De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 18 januari pagina 2

18 januari 1914 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

D E A M S T E RU A M M E R, W EE'K B L At) "TÖO R N E D E R: L A N D 18 Jan. '14. No. 1908 het récht zal zijn gegeven Rosten op t nemen en kennis te nemen van alle.be" scheiden, welke het rekenplichtig beheer betreffen. , / Tevens zou die parlementaire enquête eens kunnen onderzoeken, of bij aanbe stedingen wel altijd uitsluitend het rijksbelang wordt behartigd en wel steeds de voordeeligste markten worden opge zocht, zonder dat bij de keuze persoon lijke belangen wegen. Ook zou moeten worden gebroken met de verkeerde ge woonte ambtenaren aan te wijzen als regeeringscommissarissen bij leveranciers. Het is beter daartoe menschen te kiezen, . die in geenerlei betrekking staan tot het dienstvak, waarvoor de levering geschiedt. Men behoeft niet dadelijk aan oneerlijk heid te denken: de bfik kan beneveld worden door enkele diners en logeer partijen a la Krupp. Is hier voor een der Kamerleden geen aanleiding eens een vraag te doen? A. B. KRONIEK VAN. RUSSISCHE LEENINQEN GESPROKEN In het vorig nr. van dit blad kon men lezen ten antwoord op een desbetreffend" ingezonden stuk dat het Ned. Comitéten bate der Russische politieke gevangenen," in zijn meerderheid, de actie tegen eventueele nieuwe Russische leeningen als illusoir" verwerpt. Dat is eenigszins verbazend. Zoo die meerderheid het waarschuwen tegen en het op de kaak stellen van Rus sische leeningen illusoir acht, hoe oordeelt zij dan over haar andere middelen tot actie, van een practisch, resultaten begeerend standpunt beschouwd ? Zullen de lijsten der te winnen medestanders, zelfs met gulden letters afgedrukt, meer effect sorteeren," gelijk het in de dievetaal heet? Of de voor drachten, of de berichten in de pers? Zullen die van eenige onmiddellijke werking zijn op het Russisch gouvernement ? Het staat te vreezen van neen. En toch zal men voortgaan die dingen te doen, eigenlijk alleen omdat het hart daartoe dringt, omdat al deze actie voorloopig uitsluitend de waarde heeft van een kreet, een kreet van veront waardiging en meelij. Of zulk een actie" dan al of niet illusoir" is, of er werking van uitgaat, komt pas in de tweede plaats. Zeker zal geen schrijven of waarschuwen tegen het koopen van Russische fondsen. enkel uit idealistisch oogpunt, voorshands de renteniers terug houden. Daartoe zijn artikelen als dat van de vorige week beter geschikt. Maar de eenvoudige logica gebiedt te ageeren op de eenige plaats, bij de eenige gelegenheid, waar directe relatie ontstaat tusschen de Russische machthebbers en het Hollandsch publiek. Dan kan men van zijn moreele gezindheid blijk geven en iets doen" . . . door nalaten. Gij, barbaren, zult tenminste met ons geld uw misdadig bestaan niet verlengen ! zegt zulk nalaten, en zij, die zich opmaken om hier zoo mogelijk een publieke beweging te doen ontstaan, dienen toch minstens te wijzen op het eenige middel om de gewekte verontwaardiging in iets daadwerkelijks om te zetten. Dat het publiek in de naaste toekomst dat middel zal willen gebruiken is misschien niet waarschijnlijk. En in dien zien is die actie misschien illusoir. Maar tegelijk een niet ongeschikte meter van den stand en waarde der gewekte verontwaardiging. * FEUILLETON nul tiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiinii OUDEJAARSAVOND DOOR H. C. BUURMAN 't Was Oudejaarsavond. De wereld leek eindeloos wijd in den sneeuwnacht. Grauwige wolken klommen in het Oosten tegen den hemel op, maar nog stond de maan ongetemperd te schijnen in een hard-blauwe lucht, 't Maanlicht lei als een spookig glanzen over de zacht-schitterende sneeuwyelden, vloeiend naar 't leek tot in een oneindige verte. De tochten en sloten sneden zwarte strepen door het wit heelal en de boomen met hun stijve omhoog gerichte takken, stonden als verschrikt in de vreemde stilte van den klaren winter nacht. In een enkel huis brandde achter de vensters een gouden licht... een groote vrede in den wonderlijk vreemden nacht. Met ruime bochten lei de Amstel door het stille land, het water donker en on bewogen tot boven aan de kaden. En in het Noorden dreef boven den einder een zachten lichtgloed... waar Amsterdam moest liggen. Aan den linker-Amstelkant stond een boerenwoning, duidelijk in het maanlicht. De woning zelf was klein, langwerpig van bouw, met een rieten dak en een bijbouw tegen den rechtermuur aan, waar de keuken was. Meer naar achteren op het erf stond de schuur, donker en laag, waar elf koeien nu sliepen, en af en toe eens het onrustig gebriesch van een paard gehoord werd. Voor het huis was een lage doornenheg, dicht ineengegroeid, aansluitend bij het breede hek, dat toegang tot het erf gaf. Achter een van de vensters brandde licht en op het gordijn kwam en verdween nu en dan het silhouet van een mensch. Soms brak een hard lachen naar buiten, de nacht stilte in. Want de boer met zijn huisgezin en de meiden en knechts, zaten bij elkaar De Prix-Goncourt (MARC ELDER LE PEUPLE DE LA MER) De Académie-Goncoürt heeft dit werk, drie groote verhalen onder den saamvattenden titel Le Peaple de la Mer, met den Prix-Goncourt bekroond op gronden, die ik niet weet, maar die zich niet gemakkelijk laten afleiden, als men het boek van Mare Elder gelezen heeft. Men kent dan tevens het karakter en het streven van die Aca démie, die zich blijkbaar ten taak stelt de traditie der naturalistische school voort te zetten. Naturalistisch? Zola-iaansch ten minste. Deze verhalen konden waarlijk door een leerling van Zola geschreven zijn, zoo zeer hoort men er den meester zelf in, met al zijn eigenschappen, behalve zijn groote kracht. Wie de warreling en het veeltijds buitensporig persoonlijke der hedendaagsche Fransche letteren kent, zou nooit gelopven, dat er nog zulke gematigde, degelijke", schier onpersoonlijke verhalen geschreven werden, als deze drie episoden van het visschersleven aan de Zuid-Westkust van Frankrijk. Men kan zich den opzet, naar voorschrift van Zola zelven, aldus denken, dat een jong auteur op een dag daar, in dat visschersnest, afstapte, p m er zijn intrek te nemen pour prendre des notes sur Ie monde des pêcheurs. Dat wil ongeveer zeggen, dat tot heden toe die monde" hem onge twijfeld aangetrokken had als alle leven den realist aantrekt maar dat hij van het wat en het hoe hoogstens een flauwe notie bezat, alleen beseffende dat het interessant moest zijn. Na zich dan een jaar in die bevolking en haar eigenaardige zeden te hebben ingeleefd, is hij in staat zijn talent te werk te stellen, om uit zijn rijke voorraad dagelijksche observaties en ongewone gebeurtenissen eenige verhalen te trekken, die ieder opzichzelf een verloop en een slot hebben, en tegelijk in hun bijzondere gevallen het gansche visschers leven in beeld brengen. De voortgezette rustige, onbevooroordeelde opmerking van het leven reeft vanzelf het bijzondere geval en zijn te;»en het algemeene uitkomende ontwikkel!»g naar voren doen komen, juist gelijk Zola in zijn eenigszins quasi-wetenschappelijk recept aangeeft... als een mo derne wijziging van Goethe's: Greift nur hinein in 's volle Menschenleben" Het verbeeldt de formule van koele observatie en ervaring, de empirische methode der natuurwete ischappen, overgebracht op de kunst, de iiensch vooroordeelloös en nuch ter verstandelijk staande tegenover de ver schijnsels, als een stalen spiegel, die, on bewogen, ;:nkel weerkaatst wat aan hem tegenovers: aat. Het persoonlijk element wordt in deze theorie, vooral wat de kunst betreft, wel een weinig te veel verwaarloost, maar Zola kon dat doen, omdat het bij hem zijn temperament zoo alvervullend en van zelfsprekend was... dat hij het zelf niet eens merkte. Inderdaad scheen hem vanzelfsprekend toe, dat men wereld en leven in bijzonderheden verafschuwde en in hun totaliteit liefhad met een Dionysischaardsche liefde, dat men hen angstig be wonderde om hun schriklijke, genadelooze grootheid. Niet de menschen, de natuurmachten, de instinkten vormden de drijfveer der wereld, en deze op te sporen achter de oneindige verscheidenheid van hetzintuigelijke, het tragische en humoristische van hun onbevroede, plotselinge werking ie doen zien te midden van de lijdzaamheid der natuur en den dwazen eigenwaan der nietige menschen, achtte Zola de eigenlijke taak van den naturalistischen romanschrijver. Vanzelf werden bij deze zienswijze, die eigenlijk niets objectiefs had, allerlei dingen tot de meest onverwachte symbolen van de onper soonlijke wereldrichtende machten, en het is deze schoone, dichterlijke overdrijving, die de grootheid geeft aan het door Zola geschapen wereldbeeld. Hij was een dichter van wereldweedom en materiekracht, wiens buien van woeste verrukking om de in de huiskamer in afwachting van het Nieuwejaar. Nog meer naar achteren op het erf, voorbij de boomengroep die 't huis overhuifde, stond de hooge hooiberg, 't donker-gele hooi zwaar puilend tusschen de palen en onder de kap uit. Af en toe bewoog er eens iets onder de kap, schoven de twee zwervers, die daar beschutting hadden gezocht, zich eens dieper in de warme dekking van het hooi. Ze leien stil en gedachteloos voor zich heen te staren, juist onder de kap door, naar het Noorden, waar in de verte over de witte velden, de lichtgloed dreef van Amsterdam. 't Dichtst bij den rand, 't hoofd haast buiten de kap, lag de Bleeke". Zijn groote, ingezonken oogen stonden wijd-open in zijn vermagerd wit gezicht, dat begroeid was met ongelijke baardstoppels van een paar weken. Zijn vaal-zwarte schipperspet, ver sleten en uitgerafeld waar de rand om het hoofd sloot, was hem diep over 't voorhoofd gezakt, de klep juist boven de hongerige oogen. Rooie Bert" had zich meer midden in de hooiberg genesteld en zich schuinsweg er in gegraven, zoodat hij zonder 't hoofd op te heffen toch over de landen kon kijken. Zijn kop had wel twee keer de breedte van die van de Bleeke". 't Verweerde vel, rozig en met rimpels als een varkenshuid, was overdekt met korte, roode haren, terwijl een rossige snor de breede lippen verborg. Zijn kleine, grijs-blauwe oogen, hadden een feilen blik. Er scheen den Rooie iets bezig te houden dat hem niet beviel, want stuursch keek hij voor zich uit, af en toe eens de wenkbrauwen samentrekkend en ongeduldig met de oog leden knippend. Dus jij denkt," vroeg hij opeens met iets spottends in zijn stem, dat ze daar op je wachte?" Hij knikte met het hoofd kortaf naar het Noorden om aan te duiden dat hij Amsterdam bedoelde. Ze benne daar gek om op jou te wachte." Hè?" vroeg de Bleeke, ruw opgeschrikt uit zijn gesoes door den onverwachten uitval van den Rooie. Of ze op me wachten ?' overweldigende pracht van het blinde aardeleven telkens terugvielen'in detr ostlooze somberheid van zijn besef, dat het alles geen reden en doel en samen hang had, dat het zin-loos was. Als een wilde voor zijn vreeselijk-onbegrepen God, zoo knielde hij voor de vervaarlijke driften van het stoffelijke en vierde hun almacht ter voortzetting van het wreede leven, die hem aandeed met felsmartelijke vreugd, omdat hij toch diepinwendig dat kleur- en vormrijke leven altijd had liefgehad Maar ouder wordend, is hij, dunkt mij, eenigs zins dupe geworden van zijn eigen theore tische bezinning, toen pessimisme en levens kracht allengs in hem minderden. Hij scheen zichzelven steeds meer een onbevooroordeelden in-kaart-brenger van alle leven toe, die zijn wetenschappelijken blik achtereen volgens had gericht op de wereld der ar beiders", op de wereld der cocottes", op de wereld der geldmannen" enz. enz. tot er haast geen werelden" meer overbleven en zijn boeken, alle naar hetzelfde model, niet in de onderdeden, maar in het geheel hun kracht verloren. Dat was, toen op het laatst van zijn leven, de groote schrijver, erkend en geëerd, zich verplicht voelde om ook met een positief program van levensbeschouwing voor den dag te komen, hij, wiens geweldige kracht altijd zuiver in het negatieve gelegen had.Toen kwamen er zulke flauwigheden als waarvan Les Trois Villes en de serie van Fécondit etc. vol zijn en die toonden, dat de kun stenaar zich had uitgeleefd. In zoover kwam zijn dood niet te vroeg. Vrijwel letterlijk opgevat, zonder Zola's eigen sombergrootsche kracht, leidt de formule van zijn naturalisme bij matige talenten tot een werk van het soort als Mare Elder heeft geschreven. Het is degelijk, het is knap", het is zelfs belangwekkend... en in zijn geheel een beetje neutraal, een beetje flauw van smaak, omdat het zoo van buiten af geconcipieerd lijkt. Natuurbeschrij vingen, en zér goede, nemen een ruime plaats in zulk werk in. Alle aspecten van het visschersleven worden uitvoerig en met voorliefde te boek gesteld, gelijk bij het genre behoort, maar gelijk wij niet altijd meer willen. Koel, sober en precies is de visie van personen en gebeurtenissen, zonder groote diepte, maar ook zonder groote woorden van romantische sentimentaliteit. Als de machten, die het ruwe leven van het zeevolk" beheerschen, heeft Elder gezien de felle naijver en ijdelheid, die zelfs voor misdaad niet terugwijkt. Dan de geslachts drift en de vrouw, en eindelijk de zee zelve, de eeuwenoude gemeenschap met de zee, die geheimzinnig lokt in onvoorzienbare af wisseling van zachtheid en vernielende kracht. Deze drie leitmotiven" van de menschelijke levens vormen dan onge dwongen de kern der drie verhalen van verderfelijke vijandschap, vandoodbrengende hartstocht en jaloezie, van de droevige offers, altijd weer gebracht door de elkander opvolgende generaties van het zeevolk", dat zegen en ramp met gelijk fatalisme aanvaardt. Dat laat zich dan alles zeer goed lezen, want het is karakteristiek en in zijn be schrijvingen suggestief. Maar de ' groote symboliek van Zola is hier niet te vinden, al tracht de schrijver er naar (bijzonder in La Mer) en... wij zijn misschien deze geheele schrijverij een beetje ontwend en ontwassen. Hetgeen dan beteekent, dat onze levens liefde zoo groot niet meer is, en de gewoonheden des levens ons enkel nog aangaan, zoo zij ongewoon gezien worden. Het ethnologische en geografische, willen wij zeggen, laten wij bij toeneming over aan de be treffende vaklieden, om schier enkel te vragen naar persoonlijk ongewone visie en nieuwe wereldopenbaring. Dit, lijkt dan wel wat ondankbaar tegenover de gave, volkomen evenwichtige kunst van een Mare Elder, die in elk geval deze tegenwoordig enorme verdienste bezit van zich nergens te overschreeuwen of aan te stellen. Doch het is niet anders: zij behoort reeds aan het verleden en wij mogen tevrêe zijn, dat er tenminste een Académie-Goncoürt bestaat, die de eerwaardige traditie nog op prijs stellen en beloonen kan. FRANS COENEN minimi iMliiiiiiimMiiiMMitiiiiii Hum mmiimiiimiiimiimiiiiii herhaalde hij, de oogen hangen latend aan den einder waar de lichtgloed boven was. Ik heb je toch verteld hoe dat zit? Al was ik tien jaar weggebleven, dan wachten ze nog op me in Mokum. Nou van avond bakt ze smol-bollen, omdat 't Ouwejaar is. As ik d'r voor twaalf ben, ken ik mee-ete," zei hij met trots in zijn stem. Wat is 't er dan voor een ?" vroeg de Rooie, kwasi-onverschillig, maar zijn scherpe oogen vol afgunst richtend op 't vermagerde ingevallen gezicht van den ander, die juist door het volle maanlicht werd beschenen. 't Is een werkvrouw hè," vertelde de Bleeke. We hebben twee jaar samengewoond voor ik dat grappie had voor die dof-slag. Stom van me geweest dat ik m'n poote niet thuis heb gehouwe. Ik was altijd in de kruierij hè, bij baas Leiners in de Nes; dan eens een paar weke een boterham, dan weer eens een paar weke dalles.Met m'n stijve poot moste ze mijn nooit het eerst hebbe. Nou, Dien woonde onder me in de Pieter Jacobstraat, een weduwe zonder kinderen. Ze was getrouwd geweest met lange Dirk, de steenezetter die van de steiger is gevallen en toen gong zij uit werreke. Een rijk stuk brood had ze. Nou, ik was d'r al es over de vloer gekomme en omdat ik altijd zoo alleen op m'n zolder kamertje scharrelde, had ze me al es geholpe, met m'n kouse stoppen en brood 's morgens voor me neme. Toen hadde we nou vier jaar geleje die kwakkelwinter, dat ik maar geen werk kon krijge en ik half crepeerde van den honger. Toen het ze me geholpe, eerst met brood, toen met kleere en een paar centen en toen ik van mijn zolderkamertje af most, heb ze me bij haar onderdak ge geven. Zoo benne me samen gaan wonen. Je mot rekenen, zij had ook niet veel an der leve, zoo alleen op de wereld en geen kind of kraai om voor te zorgen. En ik was blij dat ik een onderdak had en zoo'n goed wijf. Want goed was ze. Altijd had ze wat voor me. Dan es een botje uit d'r werkhuis, dan es een karrebonaatje tusschen d'r brood meegenomen. Ik was net een week voor Nieuwejaar bij d'r gekommen en op Ouwejaarsavond nou vier jaar terug, had ze d'r Tooneelcauserieën DER FAUN Een lichte dosis natuur-instinct op de stijve English Society geoculeerd, de Faun in de bijna mecanieke wereld der Engelsche conventie, wat dunkt u? Deze barokke aardigheid zou een geestige vondst zijn, maar zij is een oude vondst, en slecht nagevolgd ; want heel wat breeder en amusanter bracht van Lerberghe, de zoet-gevooisde Fransen-Belgische dichter, ons Pan op een Roomsch dorp van zijn achterlijk geboorte-land en liet hem de hoofden der meisjes en jonge knapen in de war brengen, die wingerd-omkranst op alle hooibergen elkander lustig gaan beminnen: wat den burgemeester doet besluiten tot een vergadering met pastoor, monnik en veld wachter: het burgerlijk en het geestelijk gezag... die geen van beide raad weten natuurlijk. De ruim denkende" monnik stelt ten slotte voor: de Kerk een beetje te doen aanpassen" aan Pan, nu die eenmaal het dorp veroverd heeft... Knoblauch, ondanks zijn naam een geboren Engelschman, en die Bennets Mijlpalen niet versterkt heeft, schreef deze onderhoudende variatie, ons thans door de Duitschers opgedischt: de Faun in frak tusschen de door opvoeding verkilde ladies, aan welke hij in zwoelen avond den bolster van fashionableheid en suffragette-verzekerdheid op de meest zonderlinge wijzen, moet ik toegeven, .ontneemt: en deze Eva's hergeeft aan het leven, waarin nu eenmaal de-dood-in-den-pot zou zijn zonder fauneskerie. 't Stuk heeft niets om 't lijf. Maar deco ratie ert spel waren, zoo al niet Engelsch, dan toch heel onderhoudend. Ziegler als bokkige Faun met spitse ooren en satyrlach maakte ook de vrouwen aan de overzijde van het voetlicht onrustig, en Mirjam Horwitz liep weer, als die renaissance-figuur uitMachiavelli's Mandragola, met het onderlijfje naar voren op de toppen van haar lieve teenen. YVETTE GUILBERT Als het waar is, dat het begenadigde kunst is: met de geringste middelen de grootste schoonheden te doen leven, de heele lieve en verschrikkelijke wereld in n ontroerende eenheid te weerspiegelen, als dat het engel achtige in dit onhar»onische menschenbestaan is, dan is Yvette de divette, de hemelinge. Met een eenvoudige, liefelijke stem, in een herderinne-katoentje of in een modem en statig kleed zich bewegend, is zij een gansch tooneel in uiting: Zingend van een processie, neemt zij de houding aan van den eenvoudigen en tevreden heeroom, die middenin gaat: en enkel reeds daardoor doet zij het klein baldakijn en de koorknapen leven voor uw... tweede gezicht. De lach van een kind is bij haar als de jubel van het gelukkigste vogeltje, haar vrouw van de baan is kil als het electrisch licht, waarin ze wandelt, en een panther in de kooi loopt niet ongetemder dan Yvette over de weinige vademen plankenveld, die zij, door haar groote geestelijke en zinnelijke menschelijkheid u tot een heerlijken microcosmos omtoovert. Haar kunst is sober. Haar vitali teit geweldig en beminnelijk als de natuur krachten. Zij doet het stormen en zij doet het zacht luwen en zonnelachen. Mijn God, wat zijn alle artiesten brekebeenen bij haar vergeleken en wat zijn wij stumpers. En'dan zeggen ze dat de critiek hard is De critiek is zacht. Dat zegt u uw dw. HONORÉDE LA B<<E * w Vroegere schilderijen van Matthijs Maris De firma Van Wisselingh op het Rokin stelt in haar kunstzaal ter bezichtiging voor belangstellenden, merkwaardig werk van M. Maris, door hem geschilderd voor om streeks 40 jaren, uit den tijd zoowat van het bekende Meisje met de vlinders". Het werk bestaat uit vier losse, maar bij elkaar pas sende schilderijen, van geheel overeenkom stige grootte en compositie, daar zij bestemd waren even zooveel gelijke vakken in een woonhuis te vullen. Het decoratieve begrip van Matthijs Maris, bij de opvatting en uit voering dezer stukken blijkt zeker wat naïf, waar hij, om een harmonisch geheel te ver krijgen een half-naakte dansende vrouwe figuur in viermalige herhaling schilderde, doch in onderling verschillende houding. De miimiiimiiimiiliiiiiiiiiimniu'iiiimmiiiimiiimiiiimliiiiiiiiimmii een heel feest van gemaakt. Ze bakte smolbollen en haalde een paar maatjes pons en zoo hebben we samen het ouwejaar gevierd. Drie jaar geleden weer en twee jaar ook. Nou verleje jaar zat ik in de bajes hè. Met Gees en Toon ingebroke en omdat ik 't nog es had gedaan, anderhalf jaar. Nou, ze het me aldoor geschreve dat als ik d'r uit kwam, ik gerust weer terug kon komme. Ik had gisterenavond d'r al zullen zijn als we niet omgeloopen waren over Leië..." De Bleeke woelde onder het hooi in de zakken van zijn vest en bracht dan zorg zaam een inelkaar gefrommelde, smoezelige brief te voorschijn, doorgesleten op de vou wen. Voorzichtig haalde hij het papier uit elkaar en op de elbogen steunend, zoodat het heldere maanlicht op de brief viel, be gon hij spellend te lezen: Lieve Willem, So as ik U berigte in mijn voorig schrijfe, wagt ik U so spoedig U uit Harlem komt. Dar ik mot werreke, ken ik U niet afhale. U frou Bet." De Bleeke vouwde de brief weer pp, frommelde hem weer in zijn vestzak en ging met het hoofd opzij aan den rand van den hooiberg liggen, starend over de velden. Toen hij geen enkel woord van den Rooie hoorde, draaide hij zich om, naar dezen toe, maar de Rooie lag met 't hoofd achterover, den donkeren kap in te staren alsof hij niets gehoord had van hetgeen hem was voor gelezen. Die het ze me nou acht dage gelede geschreven," zei de Bleeke vol trots, maar zijn kameraad bleef zwijgen. En als ik nou in Amsterdam kom vanavond, zal je zien dat ze me wacht Een vrouw alleen is ook niks gedaan. Ze is blij dat ze weer gezelschap aan me het. Man en vrouw hoore toch bij elkaar " Met een sprong haast zat de Rooie plot seling rechtop in het hooi, de scherpe oogen wijd open, de vuisten gebald en de lippen van elkaar, zoodat de spitse tanden te zien waren. Zal-je nou je bek houwe over dat wijf," barstte hij uit. De hofhond beneden op het erf, rammelde aan 'de ketting op het geluid, figuur komt dan steeds uit, tegen een sierlijkgrillig bladerènspel op donker fond. Ter wille van het decoratieve uitzicht, werd op ongep_repareerd grof Hnnen ge schilderd. De eigenaardig verfijnde kleurzin van Maris voelde zich, naar 't me voor komt, bij dit ongewone procédéwel in zijn element. Door het werken met sterk verdunde verf op de gretig inzuigende stof, kreeg hij prachtig diepe toonen en deze dan, door steviger frotti's en dekken der kleuren, op klarend met mat-zilverige lichtschijnsels. Zoo bereikte hij in het schilderwerk een zekere voornaamheid van kleur, die eigen is aan den doffen gloed van gobelinstof. Hij experimenteerde hier in de schildertechniek met subtiele middelen gelijk een etser een rijkheid van tinten toovert door de werking van het sterk water op de koperen plaat. Aan de figuren zelf, met hun wat gekunstelde gratie en even te mollig rondende vormen, is opmerkelijk een trek naar de kwijnende distinctie en het weeke raffinement, die karakteristiek zijn voor de Engelsche kunst, sinds van Dyck daar als de schilder van het Hof en de voorname wereld ingeburgerd werd. De schilderwerken blijven geëxposeerd tot 14 Febr. W. S. * * Christus en de kunst (EEN SAMENSPRAAK) Aan Else van Duijn (Tegen den laten namiddag buiten de poorten van Jerusalem. Christus, gehuld in zijn pij van kameelhaar, een lange herdersstaf in de hand, zit in de vale schaduw van een grijzen olijfboom en staart peinzend naar de stad in het verschiet. Jphannes, in een pij van turkooiskleurig laken, staat op eenigen afstand, wachtend, dralend en verlan gend tot den Meester te worden geroepen. Christus veinst hem niet te zien, doch daar veinzen een der vele dingen is, die de god-mensch, incarnatie van de waarheid, niet verstaat, merkt Johannes heel goed, dat de Meester hem opzet telijk, met een bedoeling, verlangen laat. Eindelijk geeft de Meester aan zijn goddelijke zwakheid, het medelijden, toe en wenkt Johannes met een zachte, bijna droefgeestige hoofdbeweging, tot hem te komen). JOHANNES : Roept de Meester mij ? CHRISTUS : Waarom begint gij met een leugen ? JOHANNES : Ik beken mijn schuld. Meester, vergeef het mij. (Hij blijft wachten). CHRISTUS : En waarom veinst gij nu berouw ? JOHANNES : Het is zooals gij zegt. Zie, ik ga weer heen. CHRISTUS : Zoo is het goed, mijn kind. Kom nader, zet u nevens mij neder en vraag mij alles, wat gij te weten wenscht. Verberg mij volstrekt niets, van wat gij wilt vernemen. Want dat zou mij slechts dwingen vragen te stellen, ik, die u nu te antwoorden wensch. JOHANNES : Heer, hoe wist gij, dat ik ver langde tot u toe te komen? Weet gij alles? CHRISTUS: Ik zag het aan uwe houding; ik zag het aan uw stap; ik zag het aan het vragen van uw oogen en den plooival van uw kleed. Ja, ik weet alles, wat mij de Vader heeft geopenbaard. JOHANNES : En weet de Vader alles, ook alles wat u niet geopenbaard is? CHRISTUS : Uw lichamelijke oogen zien wat rond u lichamelijk is. Uw geestelijke oogen zien, wat rondom het lichamelijke is, het geestelijke. Verder kunt gij niet blikken. Welaan dan, ik ben het lichamelijke oog en ik ben het geestelijke oog. Maar wat de Vader meer ziet of kan zien, is mij niet geopenbaard. Die tot een vorm gevormd is, hij ziet het gevormde. Maar die tot geen vorm gevormd is, Hem is de oneindigheid. JOHANNES : Dus zal ik niets moeten worden om alles te weten? CHRISTUS : Alles zult gij moeten worden om alles te weten. Maar begin bij het begin en word niets. JOHANNES : Meester, dezen dag draag ik voor 't eerst dit kleed van turkoois laken. Een jonge vrouw naderde mij dezen morgen en vroeg mij het bruine boetekleed. Zij gaf mij dezen turkooisen mantel daarna. Ik sloeg hem om en spiegelde mij in een Egyptischen spiegel en ziende, dat de blauwe mantel mij en baste een paar maal diep. 't Bloed was den Rooie naar 't hoofd gestegen, zoodat 't verweerde gezicht haast purper van kleur leek. Dan plotseling week het bloed weer en een vreemde bleekheid maakte plaats voor de sterke kleur. De Bleeke was verschrikt op zij geschoven, nog meer naar den rand van den hooiberg en staarde angstig den ander aan. In de paar dagen dat ze samen zwierven, had hij al dikwijls de plotselinge driftbuien bij den Rooie op zien komen, doch nog nooit zoo hevig als nu. Toen een boer op den eersten dag van hun zwerftocht hen het erf af had gejaagd, had hij verbaasd gestaan over den drift van den Rooie, die bepaald den boer aangegre pen had, als niet de kettinghond dreigend naast zijn baas was gekomen. En terwijl de Bleeke nu verstomd zijn kameraad aan bleef kijken, ging door zijn hoofd de vraag, waarom de Rooie driftig was geworden nu hij, op diens verzoek nog wel, van Bet had verteld. De woede scheen langzaam te zakken bij den Rooie. Hij haalde ten minste een paar maal diep adem, richtte zich nog meer op in het hooi en zei dan dof voor zich heen: Staan op, dan gaan we door." Tijdens het korte samenzwerven had de Bleeke zich reeds geheel leeren schikken naar den sterken wil van den Rooie. Hij richtte zich ook nu zonder iets te zeggen op zijn knieën in het hooi en zocht zijn pakje kleeren op, dat hij in zijn rooie zak doek bij elkaar geknoopt had. De Rooie deed evenzoo en dan lieten ze zich, de Bleeke het eerst, voorzichtig omlaag, langs de leer, die tegen den hooiberg stond. Ssst, voor de hond" riep zacht de Rooie naar omlaag, voor hij zelf kwam. Toen ze samen op 't erf stonden, schoof de breede wolkbank, die langzaam bij den einder omhoog was gekomen, voor de maan en over 't heldere, verlichte sneeuwlandschap toog een nachtelijk duister. Voetje voor voetje zochten de zwervers hun weg, langs den achterkant van het erf, om over het weiland heen den vasten weg te bereiken.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl