De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 7 december pagina 2

7 december 1913 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WE.E.KB.L.AD. Y0.0,8. N.ED.E.RLA.N.D. 7. Dec.. '13., . Na. 1902. ONTWERP TOT HET MAKEN VAN EEN PARALLELSTRAAT BIJ DE LEIDSCHE STRAAT Met dit voorstel hebben zich thans ten volle vereenlgd de bouwmeesters K. P. C. DE BAZEL en H. P. BERLAQE NZN., de voorzitter van Amstelodamum Prof. Dr. H. BRUGMANS, en Dr. JAN VETH. De hierboven wat leege brugpleintjes denke men zich In 't midden met iets beplant of bebouwd. Gelijk men ziet is het sloopen van perceelen aan het Koningsplein niet nood zakelijk: zooals immers de Leidsche straat op oen Stadsschouwburg toeloopt, kan de nieuwe Leidsche straat de even ver verwijderde Heerengracht-huizen vór zich hebben. Daar verder het onteigenen van aan de Leidsche straat grenzende perceelen ook niet noodzakelijk is (voor de stadsfinanciën misschien wel gewènscht), heeft men hier een, in elk geval even goedkoop als afdoend en echt Hollandsch plan. Twee Leidsche straten In ons vorig nummer hebben de hierboven genoemde gezaghebbende personen zich ver klaard vór het plan, dat wij, in navolging van een anoniem Babonné"-inzender in De Telegraaf, hebben gepropageerd. De heer de Bazel, uit wiens artikel sommigen af leidden, dat hij niet dezelfde volkomen in stemming had betuigd met ons voorstel als de drie andere heeren, heeft in het Alg. Handelsbl.van2 Dec. dit misverstand hersteld. Ook hij heeft zich thans zonder reserve uit gesproken voor de traceering eener parallel straat ten zuiden der bestaande Leidschestraat. Hij schreef o. a.: Bij mijne beschouwing in De Amsterdammer noemde ik reeds als voordeel het uitbreiden van het aangezicht van dit stadsdeel; hiermede gaat samen groote vermeerdering van etalage- en winkel ruimte, waaraan naar mij, van op dit gebied deskundige zijde, werd medegedeeld, groote behoefte bestaat. Door aanleg dezer tweede straat zou dus tevens, op zeer doeltreffende wijze, wijl. in deze concentratie een groote deugd is, een vraagstuk worden opgelost, waarmede men vooral voor eerste klas winkelzaken in bijna alle groote steden te kampen heeft. Zeer vermoedelijk zullen om al deze rede nen de twee Leidschestraten dan ook niet duurder worden dan n verbreed, daar er* dus eene belangrijke aanwinst van veel opbrengende winkelruimte van eerste qualiteit verkregen wordt. Het komt er daarbij dan echter op aan, zoodanige methode te kiezen dat bij rede lijke kans voor den particulieren onder nemer niet alle financieele winst de ge meente ontgaat. Zeker is echter ook m. i. dat het aan leggen van een tweede Leischestraat, wat de karakteristiek der stad betreft, een min der ingrijpende proef is dan het verbreéden der bestaande". Tegenover hen, die vreesden, dat in het blok tusschen de twee straten licht kon ont breken, stelde de heer de Bazel zeer terecht, dat men toch de diepte dier bouwblokken, want het tracee der straat, zal kunnen bepalen zooals men wil. liiHiiiiiiiiiiiiimmiiiiiiiii tegen hetwelk wij te velde trekken en dat wij moéten bestrijden, berust, enkel en alleen, op het behoud der overheersching, der antithese. En de schrijver gaat nog verder, onder approbatie der op staatkundig gebied des kundige redactie, waar hij op de volgende bladzijde verzekert: Want juist in hetscherpe dier tegenstelling ligt hoe vreemd het allicht klinken moge de beste waarborg voor de durende vriendschap tusschen blank en bruin." Het klinkt zoo gek niét. Het is zelfs heel begrijpelijk. De schrijver bedoelt, en hierin is hij volkomen gerechtvaardigd, de vriendschap van den bevelenden meester voor den gehoorzamenden dienaar. Die vriendschap kan alleen worden versterkt door den afstand tusschen beiden zoo groot mogelijk te doen zijn. En als er eenig be zwaar tegen de meening des schrijvers zou zijn, dan is het dit, dat bruin opgehouden heeft genoegen te nemen met zulk een vriendschap. E. F. E. DOUWES DEKKER Gesprekken met socialistische auteurs i HERMAN ROBBERS (* Sept. 1868) De oogen van dezen man, die iets beschermends in zijn lange gestalte heeft, zouden mij te nuchter lijken, indien niet de langdurige inwerking van de brilleglazen hun uitdrukking vervaagd had. Neen, nu ik goed kijk is er toch iets peinzends in, dat ook wel past bij den ietwat scheef getrokken, breeden, een groote ontvankelijkheid teeke nenden mond. Dat hij het hoofd voorover draagt komt ook eigenlijk niet doordat hij van zijn respectabele lichaamshoogte op alles dat hem omgeeft moet neerzien: Nadenkend beluisteren van stilte en eigen stemming is er de oorzaak van. En nu hij voor mij zit, met de aarzelende glimlach van de eerste kennismaking op het gelaat, begrijp ik ook waardoor zijn borstelige pruik midden op het voorhoofd is uitgegraven. Kijk, hij heeft het, ondanks betrekkelijke welgesteldheid, in het leven niet gemakkelijk gehad en ook in deze gezellige,-comfortabele studeerkamer heeft hij menigmaal moeten vechten met zich zelf, en dan heeft hij de bevende vin gers op het plekje dat nu kaal is geworden tegen zijn voorhoofd gedrukt Met zoo iemand kan ik goed praten: deze hier weet, dat ons innerlijk geen product van de om standigheden is of mag zijn, maar wat ons brein ons ook wijsmake, zijn eigen weg moet zoeken. Als ik hem nu vraag onder welke om standigheden het hem bewust is geworden dat hij als schrijver zou optreden, blijkt mij, geheel in overeenstemming hiermede, hoe hij juist staat tusschen de mannen van '80 die zich aan eigen gemoed verslaafden en de jongere generatie die de inblazingen des gemoeds met verstandelijke overwegingen Men heeft ons in den loop van deze week nieuwsgierig gemaakt naar een hoofdartikel in het Nieuws van den Dag van 13 Oct., op denzelfden avond verschenen, waarop het briefje van den abonné" in De Telegraaf stond, in welk hoofdartikel, ons tot dan toe onbekend, ook sprake is van een parallelstraat. Hadden wij er eerder van kennis genomen, wij zouden tegen den geest van dit artikel en tegen de parallelstraat, die erin wordt aanbevolen, eerder hebben gewaarschuwd. De redactie van Het Nieuws, die zich zeer verdienstelijk maakte door het eerst in de pers uiting te geven aan den wensch hetWillemsparkweg-tramverkeer over een brug tegenover de P. C.zn Hooftstraat naar de Leidschestraat te leiden, gaat in dit artikel uit van de gedachte, dat een verbreède Leidschestraat tégezellig en daarom toch weer tédruk zou worden .., en beveelt aan, paral lel aan de Leidsche straat, een soort Leidschen boulevardweg (?den breeden lichtweg" noemt het blad hem) te traceeren, die dan het geheele tramverkeer en het grootste deel van het rijtuigverkeer kon opnemen, terwijl de Leidsche straat voor de wandelaars bleef. Het Nieuws zou dus een weg willen heb ben, dien wij juist wenschen dat niet komt: per slot immers een verbreède Leidsche straat, kaal naast de Leidsche straat, zooals de N.-Z. Voorburgwal kaal is gebleven naast de Kalverstraat. Deze breede lichtweg" van Het Nieuws zou natuurlijk door hooge ge bouwen moeten geflankeerd zijn ... hoe denkt gij u het half hooge half lage, nu zér smalle middenblok?... De gezellige drukte van tram en rijtuig en wandelaar, waaraan de Leidsche straat, arm aan goede architectuur, haar karakter mede dankt, zou verloren gaan. Ons zoo te zeggen onfeilbaar systeem om door traceering van een even breede en even hooggebouwde nabije parallelstraat wat we goeds hebben te verdubbelen wordt door dit half goede, half verkeerde (dat is te zamen dubbel verkeerde) voorstel ontkend, en, werd zoo iets ooit uitgevoerd, ontwricht. Wij zijn dus verheugd, dat men op dit plan onze aandacht gevestigd heeft, en hopen dat het Nieuws zich in deze geheel aan onze zijde wil scharen. Nu door het initiatief van dit Weekblad tracht te leiden, of te onderwerpen. In den loop van ons gesprek verwondert het mij telkens hoe hij zich bijna blindelings tus schen die beide richtingen door oriënteert, en ik zou hier aan philosophische vinding rijkheid gaan denken, ik heb pas van een buitenlandsch dichter vernomen dat wij, Hollanders, richtingen scheppen of 't niets is als ik zijn theorieën niet belichaamd voor mij had zien staan, indien ik ze niet had weergevonden in %ijn blik, in de trekken om zijn ontvankelijk-wachtenden mond, en in dat heldere, rustige wiskunstenaarsvoorhoofd, dat als ik 't eens zoo mag zeggen inéer denkt dan de ziel kan navoelen. Maar hierbij word k onmiddellijk getroffen door het inzicht dat hij precies zijn positie kent, dat ik zijn gelaat niet verder behoef te ont leden. Hij vertelt het me precies zooals ik het verwacht heb, hij is een Hollander naar mijn hart, hij heeft zich rekenschap ge geven" zooals die buitenlandsche kunste naar mij zeide, dat alle Hollanders doen. Hier volgt zijn antwoord op de allesbeheerschende vraag, die ik boven kortelijk aangaf: Eigenlijk gezegd heb 'ik als kind zoo lang ik mij herinneren kan al geschreven. Ik was een jongen die altijd las en daarbij al gauw de neiging kreeg zelf verhaaltjes en sprookjes te maken. Dat is parement een drang van mij geweest. Ik had als jongen van acht of negen jaar de gekke gewoonte om als ik een verhaaltje gelezen had, het op mijn manier na te vertellen, liefst op rijm, en met dergelijke gedachten ben ik altijd bezig geweest. Zooals u weet ben ik in Rotterdam geboren en opgevoed, en als leerling van het gymnasium krijg je al gauw wat meer quasi litterairen omgang dan op andere scholen. In de derde of vierde klasse hadden wij een zoogenaamden litte rairen club. Daar moesten wij dan opstellen voor maken. Maar vór dien tijd had ik al lang het plan dit voor mij zelf te doen. Gelukkig heb ik niet vroeg gepubliceerd. Ik ben daarmee pas begonnen toen ik vier entwintig was. Dat was dan toch zeker werk van geheel anderen aard? vroeg ik, om het gesprek op de principiëele zaak te brengen. Och, bij mij is daar niet zoo'n groot verschil in. Het schrijven is bij mij niet voortgekomen uit de lust om een of ander idee te propageeren of om in fcen of ander opzicht aan de menschen iets te willen geven. Ik heb slechts willen voldoen aan een zeker pleizier om een verhaal te schrijven. Het was een soort liefhebberij van mij, zooals de menschen alle mogelijke lief hebberijen kunnen hebben. De een timmert graag, de ander schrijft graag. Ik verzocht hem, nu weer terug te komen op zijn verhouding tot litteraire scholen en richtingen, waarover hij zooeven was be gonnen. Ik heb zeker het gevoel, zoo hernam hij, bij de litteraire beweging van dien tijd te behooren, zonder in engeren zin mij te hebben gerekend tot de Nieuwegidsbeweging. Hoe omschrijft u eigenlijk de Nieuwe gidsbeweging? Deze beweging is al dikwijls gedefi nieerd, en dat