De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 28 december pagina 2

28 december 1913 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 28 Dec. '13. No. 1905 dacht het te winnen met mooie dekoraties in de werkzaal en met makkelijke stoelen, maar niets hielp. Aldoor weer deserteerden de meisjes van deze afdeeling, het bedrijf stokte, want dit werkte remmend op de andere bedrijven er aan verbonden, op de heele fabricage. Eindelijk kreeg de opzichter een schit terende inval. Hij verschafte zich een mooie groote Malthezer kat en bracht die 's mor gens bij de meisjes in de werkzaal. De kat werd dadelijk de lieveling van de heele afdeeling. leder meisje bracht wat voor haar mee: deze een lekkernij, die een strikje, een ander een belletje. De mand van de kat werd het middelpunt van alle moederlijke instinkten van de arme meisjes, die geen pop hadden om mee te Spelen, geen kind om te wiegen, maar wier lot het was te qrbeiden, te arbeiden zonder onderbreking, zonder hoop, eindeloos... Het zaakkundige gebruik van de inge boren sympathie der vrouw voor de kat lieeft de arbeids-prestatie in deze afdeeling met ongeveer 10 pCt. doen stijgen," zegt dr. Schneider. De goede inval van deze opzichter heeft ook in andere afdeelingen dienst gedaan. Men heeft daar dergelijke opwekkingsmiddelen ingevoerd, en alle zijn uitstekend gebleken. Chicago heeft mij ziek gemaakt.. In deze stad heb ik de .bloedige schande van de hedendaagsche beschaving in het aange zicht gezien. Zal ik weggaan? Waarheen? De hel ontloopen? Waar is die niet? De tegenwoordige wereld is de hel. Kroniek der Gedichten XXV FELIX RUTTEN _ Ik kan het mij heel goed voorstellen, en mij verwonderen doet het alles behalve. Het moet, vooral voor een priester, een ondoorgrondbaar genot, eene zeer diepe en haast hartstochtelijke geneuchte zijn, onder de koestering van zijn woord, onder het zorg vuldig kweeken van zijn onderricht, een vernuft, een geest, eene ziel te zien ontlui ken. Eene bloem die, bij 't verdampen van den ochtenddauw, onder uwe oogen hare kroonblaadjes ontrolt, uitvouwt en die effen gaat liggen in haar volle wezen onder de weelde van de rijpende zon: het is nogal natuurlijk, dat gij het gebeurende wonder aan uwe toeziende oogen, dat gij het aan uw liefhebbend hart en aan uw grondigen zin toeschrijft. En het moet voor de aldus ontloken ziel, voor den tot eigen besef gekomen geest, voor het zich in het woord des leermeesters er kennende vernuft eene wonne zijn,..eene kentelijkheid die haar-zelve gelukkig maakt, vast te mogen stellen wat zij aan een voor bereidend, verklarend, belichtend, ingevend, en ten .slotte onderzoekend onderwijs te danken heeft. De eerste Fransche pleïade, die van Ronsard, Du Bellay, Jodelle en de anderen, heeft den naam levend gehouden van Dorat, een philoloog die zonder de dichters die hij heeft gekweekt vermoedelijk sedert eeuwen zou vergeten zijn, of althans niet bekend dan bij philologen. De eerste Nieuwe-Gidsers zullen immer belijden wat zij verschuldigd zijn aan Dr. Doorenbos. En Albrecht Rodenbach heeft, met negentien andere, meer of minder geniale of talent volle makkers, zijn Hugo Verriest. FEUILLETON DE ECHTGENOOT" . EEN VERTELLING VAN E. N. TSJIRIKOFF Uit het Russisch vertaald door A. Saalborn Paul Ivanovitsj werd zeer laat wakker. Een woest doorleefde nacht, wild, dronken, doelloos, spookte nog door zijn brein. Er moest iets onaangenaams gebeurd zijn, maar de kater in zijn hoofd liet de herinnering daaraan nog niet tot bewustzijn komen. De verwarde haren, de oogen, star en flets als bij een bevroren hecht, de bevende handen, de heele krachtlooze gestalte deed de vrouw walgen, toen ze met droevige, beleedigde blikken in de deur kwam kijken. Zoo, ben jij daar? Nee, niet ik, antwoordde de vrouw dof, terwijl ze voorbij Paul Ivanovitsj het venster uitkeek. Een dergelijk antwoord zou hem anders woedend gemaakt hebben, maar nu zweeg hij, schuld-bewust. Wil je me water brengen, Katja? vroeg hij, om wat te zeggen, en de schorre klank in zijn stem dwong Katja een vies gezicht te trekken. Agrafjona, breng hem water! riep ze met een stem vol tranen. Ze ging voor het venster staan. Agrafjona kwam met het water binnen. Ook voor haar schaamde hij zich en hij vroeg nederig: Och, Agrafjonoesjka, schenk je even in. Toe! och, het is beroerd, ja. Je moest wat zuurkool eten. Dat moet zoo goed zijn tegen een kater, verklaarde Agrafjona, terwijl ze water inschonk. Als mijn man zaliger bezopen was, at-ie de volgende dag niets dan zuurkool. Katja lachte hysterisch en ging de kamer uit. Paul Ivanovitsj begon water te drinken, gulzig, met lange teugen, en door het koude water scheen de nevel in zijn hoofd op te klaren en in het bewustzijn ontwaakte de herinnering aan iets heel onaangenaams, iets, dat niet meer goed te maken was en een doffe onrust maakte zich knellend van zijn lichaam meester. Wat is er toch! Wat is er toch gebeurd ? Zijn hersens, als zooveie momentopnamen, reproduceerden reeksen beelden, Engelsche meisjes, met elegante voetjes, die vlug en harmonisch door de lucht zweefden, figuren van een obscoenen dans, waarbij een groote -vrouw met castag netten speelde, een slangenmensch, veel licht, geklapper van borden, knallen van kurken, groene tafels ten slotte, waarop speelkaarten, bankpapier en goud, hoopen goud dooreen warrelden... Paul bezon zich... Hij sprong uit zijn bed en begon als een Voor zoover ik weet, h^eft Dorat nooit eenigen hoogmoed betoond omdat hij geeste lijke kinderen had gekweekt, die reuzen waren, waarschijnlijk wel omdat hij-zelf een geestelijke reus was. Doorenbos is niet oud genoeg geworden, om de volle ontluiking van een Perk en van een Kloos, of althans de gelouterde.en gesublimiseerdeerkenning van hunne beteekenis te beleven. En daar is, als sprekend van zijne kweekelingen, alleen Verriest, de groote meester, die zich den apostel heeft gemaakt van zijn ziels kind: van Albrecht Rodenbach. Verriest heeft zich niet vergenoegd met het ontbolsteren, met het slijpen, met het polijsten der geesten die hem waren toever trouwd. Hij heeft zich niet tevreden gesteld met de dankbaarheid van degenen, die hij tot het geestelijke leven heeft opgeleid, en waaronder zich exemplaires d'humanité" bevinden, waar ik om mij heen vergeefs de weerga van zoek. (Ik beken dat ik in eene zeer kleine wereld leef.) Hij heeft den moed gehad, de zonen van zijn hart te bezingen; en hij heeft het op soms prachtige wijze gedaan. En men kon het hem niet kwalijk nemen; men is er hem zelfs dankbaar voor; men gaat er hem dankbaar om bewonderen. Want Hugo' Verriest mag fier zijn op de rijke vruchten van zijn levend onderwijs, omdat hij-zelf een kunstenaar is; omdat hij weet onderwezen te hebben meer dan bloote begrippen en doode bevindingen; omdat zijn onderricht zelf leven was, en dus ook alleen levens-wekkend kon zijn. Zie dan ook hoe hij over dat onderricht, over zijne leerlingen, en vooral over hun arbeid schrijft of spreekt: gij gevoelt onmiddellijk hoe het- hij hem geen bedenksel, hoe het bij hem niet dan eigen vleesch en bloed, dan uit eigen wezen open bloeiende schoonheid, dan in eigen wezen tot innig-verwerkte schoonheid ge worden is. Verriest mocht pp zijne leerlin gen trotsch zijn, omdat hij-zelf een groot en albegrijpend artiest is... Nu... kan ik mij goed voorstellen, zooals ik zei, dat het voor een kunstzinnig leeraar een zalig genot moet zijn, zidh een Dorat, een Doorenbos, een Verriest te gaan achten, omdat men een leerling heeft gekweekt, die er gekomen is." Wat echter niet medebrengt, dat men een Dorat of een Doorenbos is die wisten te gepaster ure te zwijgen, noch een Verriest die bij talent het recht gekocht had, mede te spreken. En wat verder niet bewijst dat men zich niet vergist heeft, wanneer men zijn leerling voor een Ronsard, een Kloos of een Rodenbach heeft gehouden, en denkt hem als dusdanig te moeten voor stellen. Ik overdrijf hier eenigszins het geval van pater van Well S. J. en van Dr. Felix Rutten. Pater van Well zal wel niet zoo aanstellerig zijn als uit het bovenstaande kan worden afgeleid. En Felix Rutten niet meer wezen dan eene dankbare ziel, wat hem eere ?aandoet. Want gij moet weten (aldus kom ik tot mijn eigenlijk onderwerp), dat ik het hier hebben wil over den bundel verzen Avondrood," door Felix Rutten (Ge drukt bij J. J. Romen en Zonen, Roermond, uitgegeven 1913) waar pater van Well eene inleiding vopi. geschreven heeft. Die inleidiïti; is, meer nog dan de daarop volgende verzen, belangrijk. Zij wijst immers op een geestestoestand, die onder de RoomschKatholieken tegenwoordig in Nederland even zeer als in Vlaanderen, zij het wat na tuurlijk is, in Vlaanderen met meer sukses als in Nederland, schijnt te willen overheerschen.-Die geestelijke houding is er eene van taktiek en van strijdbaarheid. Zij dwingt een pater van Well in deze een symbool tot daden die hij anders misschien achter zou laten. Zij vervalscht voor het publiek dief de zakken van zijn kleeren te doorzoe ken, terwijl hij ze slordig rondom op de stoelen smeet. Weldra had hij een porte feuille in de hand, van groote afmeting en met een elastiek omwonden. Hij opende die en doorzocht met bevende handen alle af deelingen ; en, alsof hij nog altijd niet aan nemen kon, dat ^er geen geld meer was, schudde hij de portefeuille boven zijn hoofdkussen uit; maar er viel niets. Hm. Niets meer, zuchtte hij en bleef toen onbeweeglijk zitten. Op eens was het helder geworden in zijn hoofd, de nevels waren weg, en hij zag voor oogen dat afschu welijke, dat niet weer goed te maken was. Katja kwam binnen, en zei, zonder den man aan te zien: Ik heb geen geld voor vleesch. Is 't waar? vroeg Paul Ivanovitsj. En zachter voegde hij erbij; Ik heb ook geen geld. Ik heb alles verspeeld. Mijn geld en dat van de regeering. Zoo, dat is mooi, beefde de stem van Katja. Het klonk, of ze er blij om was, bijna. Ik heb geen kans, zuchtte Paul Ivanovitsj en veegde zich het voorhoofd met de hand af. En mag men vragen, bij welk spel hebt u verloren ? vroeg op bijtenden toon Katja, terwijl ze haar oogen verachtelijk dichtkneep. Paul Ivanovitsj kon die zótoegeknepen oogen niet verdragen. En toen hij ze dan ook met dien blik van grenzenlooze ver achting op zich gevestigd zag, verdween op eenmaal zijn verlegenheid en onbehagen tegenover de vrouw, en hij gevoelde zich volstrekt niet meer schuldig of laakbaar. Dat is hetzelfde, verloren, verspeeld, verzopen, zooals u verkiest, schreeuwde hij, met de leege portefeuille schuddend. Dat doet niet ter zake. Voor alles moeten we zeshonderd roebel bij elkaar zien te krijgen, om de verduistering te dekken en om tenminste je positie te redden! Wat kunnen vrouwen toch allemachtig kleinzielig doen. Hoe is 't Gods mogelijk! Ba! antwoordde Katja en liep met de handen voor het gezicht de kamer uit. Paul Ivanovitsj bleef zitten op zijn bed en herhaalde nog eens: Hoe is het mogelijk, hoe is het mogelijk! Daarna begon hij zich aan te kleeden. Maar al dien tijd stond hem het cijfer 600 voor den geest, en nu eens dacht hij: Zeshonderd, dat is niet zooveel, dat is een kleinigheid, dan weer sloeg hem de schrik door het geheele lichaam, zoo dat hij zich krachteloos en .verslagen voelde, dan weer wilde hij wel spuwen op het geld van de regeering, en op Katja en op het heele leven, weer naar bed gaan en niet meer opstaan. In den salon begon de kleine Nadja haar oefeningen en gamma's te studeeren. Dat stemde hem nog ellendiger, 't Was, of de dunne vingertjes van het meisje, die over het wezen van de katholieke poëzie, die zij uit de niet-katholieke hemel, waar gaan wij met zulke onderscheidingen naartoe! schijnt te willen schakelen. Om het brutaal te zeggen: er zijn .tegenwoordig paters van Well's, die zich tot Doorenbos'sen en Verriest'en opwerpen, omdat zij hunne leerlingen wenschen te doen doorgaan voor Kloos'en en Rodenbach's. Ik heb hier, wel te verstaan, niets tegen den ]ezuïet van Well of tegen den dichter Rutten. Ik heb nog veel minder wat het ook zij tegen Roomsche kunst, zelfs niet tegen strijd bare, en strijdlustige Roomsche kunst. Laat die kunst ons maar eens een nieuwen Vondel geven: ik zal nog dankbaarder zijn dan wanneer eene Calvanistische poëzie ons een nieuwen Agrippa d'Aubignézou geven. Maar waar ik wel iets tegen heb: Kunst geheel onderwprpen te zien aan eene godsdienstige overtuiging, die niets anders blijkt te zijn dan politieke partijdigheid, zooals meestal het geval is. Het ergert mij, poëzie neergehaald te zien tot dergelijke partialiteit. Het ergert mij nog meer, partialiteit poëzie voor hare mindere bedoelingen te zien gebruiken. Deed dat nu pater van Well? Leende Dr. Rutten zich daartoe? Och, wel eigenlijk niet. Maar er is eene meer of minder geheime verstandhouding, er is een taciet verweer tegen eene zekere kunst, die heidensch" heet te zijn en het meestal niet meer is dan die van de jongere katholieken of de jongere calvinisten dewelke l^itsten zich hier eveneens schrap zetten, al lijkt hunne wer king niet zoo samenhangend en geordend, er is een opmarcheeren tegen dezen, die dich ter wenschen te zijn zonder meer, welke ook hunne godsdienstige overtuiging weze (en die overtuiging is heel dikwijls zuiverder dan diegene van de probaten"). De zaak is: laat ons de poëzie toch hou den buiten... kapelletjes. De poëzie.hoe moei lijk ook om te definiëeren, is, bestaat op haar zelf. Zij is eene meesteres, geene dienstbare. Tenzij natuurlijk ze te dienen verkiest. Maar dit wil niet zeggen dat alle vrijwillig-dienstbare dépoëzie zou zijn ... Ik ben weer eenigszins afgeweken: uit wat voorafgaat zoudt gij wel kunnen den ken dat Rutten een Schaepman nazingt, en pater van Well hem daarom looft. Het bewijst dat ik mijne stelling nader dien te belichten. Ik kan het doen, tot besluit van eene télange inleiding, in deze woor den: pater van Well leidt Felix Rutten bij het publiek in met overdadigen lof en zeer oprechte liefde; met liefde omdat Felix Rutten zijn leerling is geweest en hij zich bij voorbaat gekoesterd gevoelt bij zijne eventuëele glorie; met des te meer lof dat hij Roomsen-Katholiek is, en, bij gebleken waardeering die men bij alle mogelijke middelen te verwekken heeft eens of morgen zal te stellen zijn tegenover dezen of genen, die geen belijder is van 's paters geloof. Hetgeen ik, die er toch ook wel iets als een geloof op na hou, bij deze aanklaag als crime de lèse-poésie. Pater van Well, geestelijke vader, leidt dus het werk in van zijn kind Felix Rutten. Hij liet mij al zijn droomen meedroomen" .zegt hij, al zijn zielemuziek beluisteren. Mijne onzekere hand was hij spoedig ont groeid. Toch wilde hij niet omzien naar een veiliger gids. Hij bleef zijn ouden leer meester aldoor trouw, ook toen hij, na zijne Latijnsche schooljaren te Sittard en Rolduc, ging studeeren in Leuven en Luik; aldoor trouw, ook toen hij, kort na zijne promotie tot Dr. in Germaansche letteren, een jaar ging doorbrengen in het land van Björnson en Ibsen; aldoor trouw toen hij het volgend jaar Mod syd, mod syd til en solskinsde toetsen van de piano dansten, in de ziel van Paul Ivanovitsj beelden van de ont goocheling, het verdriet en lijden van een familie griften. Paul Ivanovitsj zat achter zijn schrijftafel en rookte de eene sigaret na de andere; de mondstukjes zette hij recht overeind naast elkaar op den rand van den inktkoker, zeer ordelijk, alsof dit van groot gewicht was Men kon de piano verkoopen, dacht hij en keek de rookringen na, die hij voorzichtig van zich af blies. De duivel haal die muziek! Nonsens! Wat moet dat kind ook juist op die piano trommelen Hoeveel kun je voor een piano krijgen? Ze is al oud... een ezel geeft er misschien nog een honderd vijftig, twee honderd roebel voer. ... Ph onzin... Eens, toen ze wanhopig om geld verlegen zaten, wist hij Katja te overtuigen, dat men ook zonder muziek kon leven en hij kreeg haar toestemming het instrument, dat tot haar uitzet behoord had, te verkoopen: ze plaatsten een papier voor het venster, maar iedere reflectant zei: Pardon, nadat hij de toetsen bevoeld had, n wilde vijf roebel handgift betalen en zou de piano met paard en wagen laten halen, maar die had zich ook bedacht, want hij noch zijn paard waren verschenen .... Laat ze haar gang maar gaan, dacht Paul Ivanovitsj verder. Misschien komt er nog wat van terecht... hij luisterde werktuigelijk naar het eentonig op en af der gamma's. Nu liet hij zijn vrienden en be kenden in gedachte de revue passeeren, of er onder hen ook iemand was, die zes honderd roebel zou leenen. Hij dacht lang na, maar kon niemand vinden. Zij, die misschien zouden willen helpen, wisten zelf nog niet, hoe ze tot de twintigste aan geld moesten komen ; en zij, bij wie het er gemakkelijk af kon, zouden geen kopeke geven, omdat het schurken, ellende lingen waren. Ze vertrouwden hem niet, zelfs niet tegen een wissel. Maar hoe hij ook dacht, hij belandde altijd weer bij zijn eigen zuster Anna Ivanovna en haar man Alexander Sergejevitsj Strekaloff Strekaloff is bankambtenaar en verdient een vijftigduizend roebel per jaar. Maar Paul Ivanovitsj heeft de voor twee jaar geleende vijftig roebel nog niet teruggegeven. Het kon allang vereffend zijn, maar Katja dwong toen om een nieuwen avondmantel.,.. de duivel zal haar en toen kochten ze den mantel, in plaats van de schuld af te doen. Iedereen draagt die mantels, en ik loop met verd wat' zijn die vrouwen toch kleinzielig ! En nu zit ik erin ... natuurlijk zal hij dadelijk met die vijftig roebel aankomen en denken, dat ze die zeshonderd ook niet terug zullen krijgen.... Wat doen ze met het geld ? Dat zou ik wel eens willen weten... Kinderen hebben ze niet, zijn niet jong meer, kyst!" naar Italië toog, naar Griekenland en Spanje. Thans zwerft hij the minstrelboy door Ierland en vraagt mij: Zorg voor de uitgave van mijn tweeden bundel. gelijk gij gezorgd hebt voor den eerste, en schrijf eene inleiding." Welnu, ik schrijf een inleiding". Dit brokje schetst de verhouding van den veel-bereisden Rutten tot den talenkundigen van Well: dankbare genegenheid van we rszijde., die herinnert onmiddellijk aan den band, die tusschen Verriest en Rodenbach bestond. ? Leest gij echter die inleiding verder, dan ziet gij onmiddellijk het verschil tus schen Verriest en van Well. Deze laatste, een zeer belezen man en blijkbaar een ge leerde, is tevens een man van smaak. Maar verder lijkt hij toch niet meer dan een intellectuëele te zijn, een cerebraal pedagoog, in een woord: geen kunstenaar, hoe kunst zinnig hij ook moge schijnen. Lees maar de analysis van dit bundeltje Avondrood": gij zult verbaasd staan, over de koele knap heid van den geest, die zoo allemachtig-veel achter Rutten's verzen wist te ontdekken. Maar bij al die scherpzinnigheid, haast even ergerlijk als bewonderenswaardig, vindt men malligheden, die bewijzen hoe weinig een dichter deze man zelf is: Als dit dan tóch moest" (voortgaan nl. op den weg dien de dichter zich in zijn eersten bundel gekozen had) wilde ik, dat hij 't deed in liederenvorm (cursiveeren van mij, K. v. d. W.). Hij twijfelde, maar ik drong sterker aan, temeer omdat we in 't teeken stonden van den volkszang en de toonkunstenaars klaag den, dat Holland zoo arm was aan lieder teksten". Dit laatste argument bleek onweer staanbaar: de dichter Felix Rutten onderwierp zich ... Zulke pedagogie, naar ze blijkt uit de kritische gaven van pater van Well, wijkt wel eenigszins af van het levenswekkende woord van een Verriest; dezes gulle gene genheid en opofferingsgeest legt het af bij den practischen zin van den Jezuïet-leer meester, die voor liederteksten zorgt. Is nu het vertrouwen van Rutten voor van Well even groot en van gelijke beteekenis als van Rodenbach voor Verriest en alles noopt er ons toe het te denken dan zal, zelfs bij gelijke mate van talent, laat staan genie, de kunst van Rutten noodzakelijk evenver staan van deze van Rodenbach, als de ontleding van-'pater van Well van deze die pastoor Verriest zoo eigen is. En dit is dan ook het geval. Rutten is een beschaafd en intelligent dichter, die zijne voorbeelden weet te kiezen. Hij heeft een gevoelig oor, zoodat zijn vers zuiveren klank bezit. Hij weet eigen gevoel met zekere scherpte waar te nemen, al lijkt dat gevoel niet dikwijls diep of groot te zijn. U heftig schokken zal hij nimmer; u wel streelen, nu en dan, bij zachte taalmuziek. Daarvan moge dit voorbeeldje getuigen : Con Sordino Deze avond is geweven Van zilver en van stilt' Zoo kalm, en alles even Melodieus en mild. De witbewaasde weiden, De spiegelblanke vloed; En 't smartelijk verscheiden Van d' ijlen avondgloed .. . En immer donst van verre Het dauwen dichter aan : En heimwee naar de sterren Heeft heel mijn ziel bevaèn. Ge ziet, dat is eerder vriendelijk dan zeer persoonlijk. Poogt hij wel persoonlijk te zijn, dan wordt de dichter wel eens plat en onsma kelijk als in C) ziet, o ziet, De hemel steekt zijn kaarsen aan. leven bescheiden. Ze zullen wel een aardig spaarduitje hebben, de vrekken... wel een twintig, dertig duizend.... Ja, maar vraag ze eens.... dadelijk zullen ze antwoorden: Wij hebben geen geld. Hoe kom je er bij?.... De laatste woorden sprak Paul Ivanovitsj overluid op sarcastisch-bijtenden toon. Hij sprong van zijn stoel en begon zenuwachtig door het vertrek te loopen. ... en toch, zij zijn de eenigen.... ik moet naar hen toe ze zullen natuurlijk vragen: Waarvoor ? wat is er gebeurd ? Waarom geven jullie zooveel uit ? Waarom spaar jullie niet ? Waarom neemt Paul geen levensverzekering, dat is niet duur tegen woordig. ... en dan, als het vragen afgeloopen is, krijg je op je boterham : het spijt ons wel, maar we kunnen er niets aan doen. We hebben geen geld liggen.... In ieder geval zal Paul met Alexander spreken en niet met zijn zuster. Zij is een hard, onvriendelijk schepsel, door en door egoïst, en altijd bang, dat ze de arme familie op dak krijgt Wat zijn dat voor menschen ? Waartoe leven die eigenlijk ? Hierna begon Paullvanovitsj te bedenken, dat Katja het niet verstond goede betrek kingen te onderhouden met nuttige en noodige menschen, dat ze geen takt had, stijf, onbeminnelijk was en buitendien, in het algemeen, een onbeduidende vrouw. Het is immers haar schuld, dat we met de Strekaloffs niet intiemer bevriend zijn. Ze stelt de visites uit, zelfs bij familie! Wat een bekrompenheid. Alleen een vrouw is tot zulke kleinzieligheden in staat... en nu moet je er heen en mooi weer spelen. De duivel zal ze halen! Laat ze er nu ook maar zelf heengaan. Waarom moet ik de kastanjes uit het vuur halen ? 't Sloeg juist twaalf uur. 't Was reeds lang over kantoortijd. Maar hij had geen lust er heen te gaan. Hij was angstig en 't was, of de collega's aan hem zouden zien, dat hij kroonsgeld verduisterd had. Hij nam zijn portefeuille nog eens, keerde haar binnenstbuiten: Hm niets, niets. Hij ging zich wasschen, kamde de haren achterover, zijn baard naar rechts en links in twee deelen, hij dacht dit maal aan God, en even haastig een Onze Vader prevelend, ging hij de eetkamer binnen. Hier was alles op de gewone wijze aan kant, de verlakte samowar glom onberispelijk, de trekpot stond onder de gehaakte hoes met haar kwastje in het midden, glazen met lepeltjes Alleen Katja met haar papiljotten ontbrak aan de tafel. Dag, papaatje, klonk het stemmetje van Nadja en twee dunne armpjes omhelsden Paul Ivanovitsj. Al klaar met studeeren? vroeg de vader nog al knorrig en hield zijn wang voor de kus van zijn kind gereed. Hetgeen naar mijn meening bewijst, dat echte dichterlijke persoonlijkheid bij Rutten zoo goed als afwezig is, en zijn dichter schap vooral berust op vernuftige en goedverwerkt navolgen en op een ontwikkelden muzikalen zin. Zoodat ik van dezen bundel Avondrood" vooral onthouden zal een nogal-onaangenamen indruk van den kapelletjesgeest die heerscht in een zeker bent der Hollandsche literatuur en die indruk heeft vooral pater van Well op zijn geweten , en verder, dat Jan Tporop er eene, wel wat zoeterige en gemaniëererde, maar toch wel innerlijk be wogen en gevoels-schoone teekening voor gemaakt heeft, die prijkt op titelblad en omslag. KAREL VAN DF. WOESTIJNF. ? * * * Nieuwe Boeken voor Kinderen Tonnie Beekhout, een verhaal voor meisjes door MARIE HONIG, titelplaat van NELLY G. HONIG. Zutphen, P. van Belkum Az. Over 't algemeen ontwijken kinderschrij vers zorgvuldig al zulke situaties, waardoor ouders of opvoeders in een minder gunstig licht zouden komen te staan. Men zal mij toegeven, dat, uit menige treurige verhouding tusschen vader en moeder, voor het kind, of de kinderen, een tragedie ontstaat, be langwekkend genoeg om een boek over te schrijven. Deze benijdbare, maar moeilijke en daarom zoo grif versmade, taak heeft Marie Honig aangedurfd, en met zachte hand leidt zij de lezers binnen in het huis van dokter Berk hout, wiens vrouw leeft voor de wuftheid van toilet en uitgaan, terwijl zij vergeet dat haar dochtertje Tonnie hunkert naar ver trouwen en toenadering. De wereldsche dame acht zich zelfs niet te goed, om terwille van haar conversatie en standsgevoel, het kind te dwingen tot een vriendschap met een adellijk meisje. Naast het leege leven van moeder en oudste dochter, bloeit rijk de innigheid tusschen Tonnie en haar vader; zonder het ooit uit te spreken, weten zij beiden dat ze alleen op elka4r zijn aangewezen. Van dezen vertrouwelijken omgang heeft de schrijfster ' iets zeer moois gemaakt, en heel subtiel is ze gebleven in het aanduiden van beider verhouding tot de moeder. Na de onhoudbare vriendschap met 't freuletje, komt Bep ten Velde als een woeste Zigeunermeid het leven van Tonnie binnenzwieren en naast leed geeft dat veel vreugde. Dit hartstochtelijke ongebreidelde type is niet nieuw, doch hier heeft de verwildering een ontroerenden ondergrond: eenzaamheid om het gemis van ouders, die in Indië achterbleven. Aan 't eind wordt het boek, ook 'n beetje door de dubbele verloving, ietwat een roman, al blijft de prettige, zuivere toon ook hier doorklinken. Van het geheele, goed-geschre ven verhaal gaat daardoor een groote bekoor lijkheid uit en... wijsheid en inzicht. Oudere meisjes kunnen aan dit boek een schat hebben, want er straalt licht uit, dat in moeilijke dagen den weg kan aangeven * * * Een zomer aan Zee, door J. L. F. DE LIEFDE, geïll. door G. MAKKES VAN DER DEYL. Meppel, H. ten Brink. Mej. de Liefde heeft een bizondere be gaafdheid voor het schrijven van kinder boeken, waarvan mij dunkt het fijnst uitgegroeid zijn: haar liefdevol aanvoelen en haar gemakkelijkheid van weergeven. De laatste kunst verstaat zij zógoed, dat haar uitbeelding van een levensechtheid wordt, die hier en daar frappeert door teedere en fijne trekjes van kinderlijkheid, welke ons Ja, ik ben klaar. En heb je gebeden vandaag? Dat trom melen leer je al in de wieg. Maar het Onze Vader moet je lederen dag oidden.... Maar ik bid : Maria, moeder Gods. Nu ja, Maria, moeder of Onze Vader. Dat bijt elkaar toch niet. Waar is moeder? Ze is in de slaapkamer. Wil je even gaan kijken, wat ze doet. Ze heeft de deur op slot gedaan. Paul Ivanovitsj schraapte zich de keel, ontstemd; hij schonk zich een glas thee in, nog al omslachtig, ging sclirijlings zitten bij de tafel, stak een sigaret op en begon weer aan de Strekaloffs te denken. Nadja voelde den boozen luim van vader en sloop de kamer 'uit. In de stilte van het vertrek lag iets onheilspellends. Katherina Wassiljiona! Wat is er? Kom eens hier. Ik kan toch niet schreeuwen door alle kamers heen. Katja kwam in de deur met gezwollen, rood-geweende oogen. Nu, dadelijk huilen! In plaats van aan te pakken. Er moet iemand naar de Strekalofff. Zij zijn de eenigen, van wie misschien wat te krijgen is. Ga dan. - Nee, ik niet. Jij moet gaan. Dat kan ik niet, zuchtte Katja en wendde zich af. Ik kan niet, hm! Als jij 't niet kunt, ik kan 't nog minder! Jij kunt dat zaakje best opknappen. Niet kunnen, onzin.... en hij trok een gezicht of men hem beleedigd had. En als ze wat vragen, zeg dan, dat ik geld verloren heb, Kroonsgeld zoek gemaakt, het moet bijgepast worden, want anders is alles uit. Ik heb er de kracht niet toe, hun te vragen. Wat dan ? Moet ik me een kogel door de kop jagen? vroeg Paul Ivanovitsj. de wenkbrauwen fronsend, terwijl hij eensigarettestompje op het theeblad wierp. Altijd, als er iets onaangenaams gebeurde met Paul Ivanovitsj, moest zijn vrouw het ontgelden, dan praatte hij van : Jouw schuld, om jouwentwil, en daardoor zou men kunnen denken dat hij ongelukkig getrouwd, en dat Katja een slechte vrouw was. Ook nu begon hij weer te mopperen op het thema: voor jou, jouw schuld. Katja hoorde hem aan, ze werd zeer be droefd, het geheele leven scheen haar ver trapt, vernield, uit de verte keek ze naar hem, en bedacht, hoe ruw en onrechtvaardig hij was en hoe volkomen een vreemdeling voor haar. Ik houd niet van hem, voelde ze en toen hij weer zijn ter wille van jou" her haalde en er zelfs de mantel bijhaalde van twee jaar geleden, hield ze zich niet meer in en schreeuwde:

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl