Historisch Archief 1877-1940
11 Jan. '14. No. 19<yr
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
LIZE HAMEL t
als Maria in De Opstandelingen
Lize Hamel '
Het leven is niet gul geweest voor het
t>roze, toch veerkrachtige wezen, dat wij
in haar betreuren en de dood niet zacht.
Haar korte dagen waren vol verdriet, be
kommering en teleurstelling, vol van de
bestaanszorgen, die het deel zijn van de
overgroote meerderheid der menschen, en
van den moeizamen strijd tusschen deze
zorgen, en de ideale aspiraties, die het deel
is van de overgroote meerderheid der jonge
kunstenaars. En de dood kwam om^aar, met
pijn en verschrikking in een vreemde omge
ving; hij sloeg haar neer, schokkend en wreed.
K De troost van dit sterven is, te bedenken
dat haar leven toch gekend heeft het beste:
de zachtheid van vriendschap en liefde, de
«del van aspiraties tot de schoonheid, dat
zij, naar de mate van haar krachten, eerlijk
omhoog heeft geleefd.
Wij leerden haar kennen, mijn man en ik,
in den voorbereidings-tijd der opvoering van
de Opstandelingen." En wij leerden in haar
waardeeren haar groote overgave aan het
werk; haar toewijding, die door lange
maanden van dikwijls moeizame voorberei
ding nooit verslapte; haar nimmer falende
bereidwilligheid te werken, te studeeren,.
zich telkens opnieuw te verdiepen in haar
rol, tot zij er n mee geworden was. Zij
had daartoe te kampen met beperktheden
van inborst en kunnen. Zij was jong en
onrijp, ongeschoold in het zeggen van verzen,
maar zij overwon alle bezwaren door haar
yolhardenden en nauwgezetten arbeid; de
liefde tot haar kunst en de edele eerzucht
uit te munten droegen haar omhoog. Haar
Maria groeide, van schraal en ondiep begin,
tot de creatie van sobere warmte en
halfbedwongen ontroering, de aandoenlijke n
heid van fijn-vrouwelijke lieftalligheid en
revolutionaire pathos, die ik mijn leven lang
?dankbaar gedenken zal. En naar gelang wij
haar persoonlijk beter gingen kennen, leerden
wij in haar waardeeren nog andere
menschelijk-beminnelijke eigenschappen, haar
hartelijkheid en bescheidenheid en trouw.
- Na de opvoeringen van het Opstandelingen
ensemble, begon haar leertijd op de
Tooneelschool, door haar met zooveel verwachting
tegemoet gezien. Ik meen dat die jaren,
ondanks de materieele moeilijkheden van
haar bestaan, voor haar niet ongelukkig
.geweest zijn, gevuld als zij waren door de
vreugde van ernstige voorbereiding die
haar vroeger had ontbroken tot de
tooneelkunst, en door jeugd-droomen en
jeugdillusies van de loopbaan die haar misschien,
jia voleindigden leertijd, wachtte.
Nu zijn al die droomen en illusies voor
?iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHi
ENSCHAPPELyKE V
XCIV
Hoe men onder water zijn omgeving ziet
Gewoonlijk blijft men, als men eenmaal
onder water is, niet lang genoeg onder om
de geheele omgeving op zijn doode gemak
te bekijken, omhoog, omlaag, links en rechts.
En als men langer blijft, dan wordt men er zoo
dringend aan herinnerd dat wij longen, en
geen kieuwen hebben, dat de stemming voor
een rustig waarnemen geheel bedorven wordt.
Men kan echter, ook zonder in deze moeilijke
toestanden te komen, wel nagaan hoe de
omgeving zich onder water aan ons voor
moet doen, wanneer men slechts natuur
kundige wetten toepast. Datgene wat de
waarnemingen ons op dit gebied geleerd
hebben, behoefde eigenlijk niet meer geleerd te
?worden, maar was een welkome bevestiging
van dat wat theoretisch afgeleid is.
Het is allicht een bekend verschijnsel dat
?een lichtstraal, die tegen een spiegel komt
teruggekaatst wordt op dezelfde wijze als
een billardbal teruggekaatst wordt door de
banden van het billard. Ditzelfde verschijnsel
vertoont niet alleen een spiegel maar elk
grensvlak van twee ongelijk dichte stoffen,
dus even goed als bij lucht en glas of metaal
kunnen we terugkaatsing van lichtstralen
krijgen bij den overgang van lucht in water
«n omgekeerd van water in lucht. Nu is ons
oog er aan gewend altijd de bron der licht
stralen te zoeken in de richting, waar
vandaan de lichtstralen komen. Wanneer
en lichtstraal door een spiegel terugge
kaatst wordt en in ons oog komt, lijkt het
net of het voorwerp, dat het licht uitzendt
achter den spiegel ligt, in de richting waar
vandaan de teruggekaatste straal schijnt te
komen. Zien we de spiegellijst zelf niet dan
kunnen wij op deze wijze gemakkelijk bedot
worden.
Gaat een lichtstraal van lucht in water
dan wordt zij niet alleen voor een deel
teruggekaatst, maar een ander deel dringt
in het water door: dit laatste deel echter
gaat niet recht door in de richting die het
in de lucht had, maar de lichtstraal wordt
gebroken, d.w.z. krijgt een nieuwe richting.
Bij den overgang van lucht in water is de
nieuwe richting in het water steiler omlaag;
gaat de lichtstraal van water naar lucht dan
wordt de straalrichting minder steil dan hij
in het water was.
goed begraven; zij heeft geen tijd gehad
om te toonen wat in haar was.
Voor de enkele personen in ons land, in
wien de hoop en de verwachting levend
blijft, dat uit het moderne socialisme uit
zijn feiten en zijn beginselen, zijn normen
en zijn strijd het eerste tastende begin
zal opbloeien eener nieuwe dramatische
kunst, staande geheel los van het tooneel
onzer dagen, gedragen door de ideëele een
heid van makers, spelers en hoorders,
voor hen slaat de dood van Lize Hamel
een groote leemte. Zij verwachtten veel
van haar. .
Wij treuren om wat zij gaf, wij treuren
vooral om wat zij, naar we noopten, nog
zou geven, en zoo graag gegeven had.
HENRIETTE ROLAND HOLST
* * *
De Lucretia van Rembrandt
Zij is voorgesteld op het oogenblik, dat
zij, in vertwijfeling over haar onteering zich
doorsteken zal dit was in vroegere tijden
een den schilders nog al verlokkend onder
werp, en 't Is zeer wel mogelijk dat Rembrandt
bij Duitschers of Italianen het schema voor
zijn Lucretiafiguur heeft gevonden. Hoe
echter is het voorbeeld verwerkt of
omgetooverd ? De heer Beets wees op een analogie
met een gravure van Mare Antoine, waarmee
men met eenige welwillendheid wel kan
instemmen.
Rembrandt interpreteerde menigmaal het
werk van anderen, maar wanneer hij van
een schilder, die van zijn kunst zoover afstond
als Maerten Heemskerck, een compositie
nagenoeg copieerde, is het des te frappanter
hoe het werk geheel naar zijn eigen geest
getransformeerd werd en daarmee eerst als
't ware een eigen levensmerg verkreeg. Bij
Rembrandt's kunst zeker allerminst ligt de
Oorspronkelijkheid aan de oppervlakte. Dit
moet bij het beschouwen der Lucretia wel
in 't bijzonder vooropgesteld worden. Naar
de mise-en-scène beoordeeld, geeft dit schil
derij ontegenzeggelijk een .gebanaliseerde
voorstelling van een aangrijpend voorval.
Zoo denkt een ieder allicht bij een eerste en
oppervlakkige beschouwing, nu de succes
kansen van den coup-de-théatre in de beel
dende kunsten nagenoeg verloopen zijn. Zelfs
hoorde ik met wel wat bevreemding
iemand opmerken, dat om dezen Rembrandt
te genieten, men niet op de voorstelling
moet letten... Met bevreemding, want van
denzelfden kant wordt zoo vaak in omge
keerde richting geoordeeld en een schilderij
ongenietbaar of onzinnig geheeten, omdat
er de voorstelling niet van af te lezen is!
Intusschen gaat het niet aan bij het
beoordeelen en mooi-vinden dezer schilderij
de oogen te sluiten voor wat er bepaaldelijk
en met zooveel nadruk in beduid wordt:
een jonge vrouw, die zich gaat doodsteken.
Wat ons dan hinderlijk is bij de beschouwing
moeten we meenemen om de intentie van
den meester dichter te benaderen en dus
het kunstwerk dieper te doorgronden... en
daarmee stelliger te genieten.
?De figuur in gepaste wanhoopshouding
en vooral met dien dolk in de hand, kan
ons hinderlijk zijn als een tooneelpose,
omdat we er het aangrijpend effect vaneen
wanhoopsdaad met zoo goedkoope middelen
bereikt achten.
Vragen we ons daarbij echter af in hoever
onze weerzin van melodramatische vertoo
ningen, die op zwakke zenuwen speculeeren,
hier nog doorwerkt; en of het attribuut van
een wanhoopsbeeld, hier in den vorm van
een dolk, die elders de treffende werking
moet doen, in dit werk niet een bijkomstig
heid is. Want, neem dien dolk uit de hand
en denk u de armen in een overeenkomstig
uitbreidende houding, en ge zult in die
zwijmelende vrouwegestalte met het zijwaartsch
Is L (fig. 1) een voorwerp onder water
gelegen dan zal een lichtstraal, die het recht
omhoog uitzendt, rechtdoor gaan, maar de
andere lichtstralen (2, 3, 4, 5) worden ge
broken en loopen hoe langer hoe schuiner.
Bij straal 5 is de breking reeds zoo groot
dat de uittredende straal bijna samenvalt
met het wateroppervlak. De stippellijntjes
geven het verlengde der gebroken stralen
aan, dus ook in welke richting men het
voorwerp L schijnbaar ziet liggen als men
een der gebroken stralen in zijn oog krijgt.
Valt de straal vanuit het water komend nog
minder steil tegen het grensvlak van water
en lucht dan treedt de lichtstraal niet meer
uit maar wordt in zijn geheel teruggekaatst
(straal 6) alsof hij tegen een spiegel was
Fig. 1. OVERGANG VAN LICHTSTRALEN VAN
WATER IN LUCHT. Verklaring: zie bijgaand
artikel.
gekomen. Staat men nu in den w*eg van
dezen lichtstraal 6 dan ziet men het voor
werp L schijnbaar liggen in het verlengde
van de teruggekaatste straal, n.l. in L1.
Wanneer de hoek die in fig. l door een
een boogje is aangeduid de waarde van 48.5
bereikt heeft, treedt dit verschijnsel op zoo
als straal 6 het vertoont en men noemt dit
totale terugkaatsing of inwendige terug
kaatsing.
Voor de omgekeerde loop der lichtstralen
kunnen wij dezelfde figuur gebruiken; men
moet echter alle pijltjes dezer figuur om
gekeerd denken, zoodat de geteekende licht
stralen van de lucht in het water dringen.
Als men dan in het oog houdt dat wij een
voorwerp altijd in die richting zoeken, waar
de lichtstraal vandaan schijnt te komen, dan
zal men wel inzien dat men van L uit de
voorwerpen boven water niet op hun juiste
plaats ziet. Stel n.l. dat een voorwerp dicht
bij den horizon ligt en een lichtstraal 5 uit
zendt. Deze zal na breking naar L gaan.
L ziet dan dit voorwerp schijnbaar liggen
in het verlengde der gebroken straal, dus
in de richting der stippel-streepjes-lijn. Men
zou dus op het eerste oogenblik denken dat
het voorwerp in plaats van bij den horizon,
neigende hoofd en het versmachtende gelaat
ondervinden wat er diep verscholen ligt in
dit werk, en waarvan het wezenlijk in al
zijn vezelen doordrongen is aan machtige
expressie van levensleed. Een tragiek gelijk
in den Saul, den mensen omkleed met konink
lijke gewaden, die, zijn onverdrijfbaar
zielsverdriet in zich omwentelend, als-
werktuigelijk het kostbare tapijt tegen de oogen
drukt, om zijn tranen te stuiten.
Het schilderij lijkt me vooj den tijd waarin
het ontstond, (1664) van bijzonder psycho
logische beteekenis, in onmiddelijke betrek
king tot Rembrandt's levenservaringen. Wat
dreef hem er toe deze Lucretra te schilderen ?
We kunnen niet aannemen, dat hij maar
willekeurig het lot van die 'rampzalige
romeinsche schoone tot onderwerp koos, als
ieder ander, om zijn schilderslust bot te
vieren. Anders zouden we weer op het
standpunt komen van hen, die het schilderij
willen genieten buiten de voorstelling om.
De uitdrukking eener staat van zielsverstoring
in deze me/jscAbeelding, doet peilen naar wat
door een kunstenaar diep en schrijnend door
leefd was.
Er hangt een waas van sensualiteit over
deze vrouwefiguur (zie met welke
teederheid, als streelend alle bijzonderlijkheden
van het vleesch, kop en hals geschilderd
werden; hoe daarmee een plastische gaaf
heid bereikt werd, die bij ieder ander in
zoetelijke heelheid zou ontaard zijn) en het
is of de reeds bejaarde Rembrandt onder pij
niging van eigen oproerige driften dit werk
schilderde. Lucretia trok hem aan als de
Heroïca van het treurspel der liefde... de
dolk in de hand was naar traditie onafwijs
baar. Wij mogen hieraan echter geen andere
beteekenis hechten dan die van een gebrui
kelijk embleem.
Dramatisch in den eigenlijken zin van het
woord kan ik deze voorstelling niet noemen.
Menschensmart werd hier niet in actieven,
maar in passieven toestand uitgebeeld. Want
ondanks dien dreigenden dolk, is het niet
het moment van den zelfmoord, als een
feilen schok in den natuurlijken loop van
het Fatum dat Rembrandt ons hier doet
aanvoelen, maar wel het hopeloos langzame
wegzinken van alle verlangens naar het
leven, in een laatste vaarwel aan zoete
herinneringen, onder den druk van
onzeggelijken weedom.
De daad van de zelfmoord veronderstelt
een situatie, waarbij de werkelijkheid in
flitsende schijnsels voor de verbijsterde zin
nen zich komt vertoonen, en deze zoo rea
listische uitbeelding getuigt van een onver
stoorde contemplatieve aanschouwing der
werkelijkheid.
Minder een geesteshouding dan een ge
moedsgesteldheid van den kunstenaar tegen
over zijn onderwerp, openbaart ons dit
heerlijke, romantische schilderij. Maar is
Rembrandt ook niet de menschelijkste vanal Ie
schilders die ooit geweest zijn, dat is een,
bij wiens verheven overschouwing van alle
levensuitingen, we onze eigen menschelijkheid
het onmiddelijkst en het wwmst nabij voelen?
Het stuk, als schilderwenef genomen, toont
ons de neiging, die Rembrandt in zijn laatste
periode soms had naar een opklaring van
den diepen gloed zijner duistervolle kleuren.
Het was als zette hij daarmee zijn inzicht
tegenover aan den wuften zin voor blanker
kleurgamma's, die toen in trek kwam. Ik heb
me wel eens gedroomd hoe Rembrandt als
een apotheose op zijn levenswerk een Nacht
wacht zou schilderen in het zilver, van het
gloedende bruine overgaande in het ongerepte
blauwe, als een ander visioen van
verontstoffelijkte werkelijkheid, maar
eventoovervol, als voorheen, van lichtglorende
kleurwerking. Die mogelijkheid van een glorieuze
finale in zijn steeds stijgende ontwikkeling,
kwam me hier voor dit schilderij weer in
gedachte. w. STEENHOFF
ergens hoog in de lucht schijnt te zweven,
maar dat is natuurlijk niet waar, want de
geheele horizon deelt hetzelfde lot en is in
zijn geheel schijnbaar omhooggehaald. Alles
wat boven water ligt is samengeperst in een
kegelvormige ruimte met een tophoek van
twee maal 48.5°, dus 97°. Alle voorwerpen, die
boven water liggen zien wij in een goede,
juiste breedte, maar hun hoogte is verkleind,
behalve als zij recht boven ons liggen.
Zij zijn als 't ware platgedrukt, natuurlijk
schijnbaar. Dus de heele lucht-wereld ziet
men van een punt onder water reeds geheel
anders dan de werkelijkheid is.
Alles wat onder water ligt kan in de
eerste plaats lichtstralen door het water heen,
volgens den kortsten weg ons oog doen
bereiken, en zoodoende zien we al deze
ondergedompelde voorwerpen precies zooals
zij zijn, behalve dat het water niet zoo
doorzichtig is als lucht, zoodat alles waziger
wordt. Maar de afmetingen zijn in elk geval
juist, evenals de plaats der voorwerpen.
De lichtstralen, die deze ondergedompelde
voorwerpen uitzenden kunnen echter ook
in het wateroppervlak teruggekaatst worden,
als zij schuin genoeg loopen, en dan pas
ons oog bereiken, dat onder water is. Zoo
doende zien we deze voorwerpen dus twee
maal, eens zooals zij werkelijk zijn en n
maal nog teruggekaatst in het wateroppervlak,
door totale terugkaatsing.
Deze ingewikkelde stand van zaken kunnen
wij misschien nog wel toelichten met be
hulp van fig. 2 en 3. In fig. 2 is een stok
Fig. 2. EEN STOK ABC STAAT
IN EEN VIJVER EN WORDT BE
KEKEN VAN UIT D. Het resultaat
is te vinden in fig. 3.
geteekend, die rechtop in den bodem van een
vijver staat en boven water uitsteekt. Denken
wij ons oog geplaatst in D, wat zien wij
dan van de stok ? Het stuk B C dat onder
water steekt, zien wij geheel normaal in
grootte en plaats, alleen wat wazig. Dit
zelfde stuk B C zien wij echter door totale
terugkaatsing nog eens weer als in een
spiegel (natuurlijk alleen als het water
oppervlak rustig is). Dit spiegelbeeld is door
het stuk BC' aangegeven in fig. 3; BC is
de stok zelf, zoover hij onder water zicht
baar is. Het deel dat boven water
uitYVETTE GUILBERT,
in een der costuums waarin zij oud-Fransche liederen voordraagt, zooals
zij het dezer dagen weer in Nederland zal doen.
lllllllllllllllllllllllllllllHlllllllllllllllHllllllllllllllllllillllllllllllllllllllinillllllllllMllllllllllflIMIIIIIIIIIIIIIIUIHIIUIIIIIIIllllllllllMIIIIIIMMIIUIIIIIIIIIIII
Aan den heer Borel
Het antwoord van den heer Borel heeft
klaarheid gebracht.
Want daardoor is nu een misverstand
uit den weg geruimd. De heer Borel geeft
nu duidelijk te kennen, dat hij zijne voor
drachten over de Chineesche kunst slechts
als causerieën beschouwd wil zien.
Ik ben het volmaakt met hem eens, dat bij
een causerie een onjuistheid meerder of
minder tot het gezellig verloop van den avond
niets afdoet. Zelfs doet het er eigenlijk niet
toe, of door het afkorten van een zin, waarvan
de tweede helft in eene andere stad, bij eene
andere causerie wordt opgedischt, de
beteekenis van de eerste helft wordt gewijzigd
wie daarop ziet is een onbescheiden betweter.
Als goed gastheer heeft de causeur"
Borel voor voldoende afwisseling gezorgd.
Vór de pauze spreekt hij over de klassieke
Chineesche schilderkunst, na de pauze toont
hij de latere uit de 17e, 18e en 19e eeuw.
Mondeling zegt hij, dat hij slechts latere
stukken kan topnen, schriftelijk, in de cata
logus voegt hij aan sommige het geheim
zinnig oud", zeer oud" toe dus elck
wat wils.
Op de eene helft van de wand maakt hij
steekt (B A in fig. 2) zien wij door de
straalbreking opgelicht en tegelijk van boven
naar beneden platgedrukt dus veel korter
dan in werkelijkheid. Dit stuk is in fig. 3
geteekend bij A'B'. De lijnen A'B', BC'
en B C stellen dus samen datgene voor, wat
in werkelijkheid n rechte stok is.
In deze zelfde figuui»3 kunnen wij nog
Fig. 3. RESULTAAT VAN FIG. 2.
Verklaring: zie bijgaand artikel.
nader aangeven wat wij vanuit D van onze
omgeving zien, met behulp der cijfers in de
getrokken boogjes. Het heele gebied wat bij
boogje l behoort is de samengedrukte wereld,
boven het wateroppervlak. Wat recht boven
ons is zien wij hier normaal in vorm, maar
naarmate een voorwerp dichter bij den hori
zon ligt wordt het sterker platgedrukt gezien.
De hoek van boogje l is de bovenvermelde
hoek van 97°. In het gebied van boogje 2
zien wij den vijverbodem en de stok terug
gekaatst als in een spiegel, door het water
oppervlak. Binnen het gebied van boogje 3
zien wij de stok zelf en alle andere voor
werpen die erbij liggen. Binnen gebied 4
zien wij den geheelen vijverbodem normaal.
Binnen gebied 5 zien wij een deel van deze
vijverbodem weer door totale terugkaatsing
weerspiegeld in het wateroppervlak, en dan
komen wij weer in het besproken eerste
gebied terug. Wat wij onder water zien
bestaat dus uit drie gebieden: een waarin
alles verkort is, een waarin alles weerspiegeld
is, en een waarin wij alles in juisten vorm zien.
Stel nu eens dat een man in den vijver
loopt, tot aan zijn middel in het water, wat
zouden wij dan van hem zien ? Dit is
weergegeven in fig. 4. Zijn beenen en onder
armen en buik zien wij, voor zoover zij
onder water zijn, normaal, maar bovendien
nog eens weerspiegeld door totale terug
kaatsing, waardoor een eigenaardig monster
ontstaat met vier spartelende beenen en
evenveel halve armen, maar zonder hoofd
of borst. Deze laatste deelen vinden wij
echter veel hoogerop terug, niet bij de rest
aansluitend maar los van de ledematen en
erg leelijk verkort. Dit is het deel wat boven
water uitsteekt en dus de gevolgen van
straalbreking ondergaat.
Hier komt nog bij dat de lichtstralen, die
in kleur verschillen, ook verschillen in
breekeene onderscheiding tusschen Bodhisattvas
en Boeddhas, op de andere helft van die
zelfde wand laat hij deze onderscheiding*
vallen. Hij toont een onbelangrijke moderne
pe/zsee/teekening en beschrijft deze als zeer
oude Arn/fteekening.
De zorg voor de afwisseling gaat zelfs
zoo ver, dat in zijn tot mij gericht stuk
de duur der Afm^-dynastie tot minstens
1732 wordt verlengd wat een aangename
afwisseling is van het eentonige feit dat
tot op 4 Januari 1914 deze duur tot 1644
placht te worden aangenomen. Daardoor
wordt de in het China van de 17e, 18e en
19e eeuw welljcht hoogaangeziene schilder
uit de AtozscAu-dynastie 1) waarin zooals
bekend van klassieke kunst geen sprake meer
is 2) onder het dak der Ming onder
gebracht.
Doch ook dit, tot mij gericht stuk zal ik
als causerie" beschouwen en mij dus geens
zins verwonderen over de verwarring der
begrippen imitatie" en vervalsching",
welke laatste Borel op het oog schijnt te
hebben waar hij spreekt van het plaatsen
van oude namen en jaartallen op jongere
stukken.
Ik zal mijn evenmin verwonderen over
de handigheid waarmede hij in mijne
Fig. 4. HOE MEN (ONDER
WATER KIJKEND) EEN MENSCH
ZIET, DIE IN EEN VIJVER WAADT.
Het deel, dat onder water is,
ziet men weerspiegeld in het
wateroppervlak; het deel dat
boven water is, ziet men geheel
los van de rest, en plat gedrukt.
Zie verder bijgaand artikel.
baarheid. Wat als wit licht van de lucht in
het water komt, wordt verschillend gebroken,
zoodat de regenboogkleuren die het witte
licht samenstellen, ieder apart zichtbaar
worden. Het gevolg hiervan is dat hoofd en
schouders van den man prijken met gekleurde
randen in de zeven regenboogkleuren, even
als alle voorwerpen, huizen, boomen, gras,
wolken, bergen, enz. van zijn omgeving.
Zoodra de man loopt zullen wij het
spiegelbeeld zijner beenen niet fraai meer
zien daar het wateroppervlak dan veel te
onregelmatig is. Bovendien wordt elk golfje
in het deel dat de lucht-wereld toelaat een
helle lichtflikkering, waarin men niet veel
meer onderscheiden kan. Men heeft dez,e ver
schijnselen bestudeerd op verschillende wijze.
Men kan b.v. een spiegel schuin onder water
houden en zoo rustig erin kijken en alles
zien alsof men zelf onder water is. Een ander
middel is een ruimte onder water te bouwen
met glazen wanden, waardoor men de
wateromgeving bekijken en ook zelfs
photographeeren kan.
Wat een visch nu ziet, is hiermee nog
niet uitgemaakt. Al het bovenvermelde geldt
voor een menschenoog en slechts ten deele
voor een yisschenoog dat in grondtrekken
wel gelijk is aan het onze maar verder toch
zeer belangrijke afwijkingen vertoont, in
verband met de geheel andere eischen, die
aan een visschenoog gesteld worden om
voor een visschenleven bruikbaar te zijn.
P. VAN OLST