Historisch Archief 1877-1940
28»ec. '13.-No. 1905
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Kerst-kaart van Enge- Kerst-kaart van de Koningin Kerst-kaart van den
rand's Koningin-Moeder van Engeland Prins van Wales
Kerst-kaart van Qeorge V
Kerst-kaart van Wilhelm II
KERSTKAARTEN, AAN EUROPEESCHE HOVEN IN GEBRUIK
Een Engelsche firma, Raphael Tuck and Sons, levert aan het hof van Engeland
en aan den Duitschen Keizer de geïllustreerde kaarten, waarmede men happy
Christmas wenscht. Het geestelijk leven aan de koninklijke hoven was vroeger,
toen die hoven een nog jonge en aanzienlijke maatschappelijke taak hadden, dikwijls
zeer ontwikkeld en verfijnd. Zij vormden centra van de beschaving van die dagen.
Thans is, voor wie het niet reeds aan de gelaatstrekken en het heele hebben en houden
der vorstelijke familiën ziet, een blik op hun Christmas-kaarten voldpende om te
begrijpen, dat deze allerhoogsten" buiten en beneden het cultuurleven staan.
iiilllmimittilmlll
IIIIIMIII1IIIIIIIII1IIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1MIIIIIIIHIMMIIIIMIIIIIIIIIIIIIIII
derven zoo het ontkiemend begrip bij
zijn auditorium weg vagen door dit kakemono
materiaal.
Zeker, hij is begonnen met te waarschu
wen dat hij geen meesterwerken kon
vertoonen, in slede echter van goede copieën
in den boven aangegeven zin geeft hij
akelige imitaties waarin nu juist niets van
die spiritueele kracht aanwezig is. die hij
als het wezen der Chineesche kunst heeft
aangeduid.
Hier en daar bij details (de kraanvogel
op no. 11 bijv.) is de traditioneel superieure
ambachtsvirtuositeit van den fabrikant te
bespeuren, de bloemstukjes en de
kippenfamilie no. 7 zouden zelfs als zeer zwakke
copieën kunnen gelden maar de rest heeft
met Oost-Aziatische kunst niets te maken.
iiiiiiiitiitiiiiitiMliiiiiiiiiimiiiMtiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiitm
XCI1I
Nuttig effect
In Augustus is te Breslau een vergadering
gehouden waar vooral de arbeidsprestatie
bij verbrandingsverschijnselen ter sprake is
gebracht. In een serie voordrachten werden
daar het nuttig effect van verschillende soor
ten motoren, de arbeidsprestatie van
explosiefstoffen en van de verbrandingsverschijn
selen in de organismen, besproken door
bekende geleerden. Enkele der merkwaardige
resultaten, die in deze voordrachten zijn
aangeduid, wilde ik in dit artikel in het kort
aangeven.
De machines, die wij gebruiken, om arbeid
voor ons te verrichten, worden op zeer ver
schillende wijze gedreven. Stroomend water
kan de drijfkracht zijn, zooals ik reeds eerder
eens besproken heb, toen ik de groote stuw
dam dwars door de Mississippi heen, be
schreef, en ieder weet hoe stroomen
paardekrachten per jaar ontleend worden aan
bewegend water, dat zelf deze voorraad
van de zon kreeg. Naast het water als
arbeidsbron, wordt natuurlijk op groote
schaal gebruik gemaakt van de warmte, die
zich ontwikkelt bij de verbranding van ver
schillende stoffen, welke warmte op een
of andere wijze door de machine wordt
omgezet in mechanische arbeid.
Zoo wordt steenkool verbrand in de stoom
machines, of ook wel petroleum, terwijl deze
zelfde stof ook in motoren kan verbrand
worden, evenals benzine en zwaardere
oliesoorten (in Diesel-motoren), want een ont
ploffing, zooals van benzine iu een motor,
is eigenlijk een plotselinge, zeer snelle ver
branding. Nu heeft men reeds lang door
nauwkeurige metingen bepaald hoeveel arbeid
geleverd wordt door een bepaalde hoeveel
heid warmte, als men zorgt dat er niets
geen warmte verloren gaat en alle gepro
duceerde arbeid werkelijk gemeten wordt.
Als men echter warmte ontwikkelt op een
of andere manier in de genoemde machines
en deze warmte in arbeid omzet, krijgt men
lang niet alles terug in arbeid wat men in
warmte uitgegeven heeft. Men zou de warmte
die men uitgeeft, en die precies te meten
is, kunnen omrekenen tot arbeid, en deze
uitkomst (de theoretische arbeid der machine)
' vergeleken met de arbeid die de machine
werkelijk levert (de werkelijke arbeid der
machine). Zijn beide waarden gelijk aan
elkaar dan heeft men met een ideaal-machine
Een der griezeligste imitaties is wel no. l
het van opzet groote landschap met de 5
wijzen, wellicht naar een zeer fraai voor
beeld geïmiteerd.
Daar echter niets van den goddelijken geest
van een kunstenaar in dit dorre,
atmosfeerlooze en slap geteekende stuk is te bespeu
ren, is het een bespotting van alles wat wij
in de sublime landschapskunst en strakrake
figuurkunst van China's groote meesters
bewonderen.
Wie ooit op een der door mij aangehaalde
plaatsen een stuk van ongeveer denzelfden
inhoud zag en er zijn niet zoo weinige
verhult zijn hoofd in schaamte. Zelfs dezen
zomer waren op de Jubileumstentoonstelling
te Leiden twee stukjes met 7 wijzen in het
bamboebosch van een laatpansche meester Ja
te doen, die niet bestaat. Steeds is de wer
kelijke arbeid kleiner dan de theoretische.
De verhouding tusschen deze beide hoe
veelheden zouden we het nuttig effect der
machine kunnen noemen, b.v. is het nuttig
effect 20 p"Ct., dan beteekent dat dat de
werkelijk geleverde arbeid 20 pCt. is of een
vijfde van de verwachte theoretische arbeid.
Gewoonlijk ligt dat nuttig effect-percentage
zeer laag zelfs bij goede machines, en slechts
zelden bereikt het een groote hoogte. Zoo heb
ik hooren verzekeren, dat er machines zijn
waarbij het nuttig effect, mirabile dictu, nog
hooger is zelfs dan 100 pCt.!! Dit moeten
n.l. de Hollandsche windmolens zijn. Als
verklaring van deze verrassende bewering
werd aangegeven dat achter de wieken een
luchtyerdunning ontstaat. Maar hoe dit ook
zij, bij warmte-machines hebben wij derge
lijke aangename verrassingen nooit, alleen
maar onaangename, als we merken hoeveel
kostelijke arbeid er ongebruikt verloren gaat.
Alleen al het warmteverlies, dat geleden
wordt door het afstaan van warmte aan de
omgeving der machine, door warmtestraling
en warmte-geleiding, is een belangrijke
schadepost die niet te vermijden is en schat
ten kost. We kunnen er onze handen aan
warmen, maar dat is ook het eenige pleizier
dat wij ervan hebben. Het algemeene
principe van een machine, die door warmte
arbeid -kan verrichten, is als volgt: door
verbranding van de brandstoffen, welke deze
ook mogen zijn, wordt een hooge
temparatuur bereikt, die maakt dat de dampen
(stoom) of gassen die in een cylinder achter
een beweegbare zuiger zitten, onder een
hooge druk komen te staan. Daardoor zijn
zijn zij in staat met kracht deze zuiger voort
te schuiven, die door middel van de noodige
onderdeelen zijn beweging overbrengt op
het vliegwiel der machine. Hierbij wordt
zooveel warmte door de verhitte ruimte aan
hun omgeving afgestaan dat het nuttig effect
een heel eind beneden de 100 pCt. zinkt.
Uit theoretische overweging kan men aflei
den, dat het nuttig effect het grootste is als
de temperatuur, die door de verbranding
bereikt wordt en aan de gassen of dampen
wordt meegedeeld zoo hoog mogelijk is, en
de eindtemperatuur na afloop van het proces
zoo laag mogelijk is.
Bij een gewone stoommachine kan de
stoom in den ketel niet zoo bijzonder hoog
verhit worden, met het oog op
constructiemoeilijkheden e.d., terwijl de eindtempera
tuur aangegeven wordt (bij een machine
met condendor dus waar de afgewerkte
stoom door water afgekoeld wordt) door de
temperatuur van het koelwater, dus eigenlijk
van de omgeving der machine. Zoodoende
kan het nuttig effect van een stoommachine
niet erg hoog zijn en het bedraagt dan ook
hoogstens een zeer kleine 20 pCt. Dus
vier vijfde van de arbeid die wij krijgen
konden, gaat verloren!
Kano Minenobu te zien, die torenhoog ver
heven waren boven dit prul.
Zoo mogelijk nog erger is de onmogelijk
geteekende opgezette Arend No. 8 een
akelige, geestlooze parodie op ajles wat wij
van wonderbare vogelstukken in de kunst
van Oost-Azië zagen.
Wie denkt aan de grandioze zwier en
infernale hoogheid van de geweldige roof
vogels uit de collectie Goloubew of aan den
fascineerenden, magischen Godvogel van
Sesshu bij Petrucci te Brussel om slechts
enkele stukken te noemen wendt zich
huiverend af van dit gebroddel.
De bijna onzichtbare Kwanyin, No. 20, al
leen in contour, lijkt een nagetrokken ding
in ieder geval de lijnen zijn alleen maar dun,
van innerlijk leven van eenige kracht der
penseelzwaai is niets te bespeuren. De sen
timentaliteit vervangt hier fijnheid. (1)
Waarom heeft de heer Borel na zijn in
hoofdzaken goede lezing niet alleen zijn
goede blancs de Chine vertoond en verder
met behulp van voortreffelijke reproducties
die wel een zwak, maar in ieder geval een
zuiver beeld geven, zijn woorden in beeld
trachten te brengen?
Het is met leedwezen dat bovenstaande
werd neergeschreven. De boeken over Chi
neesche wijsheid en kuituur van den heer
Borel hebben teveel nut gesticht om niet te
betreuren dat de man, die deze schreef zich
heeft gewaagd op een terrein waarop hij
klaarblijkelijk het onderscheidingsvermogen
mist.
Want het gaat hier ten slotte om het
hoogste wezen der kunst. Nergens wellicht
althans niet in Europa is met zulke
absolute meesterschap het mystiek
immaterieele wezen der Kunst verschijning ge
worden als in de openbaringen der meesters
van Oost-Azië.
Nergens wellicht is zoo bewust deze
mystieke grond van het artistiek scheppen
tot algemeen geldende wet verheven maar
nergens is dan ook de tegenstelling scherper
tusschen kunst en schijnkunst, tusschen
kunstwerk en imitatie.
Niemand zal om een beeld te gebruiken
een groot Dante-kenner verwijten wanneer
hij niet op de hoogte blijkt te zijn van
Italië's oude kunst.
Wanneer deze man echter vertrouwend
op zijn reputatie als kenner van de
Italiaansche taal en cultuur, zou optreden als
kunsthistoricus en met behulp van minder
waardige copieën (in Europeeschen zin) en
imitatiën zooals bij massa's hangen in de
kerken van arme parochiën in Italië zou
trachten te demonstreeren het wezen van de
werken der groote zienerschilders Giotto en
Beato Angelico (zooals de heer Borel doet
met de vertooning van zijn boersche Lohans,
Boeddhas en Bodhisattvas) dan zou geen
(1) In den catalogus staat deze als zeer
oude (! ? ?) krijt (!!) teekening aangegeven.
Natuurlijk is het een pensee/schets en
waarschijnlijk een eerste opteekening ter
latere invulling met kleur.
De Bodhisattva P'uhsiên (Samantalhadra)
met den olifant en Bodhisattva kroon als
bekende attributen, figureert in dezen cata
logus als Boeddha, terwijl de vijf figuren
op No. 19 wel als Bodhisattvas zijn aange
duid, zoodat Boeddha hier niet in
denalgemeenen zin van boeddhistische figuur kan
bedoeld zijn.
De verdere aanduidingen oud" bij som
migen stukken is natuurlijk niet zeggend.
Dit ter karakteriseering van de nauwkeu
righeid van den catalogus.
Bij motoren is dit effect wel iets
voordeeliger. De werking van een viertakt-motor
is als volgt: de zuiger (fig. 1) bevindt zich
eerst geheel links in den cylinder. Hij be
weegt zich naar recht en zuigt den cylinder
vol met een ontplofbaar mengsel van gas
en lucht (of benzinedamp en lucht, of iets
dergelijks). Dan gaat de zuiger naar links
en perst het mengsel aaneen. Dit wordt
dan door een electrische vonk tot ontploffing
gebracht en de zeerheete verbrandingsgassen
persen met groote kracht de zuiger naar
rechts. Ten slotte gaat de zuiger weer naar
links en perst de verbrandingsgassen weg
naar buiten. Dan volgt weer de eerste slag
voor 't volzuigen met gas en lucht. Van deze
vier bewegingen is er dus maar n die de
machine eigenlijk drijft en waarbij warmte
in arbeid wordt omgezet.
Er moet natuurlijk een stel kleppen zijn,
die op het juiste oogenblik geopend en
gesloten worden, maar dit doet aan de be
schreven werking niets af. De heete verbran
dingsgassen worden bij de 4de slag afgekoeld
door koelwater (of een frissche luchtstroom
e.v. bij motorfietsen). Een deel der gepro
duceerde warmte gaat dus met dit koelwater
verloren doordat het nuttig effect weer daalt,
dat echter hooger blijft dan bij een stoom
machine omdat de temperatuur waartoe de
gassen verhit worden, veel hooger is dan
bij stoommachines de stoomtemperatuur.
Om deze aanvangstemperatuur hoog te krij
gen moet 1. het ontplofbaar mengsel goed
met lucht in voldoende hoeveelheid vermengd
zijn (zonder echter overmaat te geven !) en
moet 2. de samenpersing bij de tweede slag
zoo sterk mogelijk zijn omdat daardoor de
temperatuur van het gasmengsel reeds van
zelf hooger wordt. Er is echter een prakti
sche grens omdat de groote samenpersing
gevaar oplevert op te vroegtijdige ontbran
ding van het mengsel, op een ongelegen
oogenblik, terwijl de vermenging met lucht
niet al te fraai geschiedt omdat alles in zoo'n
enorm kort oogenblik moet geschieden. De
Diesel-motoren hebben het hoogste nuttig
effect (ongeveer 30 pCt.), want hier is de
aanvangstemperatuur het hoogst. Bij de eerste
slag (zie de werking der beschreven motor)
wordt alleen lucht ingezogen en bij de tweede
slag samengeperst. Zoodoende is vroegtijdige
ontploffing uitgesloten, zoodat veel hooger
samenpersingstemperatuur bereikt kan wor
den. In deze zeer heet geworden
gccomprineerde lucht wordt met petroleum of zwaar
dere oliesoorten gespoten, waardoor onmid
dellijk ontploffing optreedt. De zuiger wordt
naar buiten gedrukt. Hierop volgt weer de
zuiveringsslag. Door deze inrichting is het
nuttig effect zeer gestegen.
Turbines, waarbij de stoom niet een zuiger
vooruit duwt, maar onmiddellijk tegen de
schoepen van een rad, dat daardoor snel
gaat draaien, wijken in nuttig effect niet af
van gewone stoommachines, al zijn zij uit
protest fel genoeg zijn tegen zulk een heilig
schennis.
En zoo mocht ook hier niet gezwegen
worden.
T. B. ROORDA
? * *
Tooneelcauserieën
HEDDA GABLER BIJ
DIE HAGHESPELERS
Niemand heeft het leven en zijn diepste
vreugden genoten, die niet begrijpt, dat het
daarbij om de bijzaken gaat. Ik heb, om
Hedda Gabler door mevrouw Vrede te zien
spelen, een vol uur, van den Haag uit, in een
Decemberschen sneltrein gezeten deze nieuwe
tooneelster tegemoet?mijn anders verstandig
hoofd was murw van de influenza, maar:
per asperine ad astra! en het ongeloof
lijke heb ik geleden om het wonder te Am
sterdam te zien. Nu schoof ik thuis weer
aan bij den haard en denk over Enny Vrede
niet meer, vergat Henrik Ibsen en al zijn
tooneelstukken, om, als de poes Mimi met
een stukje touw, te spelen met een kleine
gezellige puzzle, die uit de opvoering mij
restte: de bijzaak, waarom het, o arme weelde,
voor mij gaat. Hoe moet, vraag ik mij n.l.
af, de Jörgen Tesman er uit zien, die met
Enny Gabler of Hedda Vrede getrouwd is
en getrouwd, zoodat gij aan kunt nemen,
dat zij getrouwd zijn? Ik vereenzelvig nu
Ibsens Hedda niet met Mevrouw Verkade,
Mevrouw: Straks pruttel ik tegen Haar,
Mejuffrouw: Weldra hoop ik haar Voor u fijn
te malen tot een aardig poeder, Mijnheer
neen, maar: gegeven eene Hedda Gabler,
zooals die noodzakelijk wordt in de schoone
verschijning van mevrouw Vrede (Verkade),
gegeven diéHedda: welk is dan het pro
fessors-uiterlijk, waarbij gij nog toestaat,
dat hier een huwelijk is ?
Dit is het geweest wat mij het gezelligste
spel bleek voor den onvoldanen geest, die
ns begreep, dat terzijde van den hemel
der volmaaktheden de paar radijsjes liggen,
waar nog aardsche smaak in zit. Integen
deel heeft de upper ten der lang niet ach
terlijke weeldestad Amsterdam in Verkade's
gezelschap een volmaakt behagen gevonden,
en hemelt nu op dien donzen kunst-peluw,
tot in den Haag toe. Want ging ik van den
Haag naar Amsterdam om Verkade te zien,
zij zoeken den Amsterdammer Verkade in
den Haag op. Deze begaafde en begiftigende
lieden, die bij Hirsch vorig jaar de Parijsche
mannequins inoogureerden, spoeden zich
nu op première-dagen, na een vlug diner,
met hunne omvangrijke familiën uit Am
sterdam de Hofstad tegemoet weldra
per expresse trein? en vinden in het
Enny Vredespaleisje hun mocca en hun
mecca. Ginds was de liefde (voor dékunst
van Ibsen!) dadig naar vermogen vertegen
woordigd op Hedda's triumfendag, gelijk zij
't vroeger was op 't Leidscheplein rondom
Madeleine en Adèle onder de glorieuze witte
bogen van Hirsch et Cie. De armenverzor
gers zult gij altijd bij u hebben! En er is
eene fervente beweging, er is nu mondain
saamhoorigheidsgevoe! in Amsterdam en in
den Haag (La Haye) voor Die Haghespelers.
O, in de beide théatres snoof ik, uit al dit
glimmend volk, iets zoets. Ik snoof er, ik
snoof, ik snoof... de snob. Nu nog een
Champagne-mousseerende feuilleton-rubriek van
geld en kunst in de N. R. Ct., en dan een
meesterlijke campagne, een Campagne, een
CAMPAGNE!
Arme Royaards, die dan loopen moet,
terwijl Verkade zich nestelt in de automo
biel van den tooneelschrijver... Gompertz".
Is het niet aandoenlijk, zooals nu ineens
sommige Amsterdammers na den
voortreffelijken Royaards den uitnemenden Verkade
ontdekken, nu hij in den Haag in trek komt ?
En toch: de onnoozele mammon, mijne
heeren, moet er wezen, hij moet meedoe
aan het ballet van Racine, Shakespeare en
Ibsen, en zijn slijmerig zilveren spoor op
den parketvloer achterlaten, anders is die
niet glad genoeg voor den dans...
* *
Maar ik heb dan dien Jörgen Tesman
aangezien van La Chapelle: en ik vergeet
de politiek der schouwburgondernemingen
om mij hierin te verdiepen.
Was La Chapelle niet een te zielig en toch
al te weinig presëntabel privaat-docent, dan
dat gij, ook als vergissing, de mogelijk
heid van dit huwelijk aanvaardt met zulk
eene voor grootsteedsche schittering geboren
prikkelbare vrouw, met zulk een
levensbegeerige als Hedda? Nu is, dunkt mij, de
fout van La Chapelle en is in 't algemeen
de fout van den regisseur geweest, dat deze
beiden niet begonnen zijn Ibsen's eigen
aanwijzingen strikt te volgen: Tesman",
staat daar, is een jong uitziend man van
drie en dertig jaar, niet groot en niet klein,
een beetje zwaar, met open, rond, vroolyk
gezicht," eene aanwijzing, die tenminste op
iets beminnelijks duidt.... en die door den
regisseur desnoods moest worden aangevuld
tot er tenminste een aanneembare situatie
(ók als huwelijks-,,vergissing" nog aan
neembaar) geboren was. Want: het is wel
mogelijk en hier vangen mijn gezellige
weifelingen aan het is mogelijk, dat La
Chapelle's creatie er mee door zou kun
nen, indien wij een minder
geraffineerdcosmopolitische verschijning tegenover hem
hadden gezien dan die van Enny Vrede
indien wij een minder modieuze, maar tevens
hevigere hadden ontwaard. Het is mogelijk.
Ik vlei mij echter, dat Enny Vrede's ver
schijning naar des schrijvers bedoeling was,
waaruit zou volgen dat de figuur van Tes
man (en van zijn tante) eenige graden t
onbenullfg, téklein-burgerlijk uitvielen om
het heele geval tot een zekere waarheid te
brengen. Want al is de oude juffr. Tesman
door Ibsen kleintjes bedoeld, hij laat haar door
dringend lief zijn (?feierlich" is ze eens)
en hij noemt het oude vrijstertje: een dame
van aangenaam, goedmoedig uiterlijk", wat
iets anders beteekent dan een soort
horretjesjuffrouw uit het Poortje of de Duivel in
Kruimelberg gelijk wij zagen. Mevrouw Vrede
is in 't algemeen als verschijning te mooi
uitgekomen: ook tegenover Brack, en daar
door, in plaats van door haar grootere
menschelijkheid, uit het kader gevallen. Ibsen zelf
zegt: Bracks gezicht is rond, met edel profiel",
en rechter Brack, door den heer de Groot
gespeeld, was een gewone marquéen een
hittige nachtcafé-charmeur, geen
intellectueele egoïst, zooals bedoeld is.
Maar Hedda's wezen nu ? Hoe bevonden
we ons daar dezen avond ver van af! Het
spel van Enny Vrede en de gansene op
voering waren, naar het wezen van dit stuk
van Ibsen, ueber die Kraft! Eene figuur als
die van Hedda Gabler wordt niet voldoende
goed gespeeld door elke actrice, die de
ongetemde verwende jonge vrouw der Engelsche
blijspelen voortreffelijk leven doet. Voor zulk
eene, zelfs halfbakken Heldin als Hedda is,
wordt te veel gespierde kunst vereischt, en
de actrice, die pas zooveel mooi begrip
toonde zelfs in Shaws Dilemma", deed hier
toch een téhooge gooi.
Zoo was de avond onbevredigend in 't
algemeen en onbevredigend. Slechts een
slap briesje van Ibsens kunst: wat mooie
momenten, ook, bij het album, van Verkade's
Löwborg... en overigens de vragende onver
vuldheid.
HONORÉDE LA BAIGNOIRE
llllMIIIHIIIMtlllllllllllllllllHMMtmil IIIHHIIttl*
Fig. 1. SCHEMA VAN EEN MOTOR.*) A zuiger, B vliegwiel, C polen,
waartusschen de vonk moet overspringen, die het gas-lucht-mengsel aansteekt en
doet ontploffen. D en E inlaat- en uitlaatkleppen. Werking: zie bijgaand artikel.
*) Ontleend aan Leerb. der Natk., van Brandsen en v. Oss.
andere oogpunten, bv. door hun compacter
vorm, soms te verkiezen boven de
ouderwetsche machines.
Volmaakter echter dan al deze machines
lijkt toch nog ons lichaam te zijn. Na
meting van de arbeid die een spier verricht
bij haar samentrekking en van de warmte
die hierbij vrij komt is een nuttig effect van
30 pCt. geworden, dus evenveel als bij de
Diesel-motoren. Maar het bleek bij later
metingen, dat de spier nog veel voordeeliger
werkt, daar een zeer belangrijk deel 'der
warmte-onderkleeding pas optreedt als de
contractie gereed is. Als men dit in reke
ning brengt, blijkt het nuttig effect van een
spier vél hooger dan 30 pCt. te zijn en
zelfs in de buurt van 100 pCt. te liggen,
zoodat een spier vrijwel de geheele verkre
gen energie (uit voedsel en zuurstof) in
arbeid omzet! De spier blijkt dan ook
niet vergeleken te mogen worden met ma
chines die warmte in arbeid omzetten, maar
eerder met toestellen waarin scheikundige
energie gedeeltelijk in arbeid, gedeeltelijk
in warmte wordt omgezet, op dezelfde wijze
als bij een galvanisch element. De spier
is dan meer een chenodynamische dan wel
een thermodynamische machine. De wijze
waarop de scheikundige verschijnselen de
spiercontractie kunnen veroorzaken, ligt bui
ten het gebied van dit artikel; men is echter
de oplossing van dat probleem dichter gena
derd dan ooit te voren, o.a. door onderzoe
kingen van Dr. D. Katz.
Als merkwaardigheid wil ik hier nog iets
laten volgen over geschutwerking. Bij het
verbranden van explosiefstoffen (e.v.
kruitledig achter een kogel in de geweerloop)
wordt ook warmte omgezet in arbeidsver
mogen. Een stuk geschut lijkt iets op een
motor. De kogel is dan de zuiger, die zich
in de cylinder (liever de loop) beweegt
onder invloed der verbrandingsgassen (liever
het heete lemietgas). Terwijl een motor
echter langen tijd moet werken, moet een
| stuk geschut slechts enkele keeren werken
met een zoo groot mogelijke intensiteit.
Toch is het nuttig effect van een modern
stuk geschut ongeveer gelijk aan dat van
Diesel-motor. Als men echter de energie
berekent die de kogel nog heeft bij het in
slaan in het doel, is het nuttig effect vél
geringer, en slechts enkele percenten!
voldoende is het echter voor het te bereiken
doel als men nagaat hoe ontzaggelijk groot
de ontwikkelde energie van het kruitgas is.
De kogel (620 Kg.) van een kanon met
35.5 cM. loopwijdte, krijgt door een lading
van 255 Kg. bij de loppmond driemaal meer
energie dan een D-trein (locomotief, tender
en 4 wagons), die met een snelheid van
90 K.M. per uur voortrent. Deze energie
geven - de kruitgassen in n honderdste
seconde! Een machine, die dit doorloopend
opleveren moet, zou van 17.000.000 Pk.
moeten zijn! Na honderd schoten is het
geschut onbruikbaar, en deze 100 schoten
kosten 180.000 gulden; een 100 P.k. stoom
machine zou dezelfde arbeid in 44 uur
leveren voor slechts ? 42.?!! goedkoop
is een geschut-machine" dus niet!
P. VAN OLST