is in het algemeen wel juist, als een kleinere renaissance, een weeropleving van de persoonlijkheid tegenover de alge meenheid. Maar toch geloof ik, dat door 't parallelstraat-plan onder ieders aandacht is gekomen en 't voornaamste plan is ge worden waarover men spreekt, komen de menschen, die hetzelfde idee hadden hun weinig inzichtige lijfbladen eraan herinneren, dat zij bij hen vroeger met een parallelstraatplan zijn aangekomen. Aldus de heer Joh. E. Wolff Ezn., die door het Handelsblad op 14 Oct. in een overigens onleesbaar artikel in resuméis vermeld en die -nu zijn plan geheel ontvouwt, nr. van 4 Dec. Avondbl., een plan, dat 't zelfde is als 't onze. Deze heer is dus, voor zoover wij weten, de eerste geweest die het door ons aan 't licht gebrachte en gepropageerde voorstel het meest doordacht en uitgewerkt h?eft inge zonden aan een redactie. Om nu geheel volledig te zijn nog dit: Men heeft er ons op gewezen, dat de ano nymus in De Telegraaf niet de parallelstraat heeft voorgesteld, zooals wij die hebben geteekend, en zooals die na ons door de hier bovengenoemde gezaghebbenden met warmte is verdedigd. Inderdaad heeft de anonymus voorgesteld een weg te trekken in een schuine richting van 't Leidsche Plein naar de Prinsengracht en van het Koningsplein naar de Keizersgracht" en alleen geheel parallel tusschen Prinsengracht en Keizersgracht. Wij willen hem echter om dezen eenen vreemden zijsprong" niet be tuttelen, daar hij in wezen hetzelfde heeft bedoeld als wij na hem: een doorgaande bewe ging van alle verkeer in beide even breede en (niet ongeveer maar geheel) parallele straten. * * * Er komen nu weer allerlei nieuwe plannen los! Zoo fantaseert een architect een weg Koningsplein-Vossiusstraat. Al deze voor stellen zijn, net als het voorstel van B. en W. en net als het voorstel-demping Leidsche Gracht, reeds daarom practisch" veroordeeld, omdat zij, een weg denkend op belangrijken afstand van den bestaanden verkeersweg, slechts pogen van nut te zijn voor n der twee groote wijken (Overtoom en Willemsparkkwartieren), die in de Leidsche straat haar natuurlijken en gezamenlijken uitweg hebben. Men behoeft niet meer te zoeken: Het zal moeten beslist worden tusschen ver breeding en parallelstraat. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiMiHiiiiiitiimiiiiliiitiiiiiMiiiiimimiiiMiiiiiMiiiMtiH verschillenden in den laatsten tijd te sterk de nadruk gelegd is op het op de spits gedreven individualisme," zooals men het noemt, en daarmee ben ik het niet eens. Op de spits gedreven individualisme" is werkelijk een ontzaglijk groot woord, en als gij nagaat wat het zou beduiden, dan geloof ik, dat er heel wat anders voor den dag zou komen als de Nieuwegidsbeweging. Over het algemeen kan men zeggen: In Nederland zoowel als in de omliggende landen is omstreeks 1880 een zekere verfrissching ontstaan, vooral tegenover den sleur en de zelfgenoegzaamheid van de liberale bourgeoisie, ongeveer hetzelfde als ook gebeurd is in de periode van de roman tiek, een vijandig staan van de jongeren tegenover de zelfgenoegzaamheid van de gevestigde menschen die maar geld ver dienen en daarmede tevreden zijn. Na de Fransche Revolutie heb je meer en meer gekregen een tevreden burgerij die zijn doel bereikt had, die kon doen wat hij wilde en een hoop geld kon verdienen. Dat platte, banale, bevredigde de jongeren niet. Zij stelden daar tegenover een zoeken naar idealen, dat dan vooral het oog richtte op de middeleeuwen, op een avontuurlijk leven, waarin meer hoog en laag viel te ontdekken. Dit nu is niet heelemaal hetzelfde als een op de spits gedreven individualisme. Het is, pok een behoefte om wat dieper te graven in de dingen des levens. Maar hoe staat het nu met de uiting: hoe zieker zenuwen, hoe beter kunst," die men in dien tijd zoo vaak kon vernemen ? Ook dat moet niet zoo letterlijk worden opgevat. U moet hier ook in willen zien een drang om te komen uit het banale en normale (dat doodend kan zijn voor het eigenlijke leven) een streven naar een intenser leven, en wanneer ik de Nieuwegids zoo bekijk, dan geloof ik, dat ze over het algemeen is te vergelijken met hetgeen men ook in de omliggende landen kon waar nemen. Wij Hollanders hadden het idee, dat wij tamelijk eenig zijn geweest met onze Nieuwegidsbeweging, maar wanneer wij de zaken breeder bezien, dan is in de buitenlandsche litteratuur toch overal een dergelijke verfrissching merkbaar. Nou, het is natuurlijk verbazend moeilijk voor mij om te kunnen zeggen, of het bij mij mér is geweest de omgevende wereld die mij tot een zekere verwantschap heeft gebracht met die beweging, of wel het voorbeeld van de tachtigers, die ouder waren dan ik en wier bestaan ik toch kende. Trouwens, al lees je ze niet veel, dan ruik je ze toch, de dingen hangen in de lucht, nietwaar? Het is heel moeilijk uit te maken, of dit mij sterk geinfluenceerd heeft, dan wel of dezelfde oorzaken bij mij en hen dezelfde gevolgen hebben gehad. Netscher heeft eens in de Hollandsche Revue geschreven, dat Phocius, dat was ik, achter niemand aankwam, en dat is be trekkelijk juist, al kwam ik ook eenigszins achter de Franschen aan, voor zooverre ik die gelezen had. Ik had de bedoeling, die verschillende moderne Fransche schrijvers hadden, in de eerste plaats: werkelijk zoo eerlijk mogelijk en zoo zuiver mogelijk mij zelf uit te spreken. Ik had en heb altijd be houden de behoefte om absoluut niets te zeggen dat ik niet diep zou kunnen ver antwoorden. Natuurlijk, dat is iets wat je wel zeggen kunt, maar je weet er tevens bij, dat je dikwijls meegesleept wordt door het rhytlrme, de stijl, de beweging van wat je schrijft. Alles gaat natuurlijk gepaard met ! een zekere opwinding, en ik wil niet een soort vaft veer op mijn hoed steken en niet i beweren, dat ik mij altijd zoo diep heb uitgesproken, dat ik niet eerlijker zou kunnen maken wat ik geschreven heb. Maar ik heb mijn best gedaan, laten wij dit in het al gemeen vaststellen. Ik vroeg nu, of hij dan de levensverschijn selen op dezelfde manier apprecieerde en verklaarde als de Fransche naturalisten. Hij antwoordde hierop: Ik had,.er over het algemeen heel weinig van gelezen zooals ik in het algemeen weinig gelezen had op dien leeftijd. Wat ik er van verwerkt had, is voornamelijk de drang om zuiver en eerlijk te zijn. In anderen zin heb ik mij nooit naturalist gevoeld. Ook sta ik verder van Zola af, in zooverre ik den zuiver beschrijvenden kant, dien hij zoo sterk heeft, nooit krachtig in mij heb voelen leven. Ik heb nooit sterk geambieerd, om dat in het Hollandsch te gaan doen. Ik heb het gevoel gehad, dat daarvoor mijn werk niet was, daarvoor heb je schilders, dat wij er voor namelijk voor waren om de innerlijk menschelijke bewegingen weer te geven en de ver houdingen van de menschen onderling. Als ik zou moeten samenvatten wat ik heb geschreven, en wat achteraf mijn bedoeling is geweest, dan kan ik het zoo zeggen, dat ik de behoefte had na te gaan of in ons moderne leven, zooals het nu is, nog sommige sublieme gevoelens mogelijk zijn, en zoo ja, welke. En wanneer ik die vond dan was het mijn grootste heerlijkheid die te be schrijven. Ik geloof, dat dit min of meer bewust bij heel veel schrijvers de bedoeling is. Ik ge loof, dat de romantici hetzelfde wilden. Wanneer een man als Ary Prins schrijft zijn Heilige Tocht", dan moet hij dat met een dergelijke bedoeling doen. Met een eenigs zins sterker pessimistischen kijk op de moderne wereld, laat hij zich daarvan af drijven en tracht in een vroegeren tijd bij een heel ander leven het sublieme terug te vinden. Ik nu geloof, dat er nog altijd in ons dagelijksch leven heel fijne momenten zijn, waarin subliem gevoeld wordt, en dat is het eenige dat mij aantrekt in het leven, dat mij ook aantrekt in de kunst, en dat ik daarom geven wil. Nu is natuurlijk maar de vraag: wat be doel je met het sublieme" ? In dat opzicht ben ik misschien eenigszins een rare kerel. Ik vind bijv. subliem, laat ik zeggen, in een stille nacht een moeder die met haar kind zit bij een nachtlichtje en niet naar bed wil gaan, ofschoon haar voeten ijskoud zijn, omdat het kind op haar schoot zoo lekker slaapt. Ik geef maar een voorbeeld, om te zeggen, dat ik niet wil trachten in hoog geestelijke gesprekken het sublieme te be naderen, omdat ik-overtuigd ben, dat iemand in zijn eenvoud, wanneer hij maar tracht zich zelf te zijn, de subliemste momenten bereikt. Daarom ook voel ik mij in de Nederlandsche litteratuur het meest aangetrokken tot Van Looy, omdat niemand meer dan hij in onze moderne litteratuur dat bereikt heeft: de verheerlijking van het leven en de godde lijkheid van den mensch te bewijzen in zijn woord. Hier merkte ik op, dat mij nu, evenals in de beschrijving van zijn wording als auteur, *) getroffen had, hoe hij uitging van het gewone dagelijksche leven en hierbij stilzwijgend aannam, dat dit overwegenden invloed uit^ oefende boven het hooger geestelijk leven, ja, daarboven te stellen was. Is dit inzicht van mij juist ? vroeg ik. In zekeren zin komt het daarop neer. Het dfepste gevoelsleven kan zich dagelijks in .de meeste dingen uiten, en juist wanneer je hart er naar streeft, zul je het niet be reiken. Wanneer je gewoon maar je gang gaat, en niets meer voelt dan je voor de hand vindt te liggen en je het mooiste vindt, dan zul je heel dikwijls vanzelf het sublieme bereiken. Ik kan dit ook toepassen op het terrein van de kunst. Er is een boel zoogenaamde didactische litteratuur geschreven, waarin getracht wordt de menschen beter en braver te maken, terwijl de echte artiest wel weet, dat dat allemaal eenvoudig verkeerd is en je niets beters kunt doen dan mooie dingen maken. Dat komt doordat juist het allersubliemste in den mensch, het edelste, door iemand die er didactisch naar zou streven niet kan worden bereikt. U moet weten, ik ben nu een beetje vol van de Heilige Tocht" van Prins, omdat ik dat boek juist ernstig bestudeerd heb. Ik heb er van ge schreven: dat er absoluut geen moralistische strekking in gezocht kan worden, maar dat er wel een hoog moreele, of liever ethische, werking van uit gaat, omdat er ethisch niets hoogers bestaat dan de schoonheid. Ik ge loof, dat iemand alleen maar goed is in zijn schroomvollen eerbied voor het heilige, het kinderlijke en het vrouwelijke. Wanneer men dat gevoelt is men goed. Maar zoodra men gaat denken, komt men tot allerlei ver troebelingen. Dat zou Vader Cats den menschen in zijn gedichten niet hebben kunnen vertellen, niet waar? Zoodra je didactisch te werk gaat, moet je de menschen al redeneerend er toe brengen goed te zijn. Maar wanneer je de menschen kunt ont roeren door schoonheid, dan worden zij vanzelf goed. Ik herhaal: het is nooit mijn bedoeling geweest, de menschen met mijn boeken beter te maken, maar iedereen, ook een artiest, heeft toch behoefte aan de ethische verdediging van zijn werk. Nu moet U dit goed in het oog houden. In hoogeren zin erken ik geen verschil tusschen ethiek en aesthetiek, en dat kan ik heel goed verdedigen. Er bestaat maar n mooi, en dat is voor alle menschen hetzelfde. En of dat nu is een boom of een stuk kunst of een daad, het blijft hetzelfde. Ik geloof juist, dat de schoonheid van de daad voor de minstontwikkelden het meest begrijpelijk is. Als je gaat onder het volk dan merk je wel, dat zij voor de kunst niet voelen, de schoonheid in de natuur niet zien. Maar wanneer iemand verricht een of andere faire daad, gén wraak neemt, of edelmoedigheid j betracht tegenover een vijand, of iemand i hulp biedt onder moeilijke omstandigheden, *) Dit gedeelte is hier met het oog op j de plaatsruimte weg gelaten. De belang- j stellende lezer zal het vinden in definitieve uitgave van deze schetsen, die bij de W.B. '< verschijnt. dan wordt door het volk gezegd: dat is mooi. En dat soort ontroering, waarbij zij blij zijn dat zij menschen zijn, dat is altijd weer de schoonheidsaandoening, en het is precies hetzelfde of je een mooien boom ziet, een mooi landschap, een stuk kunst. In hoogeren zin is er geen verschil tusschen ' ethisch en aesthetisch mooi: er is maar ? n mooi. Mocht ik dus aannemen, dat in zijn levenssysteem de eenvoudige daad gesteld werd boven wat men(in het Marxistisch patois, dat hij nu en dan gebruikt) zou kunnen noemen den geestelijken bovenbouw in het menschelijk leven, dat de geestelijke uitingen beheerscht werden door wat men zou kunnen noemen het practische leven, practisch ge nomen in de beteekenis van handelend?" Ik geloof, dat het geheele leven geleid wordt door het onbewuste. Je kunt je best doen om je leven uit te denken, om heele maal bewust te leven, maar de eigenlijke impulsen komen voort uit je diepere zijn, dat op zich zelf een mysterie is en dat je begrip niet aanraken kan. Ik ben wel lid van de S. D. A. P., maar ik zou heelemaal niet toe wenschen te geven de theoretische bewering van het historisch materialisme, dat je het geestelijke heelemaal kunt be schouwen als een bovenbouw, zooals de gewone uitdrukking luidt, van de toestanden die ontstaan zijn door de productie-wijze. Ik begrijp volkomen, dat iemand tot deze bewering gekomen is. Je ziet bij alle moge lijke ontdekkers in de wereld dat, wanneer zij iets ontdekt hebben dat een groote waar heid bevat, zij de neiging hebben om te denken dat dit nu alles is. En zoo is het ook gegaan met Marx en zijn tijdgenooten, die de groote waarde van de productiewijze hebben doorzien. Maar zooals de theorie luidt; is zij een uitschakeling van het my sterie. Er zijn geestelijke stroomingen, waar van de oorzaken geheel en al mysterieus zijn. Is het bijv. niet absoluut geheimzinnig, dat alle geestelijke stroomingen gaan tot een zekere mate van verzadiging en dan komen tot hun tegendeel en omslaan in reactie? Dat kunt u onmogelijk verklaren uit een theorie die eenvoudig aanneemt, dat het geestelijke zou zijn een bovenbouw van het materiëele. Maar, al ben je geen theoretisch aanhanger van het historisch materialisme en alle theoriën van Marx, kun je heel goed lid zijn van de S. D. A. P., en met alle kracht medewerken in die richting omdat je over tuigd bent, dat wij nu zeker een paar eeuwen lang werken moeten in de richting van het gemeenschappelijke, voordat wij weer aan de rechten van het individu denken. Want de waarheid ligt voor mij in een zoo natuurlijk mogelijke harmonie van individu en gemeenschap, zooals dat bijv. in Civitas", het boek van Tresloqg, zoo juist is uitgedrukt. Hij zegt duidelijk, dat de men schen niet alleen hebben neiging tot zelf behoud en zelfverdediging, maar dat ieder zich voortdurend voelt lid van de gemeen schap, dat ieder tot op zekere hoogte even goed kuddedier is als individualist, omdat louter individu zijn met het menschelijke in het algemeen niet vereenigbaar is, geestelijke afdwalingen daargelaten. En dat is ook daardoor te bewijzen, dat zooveel van die boeken die zoogenaamd sterk individualis tisch zijn, minstens voor tachtig procent algemeen menschelijke gevoelens bevatten. (Slot volgt) E. D'OLIVEIRA Leerplicht in Nederland en in het Bui tenland. Kindervoeding in Nederland en in het Buitenland. Het herhalingsonderwijs in Nederland en in het Buitenland. Uitgegeven door het Be stuur van het Congres voor kinderbe scherming, bij Edelman en Barendregt, Amsterdam. Prijs ? l .50, ? l .75. Drie lijvige deelen vol sprekende cijfers, getuigende van een respectabelen, belangeloozen arbeid en een warme belangstelling vór het volkskind. Voor den heeten hervormer een verfrisschend, kalmeerend bad, daar hij er uit leert, hoe ook anderen te kampen hebben met blinde oppositie, partijdig verweer e,p pas sieven tegenstand, zoodra er naar heilige huisjes gekeken wordt. Verwonderlijk, die felle oppositie tegen leerplicht. Dat 'de idee kindervoeding er niet zoo grif ingaat, kan men ten minste begrij pen, omdat de publieke kas er zeer mee gemoeid is, maar leerplicht? Enfin, nu de bloeiende Haarlemmermeerpolder daar ligt als een machtige tropee van den oud-vaderlandschen kamp tegen den waterwolf, kunnen we onze oogen ook niet meer gelooven bij de lezing van de indertijd gevoerde Kamer debatten en perspolemieken over de droog making van een plas, die zijn wilde golven soms tot voor de poorten van Amsterdam en Leiden opjoeg. Laten we ons over kort zichtigheid niet verbazen. Op onderwijsgebied staan we thans weer voor den strijd, om uitvoering te krijgen van de denkbeelden der z.'g. Ineenschakelingscommissie" en ik kan veilig voorspellen, dat onze kleinkinderen wér zullen glim lachen over de argumentatie van de tegen standers, zooals wij het thans doen over de oppositie tegen leerplicht en kindervoeding. Toch heeft die oppositie haar nuttige zijde als rem tegen al te groote voortvarendheid. Het herhalingsonderwijs is jaren lang een vervelende plaag geweest van onderwijzers en deelnemers, doordat het opgevat werd als repetitie van het in de L.S. genoten en grootendeels al vervlogen onderwijs in de nuttige kundigheden. Het derde hierboven genoemde boek opent een verblijdend vooruitzicht, dat 't herhalings onderwijs zich ontwikkelen zal in de richting: eenvoudig vakonderwijs voor meisjes zoowel als voor jongens. Dat moet het inderdaad worden. ? J. KLEEFSTRA * * * Een molen bij maneschijn" met drie leugentjes Leugens hebben korte beenen. Toch niet altijd. Wanneer een grootmeester een leugentje de wereld inzendt, dan blijkt het althans, dat die korte beentjes" toch maar steeds doorloopen, zonder achterhaald" te worden. Bezoek het Rijksmuseum, collectie Drucker. Sta vol bewondering stil voor de prachtige schilderij: molen bij maanlicht" van Jacob Maris. Geniet van de stemming, die er uit spreekt. Gij doorleeft een uur van waar kunstgenot. Ga niet ontleden, zeg niet waar door en hoe, want als ge dit doet, dan l

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl