Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
21 Dee. '13. No. 1904
geven wel 10 dollar per maand uit voor
drugs", dat zijn arsenikum-preparaten die
een kunstmatige versterking van de hartslag
tijdens de werkuren tengevolge hebben.
(Slot volgt).
iiimiiiiiiillilimmii iiiiiimiiiiiimiimiimiiimiiimi imimmii
Villa des Roses, door WILLEM ELSSCHOT.
C. A. J. van Dishoeck, te Bussum. 1913.
Al zijn wij niet verwend en dikwijls
bedrogen in dezen zoo weinig compo
sitie-vaardigen tijd, toch gaat er weer zoo
iets als een kriebelige en bijna angstige
verwachting in ons open, als wij van een
roman, met den titel: Villa des Roses, en
van een eerste hoofdstuk: Mijnheer en
Madame Brulot", de eerste appétissante zin
nen lezen:
De.Vtfto des Roses, waarin het echtpaar
Brulot te eten gaf en kamers verhuurde,
stond in de Rue d'Armaillé, een straat van
weinig aanzien in het overigens breed aan
gelegde Quartier des Ternes". En zooals
de straat was, zoo was ook het huis, dat
slechts n enkele verdieping had, terwijl
de buurt heinde en verre volgebouwd was
met huizen van vijf, zes verdiepingen, welke
aan weerszijden torenhoog boven de Villa
uitstaken".
Wel is waar klinkt dat te eten gaf" niet
geheel in den ouderwetschen toon van on
heilbroedende verwachting, maar er gaat van
zoo een begin toch een belofte uit, een belofte
van een ouderwetsch verwikkelde intrige, die
xhier haar eerste nog argloozeuitloopers toont.
Heeft ook niet vader Balzac in Le Père Goriot
zulk een verdacht en somber Parijsch pen
sion beschreven, waar een ontsnapte galei
boef, een schrikbre Held des Kwaads,
heimelijk troont aan de pensiontafel, door
allen gevreesd, maar ook geacht? En begon
van dit eenvoudig pensionbegin niet de
schokkendste aller verhalen, waarin goud
en bloed, sneeuwreinheid en zwarte zonde
op het heerlijkst gruwelijk waren vermengeld?
Dat wil een mensch dan weer beleven, simpel
uit zucht naar analogie, als hij opnieuw zulk
een pensionsgeschiedenis voor zich krijgt en
daarbij denken moet aan dien
allerinteressantsten six-pence-novel The Mystery of
the villa rose", ook al te Parijs.
Doch met een zucht komt de lezer tot
zichzelven en zijn litteratuurfatsoen terug.
Zulk romantisch geluk is zeldzaam, bedenkt
hij, en compromittant. Een modern schrijver
kan noch wil het geven en, bij god! er is
meer adel in n regel naturalistische be
schrijving eens zwijnskots dan in een boek
deel romantische opwinding... Zoo zegt zich
die lezer, met die zucht; terwijl hij zijn
wilde neigingen bedwingt (hebben wij daar
ook Conan Doyle niet voor?) en gematigd
belangstellend verder leest.
Maar dan wordt hij ook beloond, bemerkend
dat het boek prettig vlot leest", amuzant en
luchtig is, en geheel niet ongenietbaar Hol
landsen grappig, maar daartegen zoowaar fijn
ironisch en vermakelijk sceptisch. Noch zwaar
naturalistisch, noch plat grappig... dan kan
het toch ook-niet van een Hollander zijn, meent
men, daarbij ondankbaar vergetend, dat wij
toch een Hopman hebben en zelfs een Van
Schendel, die niet naturalistisch en niet
grappig zijn. Maar het blijkt intusschen
waar: de schrijver is een Vlaming en de
toon van zijn boek is on-Hollandsch, al
komt er ook maar soms een bepaald
Vlaamsche wending in voor. Doch de stijl, de
geest is niet Hollandsen, toont iets leuks,
en droog satyrisch, dat toch ook weer heel
niet aan Engelsche geestigheid herinnert.
Wel aan Fransche echter en in verband met
den titel en de geheele omgeving, moet men
telkens aan een vertaald boek denken, zijnde
het Hollandsch prototype voor deze soort
minimi imm n
FEUILLETON
iiiiiiimmmmllii ilimMilillllliniiinmimn
EEN RELLETJE
FRAGMENT UIT EEN ROMAN
DE GEZELLIGE STAKING"
VAN
RAPH. W. SPRINGER
Voorop liep Nelis Kamphuis. Naar gewoonte
was hij stomdronken en liep hij tegen ieder
aan die hem binnen korteren afstand dan
tien voet passeerde. Manke Gerrit en Toon
Hazelip liepen dicht achter hem om op hem
te passen. De menschen, door Nelis
aangeloopen, wierpen ze bij wijze van afscheids
groet een sneeuwbal na, die ze niet van de
schoonste sneeuw maakten. Een enkeling,
die daar tegen bezwaar maakte of Nelis
brutaliseerde, dreigden ze met een of meer
dere kopstooten; daarna liep de grootste
waaghals eenigszins gehaast door.
Achter dit drietal slenterden een tiental
jongens van veertien tot zestien jaren oud.
De meesten hunner pruimden en spogen
voortdurend kleine bruine plasjes op de
witte sneeuw. Ze liepen niet in het gelid
en netzoomin in de maat. Inzonderheid als
de stoet een venterskar met sinaasappelen
langs ging was hun gang en, hun verhouding
tot elkaar hoogst onregelmatig. Dan gooi
den ze elkaar tegen de kar op of wel
zochten de stoutmoedigsten ongemotiveerd
hooge woorden met den venter. Zij die
tegen of op de kar werden gegooid moesten
zoo grabbelen en worstelen om overeind te
komen, dat hun zakken vol appelen waren
gerold voor ze het wisten. Om den venter
zijn ochtend niet te vergallen door de ge
dachte, dat hij zoo vroeg al met dieven was
in aanraking gekomen, verwijderden zij zich
zoo gauw mogelijk met hun last.
Op hen volgden twee politieagenten in
uniform die argwanende blikken wierpen
op al dat gewriemel van manchesterbroeken
en een meneer in een tamelijk sjofel
confectiepakje, die duidelijk te kennen gaf dat
hij niet van de recherche was door zoo luid
mogelijk over onbelangrijke onderwerpen te
spreken. De politieagenten waren blijkbaar
niet gehaast maar verzetten zich er toch
tegen als zij door een rumoertje van de
jongens tot stilstaan werden genoopt. Met
zachte woorden en stompen moedigden ze
dan tot doorloopen aan, wat op de jongens
evenwel geen veredelenden invloed
uitoevan verhalen onbetwijfelbaar Een Huis vo.
Menschen van het echtpaar Scharten-Antink.
Overigens is echter het verloop van de
geschiedenis van dit prototype niet zeer
onderscheiden. De verschillende personages
van dit rnédiocre" pension voor kleine
middenstandsmenschen worden achtereen
volgens ons voorgesteld en dan ontwikkelt
zich, telkens uit een groepje van deze
lieden, een kleine gebeurtenis. Zoo is er
een pensionnaire, die zich doodschiet in
den tuin vór het kippehok, en plechtig
en uitvoerig betreurd wordt, al kan zich
niemand van de dames en heeren ook
maar in de verte begrijpen, waarom hij
zich verdeed". Vervolgens krijgen wij een
liefdeshistorietje van het kamermeisje en
een Duitschen pensionnaire, ook een
wanbetalingscatastrophe, als een valschelijk acht
baar heer zich heimelijk verwijdert met
achterlating van twee insolvente vrouwen.
En eindelijk het comisch-tragisch intermezzo
van de oude mevrouw Gendron, die het stelen
niet laten kan en, na betrapt en beschaamd
te zijn op ondelicate wijze, uit wraak het
onschuldig aapje van de pensionhoudster in
de gloeiende kolen werpt, waar 't beest
ellendigomkomt.Met het vergeefsche smachten van
't kamermeisje naar haar ontrouwen Duitscher
eindigt dan het boek en sourdine, lijkt het,
en wij worden gewaar, dat het eigenlijk
meer een losse rij observaties, een genoegelijke
kroniek van even brutale als menschelijke
onbehoorlijkheid vertegenwoordigt, dan wat
wij nog altijd onder een ras-echten ROMAN
willen verstaan, temeer daar hier ook niet
(als in het aardige boek Bohémien-woning
van Buurman) een hoofdpersoon is, waarom
de pensiongasten als bij-figuren zich komen
te scharen. Juist als in Een Huis vol menschen
gaat het hier wel degelijk om het pension
zelf en zijn inhoud", om het stuk van de
werkelijkheid, dat een pension met zijn gasten
vertegenwoordigt. Doch anders dan in dat
vroegere boek, is het hier niet om levensmo
menten en stemmingen, om menschen en din
gen gelijkelijk, maar om de menschen alleen te
doen, en nog wel de menschen in hun res
pectieve karakters, minder dan in hun ver
schijningen. In overeenstemming hiermee, is
ook de stijl niet op het woord, bijzonder
het voornaamwoord en werkwoord, maar
op den zin aangelegd. Er behoeft hier im
mers maar zelden iets uiterlijks geschilderd"
te worden, zoodat het suggestieve adjectief
noodig zou zijn, bedoeld worden gedachten en
zielsbewegingen, wier onstoffelijkheid uiter
aard door klank en maat van het proza het
best tot expressie komt. En die kracht van
expressie heeft de schrijver dan in zeer
voldoende mate, gelijk... niet zoo gemak
kelijk aan te toonen is, wijl het hier gaat
om fijne schakeeringen en nog
meeklinkende tonen, die in het geheel der lectuur,
niet in een enkelen zin gehoord kunnen
worden. De zin waarmee het boek eindigt
is bij uitnemendheid een droog en tam zin
netje, zonder eenige kracht van uitdrukking,
maar hoe precies past het hier!
Het was wel degelijk haar dorp," heet het,
als het verlaten kamermeisje, na maanden lang
vruchteloos wachten, tot haar dorp terugkeert,
waaruit zij eens vol illusies heenging. Sinds
heeft zij het nooit dan vluchtig gezien, het
hoofd vol gedachten, met al haar zorg en
belangstelling daarginds in Parijs verwijlend.
Maar nu is haar leven drooggeloopen en ziet
zij voor 't eerst weer bewust de bakkers
winkel en de witte letters boven de deur
van het postkantoor". En 't was wel dege
lijk haar dorp", waar zij nu voortaan haar
inhoudsloos leven opnieuw zou moeten mee
dragen, zij zelve een schim in een wereld
van verleden.
Of dit zoo te zeggen nu aan een
nietlezer eenig begrip kan bijbrengen van de
suggestieve kracht van dit proza, niet door
het woord, maar door den zinsval, zou ik
eigenlijk betwijfelen. Die kracht is er echter
en als men het tamelijk banaal aspect van
den verhaaltrant opmerkt, schijnt dat vreemd
genoeg.
Juist zoo vreemd als de geest van den
schrijver zelf, die waarlijk buiten-modelsch
fende. Op elke aanmaning antwoordden ze
met uiterst gezochte woorden die hoegenaamd
niet op toestand of personen betrekking had
den en goed beschouwd ook niet pasten
in den mond van zójonge lieden tegen
menschen, die zooveel ouderen ook zooveel
wijzer waren dan zij.
Achter de mannen der wet stapte Piet
Smul bedaard voort, zorgdragend den af
stand wel in acht te nemen die hem op
gebied van beginselen scheidde van hand
havers van orde en gezag. Hij had de lei
ding der expeditie op zich genomen welke
was uitgezonden om enkele bouwwerken te
bezoeken en onderzoek in te stellen naar
eventueele mafferts." Hij wist wel dat er
niet viel te rekenen op de voorhoede en
daarom bleef hij met de hoofdmacht zoo
veel mogelijk achter. Het gezelschap van
dronken Nelis lokte hem ook niet bijzonder
aan, zoo op klaarlichten dag. In hoofdzaak
te ver gedreven belangstelling naar diens
gezondheidstoestand immers had de agenten
zich bij hen doen voegen en zij vormden
een versterking waar hij het allerminst op
gesteld was. Niet alleen uit beginsel over
wegingen.
Daan Kropsla, Gerrit van der Neut en Ko
Haselaar, liepen met hem. Zij waren eenigen
der meest actieve leden van de knokploeg
en het had Piet Smul niet weinig verheugd
dat Daan en Ko den vorigen dag uit pre
ventieve hechtenis waren ontslagen. Vooral
op schele Ko wist hij te kunnen rekenen,
als er handelend moest worden opgetreden.
Pas achttien jaar oud had deze het voorko
men en het optreden van een volwassen
man en was hij sterk als een beroepsvechter.
Krachtig en vlug, was hij in het geheele
vak bekend doordat hij met ijzeren pijpen
van honderd kilo's gewicht speelde, die an
ders door twee werklieden moesten worden
gehanteerd.
Dan volgden clubjes van drie en vier, rijen
van zes. Mannen met baarden om grauw
verweerde gezichten, in daagsche
werkkleeren. Jongens in blauwe kielen en met
kniebroekjes aan, jongelui in uitgaanspakje
en een sigarette in den mond.
Jan Colter die de komiek heette onder de
vrienden omdat hij kon voordragen als de
beste, naar van hem werd verklaard. Hij was
gezocht gezelschap en de jongeren verdron
gen elkaar om naast hem te loopen. Stille
Dorus, die wekenlang kon zwijgen, en 's mor
gens kwam en werkte tot den avond zonder
zelfs zijn kameraden te groeten, liep in zijn
eentje, lurkende aan een steenen pijp met
is in Holland. En elders, zou men zeggen.
Of is het niet vreemd, een jongen man te
ontmoeten, die niet op naturalistische wijze
zich in het leven verdiept want dan accep
teert men gelijkelijk alles en weet van geen
moraal maar de menschen beschouwt en af
beeldt met de koele kalmte van een steenouden
wijsgeer en wien het toch aan een zeker
hooghartig, maar niettemin innig gemeend
medelijden niet ontbreekt? Mij dunkt, dat
is wel een wonderlijk verschijnsel. Zonder
eenige pose of gewildheid ironisch te zijn
en zonder eenige sentimentaliteit het pathe
tische voor te stellen, als men nog jong en
hartstochtelijk is, dat beteekent een artistieke
zelfbeheersching, die uiterst zeldzaam mag
heéten. Maar als men daarbij dan een recht
uit gruwelijk zoodje menschen met kalme
en welwillende belangstelling en zonder ook
maar van iets dupe te zijn, kan gadeslaan
en nabeelden, dan wordt zulk een scepticisme
verheven of griezelig, al naar iemand geaard
is. Wij zeggen wel gaarne, dat alle menschen
ongeveer gelijkelijk goed en slecht zijn, doch
van deze theorie tot de praktijk van zulk
een geheel boek, vol van dergelijke menschen,
is nog een lange weg, dien Willem Elsschot
dan toch maar heeft afgelegd
Nuchterheid, cynisme, hooghartigheid, wijs
heid, alomvattende liefde, wat ter wereld
wil dit boek toch zeggen van den geest zijns
schrijvers ?
Er bestaan niet vele eerstelingen" van
jonge auteurs, waarbij men bemerkt, dat zij
zoo bijzonder de Tweedeling" doen ver
langen, die alleen het raadsel van huns makers
natuur kan oplossen.
FRANS COENEN
« * *
Het Rotterdamsche Raadhuis
De op 29 Nov. 1.1. gehouden vergadering der
Nederlandsche Vereeniging voor
Ambachtsen Nijverheidskunst heeft gelijk reeds
door de groote dagbladen gemeld is zijn
bestuur opgedragen aan Burgemeester en
Wethouders van Rotterdam een schrijven te
richten, waaruit blijkt, dat deze vergadering
ten volle" instemt met de afkeurende
kritiek, vroeger reeds door de Jury uitge
oefend op de inwendige architectuur en ver
siering van het plan Evers (het plan, dat,
door het drijven van den Burgemeester en
zijn aanhang, zal worden uitgevoerd). Na
motiveering van dit oordeel, noemt het schrij
ven, opzet en verloop dezer prijsvraag niet
alleen schadelijk voor de ontwikkeling der
ambachts- en nijverheidskunsten, maar ook
een belemmering voor het streven van hen
die meenen, dat alleen door de innige
samenwerking van de beste architectonische
met de beste nijverheidskunstige krachten
een waarlijk monumentaal levend en
aesthetisch bevredigend geheel verkregen zal kunnen
worden."
? * * *
In dezelfde Algemeene Vergadering is met
algemeene stemmen de volgende motie aan
genomen, waarvan aan Dr. A. Pit, Directeur
van het Nederlandsen Museum voor Ge
schiedenis en Kunst, afschrift gezonden is:
De vergadering spreekt haar volle sym
pathie uit met het voornemen, om een copie
van de prijsvraagmaquette van den architect
K. P. C. de Bazel van het Raadhuis te
Rotterdam, aan te koopen ter plaatsing in
het Rijks Museum.
Zij hoopt, waar de museum-directie een
dusdanig blijk van belangstelling in de
moderne architectuur geeft, dat deze
belangstelli»g zich moge uitbreiden tot de moderne
Ambachts- en Nijverheidskunsten en acht
het ten zeerste gewenscht dat het bestuur
der Vereeniging voor Ambachts- en Nijver
heidskunst al die stappen doet, welke noodig
mochten blijken om het prijzenswaardig plan
mede te helpen verwezenlijken."
Wij kunnen hier nog aan toevoegen, dat
sedert ons blad het initiatief der Directie
van het Nederlandsch Museum te Amsterdam
vermeldde, van verschillende zijden bijdragen
in geld zijn aangeboden om eene nieuwe
maquette te doen vervaardigen, nu het
stelangen steel. Als Jan komiek een dienstmeid
staande hield om schertsend haar snor op
te draaien snoot hij verachtelijk zijn neus.
Ouwe-Kees, dooie-Hein, Frans-pruimtabak,
Klaas-sterf-me-af, sukkelden mee, meer op
gevoel dan op gezicht. Het waren de anti
quiteiten van het bedrijf, ouwe mannetjes,
allen boven den zestig. Ze hadden nog den
zestienurigen arbeidsdag meegematkt, voor
een loon van negen gulden per week en
waren bij regenachtig weer erg gezocht
door de jongelui die zich danig konden ver
maken met hun vertellingen uit dien ouder
wetschen goeden tijd. Nu hadden zij even
eens het werk neergelegd, omdat zij uit een
redevoering, voor de staking uitgesproken,
abusievelijk hadden opgemaakt dat zij, na
goeden afloop van deze, door de organisatie
zouden worden gepensioneerd. Af en toe was
een hunner de kluts kwijt; dan strompelde
hij naar een stoep, zei goeien nacht en
dommelde in. Zijn kameraden hielpen hem
dan overeind, met de aanmoediging dat de
voorzitter voor ieder die den tocht ten einde
toe had meegemaakt, een borrel zou betalen.
Dan was hij weer ineens tamelijk spring
levend en vroeg hij uitgeslepen of-ie 'm
maar niet alvast kon opnemen."
Joop liep in de achterhoede te kletsen met
een loodgieter, zonder neus en met een
bochel. Deze was een der twee uitzonderin
gen onder de loodgieters die door de natuur
aldus waren begiftigd, maar hij was de
minst begunstigde onder de makkers, wegens
het ontbreken van zijn neus.
Joop Ranschoen had liever niet meege
gaan. De staking duurde nu al ruim een
maand en zij waren nog niets gevorderd.
Hij zag duidelijk in dat de strijd zou
uitloopen op een onvermijdelijk fiasco en daarom
achtte hij optochten als deze, die altijd met
relletjes eindigden, minder geschikt omdat
zij de verbittering tusschen werklieden en
patroons maar verscherpten. Hij wist dat
zijn onverschilligheid en zijn avontuurlijk
gemoed hem onverbiddelijk naar voren
zouden drijven zoodra er een conflict zou
ontstaan en dat kwam hem nu minder
wenschelijk voor, wijl hij, met het oog op
zijn gezelligen omgang met Mientje, niet
graag zijn vrijheid zou willen verliezen.
Het ging nu eerst los op baas De Loever,
den voorzitter der patroonsvereeniging.
Deze had nog steeds volk in het werk en
was een der hardnekkigste weigeraars om
met de werklieden te onderhandelen. Ook
zou de expeditie baas Hooglandt aandoen.
Die was femelig katholiek en secretaris van
delijk bestuur van Rotterdam de Bazels
oorspronkelijke maquette liever op een
donkeren zolder wegbergt dan haar in een
Museum voor altijd aan de bewondering
van duizenden bezoekers over te geven.
* * * ,
Kunst door techniek
Hoewel we met den dag sneller vorderingen
maken in de techniek, hoewel zeer veel, dat
vroeger door de handen gewrocht werd, nu
machinaal wordt vervaardigd, is er toch nog
iets, dat tot nu toe steeds ontsnapt is aan de
veelomvattende industrie, namelijk: de kunst.
Steeds zien wij de groote verscheidenheid
schilderijen, beeldhouwwerken, muziekstuk
ken, enz. enz., waarvoor pok altijd min of
meer groote genieën noodig zijn om ze tot
stand te brengen. Is de tegenwoordige weten
schap dan niet in staat datzelfde te doen?
Kunnen wij niet machinaal schilderijen maken,
beeldhouwwerken, ja zelfs alle boeken schrij
ven, die eens geschreven zijn of geschreven
kunnen worden?
Beginnen we met het laatste. Om een boek
te schrijven heeft men letters noodig. Neemt
men nu de 24 letters van ons alphabet en
permuteert en combineert die op alle mogelijke
wijzen, dan zal men alle geschreven en ooit
te schrijven boeken verkrijgen, enkel door
techniek, door een enkele machine, een zeer
eenvoudig te construeeren permuteermachine.
Natuurlijk zullen er ook zeer veel boeken bij
zijn, die onleesbaar zullen wezen, die geheel
gevuld zijn met onzin, daar elke willekeurige
permutatie van letters nu juist niet een lees
baar geheel oplevert; en ook zal men naast
een boek, onnoembaar veel boeken vinden
van denzelfden inhoud, doch ieder.met een of
meer drukfouten. Men kan zich wel voor
stellen, dat het getal boeken onrustbarend
groot zal zijn, daar, behalve de vele leesbare
boeken, waaronder alle eens te schrijven
werken in alle bestaande en niet bestaande
talen, bovendien nog veel meer gevonden
worden, die voor het gebruik niet de
minste waarde hebben. Laten we dus be
ginnen alle zinnen te vormen bestaande uit
tien of minder letters. Een eenvoudige bereke
ning leert ons dat wij dan 60.000.000.000.000,
of 60 billioen combinaties krijgen. Hieronder
zijn echter alleen de zeer korte gezegden en
spreuken vervat, doch, als daaronder alle
korte, pittige gezegden in alle talen zijn,
zooals bijv. Rust roest", mogen we al te
vreden wezen, dat we deze alle in iets meer
dan 20.000 eeuwen kunnen vinden, als we er
elke seconde slechts n fabriceeren.
Nemen we een regel van 100 letters lang.
Dit is nu nog wel geen boek, doch hierin
vinden we toch alle gezegden, alle wijze en
onwijze spreuken in alle talen. We vinden
echter, dat hun aantal aangegeven wordt
door een getal van 138 cijfers, een getal,
waarvan we ons geen voorstelling kunnen
vormen. Schreef onze machine elke seconde
n zoo'n zin, dan zouden we nog meer dan
3Xl0lis eeuw noodig hebben tot we klaar
waren, d.w.z. een getal beginnende met een
3, gevolgd door nog 128 cijfers. Al komt de
menschheid met deze methode niet spoedig
klaar met de productie van de meest geniale
letterkundige werken, zij zou er toch alvast
aan kunnen beginnen.
Ook de muziek zou een winstgevend
arbeidsveld kunnen zijn. Stel U voor met
een machine, zonder eenig kunstgevoel, alle
mogelijke walsjes en opperettewijsjes, alsook
alle zware muziek van de grootste compo
nisten te kunnen maken! Nemen we alle
noten in twee octaven gelegen, tevens alle
kruisen en mollen, en stellen onze muziek
samen uit heele, halve, kwart, achtste en
zestiende noten en maken alle wijsjes 50
teekens lang wat zoo erg veel niet is,
doch genoeg om alle beroemde motieven aan
te geven dan vinden we, dat wijSXlO'"5
wijsjes krijgen, waarvan de meeste natuurlijk
min of meer valsch zijn.
Maken we liedjes van 15 teekens lang,
dan vinden we, 5 X 10" wijsjes, en dus,
wanneer we er honderd duizend millioen
per seconde maken, zullen wij nog meer
de patroonsvereeniging en stond om beide
hoedanigheden in een alles behalve goed
blaadje bij de menigte der stakers.
In den winkel van baas De Loever stond
Ko-de-waterlaars. Hij had een stuk zink in
de hand en een pijp in den mond. Dezen
nam hij er even uit om de tong tegen de
stakers uit te steken.
Ko-de-waterlaars! joelden de jongens.
Ko-de-waterlaars!
Doorloopen, doorloopen! riepen de
politieagenten.
Sla die lui d'r smoel dicht, schreeuwde
een uit de troep.
Wie smoel doorloopen!
Och, hou je rotbek, smaalde schele
Ko, je verbeeldt je toch zeker niet dat je
een mooie stem hebt.
Het openbaar gezag zweeg; de agent in
politiek verwijderde zich eenigszins onrustig
met een gezicht waar groote ernst op lag.
Jonges loat main begoan, maande
Smul tot kalmte. Loat main een ernstig woord
met 'm spreke. Ko Ko gilde hij en tikte
tegelijk op de ruiten, Ko hoor's effe we
doen je niks.
Het had hem ook niet mogelijk geweest,
want de deur was op slot.
Ko-de-waterlaars spoog op den grond en
keerde zich dan om met een onkiesche en
beleedigende handbeweging aan zijn zitvlak.
Smul's kalmte was gauw uitgeput.
Zal je d'r godzalme. l... uitkomme,
vuil sch ... huis, ze zalle je toch godverd...
geen poot uitsteke ... gilde hij woest.
Kom d'r uit! kom d'r uit! schreeuwden
vijftig stemmen.
Pats. Een dikke, kledderige
moddersneeuwbal vloog spattend tegen de winkelruit.
Jonges hou je kalm, krijschte Smul,
godverdommesche ruigpoot kom d'r nou uit
met je la... ij. Je ziet toch dat 't hommeles
wordt... kom d'r uit. Kom d'r uit as je een
kerel bent.
Joa kom d'r uit, schreeuwde nu
scheleKo en hij trok bij voorbaat zijn jasje uit.
Hou 's vast dooie, duwde hij het een der
antiquiteiten in de hand. Kom d'r nou uit,
as je een kerel bent!
Je bent me nogal wat kerel je laikt
godzalme eeuwig wel een waif, krijschte Smul.
Dat noemen ze nou iemand overreden met
woorden, fluisterde Douwe Joseph in het
por. Dat is nou je reinste anarchie dat
is nou het resultaat van jou leer.
Vin-je het dan niet leuk ? glimlachte de
ander.
't Zal gauw nog leuker worden.
dan honderd duizend millioen eeuwen noo
dig hebben om gereed te komen. Dit is wat
lang. Schrijven we dus slechts wijsjes van
acht verschillende tonen, zonder kruisen of
mollen en 10 teekens lang, dan krijgen we
een milliard deuntjes, en met een snelheid
van n per seconde schrijvende, komen we
in 33 jaar klaar. Hier ligt het geniale dus
om zoo te zeggen voor de hand.
Laten we hopen, bij de teeken- en schil
derkunst meer succes van slagen te hebben,
om van de beeldhouwkunst niet te spreken.
Alle teekeningen bestaan feitelijk uit niets,
dan een combinatie van zwarte en witte
puntjes. Hoe grooter en hoe fijner de tee
kening is, hoe meer puntjes er op zullen
voorkomen. Nemen we een teekening van
vijf puntjes lang, en evenveel breed, wat
nu juist niet een voorwerp van hooge kunst
zal zijn, dan kunnen we alle mogelijke
teekeningen van 25 stippen krijgen door die
ruitjes op alle mogelijke wijzen zwart en
wit te maken. En blijkt echter, dat we,
wanneer we elke seconde zó'n teekening
maken, reeds in ruim een jaar klaar zijn.
Maken we nu op die 25 ruitjes figuren
in driekleurendruk, waarmee nog lang niet
alle nuances en schakeeringen van de schil
derkunst zijn bereikt, dan vinden we, dat, bij
een snelheid van drie millioen per seconde,
toch nog honderdduizend eeuwen noodig zijn.
We willen echter eens zien welke uit
komsten we krijgen bij een teekening van
tien puntjes lang en tien breed, dus net
zooveel als er ruitjes op een dambord zijn.
We vinden er dan 10JO, d.i. een l met 30
nullen of wel quintillioen. Drukten we al
die verschillende prentjes" af op stukjes
papier van l cM. lang, l cM. breed en 0.01
cM. dik, dus nog kleiner dan een postzegel,
en stapelden ze alle op elkaar, dan werd
de hoogte van die stapel nog ruim milliard
maal grooter, dan de afstand van hier tot
de dichtstbijzijnde vaste ster, een afstand
dus, waarvoor het licht nog honderd millioen
eeuwen noodig heeft. Stapelden wij ze op
als een zuil van l K.M. lang en l K.M. breed,
dan was de hoogte nog zoo groot als een
kwart van de afstand tot die ster, en het licht
zou nog ruim een jaar noodig hebben dien
afstand te doorloopen^ Namen we de opper
vlakte van ons vaderland tot basis, dan zou
de kolom een hoogte hebben van tweemaal de
afstand van de aarde tot de zon. Verdeelden
we al die papiertjes gelijkelijk op de aard
oppervlakte, dan zou deze een hoogte be
reiken van 7000 K.M., d.i. iets meer dan de
lengte van den straal onzer aarde, of wel een
zestigste van den afstand der aarde tot de
maan.
En wat zijn dat nog voor teekeningen !
roept gij uit. Er zal geen enkele schets van
waarde bij zijn! Weet ge dit wel zeker?
Wat ik zeker weet, is dat ik de weg gewezen
heb tot het vervaardigen van de geniaalste
meesterwerken. Als die weg u wat lang is,
dan ligt dit toch aan u zelf!
MATHEMATICUS
Berichten
NEDERLAND IN DUITSCHLAND. In
Duitschland verschenen korten tijd geleden een
paar werken op ons land betrekking
hebbende, n.l. Die Aesthetik des Frans
Hemsterhuis und ihre historischen
Beziehungen door dr. A. Funder; Die Indische
Theosophie, aus den Quellen dargestellt door
prof. J. S. Speyer, waarvan de schrijver
helaas de verschijning niet meer heeft mogen
beleven.
GERHART HAUPTMANN. Het nieuwe drama
van Gerhart Hauptmann, Der Bogen des
Odysseus, zal in zijn geheel worden opge
nomen in de eerste aflevering van den nieuwen
vijf-en-twintigsten jaargang van Die
neue Rundschau, welke tegen Kerstmis ver
schijnt.
RODIN zal binnenkort beginnen aan de
uitgave van een belangrijke compilatie van
zijne aanteekeningen over kunst. Sedert jaren
reeds verzamelt hij zulke aanteekeningen
iiiniiiiiniiiiii .............. UMI ............... mi"' ...... iiimililimiMiiliiiM
Hoezoo ?
Je snapt toch wel dat De Loever de
politie opschelt.
Het rumoer werd steeds erger. Smul
schreeuwde onafgebroken dat-ie Ko niets
doen zou als-ie buiten kwam om zich te
laten overreden en de jongens bleven den
maffert" toeschreeuwen met naam en bijnaam.
Op den eersten sneeuwbal was een tweede
gevolgd en nu waren de beste mikkers bezig
de gansche ruit vol te smakken met zwarte,
modderige sneeuw.
Op voorbeeld van schele-Ko hadden meer
dere leden van de knokploeg hun jas uitge
trokken en spuwden in hun handen. Ze
wenkten Ko-de-waterlaars met hoofdgebaar,
nu toch heel even buiten te komen.
Ko effies maar. . .
Vooruit dan laat je niet kenne. . .
Ko je mag kieze motje nog beter...?
Boven werd een raam opgeschoven.
Mannen loop nou door hij komt
er toch niet uit. Het was een vrouwestem
die dat zei.
Hou je smoel, oud miroakel. . .
Pats. Daar vloog een sneeuwbal haar hoofd
langs de kamer binnen.
Moord moord !
Ko-de-waterloars ! joelden de stakers.
Ko-de-waterloars !
De doorgang in de nauwe dwarsstraat
verslapte. Fietsende slagersjongens stapten
af en riepen voorbijloopende kennissen aan.
HéKloas kom effies hier de
loodwurmen goan den winkel sloope. Ik wacht
effe as ze de deur ope hebben neem
ik ook 'n kijkie.
Zoue ze den boel in brand steke
schreeuwde een slungel die een groote
mand droeg.
Afwachte ze beginne pas.
Nelis Kamphuis werd wrevelig. In z'n
dronken brein had zich de idée-fixe genesteld
dat baas De Loever hen allen genoodigd had
om onder een borreltje den stand van zaken
te bespreken. Hij begreep niet waarom
ze nu zoo lang in de kou moesten wachten.
Zou-'t-nog-lang-dure-Piet . . . stootte hij
Smul aan.
As-tie d'r moar uitkwam, was het zoo
gepiept zei deze.
Ko-de-waterloars . . . kom d'r uit . . . !
Een oude dame hield even stil en schudde
het hoofd. Zij kwam eiken dag de straat
door, vertelde zij een heer met gele regen
jas aan. . . maar nog nooit was er zoo'n
herrie geweest als nu. Het leek anders zoo'n
fatsoenlijk straatje.
l