De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 4 januari pagina 6

4 januari 1914 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 4 lan. '14. - No. 1906 Een der nieuwe regimentsvaandels Rijks-kunst Dezer dagen kregen wij in handen een bijna tien jaar oude Kroniek," waarin R. N. Roland Holst de toen nieuwe briefkaart-typografie aan critiek onderwierp. Het is te verleidelijk om van deze nu nog volkomen geldige beschouwingen over een formulier, dat sedertdien geen de minste verbetering heeft ondergaan, en aan welks karakterloosheid wij nu haast reddeloos gewend zijn, het voornaamste gedeelte hier te herdrukken: RIJKS-TYPOGRAFIE? De eerste briefkaart met de nieuwe toe voeging op het adres desverkiezende in te vullen afzender naam adres " ontving ik uit een provincie plaatsje. Ik dacht dus dat het was een staal van Aarlanderveensche typografie. Later bleek het mij te zijn de officieele door de Rijks-Posterijen uitgegeven brief kaart. Moeten wij hierin nu zien een proeve van typografie der Lands Drukkerijen ? Of wordt deze typografische vorm door de directie van de Posterijen eigenmachtig vastgesteld ? Het eerste zou zeker bedenkelijk zijn maar het laatste niet minder. Met dit resultaat voor oogen vraagt men welke opvattingen over typografie dan wel aan 's Lands druk kerijen worden voorgestaan, terwijl toch juist daar nog eenig redelijk inzicht in staat kon zijn een tegenwicht te vormen tegen de schaamtelooze wijze, waarop met het schoone drukkersambacht overal elders wordt gesold. En stelt de directie der Posterijen den vorm vast, waarom dan de directie de plicht niet opgelegd eerst met een ambachtsdeskundige overleg te plegen over dien typografischen vorm ? Ziehier nu inderdaad een voorwerp bij uitstek van dagelijksch gebruik voor allen, dat nog niet eens een karikatuur is van 't stumperigst bewustzijn van vakachtbaarheid. Dit simpele cartonnetje is een spiegel waarin meer te zien is dan de val van de typografie als ambacht alleen, het bevat scherpe aan wijzingen mede over verhoudingen en in zichten in onze samenleving en over den stand van wat men de hedendaagsche cultuur zou moeten noemen, voor hen die getreden zijn uit dien hoek waar die al te uitsluitende aandacht voor individualisme en originaliteit al maar door, iedere zuivere gedachte over die diepere schoonheid en rijkheid van een werkelijk algemeene cultuur, verstoort. Reeds vór de toevoeging desverkie zende in te vullen afzender et c." was onze briefkaart van een pijnlijke onnoozelheid. Het uitgeknipte zwevende kinderachtige wapen links zonder omraming of steunpunt, en rechts het op het oog solieder blok met 2'/2 er in, dat echter voor wie zich even afzondert met den geest van den ontwerper, een klein vertrek wordt vol angstvallig ge plaatste dwangvoorstellingen. En tusschen het wapen en dit blok, hakerig en arm, het woord briefkaart, noch boven, noch onder, noch zelfs in de middenlijn juist gesteld. Dan het A a n" en de stippellijnen en het reeds genoemde van staatswege opengestelde hok voor den afzender, het springt alles in en uit, naar voren naar achter, een zestal verschillende lettertypes vertoonend in nog geen 14 woorden, en tegelijk heeft het nog de pretentie den schrijver van het adres door het plaatsen der stippellijnen op 't goede pad te houden. Is een leider van ons schrift die als typograaf zijn letterblok deze grenslijnen geeft, te vertrouwen ? Zou het inzicht dat ook een briefkaart, om hiervan nog maar alleen te spreken, een redelijk en harmonisch, een deugdzaam voor werp kan zijn, niet kunnen doordringen tot hen die over deze aangelegenheid iets te zeggen hebben? Naar aanleiding van dezen reeds ouden en wij hebben dezelfde briefkaart nog altijd vruchteloozen uitval tegen een stukje rijks-kunst, ontvingen wij thans van denzelfden schrijver het volgende artikel, handelend over nieuwe openba ringen van Rijks-Kunst": Rijks-Kunst Zoo iets rond behoort te zijn, en rond had behooren te blijven, dan zeker ons fantastiek stuivertje, want daar is immers niemand die weet hoe een stuivertje rollen kan. De deftige heeren van de Utrechtsche Munt knotten echter al die losbandige mogelijkheden, en dwars tegen de leutige volksspraak in, inplaats van deze als uitgangsmotief te gebruiken, slaan zij ons nieuwe stuivertje dik en vierkant, zoodat er van geen rollen en voortrollen van geen weg en verder en verder doorrollen meer sprake kan zijn. Neen, zooiets onjoligs had Minister Kuyper ons nooit aangedaan! Daar zitten wij nu met onze hondenpenning»en ons buffetblikje, met ons nieuw en deugdzaam penningske dat wij niet eens meer voor een kwartje kunnen uitgeven. Vier leege oesterschelpen en n oranje appel, dit is 't heele menu, als wij de pillen en de stroopkrullen bewaren als medicament van de onwaarschijnlijke decoratieve indigestie. En wat valt er verder van 't dingske te zeggen? Eén vraag blijft, rnaar wie zal ons daarop antwoord geven? In hoeverre is de ontwerper vrij ge weest? In hoeverre is de onopgeloste vormgeving van dit nieuwe muntstuk te BRIEFKAAR Proeven van Rijks-typografie: Sedert bijna tien jaren een Nederl. briefkaart wijten aan voorgeschreven, en artistiekonoplosbare bureaueischen? Wie plaatst de C te paard op de 5, op zoo beklemmend onbenullige wijze, wie strooide het jaartal 1913 in twee helften als het ware achteloos en in 't voorbijgaan, op de toch leege oester schelpen? Zelfs Dake ziet deze flaters, arme heer Wienecke, et il s'en vante'. o Tragica comica! P. C. * * * Onze jubileum-postzegels zijn eveneens recent, over hun verschijnen werd hier ter plaatse echter nog niet geschreven. Dat een groot kunstenaar als de Bazel, onverschillig in welke artistiek-decoratieve bemoeiing van het Rijk ook, door de overheid wordt gekend, is op zich zelf een vreugdevol teeken, waarvan de waarde niet onderschat mag worden. Dat hij de jubileum-zegels had kunnen maken tot werkelijk kleine kunstwerken, daarvoor staat zijn graphisch werk van vroeger datum ons geheel borg. Als hij deze zegels dan ook maar werkelijk te maken had gekregen, naar ZIJN opvatting wel. te verstaan, en in de techniek door HEM gekozen. Maar dit toch is niet het geval ge weest, en daarmede ging de helft van de winst alweer verloren. Bureaucratische eischen, gekoppeld aan de noodlottige scheiding van ontwerper en uitvoerder, dit alles moest voeren tot verzwakking en half heid. En zij deden dit ook, en zeer duidelijk nawijsbaar. Van hooger hand" hooren wij werd bevolen dat de koppen der vorsten van Oranje meer relief moesten hebben". Ach, hadden ook wij dit maar voor het bevelen! Maar wie stelde de eisch dat de beelte nissen van de vorsten van Oranje op De nieuwe stuivertjes (vergroot) De nieuwe stuivertjes (nat. grootte) deze jubileumzegels moesten komen ? Een beetje meer of een beetje minder relief daarom gaat het niet. Portret en ornament echter zijn onvereenigbaar en zijn nimmer in harmo nische vorménheid te dwingen. Rythmische vormgeving en naturalis tische vormgeving zijn tegenstrijdigheden die nimmer hun verzoening kunnen vinden in schoonheid. Wie de rythmische versiering in hare abstracte harmonie doorvoert sluit alle naturalisme uit. Wie de typeering van een zekere individualiteit zoekt in de kenmerkende bijzonderheid van zijn ver schijning, verlaat den «rondslag van waaruit de samenvattende geest tot de ornamentale vormgeving stijgt. De eisch van ornament vereenigd met portret, duidt op een absoluut aesthetische tweeslachtigheid. En het is die tweeslachtigheid die het resultaat van deze opdracht van te voren reeds halt' veroordeelde. Een zoo bewust kunstenaar als de Bazel zal allerminst dit aesthetisch conflict hebben onderschat. En waar hij nochtans de opdracht aanvaard heeft, daar achtte hij de winst, dat deze mi eens aan een werkelijk kunstenaar werd gegeven, klaarblijkelijk van meer gewicht, dan de mogelijkheid ! dat, door de onvrijheid der opdracht zelve, het aesthetisch resultaat groot gevaar liep. ? En zoo ik mij in deze veronderstelling j niet vergis, dan kan ik mij deze ziensi wijze van de Bazel zeer goed verklaren. \ Ook al was onder deze omstandigheden j het bedanken voor de opdracht eveneens | gewettigd geweest. Wanneer de regeering in een opgave als deze een werkelijk kunstenaar erkent, is dit toch reeds een groote winst. Als de regeering een volgende keer den kunstenaar die zij vraagt als aesthe tisch leider, ook volkomen aanvaardt, dan zal er eerst reden tot vreugde zijn voor allen die reeds 25 jaren voor deze betere aesthetische inzichten strijden. Maar ook nu reeds mogen wij ons ver heugen. Zoo al niet geheel over het be reikte resultaat zelf, dan toch zeker omdat de samenwerking van den kunste naar de Bazel met de regeeringsautoriteiten, tot gedachtenwisseling zal hebben geleid die de aesthetische inzichten der overheid zeker hebben verrijkt en aldus ongetwijfeld gunstig zullen nawerken. * # * Zijn de postzegels en de stuiverstukken voor ons allen zonder onderscheid be stemd, de nieuwe vaandels voor negen regimenten zijn meer spéciaal voor een bepaalde kaste in onze maatschappij. Maar een kaste waartoe toch ook onze zonen, zij het dan gelukkig ook maar tijdelijk, zullen behooren, dus ook zij zullen trouw hebben te zweren aan de vaandels of vergis ik mij daar wel licht in? En als onze zonen dan toch trouw moeten zweren of in ieder geval trouw moeten beloven, dan en dit geldt niet alleen voor de vaandels dan toch bij voorkeur aan iets dat niet al te leelijk en niet al te onnoozel is. Zeer onlangs ging ik een feestvierende vroegere dienstbode gelukwenschen. De brave heette Wouwtje. En ja daar lag het, daar op de krullige mahonie houten canapé, op 't roode trijp daar daar lag de copie van onze regiment vaandels. Een kussen, vierkant met een onnoozel randje, wat franje, en in 't midden een groote W. Maar wat voor een W. Een W zooals de loophit van boven-achter hem neerpent met een van inspanning uitgestoken tong en kramp in haar ma gere kuitjes. En dan boven de W zwierig los en over dwars in een hoek voor mijn lieve moe." Dat kussen aan een stok, eenwaf-waf boven op dat stokje, wat vergulde kwastjes er aan, ziedaar onze regiments vaandels ! H. M. de Koningin in een rijtuig be spannen met vier paarden en naast het rijtuig Z. K. H. de Prins te paard reden uit naar het Malieveld om de plechtige uitreiking van deze symbolen bij te wonen. Wie aan al deze praal denkt en lan hél de martiale rhetorica die er bij te pas komt, moed, oranje, vaderland, onafhankelijk heid, krijgsmanseer en bloed... en dan boven dit alles uit aan hun stokken deze jammerlijk burgerlijke lapjes! Wie aan dit alles denkt, lacht, omdat wie boven de dertig is geleerd heeft ook zacht te kunnen lachen over dingen die niet heel vroolijk zijn. Gelukkig dat de kunstgeschiedenis er is, en nog voor iets anders dient dan om philisters onverdragelijker te maten dan zij reeds zijn, wijl de kunstgeschedenis ook de besten onzer vermag te leeen, en te troosten over de langzame voltrekking van iedere evolutie. Hoe veel kracht gaat er niet verloren, hoeveel scioone kracht blijft er ongebruikt hoeveézaad is er, dat niet ontkiemt om dat ne moment van bloei. * * * De vaandels, de postzegels en het stuivertje, zij zijn voor zoover ik veet de jongste Rijks-kunstproducten. Maar ook met de Gemeentelijke Kinst ziet 't er niet zoo heel levend en frischuit. De herinneringsplaten door de '3emeenten Rotterdam en Amsterdam lan de schoolkinderen gegeven ter herdenkng van het eeuwfeest der onaf hankelijkhtid, zijn wel allerminst voortbrengselen 3ie van jong en schoon inzicht getuigen. Het affiche voor de haven van R<tterdam is meer dan slecht; over lit alles, en dan ook over het diploma eer gemeente Amsterdam voor 25-jarigan trouwen dienst over dit alles laer eens wellicht. Tenminste als ik er courage voor hó. R. N. ROLAND HOLST 28 Dec. '13 * # * Muziek in de Hoofdstad L'Omme arme! De heer Averkamp doet in zijne pro gramma-boekjes denken aan de fabel vai ooievaar en vos. .Wie, bijgod! heeft dei geachten muziek-theoreticus vroeger zot beetgenomen, dat hij meent ons te mogen plagen met amphoren, waaruit we nooit zullen eten ? Ik begrijp de buiging, die telkenmale de Critiek maakt voor de toelichtingen" bij de mystieke muziek der Renaissancisten: welk een respect voor de mentaliteit der critici! welk een sluwe streeling van de j begeerlijkheid dezer prehistorikers: gij zult' Qode gelijk zijn" roept hij hun toe... en ik registreer: Genesis 2:5, gelijk Averkamp Jercmias en Isaias registreert. Ik erken, dat IK eerst een bijbel moest raadplegen, want nu ik, slimmer dan de vos, de nauwe en langhalzige kruik za! trachten om te stooten, past me grooter openhartigheid, dan de be kende auteur gewoonlijk toont. Bij de jongste uitvoering van het Amsterdamsch a-cappella-koor werd o.a. gezongen de mis van Palestrina Aeterna Christi munera". De heer Averkamp vangt aan met te zeggen deze mis zich bevindt in het vijfde boek der missen, hetwelk vier jaren voor den dood van den meester is verschenen te Rome (Sumptibus Jacobi Berichiae)". Zeer juist. Men zou bedenkingen kunnen maken tegen de vier jaren", (want daar het boek in 1590 ver scheen en Palestrina 2 Febr. 1594 stierf zijn 't er eigenlijk slechts drie) maar ik ben het XIV deel gaan raadplegen der Qesamt-Ausgabe van Breitkopf und Hartel en vond 't daar vermeld; onder dat raadselachtige Sump tibus Jacobi Berichiae" (op kosten van Jacob Berichia) stond echter: Apud Coattinum. Toevallig is Coattino een der verdienstelijkste muziek-drukkers van den Renaissance-tijd. Maar Averkamp in plaats van deze bijzon derheid te ontvouwen en vlug copieerend, noteert alleen: Sumptibus Jacobi Berichiae". JULES CLARETIE f De zoo pas overleden secretaris vaa het Théatre Fran?ais, Jules Claretie, die onder telkens wisselende ministeries van Schoone Kunsten tientallen jaren lang zijn scheepje laveerde, waarin wisselvallige acteurs en bevallige staats-actrices het hem niet altijd ge makkelijk maakten. Een, het Parijsche mondaine leven typeerende figuur: brillant causeur en journalist. iiiiiiimiiiiiiiiiiniiiiHiiiiiiiiitiiiiiiiiiMiiiiiiiiitiiiiiiiMiiiitiiiiiiiiiiiiiiiii Mysterie! Ik doorzoek de beschikbare boeken ik blader een uur om te weten wie dezen Jacob was. Zeker Palestrina's rijke tweede vrouw niet, die zijne spaarzame edities waar schijnlijk bekostigde, zeker geen Paus, geen bekend Romein! te duivel, ik ben niet zoo gelukkig als met mijn bijbel-citaat en zoo de heer Averkamp mij inlichtingen wilde geven... Wanneer ik zeer critisch te werk ging, wijdde ik er zonder twijfel over uit, dat Averkamp niet volledig genoeg is, als hij Willem II van Beieren den vorst noemt cie zooveel bijdroeg tot den bloei van 't muziek leven te München. Wij vinden immers in de geraadpleegde groote uitgave ook ver noemd Albert V, en wijl me deze even in teressant lijkt (Lasso arbeidde 16 jaar bij hem) vraag ik me af waarom Averkamp niet letterlijjcer overschreef. Ik blijf evenwel minder bezorgd voor de nauwkeurigheid der citaten dan voor hunne belangwek kendheid ten opzichte der hoorders. Wat brengt men den goddelijken Palestrina deftig aan den man! Hij is herdrukt in verza melingen b.v. in die van den Prince de la Moscowa"! De titel der Mis is ontleend aan de Metten (matutinum) der Commune Apostolorum et Evangelistarum"! Ho, ho! Wie bidt dit breviertje? Ik blader in mijn nieuwsten Oraduale van Desclëe, vindt bij dat Commune" twee hymnen, maar niet de vereischte Aeterna Christi Munera". Ik ge loof 't dan ook alleen op gezag der GesamtAusgabe". Het publiek stieroogde naar 't Italiaansche citaat blz. 13: Cap II, pag. 12" uit de levens beschrijving van Palestrina door Baïni, met jaartal n.b. ,,Roma 1828" (Laten we nauw keurig zijn!). Het phantaseert zich naast Averkamp, d'f intelligenten kunstenaar, een sanguinisch archivaris, een onderzoeker, een geaureoolden graver, die niet rust voor hij de brqnnen vindt van den heiligen Mijl. Ik heb me ook een tijdlang laten verschalken; vroeger zou ik gedacht hebben: Is de ge lukkige Averkamp werkelijk bezitter van een exemplaar der origineele uitgave, dat een schat gelds doet ? Of naar welke verre oorden richtte hij zijne schreden ? Nu sla ik Deel II op van Breitkopf und Hartel! Ach! in plaats van de fabel van vos en ooievaar, had ik moeten kiezen het kostelijke verhaaltje van Boccaccio: de aflatenkwanselaar, die zijne devoter, eene veer toont uit den vleugel van den aartsengel Gabriel en de kolen, waarop de H. Laurentius geroosterd werd. Ziet, beminde geioovigen, roept de H. Averkamp uit, ziet, beminde geioovigen, dit zijn de scudi van Jacobus Berichia, dit is de hypo-jonische toot;aard en dit is de hypo-phrygische toonaard! Wij gelooven het, want zoo ex cathedta gezegd, zou de componist zelf hem niet jonisch of phrygisch durven noemen. Het is inderdaad niet hoor baar! Doch zal men den auteur vertrouwen als hij niet clandestien citeert? Een weinig tech niek, lezer, en ik behoor me niet bij u te verontschuldigen, die zooveel techniek met den mond vol tanden twee en vijftig maal geslikt hebt. De Gregoriaansche melodie van dezen Hymnus heeft Palestrina gesplitst in vier fragmenten." Dit ziet er onschuldig uit. Maar het geldt strophen van vier verzen en elk dezer verzen heeft een eigen melodie, waarvan de vierde gelijk is aan de eerste. Primo behoefde Palestrina dus niet TC splitsen' wat hij metrisch verdeeld vond; ten tweede kan van splitsen" geen sprake -djn, want de melodie telken male eindend )p een rustpunt, verdeelt zich zelf. Men :ou een barbaar moeten zijn om dit lied echtdoor te zingen. Ten derde: Bewijst ie heer Averkamp, dat hij een barbaar is ioor te spreken van fragmenten"? Immers ip ieder vers van den hymnus staat eene ^geronde melodie, zij is geen fragment" och een organisme, geen brok maar een gheel en de term, welke Averkamp gebruikte i: niet alleen onraadzaam, hij is zeer foutief e als men in dergelijken geest over Beetbven, Bruckner of Mahler sprak, zou men itgelachen worden. Ik beschouw den heer Averkamp nog niet gheel als een vieux podagre" gelijk Berlioz za zeggen. Hij zal echter zijne gewoonten meten herzien. Op gevaar af Charivarius in d< wielen te rijden geef ik nog deze elegie: e aanhef is een echte bloesem der Pales

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl