Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
28 Dec. '13. No. 1905
dacht het te winnen met mooie dekoraties
in de werkzaal en met makkelijke stoelen,
maar niets hielp. Aldoor weer deserteerden
de meisjes van deze afdeeling, het bedrijf
stokte, want dit werkte remmend op de
andere bedrijven er aan verbonden, op de
heele fabricage.
Eindelijk kreeg de opzichter een schit
terende inval. Hij verschafte zich een mooie
groote Malthezer kat en bracht die 's mor
gens bij de meisjes in de werkzaal. De kat
werd dadelijk de lieveling van de heele
afdeeling. leder meisje bracht wat voor haar
mee: deze een lekkernij, die een strikje, een
ander een belletje.
De mand van de kat werd het middelpunt
van alle moederlijke instinkten van de arme
meisjes, die geen pop hadden om mee te
Spelen, geen kind om te wiegen, maar wier
lot het was te qrbeiden, te arbeiden zonder
onderbreking, zonder hoop, eindeloos...
Het zaakkundige gebruik van de inge
boren sympathie der vrouw voor de kat
lieeft de arbeids-prestatie in deze afdeeling
met ongeveer 10 pCt. doen stijgen," zegt
dr. Schneider. De goede inval van deze
opzichter heeft ook in andere afdeelingen
dienst gedaan. Men heeft daar dergelijke
opwekkingsmiddelen ingevoerd, en alle zijn
uitstekend gebleken.
Chicago heeft mij ziek gemaakt.. In deze
stad heb ik de .bloedige schande van de
hedendaagsche beschaving in het aange
zicht gezien. Zal ik weggaan? Waarheen?
De hel ontloopen? Waar is die niet? De
tegenwoordige wereld is de hel.
Kroniek der Gedichten
XXV
FELIX RUTTEN
_ Ik kan het mij heel goed voorstellen, en
mij verwonderen doet het alles behalve. Het
moet, vooral voor een priester, een
ondoorgrondbaar genot, eene zeer diepe en haast
hartstochtelijke geneuchte zijn, onder de
koestering van zijn woord, onder het zorg
vuldig kweeken van zijn onderricht, een
vernuft, een geest, eene ziel te zien ontlui
ken. Eene bloem die, bij 't verdampen van
den ochtenddauw, onder uwe oogen hare
kroonblaadjes ontrolt, uitvouwt en die effen
gaat liggen in haar volle wezen onder de
weelde van de rijpende zon: het is nogal
natuurlijk, dat gij het gebeurende wonder
aan uwe toeziende oogen, dat gij het aan
uw liefhebbend hart en aan uw grondigen
zin toeschrijft.
En het moet voor de aldus ontloken ziel,
voor den tot eigen besef gekomen geest, voor
het zich in het woord des leermeesters er
kennende vernuft eene wonne zijn,..eene
kentelijkheid die haar-zelve gelukkig maakt,
vast te mogen stellen wat zij aan een voor
bereidend, verklarend, belichtend, ingevend,
en ten .slotte onderzoekend onderwijs te
danken heeft. De eerste Fransche pleïade,
die van Ronsard, Du Bellay, Jodelle en de
anderen, heeft den naam levend gehouden
van Dorat, een philoloog die zonder de
dichters die hij heeft gekweekt vermoedelijk
sedert eeuwen zou vergeten zijn, of althans
niet bekend dan bij philologen. De eerste
Nieuwe-Gidsers zullen immer belijden wat zij
verschuldigd zijn aan Dr. Doorenbos. En
Albrecht Rodenbach heeft, met negentien
andere, meer of minder geniale of talent
volle makkers, zijn Hugo Verriest.
FEUILLETON
DE ECHTGENOOT" .
EEN VERTELLING VAN E. N. TSJIRIKOFF
Uit het Russisch vertaald door A. Saalborn
Paul Ivanovitsj werd zeer laat wakker.
Een woest doorleefde nacht, wild, dronken,
doelloos, spookte nog door zijn brein. Er
moest iets onaangenaams gebeurd zijn, maar
de kater in zijn hoofd liet de herinnering
daaraan nog niet tot bewustzijn komen. De
verwarde haren, de oogen, star en flets als
bij een bevroren hecht, de bevende handen,
de heele krachtlooze gestalte deed de vrouw
walgen, toen ze met droevige, beleedigde
blikken in de deur kwam kijken.
Zoo, ben jij daar?
Nee, niet ik, antwoordde de vrouw dof,
terwijl ze voorbij Paul Ivanovitsj het venster
uitkeek.
Een dergelijk antwoord zou hem anders
woedend gemaakt hebben, maar nu zweeg
hij, schuld-bewust.
Wil je me water brengen, Katja? vroeg
hij, om wat te zeggen, en de schorre klank
in zijn stem dwong Katja een vies gezicht
te trekken.
Agrafjona, breng hem water! riep ze
met een stem vol tranen. Ze ging voor het
venster staan.
Agrafjona kwam met het water binnen.
Ook voor haar schaamde hij zich en hij
vroeg nederig:
Och, Agrafjonoesjka, schenk je even in.
Toe! och, het is beroerd, ja.
Je moest wat zuurkool eten. Dat moet
zoo goed zijn tegen een kater, verklaarde
Agrafjona, terwijl ze water inschonk. Als
mijn man zaliger bezopen was, at-ie de
volgende dag niets dan zuurkool.
Katja lachte hysterisch en ging de kamer
uit. Paul Ivanovitsj begon water te drinken,
gulzig, met lange teugen, en door het koude
water scheen de nevel in zijn hoofd op te
klaren en in het bewustzijn ontwaakte de
herinnering aan iets heel onaangenaams, iets,
dat niet meer goed te maken was en een
doffe onrust maakte zich knellend van zijn
lichaam meester. Wat is er toch! Wat is
er toch gebeurd ? Zijn hersens, als zooveie
momentopnamen, reproduceerden reeksen
beelden, Engelsche meisjes, met elegante
voetjes, die vlug en harmonisch door de
lucht zweefden, figuren van een obscoenen
dans, waarbij een groote -vrouw met castag
netten speelde, een slangenmensch, veel licht,
geklapper van borden, knallen van kurken,
groene tafels ten slotte, waarop speelkaarten,
bankpapier en goud, hoopen goud dooreen
warrelden... Paul bezon zich...
Hij sprong uit zijn bed en begon als een
Voor zoover ik weet, h^eft Dorat nooit
eenigen hoogmoed betoond omdat hij geeste
lijke kinderen had gekweekt, die reuzen
waren, waarschijnlijk wel omdat hij-zelf een
geestelijke reus was. Doorenbos is niet oud
genoeg geworden, om de volle ontluiking
van een Perk en van een Kloos, of althans
de gelouterde.en gesublimiseerdeerkenning
van hunne beteekenis te beleven. En daar
is, als sprekend van zijne kweekelingen,
alleen Verriest, de groote meester, die zich
den apostel heeft gemaakt van zijn ziels
kind: van Albrecht Rodenbach.
Verriest heeft zich niet vergenoegd met
het ontbolsteren, met het slijpen, met het
polijsten der geesten die hem waren toever
trouwd. Hij heeft zich niet tevreden gesteld
met de dankbaarheid van degenen, die hij
tot het geestelijke leven heeft opgeleid, en
waaronder zich exemplaires d'humanité"
bevinden, waar ik om mij heen vergeefs
de weerga van zoek. (Ik beken dat ik in
eene zeer kleine wereld leef.) Hij heeft den
moed gehad, de zonen van zijn hart te
bezingen; en hij heeft het op soms prachtige
wijze gedaan.
En men kon het hem niet kwalijk nemen;
men is er hem zelfs dankbaar voor; men
gaat er hem dankbaar om bewonderen.
Want Hugo' Verriest mag fier zijn op de
rijke vruchten van zijn levend onderwijs,
omdat hij-zelf een kunstenaar is; omdat hij
weet onderwezen te hebben meer dan bloote
begrippen en doode bevindingen; omdat zijn
onderricht zelf leven was, en dus ook alleen
levens-wekkend kon zijn. Zie dan ook hoe
hij over dat onderricht, over zijne leerlingen,
en vooral over hun arbeid schrijft of spreekt:
gij gevoelt onmiddellijk hoe het- hij hem
geen bedenksel, hoe het bij hem niet dan
eigen vleesch en bloed, dan uit eigen wezen
open bloeiende schoonheid, dan in eigen
wezen tot innig-verwerkte schoonheid ge
worden is. Verriest mocht pp zijne leerlin
gen trotsch zijn, omdat hij-zelf een groot
en albegrijpend artiest is...
Nu... kan ik mij goed voorstellen, zooals
ik zei, dat het voor een kunstzinnig leeraar
een zalig genot moet zijn, zidh een Dorat,
een Doorenbos, een Verriest te gaan achten,
omdat men een leerling heeft gekweekt, die
er gekomen is."
Wat echter niet medebrengt, dat men een
Dorat of een Doorenbos is die wisten
te gepaster ure te zwijgen, noch een
Verriest die bij talent het recht gekocht
had, mede te spreken. En wat verder
niet bewijst dat men zich niet vergist heeft,
wanneer men zijn leerling voor een Ronsard,
een Kloos of een Rodenbach heeft gehouden,
en denkt hem als dusdanig te moeten voor
stellen.
Ik overdrijf hier eenigszins het geval van
pater van Well S. J. en van Dr. Felix Rutten.
Pater van Well zal wel niet zoo aanstellerig
zijn als uit het bovenstaande kan worden
afgeleid. En Felix Rutten niet meer wezen
dan eene dankbare ziel, wat hem eere
?aandoet. Want gij moet weten (aldus
kom ik tot mijn eigenlijk onderwerp), dat
ik het hier hebben wil over den bundel
verzen Avondrood," door Felix Rutten (Ge
drukt bij J. J. Romen en Zonen, Roermond,
uitgegeven 1913) waar pater van Well eene
inleiding vopi. geschreven heeft.
Die inleidiïti; is, meer nog dan de daarop
volgende verzen, belangrijk. Zij wijst immers
op een geestestoestand, die onder de
RoomschKatholieken tegenwoordig in Nederland even
zeer als in Vlaanderen, zij het wat na
tuurlijk is, in Vlaanderen met meer sukses
als in Nederland, schijnt te willen
overheerschen.-Die geestelijke houding is er eene
van taktiek en van strijdbaarheid. Zij dwingt
een pater van Well in deze een symbool
tot daden die hij anders misschien achter
zou laten. Zij vervalscht voor het publiek
dief de zakken van zijn kleeren te doorzoe
ken, terwijl hij ze slordig rondom op de
stoelen smeet. Weldra had hij een porte
feuille in de hand, van groote afmeting en
met een elastiek omwonden. Hij opende die
en doorzocht met bevende handen alle af
deelingen ; en, alsof hij nog altijd niet aan
nemen kon, dat ^er geen geld meer was,
schudde hij de portefeuille boven zijn
hoofdkussen uit; maar er viel niets.
Hm. Niets meer, zuchtte hij en bleef
toen onbeweeglijk zitten. Op eens was het
helder geworden in zijn hoofd, de nevels
waren weg, en hij zag voor oogen dat afschu
welijke, dat niet weer goed te maken was.
Katja kwam binnen, en zei, zonder den
man aan te zien:
Ik heb geen geld voor vleesch.
Is 't waar? vroeg Paul Ivanovitsj. En
zachter voegde hij erbij;
Ik heb ook geen geld. Ik heb alles
verspeeld. Mijn geld en dat van de regeering.
Zoo, dat is mooi, beefde de stem van
Katja.
Het klonk, of ze er blij om was, bijna.
Ik heb geen kans, zuchtte Paul Ivanovitsj
en veegde zich het voorhoofd met de hand af.
En mag men vragen, bij welk spel hebt
u verloren ? vroeg op bijtenden toon Katja,
terwijl ze haar oogen verachtelijk dichtkneep.
Paul Ivanovitsj kon die zótoegeknepen
oogen niet verdragen. En toen hij ze dan
ook met dien blik van grenzenlooze ver
achting op zich gevestigd zag, verdween
op eenmaal zijn verlegenheid en onbehagen
tegenover de vrouw, en hij gevoelde zich
volstrekt niet meer schuldig of laakbaar.
Dat is hetzelfde, verloren, verspeeld,
verzopen, zooals u verkiest, schreeuwde hij,
met de leege portefeuille schuddend.
Dat doet niet ter zake. Voor alles
moeten we zeshonderd roebel bij elkaar zien
te krijgen, om de verduistering te dekken en
om tenminste je positie te redden! Wat
kunnen vrouwen toch allemachtig kleinzielig
doen. Hoe is 't Gods mogelijk!
Ba! antwoordde Katja en liep met de
handen voor het gezicht de kamer uit.
Paul Ivanovitsj bleef zitten op zijn bed
en herhaalde nog eens: Hoe is het mogelijk,
hoe is het mogelijk! Daarna begon hij zich
aan te kleeden. Maar al dien tijd stond hem
het cijfer 600 voor den geest, en nu eens
dacht hij: Zeshonderd, dat is niet zooveel,
dat is een kleinigheid, dan weer sloeg hem
de schrik door het geheele lichaam, zoo dat
hij zich krachteloos en .verslagen voelde,
dan weer wilde hij wel spuwen op het geld
van de regeering, en op Katja en op het
heele leven, weer naar bed gaan en niet
meer opstaan.
In den salon begon de kleine Nadja haar
oefeningen en gamma's te studeeren. Dat
stemde hem nog ellendiger, 't Was, of de
dunne vingertjes van het meisje, die over
het wezen van de katholieke poëzie, die zij
uit de niet-katholieke hemel, waar gaan
wij met zulke onderscheidingen naartoe!
schijnt te willen schakelen. Om het brutaal
te zeggen: er zijn .tegenwoordig paters van
Well's, die zich tot Doorenbos'sen en
Verriest'en opwerpen, omdat zij hunne leerlingen
wenschen te doen doorgaan voor Kloos'en
en Rodenbach's.
Ik heb hier, wel te verstaan, niets tegen den
]ezuïet van Well of tegen den dichter Rutten.
Ik heb nog veel minder wat het ook zij
tegen Roomsche kunst, zelfs niet tegen strijd
bare, en strijdlustige Roomsche kunst. Laat
die kunst ons maar eens een nieuwen Vondel
geven: ik zal nog dankbaarder zijn dan
wanneer eene Calvanistische poëzie ons een
nieuwen Agrippa d'Aubignézou geven.
Maar waar ik wel iets tegen heb: Kunst
geheel onderwprpen te zien aan eene
godsdienstige overtuiging, die niets anders
blijkt te zijn dan politieke partijdigheid,
zooals meestal het geval is. Het ergert
mij, poëzie neergehaald te zien tot dergelijke
partialiteit. Het ergert mij nog meer,
partialiteit poëzie voor hare mindere bedoelingen
te zien gebruiken.
Deed dat nu pater van Well? Leende Dr.
Rutten zich daartoe? Och, wel eigenlijk niet.
Maar er is eene meer of minder geheime
verstandhouding, er is een taciet verweer
tegen eene zekere kunst, die heidensch"
heet te zijn en het meestal niet meer is dan
die van de jongere katholieken of de jongere
calvinisten dewelke l^itsten zich hier
eveneens schrap zetten, al lijkt hunne wer
king niet zoo samenhangend en geordend,
er is een opmarcheeren tegen dezen, die dich
ter wenschen te zijn zonder meer, welke ook
hunne godsdienstige overtuiging weze (en
die overtuiging is heel dikwijls zuiverder
dan diegene van de probaten").
De zaak is: laat ons de poëzie toch hou
den buiten... kapelletjes. De poëzie.hoe moei
lijk ook om te definiëeren, is, bestaat op haar
zelf. Zij is eene meesteres, geene dienstbare.
Tenzij natuurlijk ze te dienen verkiest. Maar
dit wil niet zeggen dat alle
vrijwillig-dienstbare dépoëzie zou zijn ...
Ik ben weer eenigszins afgeweken: uit
wat voorafgaat zoudt gij wel kunnen den
ken dat Rutten een Schaepman nazingt, en
pater van Well hem daarom looft. Het
bewijst dat ik mijne stelling nader dien
te belichten. Ik kan het doen, tot besluit
van eene télange inleiding, in deze woor
den: pater van Well leidt Felix Rutten bij
het publiek in met overdadigen lof en zeer
oprechte liefde; met liefde omdat Felix
Rutten zijn leerling is geweest en hij zich
bij voorbaat gekoesterd gevoelt bij zijne
eventuëele glorie; met des te meer lof dat
hij Roomsen-Katholiek is, en, bij gebleken
waardeering die men bij alle mogelijke
middelen te verwekken heeft eens of
morgen zal te stellen zijn tegenover dezen
of genen, die geen belijder is van 's paters
geloof.
Hetgeen ik, die er toch ook wel iets als
een geloof op na hou, bij deze aanklaag als
crime de lèse-poésie.
Pater van Well, geestelijke vader, leidt
dus het werk in van zijn kind Felix Rutten.
Hij liet mij al zijn droomen meedroomen"
.zegt hij, al zijn zielemuziek beluisteren.
Mijne onzekere hand was hij spoedig ont
groeid. Toch wilde hij niet omzien naar
een veiliger gids. Hij bleef zijn ouden leer
meester aldoor trouw, ook toen hij, na zijne
Latijnsche schooljaren te Sittard en Rolduc,
ging studeeren in Leuven en Luik; aldoor
trouw, ook toen hij, kort na zijne promotie
tot Dr. in Germaansche letteren, een jaar
ging doorbrengen in het land van Björnson
en Ibsen; aldoor trouw toen hij het volgend
jaar Mod syd, mod syd til en
solskinsde toetsen van de piano dansten, in de ziel
van Paul Ivanovitsj beelden van de ont
goocheling, het verdriet en lijden van een
familie griften.
Paul Ivanovitsj zat achter zijn schrijftafel
en rookte de eene sigaret na de andere; de
mondstukjes zette hij recht overeind naast
elkaar op den rand van den inktkoker, zeer
ordelijk, alsof dit van groot gewicht was
Men kon de piano verkoopen, dacht hij
en keek de rookringen na, die hij voorzichtig
van zich af blies.
De duivel haal die muziek! Nonsens!
Wat moet dat kind ook juist op die piano
trommelen Hoeveel kun je voor een
piano krijgen? Ze is al oud... een ezel
geeft er misschien nog een honderd vijftig,
twee honderd roebel voer. ... Ph onzin...
Eens, toen ze wanhopig om geld verlegen
zaten, wist hij Katja te overtuigen, dat men
ook zonder muziek kon leven en hij kreeg
haar toestemming het instrument, dat tot
haar uitzet behoord had, te verkoopen: ze
plaatsten een papier voor het venster, maar
iedere reflectant zei: Pardon, nadat hij de
toetsen bevoeld had, n wilde vijf roebel
handgift betalen en zou de piano met paard
en wagen laten halen, maar die had zich
ook bedacht, want hij noch zijn paard waren
verschenen ....
Laat ze haar gang maar gaan, dacht
Paul Ivanovitsj verder. Misschien komt er
nog wat van terecht... hij luisterde
werktuigelijk naar het eentonig op en af der
gamma's. Nu liet hij zijn vrienden en be
kenden in gedachte de revue passeeren, of
er onder hen ook iemand was, die zes
honderd roebel zou leenen. Hij dacht
lang na, maar kon niemand vinden. Zij,
die misschien zouden willen helpen, wisten
zelf nog niet, hoe ze tot de twintigste
aan geld moesten komen ; en zij, bij wie
het er gemakkelijk af kon, zouden geen
kopeke geven, omdat het schurken, ellende
lingen waren. Ze vertrouwden hem niet,
zelfs niet tegen een wissel. Maar hoe hij
ook dacht, hij belandde altijd weer bij zijn
eigen zuster Anna Ivanovna en haar man
Alexander Sergejevitsj Strekaloff
Strekaloff is bankambtenaar en verdient een
vijftigduizend roebel per jaar. Maar Paul
Ivanovitsj heeft de voor twee jaar geleende
vijftig roebel nog niet teruggegeven. Het
kon allang vereffend zijn, maar Katja dwong
toen om een nieuwen avondmantel.,.. de
duivel zal haar en toen kochten ze den
mantel, in plaats van de schuld af te doen.
Iedereen draagt die mantels, en ik loop
met verd wat' zijn die vrouwen toch
kleinzielig ! En nu zit ik erin ... natuurlijk zal
hij dadelijk met die vijftig roebel aankomen
en denken, dat ze die zeshonderd ook niet
terug zullen krijgen.... Wat doen ze met
het geld ? Dat zou ik wel eens willen weten...
Kinderen hebben ze niet, zijn niet jong meer,
kyst!" naar Italië toog, naar Griekenland en
Spanje. Thans zwerft hij the
minstrelboy door Ierland en vraagt mij: Zorg
voor de uitgave van mijn tweeden bundel.
gelijk gij gezorgd hebt voor den eerste, en
schrijf eene inleiding." Welnu, ik schrijf een
inleiding".
Dit brokje schetst de verhouding van den
veel-bereisden Rutten tot den talenkundigen
van Well: dankbare genegenheid van we
rszijde., die herinnert onmiddellijk aan den
band, die tusschen Verriest en Rodenbach
bestond.
? Leest gij echter die inleiding verder,
dan ziet gij onmiddellijk het verschil tus
schen Verriest en van Well. Deze laatste,
een zeer belezen man en blijkbaar een ge
leerde, is tevens een man van smaak. Maar
verder lijkt hij toch niet meer dan een
intellectuëele te zijn, een cerebraal pedagoog,
in een woord: geen kunstenaar, hoe kunst
zinnig hij ook moge schijnen. Lees maar
de analysis van dit bundeltje Avondrood":
gij zult verbaasd staan, over de koele knap
heid van den geest, die zoo allemachtig-veel
achter Rutten's verzen wist te ontdekken.
Maar bij al die scherpzinnigheid, haast even
ergerlijk als bewonderenswaardig, vindt men
malligheden, die bewijzen hoe weinig een
dichter deze man zelf is: Als dit dan tóch
moest" (voortgaan nl. op den weg dien de
dichter zich in zijn eersten bundel gekozen
had) wilde ik, dat hij 't deed in
liederenvorm (cursiveeren van mij, K. v. d. W.).
Hij twijfelde, maar ik drong sterker aan,
temeer omdat we in 't teeken stonden van
den volkszang en de toonkunstenaars klaag
den, dat Holland zoo arm was aan lieder
teksten". Dit laatste argument bleek onweer
staanbaar: de dichter Felix Rutten onderwierp
zich ...
Zulke pedagogie, naar ze blijkt uit de
kritische gaven van pater van Well, wijkt
wel eenigszins af van het levenswekkende
woord van een Verriest; dezes gulle gene
genheid en opofferingsgeest legt het af bij
den practischen zin van den Jezuïet-leer
meester, die voor liederteksten zorgt. Is nu
het vertrouwen van Rutten voor van Well
even groot en van gelijke beteekenis als
van Rodenbach voor Verriest en alles
noopt er ons toe het te denken dan zal,
zelfs bij gelijke mate van talent, laat staan
genie, de kunst van Rutten noodzakelijk
evenver staan van deze van Rodenbach, als
de ontleding van-'pater van Well van deze
die pastoor Verriest zoo eigen is.
En dit is dan ook het geval.
Rutten is een beschaafd en intelligent
dichter, die zijne voorbeelden weet te kiezen.
Hij heeft een gevoelig oor, zoodat zijn vers
zuiveren klank bezit. Hij weet eigen gevoel
met zekere scherpte waar te nemen, al lijkt
dat gevoel niet dikwijls diep of groot te
zijn. U heftig schokken zal hij nimmer; u
wel streelen, nu en dan, bij zachte taalmuziek.
Daarvan moge dit voorbeeldje getuigen :
Con Sordino
Deze avond is geweven
Van zilver en van stilt'
Zoo kalm, en alles even
Melodieus en mild.
De witbewaasde weiden,
De spiegelblanke vloed;
En 't smartelijk verscheiden
Van d' ijlen avondgloed .. .
En immer donst van verre
Het dauwen dichter aan :
En heimwee naar de sterren
Heeft heel mijn ziel bevaèn.
Ge ziet, dat is eerder vriendelijk dan zeer
persoonlijk. Poogt hij wel persoonlijk te zijn,
dan wordt de dichter wel eens plat en onsma
kelijk als in
C) ziet, o ziet,
De hemel steekt zijn kaarsen aan.
leven bescheiden. Ze zullen wel een aardig
spaarduitje hebben, de vrekken... wel een
twintig, dertig duizend.... Ja, maar vraag
ze eens.... dadelijk zullen ze antwoorden:
Wij hebben geen geld. Hoe kom je er bij?....
De laatste woorden sprak Paul Ivanovitsj
overluid op sarcastisch-bijtenden toon. Hij
sprong van zijn stoel en begon zenuwachtig
door het vertrek te loopen.
... en toch, zij zijn de eenigen.... ik
moet naar hen toe ze zullen natuurlijk
vragen: Waarvoor ? wat is er gebeurd ?
Waarom geven jullie zooveel uit ? Waarom
spaar jullie niet ? Waarom neemt Paul geen
levensverzekering, dat is niet duur tegen
woordig. ... en dan, als het vragen
afgeloopen is, krijg je op je boterham : het spijt
ons wel, maar we kunnen er niets aan doen.
We hebben geen geld liggen....
In ieder geval zal Paul met Alexander
spreken en niet met zijn zuster. Zij is een
hard, onvriendelijk schepsel, door en door
egoïst, en altijd bang, dat ze de arme familie
op dak krijgt Wat zijn dat voor
menschen ? Waartoe leven die eigenlijk ?
Hierna begon Paullvanovitsj te bedenken,
dat Katja het niet verstond goede betrek
kingen te onderhouden met nuttige en
noodige menschen, dat ze geen takt had,
stijf, onbeminnelijk was en buitendien, in
het algemeen, een onbeduidende vrouw.
Het is immers haar schuld, dat we met de
Strekaloffs niet intiemer bevriend zijn. Ze
stelt de visites uit, zelfs bij familie! Wat een
bekrompenheid. Alleen een vrouw is tot
zulke kleinzieligheden in staat... en nu
moet je er heen en mooi weer spelen. De
duivel zal ze halen! Laat ze er nu ook maar
zelf heengaan. Waarom moet ik de kastanjes
uit het vuur halen ?
't Sloeg juist twaalf uur. 't Was reeds lang
over kantoortijd. Maar hij had geen lust er
heen te gaan. Hij was angstig en 't was, of
de collega's aan hem zouden zien, dat hij
kroonsgeld verduisterd had. Hij nam zijn
portefeuille nog eens, keerde haar
binnenstbuiten:
Hm niets, niets.
Hij ging zich wasschen, kamde de haren
achterover, zijn baard naar rechts en links
in twee deelen, hij dacht dit maal aan God,
en even haastig een Onze Vader prevelend,
ging hij de eetkamer binnen. Hier was alles
op de gewone wijze aan kant, de verlakte
samowar glom onberispelijk, de trekpot stond
onder de gehaakte hoes met haar kwastje
in het midden, glazen met lepeltjes
Alleen Katja met haar papiljotten ontbrak
aan de tafel.
Dag, papaatje, klonk het stemmetje van
Nadja en twee dunne armpjes omhelsden
Paul Ivanovitsj.
Al klaar met studeeren? vroeg de vader
nog al knorrig en hield zijn wang voor de
kus van zijn kind gereed.
Hetgeen naar mijn meening bewijst, dat
echte dichterlijke persoonlijkheid bij Rutten
zoo goed als afwezig is, en zijn dichter
schap vooral berust op vernuftige en
goedverwerkt navolgen en op een ontwikkelden
muzikalen zin.
Zoodat ik van dezen bundel Avondrood"
vooral onthouden zal een
nogal-onaangenamen indruk van den kapelletjesgeest die
heerscht in een zeker bent der Hollandsche
literatuur en die indruk heeft vooral pater
van Well op zijn geweten , en verder, dat
Jan Tporop er eene, wel wat zoeterige en
gemaniëererde, maar toch wel innerlijk be
wogen en gevoels-schoone teekening voor
gemaakt heeft, die prijkt op titelblad en
omslag.
KAREL VAN DF. WOESTIJNF.
? * * *
Nieuwe Boeken voor Kinderen
Tonnie Beekhout, een verhaal voor
meisjes door MARIE HONIG, titelplaat
van NELLY G. HONIG. Zutphen,
P. van Belkum Az.
Over 't algemeen ontwijken kinderschrij
vers zorgvuldig al zulke situaties, waardoor
ouders of opvoeders in een minder gunstig
licht zouden komen te staan. Men zal mij
toegeven, dat, uit menige treurige verhouding
tusschen vader en moeder, voor het kind,
of de kinderen, een tragedie ontstaat, be
langwekkend genoeg om een boek over te
schrijven.
Deze benijdbare, maar moeilijke en daarom
zoo grif versmade, taak heeft Marie Honig
aangedurfd, en met zachte hand leidt zij de
lezers binnen in het huis van dokter Berk
hout, wiens vrouw leeft voor de wuftheid
van toilet en uitgaan, terwijl zij vergeet dat
haar dochtertje Tonnie hunkert naar ver
trouwen en toenadering. De wereldsche dame
acht zich zelfs niet te goed, om terwille
van haar conversatie en standsgevoel, het
kind te dwingen tot een vriendschap met
een adellijk meisje.
Naast het leege leven van moeder en
oudste dochter, bloeit rijk de innigheid
tusschen Tonnie en haar vader; zonder het
ooit uit te spreken, weten zij beiden dat ze
alleen op elka4r zijn aangewezen. Van dezen
vertrouwelijken omgang heeft de schrijfster '
iets zeer moois gemaakt, en heel subtiel is
ze gebleven in het aanduiden van beider
verhouding tot de moeder.
Na de onhoudbare vriendschap met 't
freuletje, komt Bep ten Velde als een woeste
Zigeunermeid het leven van Tonnie
binnenzwieren en naast leed geeft dat veel vreugde.
Dit hartstochtelijke ongebreidelde type is
niet nieuw, doch hier heeft de verwildering
een ontroerenden ondergrond: eenzaamheid
om het gemis van ouders, die in Indië
achterbleven.
Aan 't eind wordt het boek, ook 'n beetje
door de dubbele verloving, ietwat een roman,
al blijft de prettige, zuivere toon ook hier
doorklinken. Van het geheele, goed-geschre
ven verhaal gaat daardoor een groote bekoor
lijkheid uit en... wijsheid en inzicht. Oudere
meisjes kunnen aan dit boek een schat
hebben, want er straalt licht uit, dat in
moeilijke dagen den weg kan aangeven
* * *
Een zomer aan Zee, door J. L. F. DE
LIEFDE, geïll. door G. MAKKES VAN
DER DEYL. Meppel, H. ten Brink.
Mej. de Liefde heeft een bizondere be
gaafdheid voor het schrijven van kinder
boeken, waarvan mij dunkt het fijnst
uitgegroeid zijn: haar liefdevol aanvoelen en
haar gemakkelijkheid van weergeven. De
laatste kunst verstaat zij zógoed, dat haar
uitbeelding van een levensechtheid wordt,
die hier en daar frappeert door teedere en
fijne trekjes van kinderlijkheid, welke ons
Ja, ik ben klaar.
En heb je gebeden vandaag? Dat trom
melen leer je al in de wieg. Maar het Onze
Vader moet je lederen dag oidden....
Maar ik bid : Maria, moeder Gods.
Nu ja, Maria, moeder of Onze Vader.
Dat bijt elkaar toch niet. Waar is moeder?
Ze is in de slaapkamer.
Wil je even gaan kijken, wat ze doet.
Ze heeft de deur op slot gedaan.
Paul Ivanovitsj schraapte zich de keel,
ontstemd; hij schonk zich een glas thee in,
nog al omslachtig, ging sclirijlings zitten
bij de tafel, stak een sigaret op en begon
weer aan de Strekaloffs te denken. Nadja
voelde den boozen luim van vader en sloop
de kamer 'uit. In de stilte van het vertrek
lag iets onheilspellends.
Katherina Wassiljiona!
Wat is er?
Kom eens hier. Ik kan toch niet
schreeuwen door alle kamers heen.
Katja kwam in de deur met gezwollen,
rood-geweende oogen.
Nu, dadelijk huilen! In plaats van aan
te pakken. Er moet iemand naar de Strekalofff.
Zij zijn de eenigen, van wie misschien wat
te krijgen is.
Ga dan.
- Nee, ik niet. Jij moet gaan.
Dat kan ik niet, zuchtte Katja en wendde
zich af.
Ik kan niet, hm! Als jij 't niet kunt,
ik kan 't nog minder! Jij kunt dat zaakje
best opknappen. Niet kunnen, onzin.... en
hij trok een gezicht of men hem beleedigd had.
En als ze wat vragen, zeg dan, dat ik
geld verloren heb, Kroonsgeld zoek gemaakt,
het moet bijgepast worden, want anders is
alles uit.
Ik heb er de kracht niet toe, hun te
vragen.
Wat dan ? Moet ik me een kogel door
de kop jagen? vroeg Paul Ivanovitsj. de
wenkbrauwen fronsend, terwijl hij
eensigarettestompje op het theeblad wierp.
Altijd, als er iets onaangenaams gebeurde
met Paul Ivanovitsj, moest zijn vrouw het
ontgelden, dan praatte hij van : Jouw schuld,
om jouwentwil, en daardoor zou men
kunnen denken dat hij ongelukkig getrouwd,
en dat Katja een slechte vrouw was. Ook
nu begon hij weer te mopperen op het
thema: voor jou, jouw schuld.
Katja hoorde hem aan, ze werd zeer be
droefd, het geheele leven scheen haar ver
trapt, vernield, uit de verte keek ze naar
hem, en bedacht, hoe ruw en onrechtvaardig
hij was en hoe volkomen een vreemdeling
voor haar.
Ik houd niet van hem, voelde ze en
toen hij weer zijn ter wille van jou" her
haalde en er zelfs de mantel bijhaalde van
twee jaar geleden, hield ze zich niet meer
in en schreeuwde: