De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 11 januari pagina 7

11 januari 1914 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

11 Jan. '14. No. 19<yr DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND LIZE HAMEL t als Maria in De Opstandelingen Lize Hamel ' Het leven is niet gul geweest voor het t>roze, toch veerkrachtige wezen, dat wij in haar betreuren en de dood niet zacht. Haar korte dagen waren vol verdriet, be kommering en teleurstelling, vol van de bestaanszorgen, die het deel zijn van de overgroote meerderheid der menschen, en van den moeizamen strijd tusschen deze zorgen, en de ideale aspiraties, die het deel is van de overgroote meerderheid der jonge kunstenaars. En de dood kwam om^aar, met pijn en verschrikking in een vreemde omge ving; hij sloeg haar neer, schokkend en wreed. K De troost van dit sterven is, te bedenken dat haar leven toch gekend heeft het beste: de zachtheid van vriendschap en liefde, de «del van aspiraties tot de schoonheid, dat zij, naar de mate van haar krachten, eerlijk omhoog heeft geleefd. Wij leerden haar kennen, mijn man en ik, in den voorbereidings-tijd der opvoering van de Opstandelingen." En wij leerden in haar waardeeren haar groote overgave aan het werk; haar toewijding, die door lange maanden van dikwijls moeizame voorberei ding nooit verslapte; haar nimmer falende bereidwilligheid te werken, te studeeren,. zich telkens opnieuw te verdiepen in haar rol, tot zij er n mee geworden was. Zij had daartoe te kampen met beperktheden van inborst en kunnen. Zij was jong en onrijp, ongeschoold in het zeggen van verzen, maar zij overwon alle bezwaren door haar yolhardenden en nauwgezetten arbeid; de liefde tot haar kunst en de edele eerzucht uit te munten droegen haar omhoog. Haar Maria groeide, van schraal en ondiep begin, tot de creatie van sobere warmte en halfbedwongen ontroering, de aandoenlijke n heid van fijn-vrouwelijke lieftalligheid en revolutionaire pathos, die ik mijn leven lang ?dankbaar gedenken zal. En naar gelang wij haar persoonlijk beter gingen kennen, leerden wij in haar waardeeren nog andere menschelijk-beminnelijke eigenschappen, haar hartelijkheid en bescheidenheid en trouw. - Na de opvoeringen van het Opstandelingen ensemble, begon haar leertijd op de Tooneelschool, door haar met zooveel verwachting tegemoet gezien. Ik meen dat die jaren, ondanks de materieele moeilijkheden van haar bestaan, voor haar niet ongelukkig .geweest zijn, gevuld als zij waren door de vreugde van ernstige voorbereiding die haar vroeger had ontbroken tot de tooneelkunst, en door jeugd-droomen en jeugdillusies van de loopbaan die haar misschien, jia voleindigden leertijd, wachtte. Nu zijn al die droomen en illusies voor ?iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHi ENSCHAPPELyKE V XCIV Hoe men onder water zijn omgeving ziet Gewoonlijk blijft men, als men eenmaal onder water is, niet lang genoeg onder om de geheele omgeving op zijn doode gemak te bekijken, omhoog, omlaag, links en rechts. En als men langer blijft, dan wordt men er zoo dringend aan herinnerd dat wij longen, en geen kieuwen hebben, dat de stemming voor een rustig waarnemen geheel bedorven wordt. Men kan echter, ook zonder in deze moeilijke toestanden te komen, wel nagaan hoe de omgeving zich onder water aan ons voor moet doen, wanneer men slechts natuur kundige wetten toepast. Datgene wat de waarnemingen ons op dit gebied geleerd hebben, behoefde eigenlijk niet meer geleerd te ?worden, maar was een welkome bevestiging van dat wat theoretisch afgeleid is. Het is allicht een bekend verschijnsel dat ?een lichtstraal, die tegen een spiegel komt teruggekaatst wordt op dezelfde wijze als een billardbal teruggekaatst wordt door de banden van het billard. Ditzelfde verschijnsel vertoont niet alleen een spiegel maar elk grensvlak van twee ongelijk dichte stoffen, dus even goed als bij lucht en glas of metaal kunnen we terugkaatsing van lichtstralen krijgen bij den overgang van lucht in water «n omgekeerd van water in lucht. Nu is ons oog er aan gewend altijd de bron der licht stralen te zoeken in de richting, waar vandaan de lichtstralen komen. Wanneer en lichtstraal door een spiegel terugge kaatst wordt en in ons oog komt, lijkt het net of het voorwerp, dat het licht uitzendt achter den spiegel ligt, in de richting waar vandaan de teruggekaatste straal schijnt te komen. Zien we de spiegellijst zelf niet dan kunnen wij op deze wijze gemakkelijk bedot worden. Gaat een lichtstraal van lucht in water dan wordt zij niet alleen voor een deel teruggekaatst, maar een ander deel dringt in het water door: dit laatste deel echter gaat niet recht door in de richting die het in de lucht had, maar de lichtstraal wordt gebroken, d.w.z. krijgt een nieuwe richting. Bij den overgang van lucht in water is de nieuwe richting in het water steiler omlaag; gaat de lichtstraal van water naar lucht dan wordt de straalrichting minder steil dan hij in het water was. goed begraven; zij heeft geen tijd gehad om te toonen wat in haar was. Voor de enkele personen in ons land, in wien de hoop en de verwachting levend blijft, dat uit het moderne socialisme uit zijn feiten en zijn beginselen, zijn normen en zijn strijd het eerste tastende begin zal opbloeien eener nieuwe dramatische kunst, staande geheel los van het tooneel onzer dagen, gedragen door de ideëele een heid van makers, spelers en hoorders, voor hen slaat de dood van Lize Hamel een groote leemte. Zij verwachtten veel van haar. . Wij treuren om wat zij gaf, wij treuren vooral om wat zij, naar we noopten, nog zou geven, en zoo graag gegeven had. HENRIETTE ROLAND HOLST * * * De Lucretia van Rembrandt Zij is voorgesteld op het oogenblik, dat zij, in vertwijfeling over haar onteering zich doorsteken zal dit was in vroegere tijden een den schilders nog al verlokkend onder werp, en 't Is zeer wel mogelijk dat Rembrandt bij Duitschers of Italianen het schema voor zijn Lucretiafiguur heeft gevonden. Hoe echter is het voorbeeld verwerkt of omgetooverd ? De heer Beets wees op een analogie met een gravure van Mare Antoine, waarmee men met eenige welwillendheid wel kan instemmen. Rembrandt interpreteerde menigmaal het werk van anderen, maar wanneer hij van een schilder, die van zijn kunst zoover afstond als Maerten Heemskerck, een compositie nagenoeg copieerde, is het des te frappanter hoe het werk geheel naar zijn eigen geest getransformeerd werd en daarmee eerst als 't ware een eigen levensmerg verkreeg. Bij Rembrandt's kunst zeker allerminst ligt de Oorspronkelijkheid aan de oppervlakte. Dit moet bij het beschouwen der Lucretia wel in 't bijzonder vooropgesteld worden. Naar de mise-en-scène beoordeeld, geeft dit schil derij ontegenzeggelijk een .gebanaliseerde voorstelling van een aangrijpend voorval. Zoo denkt een ieder allicht bij een eerste en oppervlakkige beschouwing, nu de succes kansen van den coup-de-théatre in de beel dende kunsten nagenoeg verloopen zijn. Zelfs hoorde ik met wel wat bevreemding iemand opmerken, dat om dezen Rembrandt te genieten, men niet op de voorstelling moet letten... Met bevreemding, want van denzelfden kant wordt zoo vaak in omge keerde richting geoordeeld en een schilderij ongenietbaar of onzinnig geheeten, omdat er de voorstelling niet van af te lezen is! Intusschen gaat het niet aan bij het beoordeelen en mooi-vinden dezer schilderij de oogen te sluiten voor wat er bepaaldelijk en met zooveel nadruk in beduid wordt: een jonge vrouw, die zich gaat doodsteken. Wat ons dan hinderlijk is bij de beschouwing moeten we meenemen om de intentie van den meester dichter te benaderen en dus het kunstwerk dieper te doorgronden... en daarmee stelliger te genieten. ?De figuur in gepaste wanhoopshouding en vooral met dien dolk in de hand, kan ons hinderlijk zijn als een tooneelpose, omdat we er het aangrijpend effect vaneen wanhoopsdaad met zoo goedkoope middelen bereikt achten. Vragen we ons daarbij echter af in hoever onze weerzin van melodramatische vertoo ningen, die op zwakke zenuwen speculeeren, hier nog doorwerkt; en of het attribuut van een wanhoopsbeeld, hier in den vorm van een dolk, die elders de treffende werking moet doen, in dit werk niet een bijkomstig heid is. Want, neem dien dolk uit de hand en denk u de armen in een overeenkomstig uitbreidende houding, en ge zult in die zwijmelende vrouwegestalte met het zijwaartsch Is L (fig. 1) een voorwerp onder water gelegen dan zal een lichtstraal, die het recht omhoog uitzendt, rechtdoor gaan, maar de andere lichtstralen (2, 3, 4, 5) worden ge broken en loopen hoe langer hoe schuiner. Bij straal 5 is de breking reeds zoo groot dat de uittredende straal bijna samenvalt met het wateroppervlak. De stippellijntjes geven het verlengde der gebroken stralen aan, dus ook in welke richting men het voorwerp L schijnbaar ziet liggen als men een der gebroken stralen in zijn oog krijgt. Valt de straal vanuit het water komend nog minder steil tegen het grensvlak van water en lucht dan treedt de lichtstraal niet meer uit maar wordt in zijn geheel teruggekaatst (straal 6) alsof hij tegen een spiegel was Fig. 1. OVERGANG VAN LICHTSTRALEN VAN WATER IN LUCHT. Verklaring: zie bijgaand artikel. gekomen. Staat men nu in den w*eg van dezen lichtstraal 6 dan ziet men het voor werp L schijnbaar liggen in het verlengde van de teruggekaatste straal, n.l. in L1. Wanneer de hoek die in fig. l door een een boogje is aangeduid de waarde van 48.5 bereikt heeft, treedt dit verschijnsel op zoo als straal 6 het vertoont en men noemt dit totale terugkaatsing of inwendige terug kaatsing. Voor de omgekeerde loop der lichtstralen kunnen wij dezelfde figuur gebruiken; men moet echter alle pijltjes dezer figuur om gekeerd denken, zoodat de geteekende licht stralen van de lucht in het water dringen. Als men dan in het oog houdt dat wij een voorwerp altijd in die richting zoeken, waar de lichtstraal vandaan schijnt te komen, dan zal men wel inzien dat men van L uit de voorwerpen boven water niet op hun juiste plaats ziet. Stel n.l. dat een voorwerp dicht bij den horizon ligt en een lichtstraal 5 uit zendt. Deze zal na breking naar L gaan. L ziet dan dit voorwerp schijnbaar liggen in het verlengde der gebroken straal, dus in de richting der stippel-streepjes-lijn. Men zou dus op het eerste oogenblik denken dat het voorwerp in plaats van bij den horizon, neigende hoofd en het versmachtende gelaat ondervinden wat er diep verscholen ligt in dit werk, en waarvan het wezenlijk in al zijn vezelen doordrongen is aan machtige expressie van levensleed. Een tragiek gelijk in den Saul, den mensen omkleed met konink lijke gewaden, die, zijn onverdrijfbaar zielsverdriet in zich omwentelend, als- werktuigelijk het kostbare tapijt tegen de oogen drukt, om zijn tranen te stuiten. Het schilderij lijkt me vooj den tijd waarin het ontstond, (1664) van bijzonder psycho logische beteekenis, in onmiddelijke betrek king tot Rembrandt's levenservaringen. Wat dreef hem er toe deze Lucretra te schilderen ? We kunnen niet aannemen, dat hij maar willekeurig het lot van die 'rampzalige romeinsche schoone tot onderwerp koos, als ieder ander, om zijn schilderslust bot te vieren. Anders zouden we weer op het standpunt komen van hen, die het schilderij willen genieten buiten de voorstelling om. De uitdrukking eener staat van zielsverstoring in deze me/jscAbeelding, doet peilen naar wat door een kunstenaar diep en schrijnend door leefd was. Er hangt een waas van sensualiteit over deze vrouwefiguur (zie met welke teederheid, als streelend alle bijzonderlijkheden van het vleesch, kop en hals geschilderd werden; hoe daarmee een plastische gaaf heid bereikt werd, die bij ieder ander in zoetelijke heelheid zou ontaard zijn) en het is of de reeds bejaarde Rembrandt onder pij niging van eigen oproerige driften dit werk schilderde. Lucretia trok hem aan als de Heroïca van het treurspel der liefde... de dolk in de hand was naar traditie onafwijs baar. Wij mogen hieraan echter geen andere beteekenis hechten dan die van een gebrui kelijk embleem. Dramatisch in den eigenlijken zin van het woord kan ik deze voorstelling niet noemen. Menschensmart werd hier niet in actieven, maar in passieven toestand uitgebeeld. Want ondanks dien dreigenden dolk, is het niet het moment van den zelfmoord, als een feilen schok in den natuurlijken loop van het Fatum dat Rembrandt ons hier doet aanvoelen, maar wel het hopeloos langzame wegzinken van alle verlangens naar het leven, in een laatste vaarwel aan zoete herinneringen, onder den druk van onzeggelijken weedom. De daad van de zelfmoord veronderstelt een situatie, waarbij de werkelijkheid in flitsende schijnsels voor de verbijsterde zin nen zich komt vertoonen, en deze zoo rea listische uitbeelding getuigt van een onver stoorde contemplatieve aanschouwing der werkelijkheid. Minder een geesteshouding dan een ge moedsgesteldheid van den kunstenaar tegen over zijn onderwerp, openbaart ons dit heerlijke, romantische schilderij. Maar is Rembrandt ook niet de menschelijkste vanal Ie schilders die ooit geweest zijn, dat is een, bij wiens verheven overschouwing van alle levensuitingen, we onze eigen menschelijkheid het onmiddelijkst en het wwmst nabij voelen? Het stuk, als schilderwenef genomen, toont ons de neiging, die Rembrandt in zijn laatste periode soms had naar een opklaring van den diepen gloed zijner duistervolle kleuren. Het was als zette hij daarmee zijn inzicht tegenover aan den wuften zin voor blanker kleurgamma's, die toen in trek kwam. Ik heb me wel eens gedroomd hoe Rembrandt als een apotheose op zijn levenswerk een Nacht wacht zou schilderen in het zilver, van het gloedende bruine overgaande in het ongerepte blauwe, als een ander visioen van verontstoffelijkte werkelijkheid, maar eventoovervol, als voorheen, van lichtglorende kleurwerking. Die mogelijkheid van een glorieuze finale in zijn steeds stijgende ontwikkeling, kwam me hier voor dit schilderij weer in gedachte. w. STEENHOFF ergens hoog in de lucht schijnt te zweven, maar dat is natuurlijk niet waar, want de geheele horizon deelt hetzelfde lot en is in zijn geheel schijnbaar omhooggehaald. Alles wat boven water ligt is samengeperst in een kegelvormige ruimte met een tophoek van twee maal 48.5°, dus 97°. Alle voorwerpen, die boven water liggen zien wij in een goede, juiste breedte, maar hun hoogte is verkleind, behalve als zij recht boven ons liggen. Zij zijn als 't ware platgedrukt, natuurlijk schijnbaar. Dus de heele lucht-wereld ziet men van een punt onder water reeds geheel anders dan de werkelijkheid is. Alles wat onder water ligt kan in de eerste plaats lichtstralen door het water heen, volgens den kortsten weg ons oog doen bereiken, en zoodoende zien we al deze ondergedompelde voorwerpen precies zooals zij zijn, behalve dat het water niet zoo doorzichtig is als lucht, zoodat alles waziger wordt. Maar de afmetingen zijn in elk geval juist, evenals de plaats der voorwerpen. De lichtstralen, die deze ondergedompelde voorwerpen uitzenden kunnen echter ook in het wateroppervlak teruggekaatst worden, als zij schuin genoeg loopen, en dan pas ons oog bereiken, dat onder water is. Zoo doende zien we deze voorwerpen dus twee maal, eens zooals zij werkelijk zijn en n maal nog teruggekaatst in het wateroppervlak, door totale terugkaatsing. Deze ingewikkelde stand van zaken kunnen wij misschien nog wel toelichten met be hulp van fig. 2 en 3. In fig. 2 is een stok Fig. 2. EEN STOK ABC STAAT IN EEN VIJVER EN WORDT BE KEKEN VAN UIT D. Het resultaat is te vinden in fig. 3. geteekend, die rechtop in den bodem van een vijver staat en boven water uitsteekt. Denken wij ons oog geplaatst in D, wat zien wij dan van de stok ? Het stuk B C dat onder water steekt, zien wij geheel normaal in grootte en plaats, alleen wat wazig. Dit zelfde stuk B C zien wij echter door totale terugkaatsing nog eens weer als in een spiegel (natuurlijk alleen als het water oppervlak rustig is). Dit spiegelbeeld is door het stuk BC' aangegeven in fig. 3; BC is de stok zelf, zoover hij onder water zicht baar is. Het deel dat boven water uitYVETTE GUILBERT, in een der costuums waarin zij oud-Fransche liederen voordraagt, zooals zij het dezer dagen weer in Nederland zal doen. lllllllllllllllllllllllllllllHlllllllllllllllHllllllllllllllllllillllllllllllllllllllinillllllllllMllllllllllflIMIIIIIIIIIIIIIIUIHIIUIIIIIIIllllllllllMIIIIIIMMIIUIIIIIIIIIIII Aan den heer Borel Het antwoord van den heer Borel heeft klaarheid gebracht. Want daardoor is nu een misverstand uit den weg geruimd. De heer Borel geeft nu duidelijk te kennen, dat hij zijne voor drachten over de Chineesche kunst slechts als causerieën beschouwd wil zien. Ik ben het volmaakt met hem eens, dat bij een causerie een onjuistheid meerder of minder tot het gezellig verloop van den avond niets afdoet. Zelfs doet het er eigenlijk niet toe, of door het afkorten van een zin, waarvan de tweede helft in eene andere stad, bij eene andere causerie wordt opgedischt, de beteekenis van de eerste helft wordt gewijzigd wie daarop ziet is een onbescheiden betweter. Als goed gastheer heeft de causeur" Borel voor voldoende afwisseling gezorgd. Vór de pauze spreekt hij over de klassieke Chineesche schilderkunst, na de pauze toont hij de latere uit de 17e, 18e en 19e eeuw. Mondeling zegt hij, dat hij slechts latere stukken kan topnen, schriftelijk, in de cata logus voegt hij aan sommige het geheim zinnig oud", zeer oud" toe dus elck wat wils. Op de eene helft van de wand maakt hij steekt (B A in fig. 2) zien wij door de straalbreking opgelicht en tegelijk van boven naar beneden platgedrukt dus veel korter dan in werkelijkheid. Dit stuk is in fig. 3 geteekend bij A'B'. De lijnen A'B', BC' en B C stellen dus samen datgene voor, wat in werkelijkheid n rechte stok is. In deze zelfde figuui»3 kunnen wij nog Fig. 3. RESULTAAT VAN FIG. 2. Verklaring: zie bijgaand artikel. nader aangeven wat wij vanuit D van onze omgeving zien, met behulp der cijfers in de getrokken boogjes. Het heele gebied wat bij boogje l behoort is de samengedrukte wereld, boven het wateroppervlak. Wat recht boven ons is zien wij hier normaal in vorm, maar naarmate een voorwerp dichter bij den hori zon ligt wordt het sterker platgedrukt gezien. De hoek van boogje l is de bovenvermelde hoek van 97°. In het gebied van boogje 2 zien wij den vijverbodem en de stok terug gekaatst als in een spiegel, door het water oppervlak. Binnen het gebied van boogje 3 zien wij de stok zelf en alle andere voor werpen die erbij liggen. Binnen gebied 4 zien wij den geheelen vijverbodem normaal. Binnen gebied 5 zien wij een deel van deze vijverbodem weer door totale terugkaatsing weerspiegeld in het wateroppervlak, en dan komen wij weer in het besproken eerste gebied terug. Wat wij onder water zien bestaat dus uit drie gebieden: een waarin alles verkort is, een waarin alles weerspiegeld is, en een waarin wij alles in juisten vorm zien. Stel nu eens dat een man in den vijver loopt, tot aan zijn middel in het water, wat zouden wij dan van hem zien ? Dit is weergegeven in fig. 4. Zijn beenen en onder armen en buik zien wij, voor zoover zij onder water zijn, normaal, maar bovendien nog eens weerspiegeld door totale terug kaatsing, waardoor een eigenaardig monster ontstaat met vier spartelende beenen en evenveel halve armen, maar zonder hoofd of borst. Deze laatste deelen vinden wij echter veel hoogerop terug, niet bij de rest aansluitend maar los van de ledematen en erg leelijk verkort. Dit is het deel wat boven water uitsteekt en dus de gevolgen van straalbreking ondergaat. Hier komt nog bij dat de lichtstralen, die in kleur verschillen, ook verschillen in breekeene onderscheiding tusschen Bodhisattvas en Boeddhas, op de andere helft van die zelfde wand laat hij deze onderscheiding* vallen. Hij toont een onbelangrijke moderne pe/zsee/teekening en beschrijft deze als zeer oude Arn/fteekening. De zorg voor de afwisseling gaat zelfs zoo ver, dat in zijn tot mij gericht stuk de duur der Afm^-dynastie tot minstens 1732 wordt verlengd wat een aangename afwisseling is van het eentonige feit dat tot op 4 Januari 1914 deze duur tot 1644 placht te worden aangenomen. Daardoor wordt de in het China van de 17e, 18e en 19e eeuw welljcht hoogaangeziene schilder uit de AtozscAu-dynastie 1) waarin zooals bekend van klassieke kunst geen sprake meer is 2) onder het dak der Ming onder gebracht. Doch ook dit, tot mij gericht stuk zal ik als causerie" beschouwen en mij dus geens zins verwonderen over de verwarring der begrippen imitatie" en vervalsching", welke laatste Borel op het oog schijnt te hebben waar hij spreekt van het plaatsen van oude namen en jaartallen op jongere stukken. Ik zal mijn evenmin verwonderen over de handigheid waarmede hij in mijne Fig. 4. HOE MEN (ONDER WATER KIJKEND) EEN MENSCH ZIET, DIE IN EEN VIJVER WAADT. Het deel, dat onder water is, ziet men weerspiegeld in het wateroppervlak; het deel dat boven water is, ziet men geheel los van de rest, en plat gedrukt. Zie verder bijgaand artikel. baarheid. Wat als wit licht van de lucht in het water komt, wordt verschillend gebroken, zoodat de regenboogkleuren die het witte licht samenstellen, ieder apart zichtbaar worden. Het gevolg hiervan is dat hoofd en schouders van den man prijken met gekleurde randen in de zeven regenboogkleuren, even als alle voorwerpen, huizen, boomen, gras, wolken, bergen, enz. van zijn omgeving. Zoodra de man loopt zullen wij het spiegelbeeld zijner beenen niet fraai meer zien daar het wateroppervlak dan veel te onregelmatig is. Bovendien wordt elk golfje in het deel dat de lucht-wereld toelaat een helle lichtflikkering, waarin men niet veel meer onderscheiden kan. Men heeft dez,e ver schijnselen bestudeerd op verschillende wijze. Men kan b.v. een spiegel schuin onder water houden en zoo rustig erin kijken en alles zien alsof men zelf onder water is. Een ander middel is een ruimte onder water te bouwen met glazen wanden, waardoor men de wateromgeving bekijken en ook zelfs photographeeren kan. Wat een visch nu ziet, is hiermee nog niet uitgemaakt. Al het bovenvermelde geldt voor een menschenoog en slechts ten deele voor een yisschenoog dat in grondtrekken wel gelijk is aan het onze maar verder toch zeer belangrijke afwijkingen vertoont, in verband met de geheel andere eischen, die aan een visschenoog gesteld worden om voor een visschenleven bruikbaar te zijn. P. VAN OLST

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl