De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 21 december pagina 2

21 december 1913 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 21 Dee. '13. No. 1904 geven wel 10 dollar per maand uit voor drugs", dat zijn arsenikum-preparaten die een kunstmatige versterking van de hartslag tijdens de werkuren tengevolge hebben. (Slot volgt). iiimiiiiiiillilimmii iiiiiimiiiiiimiimiimiiimiiimi imimmii Villa des Roses, door WILLEM ELSSCHOT. C. A. J. van Dishoeck, te Bussum. 1913. Al zijn wij niet verwend en dikwijls bedrogen in dezen zoo weinig compo sitie-vaardigen tijd, toch gaat er weer zoo iets als een kriebelige en bijna angstige verwachting in ons open, als wij van een roman, met den titel: Villa des Roses, en van een eerste hoofdstuk: Mijnheer en Madame Brulot", de eerste appétissante zin nen lezen: De.Vtfto des Roses, waarin het echtpaar Brulot te eten gaf en kamers verhuurde, stond in de Rue d'Armaillé, een straat van weinig aanzien in het overigens breed aan gelegde Quartier des Ternes". En zooals de straat was, zoo was ook het huis, dat slechts n enkele verdieping had, terwijl de buurt heinde en verre volgebouwd was met huizen van vijf, zes verdiepingen, welke aan weerszijden torenhoog boven de Villa uitstaken". Wel is waar klinkt dat te eten gaf" niet geheel in den ouderwetschen toon van on heilbroedende verwachting, maar er gaat van zoo een begin toch een belofte uit, een belofte van een ouderwetsch verwikkelde intrige, die xhier haar eerste nog argloozeuitloopers toont. Heeft ook niet vader Balzac in Le Père Goriot zulk een verdacht en somber Parijsch pen sion beschreven, waar een ontsnapte galei boef, een schrikbre Held des Kwaads, heimelijk troont aan de pensiontafel, door allen gevreesd, maar ook geacht? En begon van dit eenvoudig pensionbegin niet de schokkendste aller verhalen, waarin goud en bloed, sneeuwreinheid en zwarte zonde op het heerlijkst gruwelijk waren vermengeld? Dat wil een mensch dan weer beleven, simpel uit zucht naar analogie, als hij opnieuw zulk een pensionsgeschiedenis voor zich krijgt en daarbij denken moet aan dien allerinteressantsten six-pence-novel The Mystery of the villa rose", ook al te Parijs. Doch met een zucht komt de lezer tot zichzelven en zijn litteratuurfatsoen terug. Zulk romantisch geluk is zeldzaam, bedenkt hij, en compromittant. Een modern schrijver kan noch wil het geven en, bij god! er is meer adel in n regel naturalistische be schrijving eens zwijnskots dan in een boek deel romantische opwinding... Zoo zegt zich die lezer, met die zucht; terwijl hij zijn wilde neigingen bedwingt (hebben wij daar ook Conan Doyle niet voor?) en gematigd belangstellend verder leest. Maar dan wordt hij ook beloond, bemerkend dat het boek prettig vlot leest", amuzant en luchtig is, en geheel niet ongenietbaar Hol landsen grappig, maar daartegen zoowaar fijn ironisch en vermakelijk sceptisch. Noch zwaar naturalistisch, noch plat grappig... dan kan het toch ook-niet van een Hollander zijn, meent men, daarbij ondankbaar vergetend, dat wij toch een Hopman hebben en zelfs een Van Schendel, die niet naturalistisch en niet grappig zijn. Maar het blijkt intusschen waar: de schrijver is een Vlaming en de toon van zijn boek is on-Hollandsch, al komt er ook maar soms een bepaald Vlaamsche wending in voor. Doch de stijl, de geest is niet Hollandsen, toont iets leuks, en droog satyrisch, dat toch ook weer heel niet aan Engelsche geestigheid herinnert. Wel aan Fransche echter en in verband met den titel en de geheele omgeving, moet men telkens aan een vertaald boek denken, zijnde het Hollandsch prototype voor deze soort minimi imm n FEUILLETON iiiiiiimmmmllii ilimMilillllliniiinmimn EEN RELLETJE FRAGMENT UIT EEN ROMAN DE GEZELLIGE STAKING" VAN RAPH. W. SPRINGER Voorop liep Nelis Kamphuis. Naar gewoonte was hij stomdronken en liep hij tegen ieder aan die hem binnen korteren afstand dan tien voet passeerde. Manke Gerrit en Toon Hazelip liepen dicht achter hem om op hem te passen. De menschen, door Nelis aangeloopen, wierpen ze bij wijze van afscheids groet een sneeuwbal na, die ze niet van de schoonste sneeuw maakten. Een enkeling, die daar tegen bezwaar maakte of Nelis brutaliseerde, dreigden ze met een of meer dere kopstooten; daarna liep de grootste waaghals eenigszins gehaast door. Achter dit drietal slenterden een tiental jongens van veertien tot zestien jaren oud. De meesten hunner pruimden en spogen voortdurend kleine bruine plasjes op de witte sneeuw. Ze liepen niet in het gelid en netzoomin in de maat. Inzonderheid als de stoet een venterskar met sinaasappelen langs ging was hun gang en, hun verhouding tot elkaar hoogst onregelmatig. Dan gooi den ze elkaar tegen de kar op of wel zochten de stoutmoedigsten ongemotiveerd hooge woorden met den venter. Zij die tegen of op de kar werden gegooid moesten zoo grabbelen en worstelen om overeind te komen, dat hun zakken vol appelen waren gerold voor ze het wisten. Om den venter zijn ochtend niet te vergallen door de ge dachte, dat hij zoo vroeg al met dieven was in aanraking gekomen, verwijderden zij zich zoo gauw mogelijk met hun last. Op hen volgden twee politieagenten in uniform die argwanende blikken wierpen op al dat gewriemel van manchesterbroeken en een meneer in een tamelijk sjofel confectiepakje, die duidelijk te kennen gaf dat hij niet van de recherche was door zoo luid mogelijk over onbelangrijke onderwerpen te spreken. De politieagenten waren blijkbaar niet gehaast maar verzetten zich er toch tegen als zij door een rumoertje van de jongens tot stilstaan werden genoopt. Met zachte woorden en stompen moedigden ze dan tot doorloopen aan, wat op de jongens evenwel geen veredelenden invloed uitoevan verhalen onbetwijfelbaar Een Huis vo. Menschen van het echtpaar Scharten-Antink. Overigens is echter het verloop van de geschiedenis van dit prototype niet zeer onderscheiden. De verschillende personages van dit rnédiocre" pension voor kleine middenstandsmenschen worden achtereen volgens ons voorgesteld en dan ontwikkelt zich, telkens uit een groepje van deze lieden, een kleine gebeurtenis. Zoo is er een pensionnaire, die zich doodschiet in den tuin vór het kippehok, en plechtig en uitvoerig betreurd wordt, al kan zich niemand van de dames en heeren ook maar in de verte begrijpen, waarom hij zich verdeed". Vervolgens krijgen wij een liefdeshistorietje van het kamermeisje en een Duitschen pensionnaire, ook een wanbetalingscatastrophe, als een valschelijk acht baar heer zich heimelijk verwijdert met achterlating van twee insolvente vrouwen. En eindelijk het comisch-tragisch intermezzo van de oude mevrouw Gendron, die het stelen niet laten kan en, na betrapt en beschaamd te zijn op ondelicate wijze, uit wraak het onschuldig aapje van de pensionhoudster in de gloeiende kolen werpt, waar 't beest ellendigomkomt.Met het vergeefsche smachten van 't kamermeisje naar haar ontrouwen Duitscher eindigt dan het boek en sourdine, lijkt het, en wij worden gewaar, dat het eigenlijk meer een losse rij observaties, een genoegelijke kroniek van even brutale als menschelijke onbehoorlijkheid vertegenwoordigt, dan wat wij nog altijd onder een ras-echten ROMAN willen verstaan, temeer daar hier ook niet (als in het aardige boek Bohémien-woning van Buurman) een hoofdpersoon is, waarom de pensiongasten als bij-figuren zich komen te scharen. Juist als in Een Huis vol menschen gaat het hier wel degelijk om het pension zelf en zijn inhoud", om het stuk van de werkelijkheid, dat een pension met zijn gasten vertegenwoordigt. Doch anders dan in dat vroegere boek, is het hier niet om levensmo menten en stemmingen, om menschen en din gen gelijkelijk, maar om de menschen alleen te doen, en nog wel de menschen in hun res pectieve karakters, minder dan in hun ver schijningen. In overeenstemming hiermee, is ook de stijl niet op het woord, bijzonder het voornaamwoord en werkwoord, maar op den zin aangelegd. Er behoeft hier im mers maar zelden iets uiterlijks geschilderd" te worden, zoodat het suggestieve adjectief noodig zou zijn, bedoeld worden gedachten en zielsbewegingen, wier onstoffelijkheid uiter aard door klank en maat van het proza het best tot expressie komt. En die kracht van expressie heeft de schrijver dan in zeer voldoende mate, gelijk... niet zoo gemak kelijk aan te toonen is, wijl het hier gaat om fijne schakeeringen en nog meeklinkende tonen, die in het geheel der lectuur, niet in een enkelen zin gehoord kunnen worden. De zin waarmee het boek eindigt is bij uitnemendheid een droog en tam zin netje, zonder eenige kracht van uitdrukking, maar hoe precies past het hier! Het was wel degelijk haar dorp," heet het, als het verlaten kamermeisje, na maanden lang vruchteloos wachten, tot haar dorp terugkeert, waaruit zij eens vol illusies heenging. Sinds heeft zij het nooit dan vluchtig gezien, het hoofd vol gedachten, met al haar zorg en belangstelling daarginds in Parijs verwijlend. Maar nu is haar leven drooggeloopen en ziet zij voor 't eerst weer bewust de bakkers winkel en de witte letters boven de deur van het postkantoor". En 't was wel dege lijk haar dorp", waar zij nu voortaan haar inhoudsloos leven opnieuw zou moeten mee dragen, zij zelve een schim in een wereld van verleden. Of dit zoo te zeggen nu aan een nietlezer eenig begrip kan bijbrengen van de suggestieve kracht van dit proza, niet door het woord, maar door den zinsval, zou ik eigenlijk betwijfelen. Die kracht is er echter en als men het tamelijk banaal aspect van den verhaaltrant opmerkt, schijnt dat vreemd genoeg. Juist zoo vreemd als de geest van den schrijver zelf, die waarlijk buiten-modelsch fende. Op elke aanmaning antwoordden ze met uiterst gezochte woorden die hoegenaamd niet op toestand of personen betrekking had den en goed beschouwd ook niet pasten in den mond van zójonge lieden tegen menschen, die zooveel ouderen ook zooveel wijzer waren dan zij. Achter de mannen der wet stapte Piet Smul bedaard voort, zorgdragend den af stand wel in acht te nemen die hem op gebied van beginselen scheidde van hand havers van orde en gezag. Hij had de lei ding der expeditie op zich genomen welke was uitgezonden om enkele bouwwerken te bezoeken en onderzoek in te stellen naar eventueele mafferts." Hij wist wel dat er niet viel te rekenen op de voorhoede en daarom bleef hij met de hoofdmacht zoo veel mogelijk achter. Het gezelschap van dronken Nelis lokte hem ook niet bijzonder aan, zoo op klaarlichten dag. In hoofdzaak te ver gedreven belangstelling naar diens gezondheidstoestand immers had de agenten zich bij hen doen voegen en zij vormden een versterking waar hij het allerminst op gesteld was. Niet alleen uit beginsel over wegingen. Daan Kropsla, Gerrit van der Neut en Ko Haselaar, liepen met hem. Zij waren eenigen der meest actieve leden van de knokploeg en het had Piet Smul niet weinig verheugd dat Daan en Ko den vorigen dag uit pre ventieve hechtenis waren ontslagen. Vooral op schele Ko wist hij te kunnen rekenen, als er handelend moest worden opgetreden. Pas achttien jaar oud had deze het voorko men en het optreden van een volwassen man en was hij sterk als een beroepsvechter. Krachtig en vlug, was hij in het geheele vak bekend doordat hij met ijzeren pijpen van honderd kilo's gewicht speelde, die an ders door twee werklieden moesten worden gehanteerd. Dan volgden clubjes van drie en vier, rijen van zes. Mannen met baarden om grauw verweerde gezichten, in daagsche werkkleeren. Jongens in blauwe kielen en met kniebroekjes aan, jongelui in uitgaanspakje en een sigarette in den mond. Jan Colter die de komiek heette onder de vrienden omdat hij kon voordragen als de beste, naar van hem werd verklaard. Hij was gezocht gezelschap en de jongeren verdron gen elkaar om naast hem te loopen. Stille Dorus, die wekenlang kon zwijgen, en 's mor gens kwam en werkte tot den avond zonder zelfs zijn kameraden te groeten, liep in zijn eentje, lurkende aan een steenen pijp met is in Holland. En elders, zou men zeggen. Of is het niet vreemd, een jongen man te ontmoeten, die niet op naturalistische wijze zich in het leven verdiept want dan accep teert men gelijkelijk alles en weet van geen moraal maar de menschen beschouwt en af beeldt met de koele kalmte van een steenouden wijsgeer en wien het toch aan een zeker hooghartig, maar niettemin innig gemeend medelijden niet ontbreekt? Mij dunkt, dat is wel een wonderlijk verschijnsel. Zonder eenige pose of gewildheid ironisch te zijn en zonder eenige sentimentaliteit het pathe tische voor te stellen, als men nog jong en hartstochtelijk is, dat beteekent een artistieke zelfbeheersching, die uiterst zeldzaam mag heéten. Maar als men daarbij dan een recht uit gruwelijk zoodje menschen met kalme en welwillende belangstelling en zonder ook maar van iets dupe te zijn, kan gadeslaan en nabeelden, dan wordt zulk een scepticisme verheven of griezelig, al naar iemand geaard is. Wij zeggen wel gaarne, dat alle menschen ongeveer gelijkelijk goed en slecht zijn, doch van deze theorie tot de praktijk van zulk een geheel boek, vol van dergelijke menschen, is nog een lange weg, dien Willem Elsschot dan toch maar heeft afgelegd Nuchterheid, cynisme, hooghartigheid, wijs heid, alomvattende liefde, wat ter wereld wil dit boek toch zeggen van den geest zijns schrijvers ? Er bestaan niet vele eerstelingen" van jonge auteurs, waarbij men bemerkt, dat zij zoo bijzonder de Tweedeling" doen ver langen, die alleen het raadsel van huns makers natuur kan oplossen. FRANS COENEN « * * Het Rotterdamsche Raadhuis De op 29 Nov. 1.1. gehouden vergadering der Nederlandsche Vereeniging voor Ambachtsen Nijverheidskunst heeft gelijk reeds door de groote dagbladen gemeld is zijn bestuur opgedragen aan Burgemeester en Wethouders van Rotterdam een schrijven te richten, waaruit blijkt, dat deze vergadering ten volle" instemt met de afkeurende kritiek, vroeger reeds door de Jury uitge oefend op de inwendige architectuur en ver siering van het plan Evers (het plan, dat, door het drijven van den Burgemeester en zijn aanhang, zal worden uitgevoerd). Na motiveering van dit oordeel, noemt het schrij ven, opzet en verloop dezer prijsvraag niet alleen schadelijk voor de ontwikkeling der ambachts- en nijverheidskunsten, maar ook een belemmering voor het streven van hen die meenen, dat alleen door de innige samenwerking van de beste architectonische met de beste nijverheidskunstige krachten een waarlijk monumentaal levend en aesthetisch bevredigend geheel verkregen zal kunnen worden." ? * * * In dezelfde Algemeene Vergadering is met algemeene stemmen de volgende motie aan genomen, waarvan aan Dr. A. Pit, Directeur van het Nederlandsen Museum voor Ge schiedenis en Kunst, afschrift gezonden is: De vergadering spreekt haar volle sym pathie uit met het voornemen, om een copie van de prijsvraagmaquette van den architect K. P. C. de Bazel van het Raadhuis te Rotterdam, aan te koopen ter plaatsing in het Rijks Museum. Zij hoopt, waar de museum-directie een dusdanig blijk van belangstelling in de moderne architectuur geeft, dat deze belangstelli»g zich moge uitbreiden tot de moderne Ambachts- en Nijverheidskunsten en acht het ten zeerste gewenscht dat het bestuur der Vereeniging voor Ambachts- en Nijver heidskunst al die stappen doet, welke noodig mochten blijken om het prijzenswaardig plan mede te helpen verwezenlijken." Wij kunnen hier nog aan toevoegen, dat sedert ons blad het initiatief der Directie van het Nederlandsch Museum te Amsterdam vermeldde, van verschillende zijden bijdragen in geld zijn aangeboden om eene nieuwe maquette te doen vervaardigen, nu het stelangen steel. Als Jan komiek een dienstmeid staande hield om schertsend haar snor op te draaien snoot hij verachtelijk zijn neus. Ouwe-Kees, dooie-Hein, Frans-pruimtabak, Klaas-sterf-me-af, sukkelden mee, meer op gevoel dan op gezicht. Het waren de anti quiteiten van het bedrijf, ouwe mannetjes, allen boven den zestig. Ze hadden nog den zestienurigen arbeidsdag meegematkt, voor een loon van negen gulden per week en waren bij regenachtig weer erg gezocht door de jongelui die zich danig konden ver maken met hun vertellingen uit dien ouder wetschen goeden tijd. Nu hadden zij even eens het werk neergelegd, omdat zij uit een redevoering, voor de staking uitgesproken, abusievelijk hadden opgemaakt dat zij, na goeden afloop van deze, door de organisatie zouden worden gepensioneerd. Af en toe was een hunner de kluts kwijt; dan strompelde hij naar een stoep, zei goeien nacht en dommelde in. Zijn kameraden hielpen hem dan overeind, met de aanmoediging dat de voorzitter voor ieder die den tocht ten einde toe had meegemaakt, een borrel zou betalen. Dan was hij weer ineens tamelijk spring levend en vroeg hij uitgeslepen of-ie 'm maar niet alvast kon opnemen." Joop liep in de achterhoede te kletsen met een loodgieter, zonder neus en met een bochel. Deze was een der twee uitzonderin gen onder de loodgieters die door de natuur aldus waren begiftigd, maar hij was de minst begunstigde onder de makkers, wegens het ontbreken van zijn neus. Joop Ranschoen had liever niet meege gaan. De staking duurde nu al ruim een maand en zij waren nog niets gevorderd. Hij zag duidelijk in dat de strijd zou uitloopen op een onvermijdelijk fiasco en daarom achtte hij optochten als deze, die altijd met relletjes eindigden, minder geschikt omdat zij de verbittering tusschen werklieden en patroons maar verscherpten. Hij wist dat zijn onverschilligheid en zijn avontuurlijk gemoed hem onverbiddelijk naar voren zouden drijven zoodra er een conflict zou ontstaan en dat kwam hem nu minder wenschelijk voor, wijl hij, met het oog op zijn gezelligen omgang met Mientje, niet graag zijn vrijheid zou willen verliezen. Het ging nu eerst los op baas De Loever, den voorzitter der patroonsvereeniging. Deze had nog steeds volk in het werk en was een der hardnekkigste weigeraars om met de werklieden te onderhandelen. Ook zou de expeditie baas Hooglandt aandoen. Die was femelig katholiek en secretaris van delijk bestuur van Rotterdam de Bazels oorspronkelijke maquette liever op een donkeren zolder wegbergt dan haar in een Museum voor altijd aan de bewondering van duizenden bezoekers over te geven. * * * , Kunst door techniek Hoewel we met den dag sneller vorderingen maken in de techniek, hoewel zeer veel, dat vroeger door de handen gewrocht werd, nu machinaal wordt vervaardigd, is er toch nog iets, dat tot nu toe steeds ontsnapt is aan de veelomvattende industrie, namelijk: de kunst. Steeds zien wij de groote verscheidenheid schilderijen, beeldhouwwerken, muziekstuk ken, enz. enz., waarvoor pok altijd min of meer groote genieën noodig zijn om ze tot stand te brengen. Is de tegenwoordige weten schap dan niet in staat datzelfde te doen? Kunnen wij niet machinaal schilderijen maken, beeldhouwwerken, ja zelfs alle boeken schrij ven, die eens geschreven zijn of geschreven kunnen worden? Beginnen we met het laatste. Om een boek te schrijven heeft men letters noodig. Neemt men nu de 24 letters van ons alphabet en permuteert en combineert die op alle mogelijke wijzen, dan zal men alle geschreven en ooit te schrijven boeken verkrijgen, enkel door techniek, door een enkele machine, een zeer eenvoudig te construeeren permuteermachine. Natuurlijk zullen er ook zeer veel boeken bij zijn, die onleesbaar zullen wezen, die geheel gevuld zijn met onzin, daar elke willekeurige permutatie van letters nu juist niet een lees baar geheel oplevert; en ook zal men naast een boek, onnoembaar veel boeken vinden van denzelfden inhoud, doch ieder.met een of meer drukfouten. Men kan zich wel voor stellen, dat het getal boeken onrustbarend groot zal zijn, daar, behalve de vele leesbare boeken, waaronder alle eens te schrijven werken in alle bestaande en niet bestaande talen, bovendien nog veel meer gevonden worden, die voor het gebruik niet de minste waarde hebben. Laten we dus be ginnen alle zinnen te vormen bestaande uit tien of minder letters. Een eenvoudige bereke ning leert ons dat wij dan 60.000.000.000.000, of 60 billioen combinaties krijgen. Hieronder zijn echter alleen de zeer korte gezegden en spreuken vervat, doch, als daaronder alle korte, pittige gezegden in alle talen zijn, zooals bijv. Rust roest", mogen we al te vreden wezen, dat we deze alle in iets meer dan 20.000 eeuwen kunnen vinden, als we er elke seconde slechts n fabriceeren. Nemen we een regel van 100 letters lang. Dit is nu nog wel geen boek, doch hierin vinden we toch alle gezegden, alle wijze en onwijze spreuken in alle talen. We vinden echter, dat hun aantal aangegeven wordt door een getal van 138 cijfers, een getal, waarvan we ons geen voorstelling kunnen vormen. Schreef onze machine elke seconde n zoo'n zin, dan zouden we nog meer dan 3Xl0lis eeuw noodig hebben tot we klaar waren, d.w.z. een getal beginnende met een 3, gevolgd door nog 128 cijfers. Al komt de menschheid met deze methode niet spoedig klaar met de productie van de meest geniale letterkundige werken, zij zou er toch alvast aan kunnen beginnen. Ook de muziek zou een winstgevend arbeidsveld kunnen zijn. Stel U voor met een machine, zonder eenig kunstgevoel, alle mogelijke walsjes en opperettewijsjes, alsook alle zware muziek van de grootste compo nisten te kunnen maken! Nemen we alle noten in twee octaven gelegen, tevens alle kruisen en mollen, en stellen onze muziek samen uit heele, halve, kwart, achtste en zestiende noten en maken alle wijsjes 50 teekens lang wat zoo erg veel niet is, doch genoeg om alle beroemde motieven aan te geven dan vinden we, dat wijSXlO'"5 wijsjes krijgen, waarvan de meeste natuurlijk min of meer valsch zijn. Maken we liedjes van 15 teekens lang, dan vinden we, 5 X 10" wijsjes, en dus, wanneer we er honderd duizend millioen per seconde maken, zullen wij nog meer de patroonsvereeniging en stond om beide hoedanigheden in een alles behalve goed blaadje bij de menigte der stakers. In den winkel van baas De Loever stond Ko-de-waterlaars. Hij had een stuk zink in de hand en een pijp in den mond. Dezen nam hij er even uit om de tong tegen de stakers uit te steken. Ko-de-waterlaars! joelden de jongens. Ko-de-waterlaars! Doorloopen, doorloopen! riepen de politieagenten. Sla die lui d'r smoel dicht, schreeuwde een uit de troep. Wie smoel doorloopen! Och, hou je rotbek, smaalde schele Ko, je verbeeldt je toch zeker niet dat je een mooie stem hebt. Het openbaar gezag zweeg; de agent in politiek verwijderde zich eenigszins onrustig met een gezicht waar groote ernst op lag. Jonges loat main begoan, maande Smul tot kalmte. Loat main een ernstig woord met 'm spreke. Ko Ko gilde hij en tikte tegelijk op de ruiten, Ko hoor's effe we doen je niks. Het had hem ook niet mogelijk geweest, want de deur was op slot. Ko-de-waterlaars spoog op den grond en keerde zich dan om met een onkiesche en beleedigende handbeweging aan zijn zitvlak. Smul's kalmte was gauw uitgeput. Zal je d'r godzalme. l... uitkomme, vuil sch ... huis, ze zalle je toch godverd... geen poot uitsteke ... gilde hij woest. Kom d'r uit! kom d'r uit! schreeuwden vijftig stemmen. Pats. Een dikke, kledderige moddersneeuwbal vloog spattend tegen de winkelruit. Jonges hou je kalm, krijschte Smul, godverdommesche ruigpoot kom d'r nou uit met je la... ij. Je ziet toch dat 't hommeles wordt... kom d'r uit. Kom d'r uit as je een kerel bent. Joa kom d'r uit, schreeuwde nu scheleKo en hij trok bij voorbaat zijn jasje uit. Hou 's vast dooie, duwde hij het een der antiquiteiten in de hand. Kom d'r nou uit, as je een kerel bent! Je bent me nogal wat kerel je laikt godzalme eeuwig wel een waif, krijschte Smul. Dat noemen ze nou iemand overreden met woorden, fluisterde Douwe Joseph in het por. Dat is nou je reinste anarchie dat is nou het resultaat van jou leer. Vin-je het dan niet leuk ? glimlachte de ander. 't Zal gauw nog leuker worden. dan honderd duizend millioen eeuwen noo dig hebben om gereed te komen. Dit is wat lang. Schrijven we dus slechts wijsjes van acht verschillende tonen, zonder kruisen of mollen en 10 teekens lang, dan krijgen we een milliard deuntjes, en met een snelheid van n per seconde schrijvende, komen we in 33 jaar klaar. Hier ligt het geniale dus om zoo te zeggen voor de hand. Laten we hopen, bij de teeken- en schil derkunst meer succes van slagen te hebben, om van de beeldhouwkunst niet te spreken. Alle teekeningen bestaan feitelijk uit niets, dan een combinatie van zwarte en witte puntjes. Hoe grooter en hoe fijner de tee kening is, hoe meer puntjes er op zullen voorkomen. Nemen we een teekening van vijf puntjes lang, en evenveel breed, wat nu juist niet een voorwerp van hooge kunst zal zijn, dan kunnen we alle mogelijke teekeningen van 25 stippen krijgen door die ruitjes op alle mogelijke wijzen zwart en wit te maken. En blijkt echter, dat we, wanneer we elke seconde zó'n teekening maken, reeds in ruim een jaar klaar zijn. Maken we nu op die 25 ruitjes figuren in driekleurendruk, waarmee nog lang niet alle nuances en schakeeringen van de schil derkunst zijn bereikt, dan vinden we, dat, bij een snelheid van drie millioen per seconde, toch nog honderdduizend eeuwen noodig zijn. We willen echter eens zien welke uit komsten we krijgen bij een teekening van tien puntjes lang en tien breed, dus net zooveel als er ruitjes op een dambord zijn. We vinden er dan 10JO, d.i. een l met 30 nullen of wel quintillioen. Drukten we al die verschillende prentjes" af op stukjes papier van l cM. lang, l cM. breed en 0.01 cM. dik, dus nog kleiner dan een postzegel, en stapelden ze alle op elkaar, dan werd de hoogte van die stapel nog ruim milliard maal grooter, dan de afstand van hier tot de dichtstbijzijnde vaste ster, een afstand dus, waarvoor het licht nog honderd millioen eeuwen noodig heeft. Stapelden wij ze op als een zuil van l K.M. lang en l K.M. breed, dan was de hoogte nog zoo groot als een kwart van de afstand tot die ster, en het licht zou nog ruim een jaar noodig hebben dien afstand te doorloopen^ Namen we de opper vlakte van ons vaderland tot basis, dan zou de kolom een hoogte hebben van tweemaal de afstand van de aarde tot de zon. Verdeelden we al die papiertjes gelijkelijk op de aard oppervlakte, dan zou deze een hoogte be reiken van 7000 K.M., d.i. iets meer dan de lengte van den straal onzer aarde, of wel een zestigste van den afstand der aarde tot de maan. En wat zijn dat nog voor teekeningen ! roept gij uit. Er zal geen enkele schets van waarde bij zijn! Weet ge dit wel zeker? Wat ik zeker weet, is dat ik de weg gewezen heb tot het vervaardigen van de geniaalste meesterwerken. Als die weg u wat lang is, dan ligt dit toch aan u zelf! MATHEMATICUS Berichten NEDERLAND IN DUITSCHLAND. In Duitschland verschenen korten tijd geleden een paar werken op ons land betrekking hebbende, n.l. Die Aesthetik des Frans Hemsterhuis und ihre historischen Beziehungen door dr. A. Funder; Die Indische Theosophie, aus den Quellen dargestellt door prof. J. S. Speyer, waarvan de schrijver helaas de verschijning niet meer heeft mogen beleven. GERHART HAUPTMANN. Het nieuwe drama van Gerhart Hauptmann, Der Bogen des Odysseus, zal in zijn geheel worden opge nomen in de eerste aflevering van den nieuwen vijf-en-twintigsten jaargang van Die neue Rundschau, welke tegen Kerstmis ver schijnt. RODIN zal binnenkort beginnen aan de uitgave van een belangrijke compilatie van zijne aanteekeningen over kunst. Sedert jaren reeds verzamelt hij zulke aanteekeningen iiiniiiiiniiiiii .............. UMI ............... mi"' ...... iiimililimiMiiliiiM Hoezoo ? Je snapt toch wel dat De Loever de politie opschelt. Het rumoer werd steeds erger. Smul schreeuwde onafgebroken dat-ie Ko niets doen zou als-ie buiten kwam om zich te laten overreden en de jongens bleven den maffert" toeschreeuwen met naam en bijnaam. Op den eersten sneeuwbal was een tweede gevolgd en nu waren de beste mikkers bezig de gansche ruit vol te smakken met zwarte, modderige sneeuw. Op voorbeeld van schele-Ko hadden meer dere leden van de knokploeg hun jas uitge trokken en spuwden in hun handen. Ze wenkten Ko-de-waterlaars met hoofdgebaar, nu toch heel even buiten te komen. Ko effies maar. . . Vooruit dan laat je niet kenne. . . Ko je mag kieze motje nog beter...? Boven werd een raam opgeschoven. Mannen loop nou door hij komt er toch niet uit. Het was een vrouwestem die dat zei. Hou je smoel, oud miroakel. . . Pats. Daar vloog een sneeuwbal haar hoofd langs de kamer binnen. Moord moord ! Ko-de-waterloars ! joelden de stakers. Ko-de-waterloars ! De doorgang in de nauwe dwarsstraat verslapte. Fietsende slagersjongens stapten af en riepen voorbijloopende kennissen aan. HéKloas kom effies hier de loodwurmen goan den winkel sloope. Ik wacht effe as ze de deur ope hebben neem ik ook 'n kijkie. Zoue ze den boel in brand steke schreeuwde een slungel die een groote mand droeg. Afwachte ze beginne pas. Nelis Kamphuis werd wrevelig. In z'n dronken brein had zich de idée-fixe genesteld dat baas De Loever hen allen genoodigd had om onder een borreltje den stand van zaken te bespreken. Hij begreep niet waarom ze nu zoo lang in de kou moesten wachten. Zou-'t-nog-lang-dure-Piet . . . stootte hij Smul aan. As-tie d'r moar uitkwam, was het zoo gepiept zei deze. Ko-de-waterloars . . . kom d'r uit . . . ! Een oude dame hield even stil en schudde het hoofd. Zij kwam eiken dag de straat door, vertelde zij een heer met gele regen jas aan. . . maar nog nooit was er zoo'n herrie geweest als nu. Het leek anders zoo'n fatsoenlijk straatje. l

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl