De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 28 december pagina 5

28 december 1913 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

Dec. '13. - No. 1905 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND . V MAANDAG 5 JANUARI Begin van onze traditioneele IVlise en Vente Aux Prix d'lnventaire Wij vestigen de aandacht op onze nieuwe afdeelingen Huwelijksuitzetten Baby-uitzetten Kinderlingerie Bed- en Tafellinnen Witgoederen Bonneterie Sportkleeding Dames- en Kinderkousen Zakdoeken Handschoenen TricotagesParfumerie Van deze rijk gesorteerde en grootsch ingerichte afdeelingen worden eveneens alle artikelen tegen buitengewoon verlaagde prijzen aangeboden. Verkoop uitsluitend comptant 2de wSn t^e/ze^ Geen korting, Geen ziditzending 1IIMIIMIHIIIIIIH UIT DE NA TUUR DLX De oudste teekeningen Indertijd heb ik u eens verteld van een merkwaardige teekening, ontdekt op de wan den van een der grotten in Zuid-Frankrijk. Het was naar aanleiding van het vinden van een mammoet in het ijs van Siberië; daarbij bleek, door een mededeeling van den directeur van het Museum te Petersburg, dat er geen twijfel meer kan beslaan, wat betreft de echtheid en den prehistorischen ouderdom der grotten-teekeningen; dit bewijs werd aan de hand gedaan door een pas opgemerkt orgaan n.l. de staartklep van den mammoet; de juist gevonden, goed geconserveerde mammoet droeg, nog wel bewaard, deze klep, bestaande uit een verbreeding van den staart bij den wortel en waarmede zeer waarschijnlijk de anus kon worden afgeslo ten, althans tegen de geweldige koude van dien tijd kon beschermd worden. Dit orgaan nu, uniek in de dierenwereld en tot nu toe niet bekend, werd duidelijk kenbaar aangegeven door een voorhistorischen grotten-teekenaar. Dit is al weereen jaar of wat geleden; sedert zijn er weer heel wat teekeningen gevonden in andere pas uitgegraven grotten in Zuid-Frankrijk, ook in Spanje en Italië. Het aantal wandteekeningen loopt nu al ver in de honder den; het aantal schetsen en figuren in steen, hout en been gekrast, en tusschen de vulling materie der grotten gevonden, in de duizenden. Alles wordt thans uiterst getrouw en met de grootste zorg door bevoegde teekenaars gecopieerd, en voor zoover het doenlijk is, bovendien gefotografeerd. De cultuurvoorwerpen zelf worden zorgvuldig opge borgen in de Musea, en die komen niet meer in ieders handen. Wel is er nog aan komen aan enkele gebruiksvoorwerpen, wapens en dergelijke, uit de grotten door de regeering aangekocht. Niemand die niet behoorlijk gelegitimeerd is, mag een vind plaats bezoeken, en niets mag zonder toe stemming der regeering uit Frankrijk gevoerd worden. Toch bestaat er gelegenheid enkele grotten te bezoeken; want die zijn particulier eigendom gebleven. Daar kunnen ook menschen zonder een hoogen titel of een aanbeveling van bekende archeologen terecht. Bij het dorp Les Eyzies in Dordogne kan men zelfs voor geld en goede woorden mee op excursie gaan in de grotten, onder leiding van Oscar Mauser, en desverlangd eigenhan dig een uitgraving beginnen. Voor particuliere verzamelingen en voor het onderwijs zijn ook kleine collecties doubletten verkrijgbaar Teekeningen der Zuid-Fransche grotmenschen. (Uit het Répertoire.) (van 25 frs. af) bij bovengenoemden explorateur te Les Eyzies. Maar voorwerpen van groote waarde en unica van teekeningen met uitzondering van enkele twijfelachtige en onduilijke krabbels op been of steen zijn er niet meer te verzamelen; dat is uit; daaraan heeft de regeering een eind gemaakt; dat gaat tegenwoordig naar de nationale musea. De belangstelling van de geheele geleerde wereld in deze cultuur-resten van een ver dwenen grottenwereld is buitengewoon groot; dag aan dag worden de afdeelingen met de kunst uit den rendier-tijd" door tal rijke Franschen en vreemdelingen bezocht. Niet alleen oudheidkenners, archeologen en zoölogen interesseeren er zich voor, ook het kunstkennend of kunstlievend publiek van Parijs schijnt er iets voor te voelen. En dat is geen wonder, er zijn onder die zwarte teekeningen en fresco's, afbeeldingen van dieren, die zoo natuurgetrouw zijn, zoo treffend houding en beweging weer geven, dat iemand die komt om te kijken naar die allereerste kunstproducten der menschheid, die oudste pogingen van nog geheel wilde menschen om plastische kunst te geven, er gewoon versteld van staat; en niet maar zoo dadelijk gelooven wil, wat de geologen van nu en de grotmenschen zelf met vol komen zekerheid hebben aangetoond, n.l. dat we hier te doen hebben met kunstwerk uit den ijstijd of kort daarna, uit den tijd dus dat het rendier, de mammoet, de bison, het wilde paard, de sabeltijger en de holenbeer nog in massa's in Midden-Europa woonden. Menschen die nog niet anders waren dan jagers, hoogstens met vuursteenwapenen; die waarschijnlijk geheel ongekleed liepen, misschien niet of nauwelijks konden spre ken, zulke wilde dierachtige menschen zouden kunst kunnen voortbrengen, teekeningen en snijwerk uit het hoofd naarde natuur kunnen vervaardigen, waartoe niet n op de duizend tegenwoordig levende cultuur-menschen in staat zou zijn ; ook niet na lange, ernstige oefening. Dit is inderdaad een psychologisch probleem, en nog moeilijker wordt de verklaring door het feit dat veel jongere oervolken, uit den bronstijd, een heel andere veel primitiever lijkende kunst hebben nagelaten; o.a. in de paalwoningen, in de grotten van Spanje, in Zweden en Australië. Zelfs de nog bestaande pas bestudeerde wilde volksstammen, die tot nu toe vrijwel geïsoleerd zijn gebleven, in Nieuw-Guinea,Nieuw-Holland,Midden-Afrika en Zuid-Amerika toonen, op enkele na, een veel begrijpelijker kunstvaardigheid; ook zij schetsen natuurtafereelen, vooral dieren, maar zij styleeren, verbeelden, wijzigen het voor beeld, willekeurig of onwillekeurig, tot on kenbaar wordens toe; het is werk van be ginners met liefhebberij en meestal eenigen aanleg, maar overigens zoo ongeveer als van onze kinderen ; het gebrekkige kunnen ligt er duidelijk in, maar... er zit tevens iets in teekenaars zelf, al is het nog zoo van de weinig. ' Van dit raadsel, dat de grottenbewoners aan de beoefenaars van de psychologie der kunst hebben opgegeven, hebben enkelen een oplossing gepoogd te geven. Professor Max Verworn van Göttingen heeft na een reis in Dordogne, waar hij met de voor historische grotten-teekeningen kennis maakte welke als bij ieder een diepen indruk bij hem nalieten een langdurige en diepe, modern-wetenschappelijke studie gemaakt van het lastige geval. Hij heeft behalve de vergelijking van alle bereikbare gegevens uit den ouden tijd en die uit den tegenwoordigen tijd bij wilde volkeren, ook het experiment toegepast en aan honderden jonge kinderen, meest school kinderen uit enkele afgelegen boerendorpen teekeningen laten maken. Dit gebeurde naar voorwerpen uit hun omgeving, die eenigszins overeenkwamen met de objecten waarnaar bij voorkeur de grotten-kunstenaars en an dere volkeren werkten. De resultaten leken in niets op de kunst van Dordogne. Ook liet hij door de handigsten teekeningen uit de grotten copiëeren, en de copie telkens weer copiëeren, waarbij de oorspronkelijke voorstelling al na de zesde copie geheel onkenbaar werd. De conclusie waartoe Verworn, de physoloog, physioloog en philosoof, op grond van zijn vergelijkend en experimenteel onderzoek kwam, is deze: De wonderlijke teekeningen uit de grotten van Dordogne zijn inderdaad gemaakt door menschen, die op een trap van geestelijke ontwikkeling stonden, veel lager dan die uit de paalwoningentijd en lager dan die van bijna alle de tegenwoordige wilde stammen. Ze lijken nog het meest op die der Boschjesmannen. Ze zijn ondanks de bewon dering en verwondering die zij bij onswekken, vervaardigd door menschen, die of heelemaal nog niet nadenken konden of wier gedachtenwereld zeer beperkt was. Deze jagers speelden al teekenend een spelletje met hun jachtdieren; met volle buik bij het vuur luierden ze gezellig bijeen; wat hun leven totaal vulde n.l. de jacht op groot wild, op mammoet en oeros, wilde paarden, gemzen, verschillende antilopen, ook op holenberen, neushoorns en menschapen, dat speelde hun door het hoofd, dat kwam hun met kracht weer voor den geest, doordat het hun aan genaamste en krachtigste herinneringen waren. En die voorstellingen van jachtdieren waren zoo goed als exclusief en geïsoleerd in hun geest; zij dachten er niet over, ze associ eerden ze niet, vertroebelden ze niet, doordat die oermenschen nog niets achter de din gen zochten; zuivere zintuigsmenschen waren ze, en daardoor bleven hun waarnemings resultaten, hun voorstellingen vrij van ver minking, verzwakking, verbleeking, ver menging en vereenvoudiging; deze grot menschen zagen ook in hun grot het jachtdier dat hun dien dag bezig had gehouden, en dat zij zooeven hadden opgegeten in de volle scherpte van een bepaald moment toen zij het beslopen wellicht weer voor zich, als geprojecteerd op den wand. Zij hadden nog niet de minste last van vrees voor niet-aanwezige vijanden, ziekte of dood; geen angst voor het onzichtbare, hadden nog zelden of nooit een voorstelling iiMiiMiiMmiiiiiHMiMMmiimiiMiitMitmtMtiiiHiiimimilitimiimMmimii gekregen anders dan door het zintuig; er was hun nooit iets verteld; ze hadden alleen de dieren die zij afbeeldden gezien; maar dan ook met een volmaakte, door niets ge stoorde aandacht in overigens leege hersens, zoodat de indruk van elk moment, elke verandering, elke beweging een aparte en blijvende was. Een gezichtsbeeld ontstond, dat zich weer opdrong en dat de motori sche hersenpsheer prikkelde, tot de hand het weer te voorschijn bracht op den wand, of een paarden-kakebeen; het als het ware omtrok. Hun reproductie moest daardoor worden een zuivere natuur-plastiek, .een physioplastische kunst, die des te volmaakter producten kon geven, naarmate de waar nemingen en de voorstellingen gelijksoortiger en rustiger bleven. Toen de latere oervolken ook het niet direct waarneembare, voor het zintuig ver? borgene, onzichtbare oorzaken en gebeurte nissen begonnen te erkennen, toen de idee van geest bij hen zich meer en meer ont wikkelde, toen plaatsten zij achter de drijvende wolken den bliksem en den storm, achter het woeste dier de stervende vijand of mede strijder een eigengemaakten geest. Dat was zooveel als de werkende kracht voor hen; want tot oorzaak van oorzaak konden ook zij nog niet doordenken, maar zij werden bang, voor het eerst. Toen veranderde ook de kunstuiting, toen ontstonden de afbeeldingen van het er bij en achter gedachte, van de idee, die veel meer kracht kreeg dan de zuivere voorstelling; het werd een ideoplastische kunst, die hoe primitief ook nog, toch een stap verder beteekent op de ont wikkelingsweg van den geest. Het zieleleven der wilde volken, ook van een normaal kind zoodra dat een kenbare teekening kan maken, is al oneindig veel rijker dan het geestesleven was der Dordogners, en ... dit belet als regel iets te maken dat met de grottenteekeningen kan concurreeren. Natuurlijk kwam die sprong, die Concep tion der Seele zooals Verworn het noemt, niet plotseling; er zijn ook in de jongere grottenteekeningen van Zuid-Frankrijk al overgangen merkbaar naar ideoplastische kunst-uitingen. Wie zich een denkbeeld wil vormen van wat er al zoo bekend is van de kunst der grottenbewoners uit den mammoets-tijd, vindt zijn gading in een boekje dit jaar ver schenen, van Salomon Reinach, de conser vator van de nationale musea. Het geeft 180 bladzijden met sterk verkleinde afbeel dingen, in dunne omtreklijnen, van bijna alle figuren die tot 1913 in de grotten zijn gevonden. Het heet: Répertoire de l' Art quaternaire. (Paris. Leroux 5 frs.). Jammer dat de vermoedelijke periode van het quaternair waain de teekening werd gemaakt, niet is aangegeven; daardoor staat oud en jong door elkaar. Maar het boekje is zijn geld best waard. E. HEIMANS

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl