standigheden het hem bewust is geworden
dat hij als schrijver zou optreden, blijkt mij,
geheel in overeenstemming hiermede, hoe
hij juist staat tusschen de mannen van '80
die zich aan eigen gemoed verslaafden en
de jongere generatie die de inblazingen des
gemoeds met verstandelijke overwegingen
Men heeft ons in den loop van deze week
nieuwsgierig gemaakt naar een hoofdartikel
in het Nieuws van den Dag van 13 Oct., op
denzelfden avond verschenen, waarop het
briefje van den abonné" in De Telegraaf
stond, in welk hoofdartikel, ons tot dan
toe onbekend, ook sprake is van een
parallelstraat. Hadden wij er eerder van
kennis genomen, wij zouden tegen den geest
van dit artikel en tegen de parallelstraat,
die erin wordt aanbevolen, eerder hebben
gewaarschuwd. De redactie van Het Nieuws,
die zich zeer verdienstelijk maakte door het
eerst in de pers uiting te geven aan den
wensch hetWillemsparkweg-tramverkeer over
een brug tegenover de P. C.zn Hooftstraat
naar de Leidschestraat te leiden, gaat in dit
artikel uit van de gedachte, dat een verbreède
Leidschestraat tégezellig en daarom toch weer
tédruk zou worden .., en beveelt aan, paral
lel aan de Leidsche straat, een soort Leidschen
boulevardweg (?den breeden lichtweg" noemt
het blad hem) te traceeren, die dan het
geheele tramverkeer en het grootste deel van
het rijtuigverkeer kon opnemen, terwijl de
Leidsche straat voor de wandelaars bleef.
Het Nieuws zou dus een weg willen heb
ben, dien wij juist wenschen dat niet komt:
per slot immers een verbreède Leidsche
straat, kaal naast de Leidsche straat, zooals
de N.-Z. Voorburgwal kaal is gebleven naast
de Kalverstraat. Deze breede lichtweg" van
Het Nieuws zou natuurlijk door hooge ge
bouwen moeten geflankeerd zijn ... hoe
denkt gij u het half hooge half lage, nu zér
smalle middenblok?... De gezellige drukte van
tram en rijtuig en wandelaar, waaraan de
Leidsche straat, arm aan goede architectuur,
haar karakter mede dankt, zou verloren
gaan. Ons zoo te zeggen onfeilbaar systeem
om door traceering van een even breede en
even hooggebouwde nabije parallelstraat
wat we goeds hebben te verdubbelen wordt
door dit half goede, half verkeerde (dat is
te zamen dubbel verkeerde) voorstel ontkend,
en, werd zoo iets ooit uitgevoerd, ontwricht.
Wij zijn dus verheugd, dat men op dit plan
onze aandacht gevestigd heeft, en hopen dat
het Nieuws zich in deze geheel aan onze
zijde wil scharen.
Nu door het initiatief van dit Weekblad
tracht te leiden, of te onderwerpen. In den
loop van ons gesprek verwondert het mij
telkens hoe hij zich bijna blindelings tus
schen die beide richtingen door oriënteert,
en ik zou hier aan philosophische vinding
rijkheid gaan denken, ik heb pas van
een buitenlandsch dichter vernomen dat wij,
Hollanders, richtingen scheppen of 't niets
is als ik zijn theorieën niet belichaamd
voor mij had zien staan, indien ik ze niet
had weergevonden in %ijn blik, in de trekken
om zijn ontvankelijk-wachtenden mond, en
in dat heldere, rustige
wiskunstenaarsvoorhoofd, dat als ik 't eens zoo mag zeggen
inéer denkt dan de ziel kan navoelen. Maar
hierbij word k onmiddellijk getroffen door
het inzicht dat hij precies zijn positie kent,
dat ik zijn gelaat niet verder behoef te ont
leden. Hij vertelt het me precies zooals ik
het verwacht heb, hij is een Hollander naar
mijn hart, hij heeft zich rekenschap ge
geven" zooals die buitenlandsche kunste
naar mij zeide, dat alle Hollanders doen.
Hier volgt zijn antwoord op de
allesbeheerschende vraag, die ik boven kortelijk
aangaf:
Eigenlijk gezegd heb 'ik als kind zoo
lang ik mij herinneren kan al geschreven.
Ik was een jongen die altijd las en daarbij
al gauw de neiging kreeg zelf verhaaltjes
en sprookjes te maken. Dat is parement een
drang van mij geweest. Ik had als jongen
van acht of negen jaar de gekke gewoonte
om als ik een verhaaltje gelezen had, het
op mijn manier na te vertellen, liefst op
rijm, en met dergelijke gedachten ben ik
altijd bezig geweest. Zooals u weet ben ik
in Rotterdam geboren en opgevoed, en als
leerling van het gymnasium krijg je al gauw
wat meer quasi litterairen omgang dan
op andere scholen. In de derde of vierde
klasse hadden wij een zoogenaamden litte
rairen club. Daar moesten wij dan opstellen
voor maken. Maar vór dien tijd had ik al
lang het plan dit voor mij zelf te doen.
Gelukkig heb ik niet vroeg gepubliceerd.
Ik ben daarmee pas begonnen toen ik vier
entwintig was.
Dat was dan toch zeker werk van
geheel anderen aard? vroeg ik, om het
gesprek op de principiëele zaak te brengen.
Och, bij mij is daar niet zoo'n groot
verschil in. Het schrijven is bij mij niet
voortgekomen uit de lust om een of ander
idee te propageeren of om in fcen of ander
opzicht aan de menschen iets te willen
geven. Ik heb slechts willen voldoen aan
een zeker pleizier om een verhaal te schrijven.
Het was een soort liefhebberij van mij,
zooals de menschen alle mogelijke lief
hebberijen kunnen hebben. De een timmert
graag, de ander schrijft graag.
Ik verzocht hem, nu weer terug te komen
op zijn verhouding tot litteraire scholen en
richtingen, waarover hij zooeven was be
gonnen.
Ik heb zeker het gevoel, zoo hernam
hij, bij de litteraire beweging van dien tijd
te behooren, zonder in engeren zin mij te
hebben gerekend tot de Nieuwegidsbeweging.
Hoe omschrijft u eigenlijk de Nieuwe
gidsbeweging?
Deze beweging is al dikwijls gedefi
nieerd, en dat is in het algemeen wel juist,
als een kleinere renaissance, een weeropleving
van de persoonlijkheid tegenover de alge
meenheid. Maar toch geloof ik, dat door
't parallelstraat-plan onder ieders aandacht
is gekomen en 't voornaamste plan is ge
worden waarover men spreekt, komen de
menschen, die hetzelfde idee hadden hun
weinig inzichtige lijfbladen eraan herinneren,
dat zij bij hen vroeger met een
parallelstraatplan zijn aangekomen. Aldus de heer Joh.
E. Wolff Ezn., die door het Handelsblad op
14 Oct. in een overigens onleesbaar artikel
in resuméis vermeld en die -nu zijn plan
geheel ontvouwt, nr. van 4 Dec. Avondbl.,
een plan, dat 't zelfde is als 't onze. Deze
heer is dus, voor zoover wij weten, de
eerste geweest die het door ons aan 't licht
gebrachte en gepropageerde voorstel het
meest doordacht en uitgewerkt h?eft inge
zonden aan een redactie.
Om nu geheel volledig te zijn nog dit:
Men heeft er ons op gewezen, dat de ano
nymus in De Telegraaf niet de parallelstraat
heeft voorgesteld, zooals wij die hebben
geteekend, en zooals die na ons door
de hier bovengenoemde gezaghebbenden met
warmte is verdedigd. Inderdaad heeft de
anonymus voorgesteld een weg te trekken
in een schuine richting van 't Leidsche
Plein naar de Prinsengracht en van het
Koningsplein naar de Keizersgracht" en
alleen geheel parallel tusschen Prinsengracht
en Keizersgracht. Wij willen hem echter om
dezen eenen vreemden zijsprong" niet be
tuttelen, daar hij in wezen hetzelfde heeft
bedoeld als wij na hem: een doorgaande bewe
ging van alle verkeer in beide even breede en
(niet ongeveer maar geheel) parallele straten.
* * *
Er komen nu weer allerlei nieuwe plannen
los! Zoo fantaseert een architect een weg
Koningsplein-Vossiusstraat. Al deze voor
stellen zijn, net als het voorstel van B. en W.
en net als het voorstel-demping Leidsche
Gracht, reeds daarom practisch" veroordeeld,
omdat zij, een weg denkend op belangrijken
afstand van den bestaanden verkeersweg,
slechts pogen van nut te zijn voor n der
twee groote wijken (Overtoom en
Willemsparkkwartieren), die in de Leidsche straat haar
natuurlijken en gezamenlijken uitweg hebben.
Men behoeft niet meer te zoeken: Het
zal moeten beslist worden tusschen ver
breeding en parallelstraat.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiMiHiiiiiitiimiiiiliiitiiiiiMiiiiimimiiiMiiiiiMiiiMtiH
verschillenden in den laatsten tijd te sterk
de nadruk gelegd is op het op de spits
gedreven individualisme," zooals men het
noemt, en daarmee ben ik het niet eens.
Op de spits gedreven individualisme" is
werkelijk een ontzaglijk groot woord, en
als gij nagaat wat het zou beduiden, dan
geloof ik, dat er heel wat anders voor den
dag zou komen als de Nieuwegidsbeweging.
Over het algemeen kan men zeggen: In
Nederland zoowel als in de omliggende
landen is omstreeks 1880 een zekere
verfrissching ontstaan, vooral tegenover den
sleur en de zelfgenoegzaamheid van de
liberale bourgeoisie, ongeveer hetzelfde als
ook gebeurd is in de periode van de roman
tiek, een vijandig staan van de jongeren
tegenover de zelfgenoegzaamheid van de
gevestigde menschen die maar geld ver
dienen en daarmede tevreden zijn. Na de
Fransche Revolutie heb je meer en meer
gekregen een tevreden burgerij die zijn doel
bereikt had, die kon doen wat hij wilde en
een hoop geld kon verdienen. Dat platte,
banale, bevredigde de jongeren niet. Zij
stelden daar tegenover een zoeken naar
idealen, dat dan vooral het oog richtte op
de middeleeuwen, op een avontuurlijk leven,
waarin meer hoog en laag viel te ontdekken.
Dit nu is niet heelemaal hetzelfde als een
op de spits gedreven individualisme. Het is,
pok een behoefte om wat dieper te graven
in de dingen des levens.
Maar hoe staat het nu met de uiting:
hoe zieker zenuwen, hoe beter kunst," die
men in dien tijd zoo vaak kon vernemen ?
Ook dat moet niet zoo letterlijk worden
opgevat. U moet hier ook in willen zien
een drang om te komen uit het banale en
normale (dat doodend kan zijn voor het
eigenlijke leven) een streven naar een
intenser leven, en wanneer ik de Nieuwegids
zoo bekijk, dan geloof ik, dat ze over het
algemeen is te vergelijken met hetgeen men
ook in de omliggende landen kon waar
nemen. Wij Hollanders hadden het idee,
dat wij tamelijk eenig zijn geweest met
onze Nieuwegidsbeweging, maar wanneer
wij de zaken breeder bezien, dan is in de
buitenlandsche litteratuur toch overal een
dergelijke verfrissching merkbaar.
Nou, het is natuurlijk verbazend moeilijk
voor mij om te kunnen zeggen, of het bij
mij mér is geweest de omgevende wereld
die mij tot een zekere verwantschap heeft
gebracht met die beweging, of wel het
voorbeeld van de tachtigers, die ouder waren
dan ik en wier bestaan ik toch kende.
Trouwens, al lees je ze niet veel, dan ruik
je ze toch, de dingen hangen in de lucht,
nietwaar? Het is heel moeilijk uit te maken,
of dit mij sterk geinfluenceerd heeft, dan
wel of dezelfde oorzaken bij mij en hen
dezelfde gevolgen hebben gehad.
Netscher heeft eens in de Hollandsche
Revue geschreven, dat Phocius, dat was ik,
achter niemand aankwam, en dat is be
trekkelijk juist, al kwam ik ook eenigszins
achter de Franschen aan, voor zooverre ik
die gelezen had. Ik had de bedoeling, die
verschillende moderne Fransche schrijvers
hadden, in de eerste plaats: werkelijk zoo
eerlijk mogelijk en zoo zuiver mogelijk mij
zelf uit te spreken. Ik had en heb altijd be
houden de behoefte om absoluut niets te
zeggen dat ik niet diep zou kunnen ver
antwoorden. Natuurlijk, dat is iets wat je
wel zeggen kunt, maar je weet er tevens
bij, dat je dikwijls meegesleept wordt door
het rhytlrme, de stijl, de beweging van wat
je schrijft. Alles gaat natuurlijk gepaard met !
een zekere opwinding, en ik wil niet een
soort vaft veer op mijn hoed steken en niet i
beweren, dat ik mij altijd zoo diep heb
uitgesproken, dat ik niet eerlijker zou kunnen
maken wat ik geschreven heb. Maar ik heb
mijn best gedaan, laten wij dit in het al
gemeen vaststellen.
Ik vroeg nu, of hij dan de levensverschijn
selen op dezelfde manier apprecieerde en
verklaarde als de Fransche naturalisten. Hij
antwoordde hierop:
Ik had,.er over het algemeen heel weinig
van gelezen zooals ik in het algemeen weinig
gelezen had op dien leeftijd. Wat ik er van
verwerkt had, is voornamelijk de drang om
zuiver en eerlijk te zijn. In anderen zin heb
ik mij nooit naturalist gevoeld. Ook sta ik
verder van Zola af, in zooverre ik den zuiver
beschrijvenden kant, dien hij zoo sterk heeft,
nooit krachtig in mij heb voelen leven. Ik
heb nooit sterk geambieerd, om dat in het
Hollandsch te gaan doen. Ik heb het gevoel
gehad, dat daarvoor mijn werk niet was,
daarvoor heb je schilders, dat wij er voor
namelijk voor waren om de innerlijk
menschelijke bewegingen weer te geven en de ver
houdingen van de menschen onderling. Als
ik zou moeten samenvatten wat ik heb
geschreven, en wat achteraf mijn bedoeling
is geweest, dan kan ik het zoo zeggen, dat
ik de behoefte had na te gaan of in ons
moderne leven, zooals het nu is, nog sommige
sublieme gevoelens mogelijk zijn, en zoo ja,
welke. En wanneer ik die vond dan was
het mijn grootste heerlijkheid die te be
schrijven.
Ik geloof, dat dit min of meer bewust bij
heel veel schrijvers de bedoeling is. Ik ge
loof, dat de romantici hetzelfde wilden.
Wanneer een man als Ary Prins schrijft zijn
Heilige Tocht", dan moet hij dat met een
dergelijke bedoeling doen. Met een eenigs
zins sterker pessimistischen kijk op de
moderne wereld, laat hij zich daarvan af
drijven en tracht in een vroegeren tijd bij
een heel ander leven het sublieme terug te
vinden.
Ik nu geloof, dat er nog altijd in ons
dagelijksch leven heel fijne momenten zijn,
waarin subliem gevoeld wordt, en dat is
het eenige dat mij aantrekt in het leven,
dat mij ook aantrekt in de kunst, en dat ik
daarom geven wil.
Nu is natuurlijk maar de vraag: wat be
doel je met het sublieme" ? In dat opzicht
ben ik misschien eenigszins een rare kerel.
Ik vind bijv. subliem, laat ik zeggen, in een
stille nacht een moeder die met haar kind
zit bij een nachtlichtje en niet naar bed wil
gaan, ofschoon haar voeten ijskoud zijn,
omdat het kind op haar schoot zoo lekker
slaapt. Ik geef maar een voorbeeld, om te
zeggen, dat ik niet wil trachten in hoog
geestelijke gesprekken het sublieme te be
naderen, omdat ik-overtuigd ben, dat iemand
in zijn eenvoud, wanneer hij maar tracht
zich zelf te zijn, de subliemste momenten
bereikt. Daarom ook voel ik mij in de
Nederlandsche litteratuur het meest aangetrokken
tot Van Looy, omdat niemand meer dan hij
in onze moderne litteratuur dat bereikt heeft:
de verheerlijking van het leven en de godde
lijkheid van den mensch te bewijzen in zijn
woord.
Hier merkte ik op, dat mij nu, evenals in
de beschrijving van zijn wording als auteur, *)
getroffen had, hoe hij uitging van het gewone
dagelijksche leven en hierbij stilzwijgend
aannam, dat dit overwegenden invloed uit^
oefende boven het hooger geestelijk leven,
ja, daarboven te stellen was. Is dit inzicht
van mij juist ? vroeg ik.
In zekeren zin komt het daarop neer.
Het dfepste gevoelsleven kan zich dagelijks
in .de meeste dingen uiten, en juist wanneer
je hart er naar streeft, zul je het niet be
reiken. Wanneer je gewoon maar je gang
gaat, en niets meer voelt dan je voor de hand
vindt te liggen en je het mooiste vindt, dan
zul je heel dikwijls vanzelf het sublieme
bereiken.
Ik kan dit ook toepassen op het terrein
van de kunst. Er is een boel zoogenaamde
didactische litteratuur geschreven, waarin
getracht wordt de menschen beter en braver
te maken, terwijl de echte artiest wel weet,
dat dat allemaal eenvoudig verkeerd is en
je niets beters kunt doen dan mooie
dingen maken. Dat komt doordat juist het
allersubliemste in den mensch, het edelste,
door iemand die er didactisch naar zou streven
niet kan worden bereikt. U moet weten,
ik ben nu een beetje vol van de Heilige
Tocht" van Prins, omdat ik dat boek juist
ernstig bestudeerd heb. Ik heb er van ge
schreven: dat er absoluut geen moralistische
strekking in gezocht kan worden, maar dat
er wel een hoog moreele, of liever ethische,
werking van uit gaat, omdat er ethisch niets
hoogers bestaat dan de schoonheid. Ik ge
loof, dat iemand alleen maar goed is in zijn
schroomvollen eerbied voor het heilige, het
kinderlijke en het vrouwelijke. Wanneer
men dat gevoelt is men goed. Maar zoodra
men gaat denken, komt men tot allerlei ver
troebelingen. Dat zou Vader Cats den
menschen in zijn gedichten niet hebben
kunnen vertellen, niet waar? Zoodra je
didactisch te werk gaat, moet je de menschen
al redeneerend er toe brengen goed te zijn.
Maar wanneer je de menschen kunt ont
roeren door schoonheid, dan worden zij
vanzelf goed. Ik herhaal: het is nooit mijn
bedoeling geweest, de menschen met mijn
boeken beter te maken, maar iedereen, ook
een artiest, heeft toch behoefte aan de
ethische verdediging van zijn werk.
Nu moet U dit goed in het oog houden.
In hoogeren zin erken ik geen verschil
tusschen ethiek en aesthetiek, en dat kan ik
heel goed verdedigen.
Er bestaat maar n mooi, en dat is voor
alle menschen hetzelfde. En of dat nu is
een boom of een stuk kunst of een daad,
het blijft hetzelfde. Ik geloof juist, dat de
schoonheid van de daad voor de
minstontwikkelden het meest begrijpelijk is.
Als je gaat onder het volk dan merk je
wel, dat zij voor de kunst niet voelen, de
schoonheid in de natuur niet zien. Maar
wanneer iemand verricht een of andere faire
daad, gén wraak neemt, of edelmoedigheid j
betracht tegenover een vijand, of iemand i
hulp biedt onder moeilijke omstandigheden,
*) Dit gedeelte is hier met het oog op j
de plaatsruimte weg gelaten. De belang- j
stellende lezer zal het vinden in definitieve
uitgave van deze schetsen, die bij de W.B. '<
verschijnt.
dan wordt door het volk gezegd: dat is
mooi. En dat soort ontroering, waarbij zij
blij zijn dat zij menschen zijn, dat is altijd
weer de schoonheidsaandoening, en het is
precies hetzelfde of je een mooien boom
ziet, een mooi landschap, een stuk kunst.
In hoogeren zin is er geen verschil tusschen '
ethisch en aesthetisch mooi: er is maar ?
n mooi.
Mocht ik dus aannemen, dat in zijn
levenssysteem de eenvoudige daad gesteld
werd boven wat men(in het Marxistisch patois,
dat hij nu en dan gebruikt) zou kunnen noemen
den geestelijken bovenbouw in het
menschelijk leven, dat de geestelijke uitingen
beheerscht werden door wat men zou kunnen
noemen het practische leven, practisch ge
nomen in de beteekenis van handelend?"
Ik geloof, dat het geheele leven geleid
wordt door het onbewuste. Je kunt je best
doen om je leven uit te denken, om heele
maal bewust te leven, maar de eigenlijke
impulsen komen voort uit je diepere zijn,
dat op zich zelf een mysterie is en dat je
begrip niet aanraken kan. Ik ben wel lid
van de S. D. A. P., maar ik zou heelemaal
niet toe wenschen te geven de theoretische
bewering van het historisch materialisme,
dat je het geestelijke heelemaal kunt be
schouwen als een bovenbouw, zooals de
gewone uitdrukking luidt, van de toestanden
die ontstaan zijn door de productie-wijze.
Ik begrijp volkomen, dat iemand tot deze
bewering gekomen is. Je ziet bij alle moge
lijke ontdekkers in de wereld dat, wanneer
zij iets ontdekt hebben dat een groote waar
heid bevat, zij de neiging hebben om te
denken dat dit nu alles is. En zoo is het
ook gegaan met Marx en zijn tijdgenooten,
die de groote waarde van de productiewijze
hebben doorzien. Maar zooals de theorie
luidt; is zij een uitschakeling van het my
sterie. Er zijn geestelijke stroomingen, waar
van de oorzaken geheel en al mysterieus
zijn. Is het bijv. niet absoluut geheimzinnig,
dat alle geestelijke stroomingen gaan tot een
zekere mate van verzadiging en dan komen
tot hun tegendeel en omslaan in reactie?
Dat kunt u onmogelijk verklaren uit een
theorie die eenvoudig aanneemt, dat het
geestelijke zou zijn een bovenbouw van het
materiëele. Maar, al ben je geen theoretisch
aanhanger van het historisch materialisme
en alle theoriën van Marx, kun je heel goed
lid zijn van de S. D. A. P., en met alle kracht
medewerken in die richting omdat je over
tuigd bent, dat wij nu zeker een paar eeuwen
lang werken moeten in de richting van het
gemeenschappelijke, voordat wij weer aan
de rechten van het individu denken. Want
de waarheid ligt voor mij in een zoo
natuurlijk mogelijke harmonie van individu
en gemeenschap, zooals dat bijv. in
Civitas", het boek van Tresloqg, zoo juist is
uitgedrukt. Hij zegt duidelijk, dat de men
schen niet alleen hebben neiging tot zelf
behoud en zelfverdediging, maar dat ieder
zich voortdurend voelt lid van de gemeen
schap, dat ieder tot op zekere hoogte even
goed kuddedier is als individualist, omdat
louter individu zijn met het menschelijke in
het algemeen niet vereenigbaar is, geestelijke
afdwalingen daargelaten. En dat is ook
daardoor te bewijzen, dat zooveel van die
boeken die zoogenaamd sterk individualis
tisch zijn, minstens voor tachtig procent
algemeen menschelijke gevoelens bevatten.
(Slot volgt)
E. D'OLIVEIRA
Leerplicht in Nederland en in het Bui
tenland. Kindervoeding in Nederland
en in het Buitenland. Het
herhalingsonderwijs in Nederland en in het
Buitenland. Uitgegeven door het Be
stuur van het Congres voor kinderbe
scherming, bij Edelman en Barendregt,
Amsterdam. Prijs ? l .50, ? l .75.
Drie lijvige deelen vol sprekende cijfers,
getuigende van een respectabelen,
belangeloozen arbeid en een warme belangstelling
vór het volkskind.
Voor den heeten hervormer een
verfrisschend, kalmeerend bad, daar hij er uit leert,
hoe ook anderen te kampen hebben met
blinde oppositie, partijdig verweer e,p pas
sieven tegenstand, zoodra er naar heilige
huisjes gekeken wordt.
Verwonderlijk, die felle oppositie tegen
leerplicht. Dat 'de idee kindervoeding er niet
zoo grif ingaat, kan men ten minste begrij
pen, omdat de publieke kas er zeer mee
gemoeid is, maar leerplicht? Enfin, nu de
bloeiende Haarlemmermeerpolder daar ligt
als een machtige tropee van den
oud-vaderlandschen kamp tegen den waterwolf, kunnen
we onze oogen ook niet meer gelooven bij
de lezing van de indertijd gevoerde Kamer
debatten en perspolemieken over de droog
making van een plas, die zijn wilde golven
soms tot voor de poorten van Amsterdam
en Leiden opjoeg. Laten we ons over kort
zichtigheid niet verbazen.
Op onderwijsgebied staan we thans weer
voor den strijd, om uitvoering te krijgen
van de denkbeelden der z.'g.
Ineenschakelingscommissie" en ik kan veilig voorspellen,
dat onze kleinkinderen wér zullen glim
lachen over de argumentatie van de tegen
standers, zooals wij het thans doen over de
oppositie tegen leerplicht en kindervoeding.
Toch heeft die oppositie haar nuttige zijde
als rem tegen al te groote voortvarendheid.
Het herhalingsonderwijs is jaren lang een
vervelende plaag geweest van onderwijzers
en deelnemers, doordat het opgevat werd
als repetitie van het in de L.S. genoten en
grootendeels al vervlogen onderwijs in de
nuttige kundigheden.
Het derde hierboven genoemde boek opent
een verblijdend vooruitzicht, dat 't herhalings
onderwijs zich ontwikkelen zal in de richting:
eenvoudig vakonderwijs voor meisjes zoowel
als voor jongens. Dat moet het inderdaad
worden.
? J. KLEEFSTRA
* * *
Een molen bij maneschijn" met
drie leugentjes
Leugens hebben korte beenen. Toch niet
altijd. Wanneer een grootmeester een leugentje
de wereld inzendt, dan blijkt het althans,
dat die korte beentjes" toch maar steeds
doorloopen, zonder achterhaald" te worden.
Bezoek het Rijksmuseum, collectie Drucker.
Sta vol bewondering stil voor de prachtige
schilderij: molen bij maanlicht" van Jacob
Maris. Geniet van de stemming, die er uit
spreekt. Gij doorleeft een uur van waar
kunstgenot. Ga niet ontleden, zeg niet waar
door en hoe, want als ge dit doet, dan
l