Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
14 Dec. '13. No. 1903
Hier merkte ik op, dat uit hetgeen hij
tot nog toe gezegd had, ook zijn meening viel
af te leiden over de toekomst van litteraire
kunst en kunst in het algemeen, indien de
samenleving zich in sterk socialistische
richting mocht ontwikkelen. Daar hij toch
de grenzen tusschen het ethisch schpone
en het aesthetisch schoone vervaagde; de
waarde van den artiest meer zocht in een
verheerlijking van het eenvoudige dan van
het geestelijk gespannene, van het algemeen
menschelijke, dan van het verfijnd
individueele; en bovendien het gemeenschaps
gevoel in den modernen zin des-woords
beschouwde als een ingeschapen trek van
het oorspronkelijk menschelijk gemoed, en
dus ook de grenzen tusschen de huidige
chaotische samenleving en een mogelijk
toekomstige, minder scherp zag dan de
socialisten zoowel als hun tegenstanders,
kon hij niet aannemen, zoo meende ik, dat
een ingrijpende verandering in het wezen
der kunst door een min of meer compleete
overheersching van de massa viel te ver
wachten.
laderdaad, zoo antwoordde hij mij, is
de wereldgeschiedenis voor mij een voort
durend voortgaande stroom. Een van mijn
grootste bezwaren tegen veel schrijverij van
de socialisten is ook hun schelden op per
sonen en groepen van personen. Dat vind
ik zeer verkeerd, want deze personen en
groepen zijn hoogst noodige schakels in de
ontwikkeling, en die personen zijn evengoed
slachtoffers van de omstandigheden als de
armste proletariër. Je kunt absoluut niet hel
pen in welke wieg je geboren bent. Er zijn
maar heel weinig menschen die werkelijk
hun arbeidsveld kiezen. Dit inzicht blijkt ook
duidelijk uit mijn Roman van een Gezin".
Daar heb ik juist sympathie gevraagd voor
een kapitalistischen patroon en, dunkt mij,
aangetoond, dat zoo iemand evengoed zijn
functie vervult en sympathie verdient als
zijn arbeiders die hij gedwongen is te ver
drukken
Hier bracht ik bescheidenlijk de strekking
van mijn uitvoerige en met een Fén
longeste voorgedragen vraag in herinnering:
Zal het karakter van het dichterschap onder
den invloed van een overwinning der ar
beidende klasse met wat daaraan vastzit
zich wijzigen?
Och, zei hij kalmpjes, ik geloof, dat
ieder de neiging heeft zichzelf te handhaven
en te verdedigen en uit te spreken in zijn
werk. Dat heeft ieder die maar iets kan
scheppen. Wanneer hij niet heelemaal be
dorven is, dan heeft hij de neiging om iets
van zijn persoonlijkheid in zijn werk te leggen.
Als je boekhouder bent is het verduiveld
moeilijk iets van je persoon te leggen in de
wijze waarop je de posten boekt, en toch is
mij dikwijls opgevallen bij de verschillende
boekhouders die ik gekend heb, dat daarin
groote individueele verschillen zijn waar te
nemen.
De oprichting van het Verbond van
Kunstenaarsvereenigingen hangt met deze idee
heelemaal samen. Ik vind dat de artiesten,
de geheele negentiende eeuw door, zich veel
te veel afzijdig hebben gesteld van de maat
schappij . Zij zijn heelemaal een soort van wilde
dieren geworden, die met hevige belangstel
ling door de rest van de burgerij worden be
keken. Zij hebben zich zeer
buitenmaatschappelijk gevoeld en doen dat voor een groot deel
nog. Een man als Boutens,. die intusschen
ook veel voor het vereenigingsleven doet en
nog pas vice-voorzitter van de vereeniging
van letterkundigen is geworden, merkte mij
onlangs op: ik heb met de maatschappij
niets te maken, die gaat mij niets aan. Ik vind,
dat de artiesten midden in de maatschappij
moeten staan, en al wat. zij de maatschappij
ten goede kunnen brengen, moeten zij geven.
Ik vind het een abnormale toestand, dat
tegenwoordig door lichamen die heelemaal
IIHII niiiiii 1111111111111111111111111111111 iiiiiiimiimiiiiiit
FEUILLETON
mmmn iiiiiiiiiinmiiiiii iiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiini n
VOOR 'T MEISJE 'T BESTE
NAAR HET ENQELSCH VAN
LEONARD MERR1CK
In onze Club: de Hersen" waren we op
een avond rond den haard gezeten. We
spraken over de volmaakte liefde en iemand
vroeg aan Bagot, onzen een beetje op jaren
komende eersten acteur, of hij zelf nooit aan
trouwen had gedacht.
Jawel, n keer," zei de tooneelspeler,
terwijl zijn gezichtsuitdrukking verlichtte,
n keer serieus."
Maar je hadt misschien te kleine gage ?'
Nu waren zijn talent en wat hem restte van
zijn eenmaal schitterende jeugd pp het
oogenblik nog altijd waard, vobr lederen
verstandigen tooneeldirecteur, vijftig pond
in de week, hoewel het ook niet te bestrij-,
den viel, dat hij tijden gekend had maar
luisteren we liever naar Bagot zelf.
Neen finantieele bezwaren weerhielden
me niet," zeide hij met een glimlach... '?Wijs
me trouwens de jonge acteur die zicji daar
door laat afschrikken, als hij trouwen wil.
Neen ik ben aan dat gevaar op een andere,
oorspronkelijker, wijs ontkomen. Wat mij voor
die fout heeft behoed, is dat ik een kunste
naar was. En als ik niet zoo'n
zuiver-bloedkunstenaar was geweest dan schurkte ik
me nu, naar alle waarschijnlijkheid, in een
sjofele jas op de harde banken van een
half-een tube naar huis, Redford Park, in
plaats van wakend te droomen in de omarming
van mijn chaise longue, omhuld door de
zoete geuren van warme wijn en van de wierook
van mijn bewonderende vrienden. Wat ?
O, ja wel, ik wil 't jullie met plezier vertellen.
Natuurlijk, jullie herinnert je, dat ik mijn
naam heb gemaakt met de Eerwaarde Simon
Tibbits in Laat 'm Loopen" van die arme
Pulteney. Er zijn dingen, in ieders leven,
die je nooit vergeet, en zoo herinner ik me
de tijd van de repetities voor dat stuk beter
dan de dag van gisteren. Het was trouwens
mijn eerste engagement in Londen, en k
had zestien jaar tang hemel en aarde be
wogen om zoover te komen. Zestien jaar
was ik onderweg geweest, 'n moeilijke weg,
en had ik naar de dilettanten-met-geld kunnen
zien, hoe zij er op gummi-hakken en
gummibanden naar toe rolden.
Mijn tooneel-agent had mij aangeraden,
dat ik mijn geluk zou beproeven op een
morgen in Juli op het kantoor tegenover den
schouwburg. Ik ging er heen en vond er op
dit oogenblik alleen een jongen man, dien
ik voor mr. Pulteney meende te mogen
houden. Hij zat aan de tafel met een potlood
in zijn hand, te frommelen aan een
bordbuiten de kunst staan, wordt geoordeeld
over allerlei zaken van schoonheid. Dit
oordeel moet weer komen aan de geschoolde
kunstenaars, zooals het vroeger, en zeker in
de middeleeuwen, is geweest. Denkt u, dat
die enorme werken in de middeleeuwen, die
kathedralen, zouden ontstaan zijn, zonder
dat het artistieke element een ontzaglijken
invloed heeft gehad ? Als toen de macht in
handen was geweest van menschen die het
te doen was om zooveel mogelijk geld te
sparen en hun politieke bedoelingen te ver
werkelijken, dan waren die groote werken
nooit tot stand gekomen. Doch... het is
waar... die groote eensgezindheid van toen
werd door het geloof geïnspireerd...
De bedoeling van het Verbond van
Kunstenaarsvereenigingen is tweeledig, naar
binnen en naar buiten. Naar binnen is het
doel, om door voortdurende aanraking van
verschillende artiesten onderling, vooral door
ze te leeren samenwerken aan de gewoonste
dingen, te doen ontstaan meer
eenswillendheid, daardoor meer harmonie, en zoo, willen
wij hopen, in een toekomst die ik heelemaal
niet beleven zal, te krijgen een monumentaler
kunst. Wij kunnen niet meer komen totjden
toestand van de middeleeuwen, doch nu wij
ons bewust zijn welke de groote voordeelen
van dien toestand zijn geweest, kunnen wij
toch in die richting streven. En naar buiten
is de bedoeling eenvoudig om aan den
geheelen artiestenstand meer macht te ver
zekeren, en dan bedoel ik natuurlijk macht
in de zaken die hun het meest ter harte
gaan. Vanaf de groote renaissance hebben
alle kunsten zich eenzijdig ontwikkeld, maar
niet alleen de verschillende kunsten, maar
ook in de kunsten zelf de verschillende
richtingen. Dat is heel goed, daardoor zijn tal
van verfijningen ontstaan die anders nooit
zouden zijn geboren, wanneer men zich nïet
gespecialiseerd had, maardaardoor is verloren
gegaan de groote samenwerking tusschen de
kunsten onderling, en zoo ook het monumen
tale. Die kathedralen, die slechts door de eens
gezindheid van talrijke kunstenaars konden
ontstaan, die zijn voor mij het symbool van
deze samenwerking, pp een manier die voort
gekomen is uit mijn inzicht in het maat
schappelijke, wij ik komen tot iets als Wagner
bedoelde met zijn opera's. Die bedoelde ook
een harmonie tusschen de verschillende
kunsten. Hij schreef zijn texten, maakte zijn
muziek, nam ook de leiding bij het vervaar
digen van de decors en zoo. En nu is het
Verbond van Kunstenaars een poging, en
dat kan juist in een klein land als het onze,
om de artiesten te oefenen in het samen
werken. Ik maak mij geen illusie dat dit
pogen direct tot groote dingen leiden zal,
ik vind het al prachtig dat voorverleden
jaar bijv., op de algemeene vergadering van
het Verbond, allen gezamenlijk zich hebben
uitgesproken over het leelijke affiche van
de vierjaarlijksche tentoonstelling van schil
derkunst. Wanneer je dat principe doorvoert
op dingen van veel grooter beteekenis, dan
zult u begrijpen wat ik bedoel met samen
werking naar binnen en naar buiten".
Vór dien tijd hebben de kunstenaars zich
veel te veel als buitenmaatschappelijke
schepselen begrepen. Weet u wel, dat er
vór de negentiende eeuw geen kwestie is
van zoogenaamde philisters ?" Die hebben
wij in de negentiende eeuw uitgevonden.
Ik weet wel dat er tegenwoordig nog een
heeleboel zijn die wat nu wij trachten te
doen, ook philisterhaft" vinden, een soort
van burgerlijk werk, en zij schelden je uit
voor vergaderingratten en denken, dat wij
dit allemaal doen enkel voor het pleizier
van vergaderingen houden. Dat vergaderen
is eenvoudig een noodzakelijk kwaad, maar
ook daarin kan wel iets moois zijn, en er
zijn heel mooie momenten geweest op som
mige vergaderingen die wij hebben gehouden.
Ik vroeg nu zijn meening over de richting
papieren model van een tooneelschikking,
en hij zag er uit of hij zich niet minder
verveelde dan de Lord-Kanselier van de
Schatkist.
,Heb ik de eer met mr. Pulteney te spreken ?'
vroeg ik. Ik meende in die dagen nog dat
schrijvers menschen waren van gewicht.
Hij bloosde en glimlachte aan den ver
keerden kant van zijn mond, vond ik, ,Dat
is mijn naam.'
,Men heeft mii gezegd, dat ik mij tot u
wenden zou om nadere inlichtingen over de
rol van de dominéin uw blijspel, mr.
Pulteney.' Dit was niet waar. Ik moest den
directeur spreken, maar zachte zeep schaadt
de huid niet, en diplomatisch ben ik altijd
een beetje geweest. Hij vroeg mij te gaan
zitten en wij begonnen te praten. Hij rookte
een sigaret en een oogenblik meende ik dat
hij er mij ook een zou presenteeren. Maar dan
bedacht hij zich en scheen te overwegen,
dat het niet betamelijk was een acteur toe
te staan te rooken in de kamer van zijn
directeur. Hij gooide daarom zelf zijn cigaret
weg. Ja, hij wist hoe hij zich gedragen
moest, al wist hij dan ook niet hoe je een
goed tooneelspel schrijtt.
De directeur kwam binnen gestoven, en
begon naar mijn kant toe te knorren en te
brommen, maar Pulteney bracht met een
paar woorden de zaak in het reine. De
directeur vertelde me nu, dat 't 'n superbe
rol was, die me 'n magnifieke kans gaf, en
toen ik me, na de trappen afgerënd te zijn,
op straat bevond, zwol mijn kam als van
een haan voor 't gevecht. Het salaris was,
't is waar, niet hoog ik had in de provincie
reeds meer verdiend maar de gedachte
dat ik mijn voeten op de Londensche Planken
had, wond mij zoo op, dat ik telkens slikken
moest van zenuwachtigen trots.
Groote Elizabeth van Engeland! Wat was
ik bekocht, toen ik de rol in mijn handen
kreeg. Je kunt je niet voorstellen, hoe zoute
loos die was. Ik geloof niet, dat ik overdrijf
als ik zeg, dat ik heel wat knappe
tooneelspelers ken, die daar geen hand mee op elkaar
hadden gekregen. Toen ik de grappen las,
had ik kunnen huilen. Je kunt me gelooven,
baasjes, zoo als het er stond, was het niet
geestig. Ik wil niet pochen op wat ik heb
gedaan, ik ben niet iemand die gewoon is
door te slaan over zijn eigen werk, maar
't type, dat ik er van maakte, dat was de
eigenlijke rol!
Nu, de repetites zouden niet beginnen vór
over drie weken, en ik gaf de hoop niet op,
dat ik er toch nog iets van zou kunnen
maken, vór de eerste aanschrijving". Ik
zei m'n zinnen zoo, ik zei ze rus, en hoe
meer ik er op werkte, hoe laffer ik het vond.
Ik dineerde enkele malen in Exeter Hall
en luisterde naar de menschen, hoe zij hun
bestellingen deden. Het was niet duur, en
die zegt weer te geven hetgeen er omgaat
of sluimert in de ziel des volks, en of hij
niet geloofde, dat een dichter nooit iets
anders moet uitspreken dan wat hijzelf
rechtstreeks in eigen binnenste voelt.
Natuurlijk, zoo antwoordde hij, het
eenige wat wij kunnen doen pm vooruit te
komen, d.w.z. om beter kunstenaar te wor
den, is aan onszelf te werken. En wat wij
altijd doen moeten is zuiver onszelf uit
spreken. Er is niet anders. Uitspreken wat
in het algemeen eenige groep van menschen
voelt of denkt te voelen, dit is niet mogelijk.
Ik tenminste houd het voor absoluut onmo
gelijk. Critiék kan ook niet anders zijn dan
subjectief. Men heeft geen andere hulpmid
delen, men heeft geen ander instrument, als
zijn eigen innerlijk. Zooals je een peer alleen
proeven kunt met je eigen tong, zoo kun je
een boek alleen proeven met je eigen ziel.
Iets anders is natuurlijk, dat men het ge
meenschappelijke, het algemeen menschelijke,
in zich zelf min of meer kan aankweeken,
kan trachten een zoo breed mogelijk mensen
te zijn en zooveel mogelijk menschen te
begrijpen, kortom zoo ruim mogelijk te
worden. De tachtigers hebben over het
algemeen, uit een heel begrijpelijk streven
om niet banaal -te zijn, wat ook een zeer
artistiek streven is, het gezocht in een uit
drukkingswijze die zij meenden dat van hen
alleen was. Maar met dat verschil in uit
drukkingswijze is heelemaal niet bewezen,
dat wat zij uit te drukken hadden sterk
individueel was.
Hieruit zou bijna zijn af te leiden, dat
volgens u zij, die zich er wel op toeleggen
uit te drukken wat in eenige groep menschen
leeft, zichzelf als kunstenaar benadeelen.
Ja, maar ik geloof niet, dat iemand het
kan. Zoo iemand heeft eenvoudig geen
houvast meer, hij wordt tegenover zichzelf
oneerlijk. Ik zou durven zeggen, dat hetgeen
hij voortbrengt geen kunst meer is. Zoodra
iemand voorbedachtelijk tracht gevoelens
van een groep personen, waartoe hij min of
meer behoort, weer te geven, en niet zich
zelf uit te spreken, levert hij geen kunst
meer. Bij dit zichzelf-uitspreken, denken wij
voornamelijk aan de lyriek, maar in de
epiek, in een verhaal, spreekt iemand zich
natuurlijk ook zuiver uit, in het algemeene
idee van een boek, het karakter,.de com
positie Laten wij er om denken, dat al
onze onderscheidingen in de litteratuur, al
de ismen" en ieken", de scheiding tus
schen roman en novelle, zelfs die tusschen
proza en poëzie, heel nuttig zijn, maar toch
betreffen betrekkelijke bijzaken. Er is iets
in ieder werk, en dat is het voornaamste,
dat hier boven uit gaat. Dat is de smaak
van het boek, het karakter, iets onuitspre
kelijke, en dat is toch het essentieele. Dat
is ook de persoonlijkheid. Men heeft gezegd :
Ie style, c'est l'homme". Heel best, wanneer
men het woord style" neemt zoo breed
mogelijk, ik zou zeggen in de beteekenis
van de Gesamteindruck". Ieder doet
toch wat hij op het moment goed vindt. Hij
kan er later wel over gaan nadenken, nou ...
ik voor mij heb altijd maar gedaan wat ik
op het moment voelde dat ik moest doen.
Tenslotte stelde ik nog de vraag, of een
verbetering in de maatschappelijke verhou
dingen, waardoor de vele conflicten die uit die
verhoudingen voortkomen worden vermeden,
volgens hem geen nadeeligen invloed zou
hebben op het ontstaan en op de vorming
van kunstenaars, die toch een groot deel
van hun taak vinden in het uitspreken van
die conflicten en van de inzichten die daar
rechtstreeks uit voortkomen.
Als de maatschappij zich verbetert,
zeide hij, en wanneer het werkelijk komt
tot een redelijker en zedelijk hoogerstaande
maatschappij, hoe meer men daartoe komt,
des te meer zullen de conflicten zich verT
fijnen, zij zullen zich verhoogen, mooier en
ik meende misschien de soort stem, de toon
te zullen hooren, die ik voor mijn rol pro
beerde in te studeeren. Maar neen, ik was
zoo gelukkig niet. Op n Zondag liep ik
drie kerken af, en hoorde ik drie preeken aan.
Maar ook die moeite was al om niet. En als
een angstige professor van de academie, die
zijn laatste model niet vinden kan voor zijn
Oud-Testamentisch schilderij, liep ik zes
modderige dagen Londen af te zoeken naar
het origineel van den dominé, die ik spelen
wilde.
Toen, op een avond, slenterde ik door
Prossers Avenue. Mijn gedachten hielden zich
op dat oogenblik met geen tooneelzaken bezig.
Ik zou eigenlijk moeilijk hebben kunnen
zeggen, of ze zich wel ergens mee bezig
hielden. En plotseling hoorde ik een stem.
Een stem ? Ik hoorde de stem.
Ik sprong op. Mijn hart klopte in mijn
keel. Daar, glimlachend omhoog ziend naar
een agent, zes. voet-lange kerel, stond een
klein domineetje den weg naar Baker Street
te vragen. Het zag er uit als een oud-achtig
Cherubijntje, met zijn rozen-roode wangetjes
en zijn onschuldige, schuchter-nieuwsgierige
oogjes. Ik hield mijn adem in, in verwachting
dat .hij door zou praten, maar de agent gaf
hem de gewenschte inlichting en hij ging
verder met niet anders dan een vriendelijk:
Dank u wel, agent." Hij trippelde verder
met de wonderlijkste gang en houding, die
ik ooit iemand heb zien aannemen. Ik hem
achterna, mijn oogen onafgewend op zijn
beenen gericht en den ganschen weg tot
aan Charing Cross 'm angstig-gretig
bestüdeerend.
Zooals ik verwacht had, nam hij 'n
bus. Er zette er zich juist een in
bebeweging. Hij deed zijn paraplui neer en het
volgende oogenblik stond ik ook op de trede,
met het vaste voornemen hem zoo gauw
mogelijk aan de praat te krijgen en me van
de eigenaardigheden van zijn toon even
volledig meester te maken als ik het van
die van zijn beenen had gedaan.
.Binnen vol,' zei de conducteur, terwijl
hij zijn vuile hand voor mijn gezicht hi^ld.
Het maakte mij zoo kregel, dat ik hem een
stomp op zijn hoofd had kunnen geven.
Nu, er bleef niets anders over, dan bovenop
te gaan zitten, en daar te wachten tot iemand
er uit moest. Maar verduiveld niemand
moest er uit en ik zag het kleine kereltje
niet meer vór wij in Bakerstreet waren.
Het kwam mij 't verstandigste voor hem een
honderd pas vooruit te laten gaan en hem
dan te vragen mij de weg te wijzen naar
's Heeren-Heim. Maar er wachtte mij een
verrassing; hij trippelde de straat schuin
over het station in. ,Oho', zeide ik tot me zelf,
,gaan we sporen? Des te beten Als ik je
nou niet aan de praat krijg, zou ik dommer
moeten zijn dan waarvoor ik mezelf hou.'
grooter worden. r zullen wel altijd dichters
zijn, die blijven bezingen wat zij waarnemen,
de lyrische dichters, en epische kunstenaars
die er van vertellen, en dramatische kun
stenaars die het vertoonen. En wanneer die
conflicten zullen zijn van meer geestelijken
aard, in het algemeen van een hoogere orde,
welnu, tant mieux!
E. D'OLIVEIRA.
* * *
Haagsche typen
i
Zij was een oude dame, rijk door twee,
mogelijk ook drie huwelijken bij menschen
als zij ziet men niet op een huwelijk meer
of minder en heette mevrouw Robijn.
Zij was zeventig jaar, naar men zeide, en
had tachtig kunnen wezen, doch wellicht
was zij echter maar zestig. Zij had een
knokig gezicht, en van knok tot knok spande
haar gelaatsvel zoo strak als een opgedroogde
varkensblaas, en had ook dezelfde kleur:
goor roomkleurig. Zij droeg gitzwart, valsch
haar, dat met twee symmetrische boogjes
tegen haar slapen was geplakt, en van haar
voorhoofd alleen een stompen pijlpunt open
liet. Zij verfde hare wenkbrauwen en
oogranden, en droeg naar men zeide een ijzeren
corset, en zij had dan ook volmaakt de
houding van een versteend
grenadier-opparade. Haar heerschzuchtige oogen waren
diep-zwart. Zij hadden den blik van een
roofvogel-in-ruste, en lagen in haar gezicht
even onontroerbaar en onveranderlijk dof
als een inktvlek.
Den Haag is geen groote stad, althans zij
wordt gemakkelijk ove'rspannen door de
tongen van een paar pratende dienstmeisjes
en een melkboer, en zoo wist dan ook op
een dag een ieder het nieuwtje: mevrouw
Robijn heeft haar koetsier ten huwelijk ge
vraagd, daarna haar groenboer, daarna den
bakker, en gaat nu trouwen met een straat
armen weduwnaar, dien zij het was
teekenend voor haar! had ontmoet op
het bureau van een dagblad, waar hij de
brieyen behandelde, ingekomen op adver
tenties, k die der huwelijksannonces.
Het nieuwtje verwekte een algemeen ge
schater. Er was dan ook zooiets
mal-romantisch aan het feit, dat deze oude dame zelf
haar vrijers vroeg, en in hare keuze: een
koetsier, een groenboer, een bakker, lag zulk
een zure poëzie. En die beide omstandig
heden werden bovendien nog zoo
spookjesachtig bestraald door den glans van haar
vele geld, dat, mét haar rijken naam, Robijn,
werkelijk fabelachtig werd. Het was een
voorval, zóongewoon, en zóbevredigend
vol romantiek, dat het ieders fantasie vol
komen voldeed; men behandelde het dan
ook als een geheiligde overlevering, niemand
overdreef er iets aan, en men was belang
stellend zelfs voor de kleinste bizonderheden.
Mevrouw Robijn en haar nieuwe echtgenoot
zelf gevoelden zich onder deze belangstelling
echter in het minst niet ongelukkig. Zij
trouwden, aangegaapt door een reeds lang
van te voren hen opwachtenden volksoploop,
doch zij aanvaardden die nieuwsgierigheid
dankbaar, als een onmisbaar iets dat hun
werd geschonken; zij ondergingen haar als
een liefkoozing, welke zij zich zelf toe
brachten, en zij verwijlden bij die haag
van lachende, geamuseerde lieden zoo
behagelijk als een kat die zichzelf langs een
muur beaait.
De bruidegom gedroeg zich daarbij op
de wijze naar welke hij blijkbaar steeds had
gehunkerd: aanmatigend als een lakei. Het
deed hem goed dat te kunnen doen. Hij
was een hongerlijder, die aan weelde be
hoefte had; een man van 'n jaar of vijftig,
met een postuur die gebrek had aan een
embonpoint, terwijl zijne kaken een paar
Kuyper-wangen mankeerden om normaal
Ik bleef zóvlak achter hem, toen hij
zijn kaartje nam, als had ik het op zijn
horloge gemunt, en ik hoorde hem zeggen:
Derde klas, Rickmansworth, alstublieft?"
Dat was nog al onaangenaam. Ik was niet
van plan geweest zoo'n duur kaartje te nemen
en bovendien kende ik de route niet. Maar
er zat werkelijk niets anders op en ik haalde
het geld uit mijn zak. Toen wij op het
perron kwamen, stond de trein gereed, en
hij liep de coupes langs van voren naar
achteren en terug om een plaats, die 'm
beviel; ik begon bang te worden, dat de
trein zonder ons vertrekken zou. Dan juist
op het oogenblik als ze de deuren dicht
lamden, scheen zijn keuze gemaakt. Hij wipte
naar binnen en ik sprong hem achterna, en
wat denken jullie ? Wij zaten allebei op
dezelfde bank van de coupémet een dikke
juffrouw en een militair tusschen ons!
Twee passagiers tusschen ons in en geen
plaats op de andere bank. lederen keer dat
we aan een halte kwamen, bad ik, dat er
wat ruimte zou komen. Ik zat de gezichten
met gespannen aandacht te keuren. Heb je
niet van die Americaansche landbouwer ge
hoord, die, razend omdat hij den heelen weg
in een stampvolle wagen staan moest, ein
delijk 'ziende, dat er nergens iemand uitging
schreeuwde : Me, swine hebt gêr dan geen
kotte?"
Bagot imiteerde de boer vermakelijk en
wij betuigden onze waardeering op de ge
bruikelijke wijze. Toen we uit waren ge
lachen, zei iemand van ons tegen den kellner,
dat we dorst hadden, en de verteller stopte
een nieuwe pijp..
Wel," hernam hij, terwijl hij zware wol
ken rook uitputte: der langen Rede enz. is,
dat wij in Rickmansworth aankwamen, zon
der dat ik een woord met hem had gewis
seld. Ik was op het punt wanhopig te wor
den. Hij had nog geen tien stappen gedaan
of ik klampte hem aan en vroeg hem of hij
zoo vriendelijk zou willen zijn mij te zeggen,
of er ook kamers te huur waren in het dorp.
Had ik nu al die moeite gedaan alleen om
het pover resultaat van gedurende twee
seconden met hem te mogen spreken. Ik
dacht, dat ik wel wenschte in mijn kamers
in Kensington gebleven te zijn. Ik zei dus
de eerste de beste gedachte, die mij in het
hoofd kwam.
Maar het geluk wilde, dat ik geen betere
vraag had kunnen doen."
,Ik ben hier ook onbekend.' zeide hij,
terwijl hij zijn kinderlijke, vriendelijk licht
uitstralende oogen naar mij ophief. ,Maar
ik geloof dat er wel kamers te krijgen zijn j
in Cornstalk Terrace. Ja, ik ben er bijna
zeker van, dat ik een bordje aan heb zien
staan toen ik er yanmorgen door kwam.'
Ik lekte zijn woorden op als een poes
de melk.
gevormd te lijken. Maar nu gevoelde hij
zich lekker in zijn nieuwe, dure kleeren,
welke hij bijna droeg als een heer, doch
die hij weer bedierf met zijn
burgermanssmuk, zijn gefriseerden knevel en zijn
gefriseerde, Icroeskoppige haren, welke zijn
hoofd omzwierden als die van een poedeL
Hij verliet het rijtuig met het air van een
kwaden deurwaarder, die bij een schulde
naar binnengaat, en hielp zijne bejaarde
bruid bij het uitstijgen met de plechtigheid
van een minister, die n gewichtig
regeeringsstuk in ontvangst neemt. Hij boog
daarbij een beetje, en toen hij zich weer
oprichtte, scheen zijn gestalte gevulder te
zijn, en scheen de stof van zijn jas weer
wat duurder te zijn geworden. En mevrouw
Robijn liet zich dat alles gevallen. Zij kwam
uit het rijtuig tevoorschijn, zoo stijf als een
ijzeren gasbuis, en zoo glimmend en glan
zend en stralend, als een kleinood dat zijn
etui verlaat. Hare koele, heerschzuchtige
oogen keken waar zij ging zoo onbewogen
rond alsof zij niemand zag, doch gansch
alleen in een woestijn liep. Daarna legde
hij haar arm op den zijne, met de gratie
van een kellner die een duur gerecht serveert,
en zij liet hem daarop rusten, zoo licht en
luchtig als een bloemstengel, een arm,
die aan haar lichaam ontsproot als een
rozetwijg aan een reclamezuil, en toen bestegen
zij samen de steenen treden.
Hun huwelijk was zeer gelukkig. Zij be
grepen elkander volkomen en vulden elkaar
even nauwkeurig aan als de stukken van
een legkaart; haar geld stelde hem in staat
zijne burgerman's rijkelui's droomen te ver
wezenlijken, en hij omgaf haar als dank met
de gedweeë attenties, welke voor haar het
zijdefluweel waren.dat zij voor haar wenschen
begeerde.
Hun schoonste oogenblikken waren echter
die, waarop zij hun geluk konden
vergrooten, door ? het door anderen te laten benij
den. Dat was op de middagen, wanneer zij
een toertje maakten. Dan reed hun rijtuig
voor, 'n dure schitterende kar, van binnen
met zijde bekleed, deftig en rijk van tint;
op de portieren was iets geschilderd dat
op een wapen geleek, en op den bok zaten
een stramme koetsier en palfrenier, wier
lichtkleurige livreien weerkaatsten in de
glanzende lak.
Daarmee reden zij langs een vasten weg
naar de Scheveningsche Boschjes, en de
glanzende paarden draafden daarbij zoo
deftig, en de veerende gummi-wielen zoem
den daarbij zoo harmonisch, dat het wel
louter goudstukken leken die door de klet
terende paardenhoeven werden neergeteld,
waarbij de nijvere wielen snorden als een
vette, tevreden kat.
Op een vaste plaats in de Boschjes stopte
het rijtuig, de palfrenier steeg af en opende
het portier. Dan nam hij plechtig den hoed
van het hoofd en posteerde zich roerloos en
stom naast het rijtuig, waaruit dan tevoor
schijn kwamen mijnheer en mevrouw, hij
met zijn gewone air van korperaal in de
kazerne op poetsdag, zij, zwevend en stram,
als een ijzeren nymph.
Langzaam stapten zij dan voort, gearmd
en stokstijf van deftigheid, eiken dag weer
denzelfden weg, en steeds door den palfre
nier op tien pas afstand gevolgd. Ontmoetten
zij iemand, dan zag mevrouw Robijn hem
voorbij met haar koelen, afwerenden blik,
welke scheen te zeggen, dat zij reeds tézeer
was verzorgd, om nog attenties van anderen
te kunnen dulden, en hij, aan haar rechter
kant, stak minachtend zijn onderlip omhoog,
boog zijn gefriseerde hoofd in den nek, en
ging voorbij, goed doende blijken, die men
schen niet te zien. Dat was hun schoonste
oogenblik.
Op altijd hetzelfde bankje zetten zij zich
dan eindelijk neer, en zoodra zij zaten, bleef
de palfrenier onbeweeglijk staan. Zijne oogen
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIiiiiiiiiiiiiiiiiMllliiiiiit
,Is het moeilijk te vinden, voor iemand,
die hier vreemd is?' vroeg ik.
,0n neen,' zei hij, ,het is hier vlak in de
buurt. Ik ga er zelf heen, en als u geen
bezwaar hebt mij te vergezellen ? ...'
,0h, dat is al te vriendelijk van u!' riep
ik uit en ik had hem wel in mijn armen
kunnen sluiten.
De weg was heel wat korter, dan 'k 'm
wenschte want hij liep zoo prachtig naast
me te tsjilpen, dat het mij zwaar viel van
hem afscheid te moeten nemen. Toen wij
ter bestemder plaatse waren, blonken mijn
oogen van een oprechte dankbaarheid en hij
gaf uitdrukking aan zijn hoop, dat ik ge
schikte kamers zou vinden; dan liep ik den
weg terug naar het station en ontdekte daar,
dat er juist een trein vertrokken was.
Geen prettig vooruitzicht! Rickmansworth
was nu bepaald niet het tierigste plaatsje
waar ik ooit heb moeten wachten. Ik be
stelde wat eetbaars in het restaurant van
een hotel tegenover het station en liep
daarna de hoofdstraat door, die echter niet
heel uitgestrekt was. De juffrouw achter het
buffet had me verteld, dat er ook een park
was. Nu was ik niet zoo bijzonder nieuws
gierig naar dat park, maar ik meende, dat
het daar een uitstekende plaats zou zijn om
te probeeren in hoeverre ik de stem van den
kleinen geestelijke in mijn ooren en stem
banden had. Toen ik nu den aangewezen
weg volgde, langs een rij vilatjes, wien zag
ik daar aan het hek staan. Wien anders dan,
de dominé.
Hij dacht dat ik aldien tijd op zoek ge
weest was naar kamers en ik moest nu de rol
wel blijven volhouden. Hij was een vriendelijk
.heertje en op mijn woord, het deed me leed
als ik dacht, dat ik van zins was hem bespotte
lijk te maken op het tooneel. Maar hij zou
het nooit weten en tooneelspelers kunnen
niet al te kieskeurig zijn. Hij ging naar
binnen om de juffrouw te vragen of zij niet
een recommandabel adres voor me had en
een oogenblik later zag ik hem haastig naar
buiten komen, om me te vertellen, dat het
hem heelemaal door het hoofd was gegaan,
maar dat er hier in het huis, waar hij woonde,
den volgenden dag kamers vrij kwamen.
Goeie hemel! Ik had er even weinig aan
gedacht kamers te nemen als om het Theatre
Royal, Drury Lane, te huren, maar de kans
was te schoon, om er geen gebruik van te
maken. Hij bracht dus die aangelegenheid
terstond met de juffrouw in orde en den
volgenden morgen woonde ik met mijn model
onder n en hetzelfde dak! ... Geef me
de lucifers 's aan, vader, mijn pijp is uit...
Aan de achterzijde van het huis was een
bleekerijtje en een stukje grond waarop wat
groenten werden verbouwd; tesamen gold
het voor de tuin." Mijn zit-kamer was ook
aan de achterzijde; en na het middagmaal