Historisch Archief 1877-1940
18 Jan. '14. No. 1908
DE AMSTERDAMMER,, WEEKBLAD VQQ.R NEDERLAND
.3
Voor
eerste
PIANO'!
KUNSTSPEL en ELECTR: PIANO'S. VLEUGELSiüHET ADRES
B^-KESSELS'KON.FABRIEK. TILBURG
VRAAGT CATALOOUS - OOK TERMUNBETU1NG
Normaal-Ondcrkleeding
Prof. Dr. G
Fabrikanten
W.BengerSohne
StuttgaH
CANNES (Rivièra.)
HOTEL SUISSE.
QUARTIER DU CERCLE NAUTIQUE.
Hollandsen Familie Hotel. Zeer modern
ingericht. Appartem. met Bad en W. C.
Kamers met Kond- en TVarmwaterleiding.
Prosp. Intern. Verkeersbur., Amst., Raad
huisstraat 16 en Den Haag, Papestraat 5
of door den Eigenaar A. K E L I. E R.
niiiniinninnimnnnmnnimniiiininnmniinmmiinnmiiiiimii
goed stond en in de oogen der vrouw
lichamelijke liefde voor mij ontwarend,
wilde ik mij weer van het kleed ontdoen
en tot de vrouw zeide ik: Geef mij mijn
bruin boetekleed weder en neem uw kost
baar lazuur weefsel terug."
Draag den blauwen mantel, Johannes,"
antwoordde zij. Want zoo zijt gij schoon."
Geef mij mijn bruin boetekleed o vrouwe,"
zeide ik weder. Het is ijdelheid, deze blauwe
mantel en de Meester zal het gispen." Draag
den hemelsblauwen mantel Johannes," zeide
de vrouw.
De Meester zal u niet gispen. Want hij
heeft de schoonheid lief."
Toen behield ik het nieuwe gewaad en
den ganschen dag heb ik het gedragen. Een
ongekend gevoel van gelukzaligheid heb ik
er door verkregen. Het is mij of ik in een
stuk van den blauwen hemel gehuld ben.
Meester, is het waar, wat de jonge vrouw
zeide... Hebt gij de schoonheid lief ?
CHRISTUS : Mijn zoon, ik heb die schoon
heid lief, welke tot den Vader leidt.
JOHANNES: Is er nog een andere schoon
heid, Meester?
CHRISTUS: Zie naar de schaduw van den
olijfboom, waaronder wij gezeten zijn en
vergelijk haar met den boom zelf.
JOHANNES: De olijfboom is schoon, zoo
hij daar staat, vol beladen met rijpe vruchten
in het licht van de dalende zon. Maar de
schaduw, hoewel eenigszins den omtrek van
den boom weergevend, is slechts een
inhoudlooze vorm.
CHRISTUS : Zoo mijn kind is er een scha
duw, van de schoonheid die tot den Vader
voert. Zij heeft den vorm, maar zij mist het
wezen. Dit is de schoonheid, die de heidenen
liefhebben. Deze nu hebt gij te haten.
JOHANNES : Waarom bestaat de schaduw?
Waarom heeft het licht, dat zichzelf is, een
schaduw, die geen wezen, maar slechts de
ontkenning van een wezen is ?
CHRISTUS : Dit is van hetgeen de Vader
alleen moet weten. Wist ik het, mijn kind,
ik zou ook weten, waarom ik lijden moet.
JOHANNES : Ik meende Meesier, dat gij
wist waarom gij lijden moet. Was het niet
om de menschheid van haar lijden te ver
in inniinniiiiinniiiiiiiiiiiinniiiiniiiiiniiiiiiinnii minimin
De gloed die in het Noorden boven
Amsterdam hing, was sterker geworden,
nu de wolken het maanlicht ondervingen
en de stad was, als een lage, donkere vorm,
ver heen over het sneeuwlandschap, even
te onderscheiden.
Zwijgend gingen ze naast elkaar voort, de
voeten haast onhoorbaar neerkomend in de
dikke sneeuwlaag op den weg. De magere
Bleeke, 't hoofd omlaag, de hals zoo ver
mogelijk tusschen de opgetrokken schouders,
de handen diep in de zakken, was geheel
't type van den hongerigen, bloedarmen
zwerver, zooals hij daar moeilijk voortging,
't stijve, rechterbeen telkens bijtrekkend.
De Rooie, met een nprschen blik om zich
heen kijkend, zijn pakje goed meezwaaiend
aan de rechterhand, leek haast forsch naast
de smalle gestalte van den Bleeke.
De Bleeke keek onder het voortloopen
naar het donkere water waar ze langs
gingen, naar de ongerepte sneeuw op den
weg en de landen, naar den somber grijzen
hemel, maar in gedachten was hij steeds
op 't kamertje in de Pieter |acobstraat. Hij
zag Bet de toebereidselen maken voor zijn
ontvangst, zag haar het stijve beslag voor
de oliekoeken, in een aarden pan kloppen,
telkens een lepel van het deeg in de pot
met kokende olie op het fornuis brengen
en de gebakken bollen met een vork er
uit pikken om ze op een schaal te leggen.
Op zij van het fornuis zag hij de groote
trijpen leunstoel staan, zijn leunstoel, en
achter de tafel haar stoel. Hij zag de kopjes
op het theeblad, de beeldjes op den schoor
steen, alles tot in de kleinste bijzonderheden.
Hij zag 't zware lichaam van Bet, zooals
het daar bedrijvig voor het fornuis bewoog,
haast met liefde de oliebollen hanteerend
die zich op de schaal opstapelden, 't Was
of hij de weldoende warmte van het fornuis
al voelde en hij glimlachte gelukkig.
En plotseling, toen hij zich weer de wer
kelijkheid bewust werd en de Rooie naast
zich zag loopen, begreep hij niet, waarom
hij niet terstond van Haarlem naar huis was
gegaan, naar Bet; waarom hij zich door den
Rooie mee had laten tronen om over Leiden
Sokken welke zes maanden gedragen kunnen worden
ZIJN GOEDKOOPER
dan sokken welke na twee maanden versleten zijn.
Verlang daarom nog heden een half dozijn
AVIATA" GARANTIE SOKKEN
van Uwen leverancier.
" Pil d'Ecosse Fl. 4.25 en PI. 5.40
Merino 6.00
per half dozijn.
Utrechtsche Tricotage Fabriek
WICHER JANSEN, Utrecht
Ongelukken
Aansprakelijkheid
O CE A M
EOKIN 151 - AMSTERDAM
Ziekten
Automobiel
nuiliiiMiiumn
iiminiimi iiininm m mi mm iiiiimiimnmmmii .mm imiinmm mimiiin
Zij is tijdelijk, zooals uw pyramiden, zooals
uw tempel.
JOHANNES : Zie meester, ik zit neer aan
uwe voeten en luister naar uw woord. En
ik hoor uw zuivere stem, die klinkt als een
harpklank. Eeuwige wijsheid is in uw woord.
Is het woord van eeuwige wijsheid, de
hoogste aardsche schoonheid ?
CHRISTUS : Mijn wijsheid is voor het ge
slacht der menschenkinderen. Zij zal duren
zoolang het menschengeslacht de aarde be
woont. Maar het menschengeslacht is niet
eeuwig, zoo min als de aarde, waarop het
is geplant.
JOHANNES : Dus is het woord van wijsheid,
de hoogste aardsche schoonheid ?
CHRISTUS : Wat de gedachte schept, keert
tot de gedachte weer.
JOHANNES : En de gedachte, waaruit ont
staat zij ?
CHRISTUS : De gedachte ontstaat uit den
geest.
JOHANNES: Dus is de geest, de hoogste
aardsche schoonheid ?
CHRISTUS : Zij is de schoonheid Gods.
JOHANNES : Heeft de geest geenerlei vorm?
CHRISTUS : Zijt gij, mijn kind, niet gelijk
ik, naar den geest en naar den vorm het
evenbeeld Gods?
JOHANNES : Dus ben ik, meester, is dit mijn
lichaam de hoogste, aardsche schoonheid ?
CHRISTUS: In zooverre als gij den Vader
naar den geest gelijkt, in zooverre is uw
lichaam een vorm der hoogste schoonheid,
zoowel van de vergankelijke schoonheid der
lichamelijke aarde als van de eeuwige
schoonheid des onvergankelijken hemels.
JOHANNES : Zie, meester. Ik heb het hemels
blauwe kleed, dat de jonge vrouw mij gaf,
afgelegd. Zie, geheel naakt sta ik, alleenlijk
gehuld in het purpergouden licht van de
ondergaande zon. Want ik wil trachten
voortaan zondeloos te zijn en den Vader
nabij te komen. Waarlijk nu voel ik de
zonde van de eerste menschen, toen zij zich
gewaden maakten van bladeren.
CHRISTUS: Voorwaar, gij zijt schoon, jon
geling, zooals gij daar staat. Maar zoo gij
ook het kleed der zonde liet vallen, het
hemelsblauwe kleed, dat den schijn van het
blauw des hemels had, nochtans draagt uw
naakte lichaam de bekleeding des vleesches.
En niet zondeloos zult gij kunnen zijn, niet
van eeuwige schoonheid, voor ook de vorm
uws lichaams, een geestelijke zal zijn ge
worden.
JOHANNES: Meester, zal ik die hoogste
aardsche schoonheid eens aanschouwen ?
CHRISTUS: Wacht af in gelatenheid. Voor
waar ik zegge u, eens zult gij opzien tot
een kruis, waaraan een naakte mensch zal
hangen, die al zonden geboet heeft. Om
zijn hoofd zult gij een rossen schijn zien
en om zijn romp en om zijn ledematen
zooals nu de schijn, die rondom uw lichaam
straalt. Zie tot hem op en herinner u deze
stonde. Want gij zult dan de hoogste aard
sche schoonheid zien.
JOHANNES: Mij huivert, Meester. Is zij
lossen en den weg tot de eeuwige zaligheid
te wijzen, den weg naar het land, waar geen
schaduw is. Waar alles schoonheid is?
CHRISTUS: Mijn zoon, het is wél gesproken.
Zózeide ik het en zoo weet ik het.
Maar het weten van den Vader is een ander
weten, dan dat van den zoon. Mijn weten
heeft grenzen, dus een vorm. Maar zijn weten
is grenzeloos en kent geen vormen.
JOHANNES: Dus de hoogste schoonheid is
die, welke geen vorm meer kent ?
CHRISTUS: Alle schoonheid is een pogen
het eeuwige wezen te naderen. Menschen
kunnen dat slechts door vergankelijke vormen
te kiezen.
JOHANNES : Dus komt degeen de goddelijke
schoonheid het meest nabij, die de schoon
heid kleedt in haar meest eeuwigen vorm ?
CHRISTUS : Mijn kind, ja, zoo is het bij de
menschen.
JOHANNES: De Egyptenaren bouwen pyra
miden en sphinxen en obelisken. Zij zijn
gemaakt van steenen, die duizenden jaren oud
zijn en nog duizenden jaren zullen bestaan.
Is dit dan de hoogste aardsche schoonheid?
CHRISTUS : Zij zijn als schaduwen, hun
wrochtsels, mijn leerling. De steen is ont
staan uit vuur en wat het vuur baart, zal
het vuur vernietigen. Alles keert weer tot
zichzelf. En zoo zal ik, die door den Vader
gebaard ben, weder tot den Vader
wederkeeren.
JOHANNES : Aanschouwt ginds den heili
gen tempel. Hij is aan den Vader gewijd.
Hij is schoon van lijn, van vorm, van
bekleedsel en van inhoud. Is dit dan de hoogste
aardsche schoonheid ?
CHRISTUS : Ik aanschouw, mijn jongere.
Voorwaar ik zeg u, eens zal van dien tempel
zelfs de heuchenis verloren zijn. Zijn ver
nietiging begon met den eersten steen, die
gelegd werd door een man, die een zonde
gedaan had. Wat uit de zonde geboren is,
keert tot de zonde weer. Alle zonde is ver
nietiging.
JOHANNES: Heer, gij zeidet mij eens, dat
alleen de Schepper vernietigen kan. Hoe nu,
zou de zondaar daarin den Vader nabij
kunnen komen ?
CHRISTUS: De Vader kan vernietigen in
werkelijkheid. Hem eigen is het wezen der
vernietiging. De mensch kan slechts ver
nietigen in schijn. Hem eigen is de schaduw
der vernietiging.
JOHANNES: Meester, luister: Ginder komen
de maaisters zingend huiswaarts van het
korenveld. Hoe schoon klinkt haar lied in
den komenden avond. Is dit, haar lied, de
hoogste schoonheid ?
CHRISTUS : Waarjijk ik luister. Het is een
zoete muziek.
JOHANNES: Haar zang drijft vormloos in
de avondlucht als de geur, die opstijgt uit
het hooiland. Is de muziek, de vormlooze,
de hoogste aardsche schoonheid ?
CHRISTUS: Ook de muziek mijn kind, heeft
een vorm, als de geur, die opstijgt uit het
hooiland, ook al zien uw oogen haar vorm
niet. Zij duurt niet langer dan haar geluid.
te loopen. 't Speet hem, dat hij twee dagen
geleden, toen hij pas uit de gevangenis kwam,
zich over had laten halen om een borrel
met den Rooie te koopen.
Hij was 's morgens om half tien losge
laten, na zijn anderhalf jaar zitten en stond
met wat geld en een bundeltje kleeren als
een verschrikt dier voor den gevangenis
koepel van Haarlem. Hij had aldoor gesuk
keld en gehoest in zijn cel en de scherpe
winterlucht verdoofde zijn denken als jenever.
Zijn oogen waren gewend aan het
gevangenislicht, dat slechts zwaar getemperd door
dik matglas kwam en de sterke dag, die als
een vloedgolf op hem viel, deed zijn zwakke
knieën onder hem beven. En 't was hem of
een stem uit den hemel sprak, toen de Rooie
naast hem kwam staan en zei: Zoo, broertje,
bè-je ook uit logeere geweest? Nou, kijk
maar niet zoo bleu, we gaan er same eentje
pakke, hoor. Ik ben zelf ook nog geen vijf
minuten uit mijn hotel. Watha-je uitgehaald?"
De Bleeke maakte een omzichtig-graaiende
beweging met zijn rechterhand. Nog wat
begrave erreges?" vroeg de ander hem.
De Bleeke schudde het hoofd. Zeker geen
tijd voor gehad hè? Lang gezete?" infor
meerde de Rooie verder. Achttien maan
den," lichtte de Bleeke hem in en da
stapten ze samen langzaam van de gevan
genis weg, de richting van de stad uit.
Hierzoo," zei de Rooie eensklaps, voor
een nietig kroegje staan blijvend. Hierzoo,
hier motten we eerst een opknappertje heb
ben." Hij ging naar binnen, met den Bleeke
willoos achter zich aan en warmde zich de
handen aan de roodstaande kachel, midden
in 't bedompte, lage kroegje, onderwijl
volk" roepend.
Een dikke vrouw schommelde van achter
vandaan, een laag deurtje door naar het
buffet en nam de twee mannen
wantrouwendonderzoekend op. Wat motte jullie?" vroeg
ze zoo onvriendelijk ze kon. We motte
jenever," barstte de Rooie meteen uit, z
hard dat de Bleeke onwillekeurig op zij schoof.
Ja!" dreigde de Rooie. Jenever ! en gauw
wat. Kijk ons nou maar es goed an, we
kommen uit de bajes. Hij voor z'n lange
vingers en ik voor m'n lange mes. Vooruit!
twee klare."
De vrouw mopperde nog even in zich
zelf, maar schonk toch twee glazen jenever
in, die meteen leeggedronken werden; de
Rooie met n teug de drank naar binnen
zwelgend, de Bleeke met bevende vingers
't glas aan den mond brengend, voelend hoe
het vocht brandend omlaag door den slok
darm liep.
Drie borrels dronken ze elk en dan knoopte
de Rooie de punt van zijn zakdoek los, haalde
er een gulden uit en wierp 't geldstuk op
tafel. Wat hij terugkreeg, knoopte hij weer
in de zakdoek en dan liep hij 't caféuit zonder
een woord te zeggen, met den Bleeke achter
zich aan. Toen ze buiten stonden, was de
Rooie zijn kameraad gaan bepraten om mee te
gaan over Leiden. Ze hadden zoo lang vast ge
zeten, dat ze een uitstapje wel noodig hadden.
Dat was goed voor de stijve beenen. De
Bleeke liet zich eindelijk voor het plan win
nen, op voorwaarde dat ze Oudejaarsavond
beslist in Amsterdam zouden zijn, en zoo
gingen ze op weg.
De Rooie klaar om bij de minste aanlei
ding zijn woede omhoog te laten komen en
iemand voor den grond te slaan, of zijn
nieuw-gekocht scheemes te trekken. De Bleeke
willoos mee-sjokkend, nu eens bête-lachend
om den bruten Rooie, dan weer verstomd
kijkend naar diens intense woede. De Bleeke
was het groote stads-dier, die haast bang
was voor het zwerven buiten en liever van
honger en kou om wou komen op een zol
derkamertje in een van zijn stegen, dan
lekker warm te liggen in een hooiberg
buiten, de maag vol van het
bijeengeschooide eten. En als de Rooie met groote
passen voortliep langs de landwegen, de
longen vol adem zoog en uit pure overdaad
van levenslust, steenen wierp naar de
porceleinen kapjes op de telefoonpalen, dan
sjokte de Bleeke er i n elkaar gebogen achter
aan, zwakjes lachend. Met in zijn verbeelding
zijn steeg en het kamertje van Bet voor zich.
Toen de Bleeke voor 't eerste over Bet
was gaan praten, had de Rooie onverschillig
toegeluisterd. Dan was hij meer oplettend
N. 7. ÏERSTI NIDEBL. fABBIEIM ASBÉSTCKMÜITPLiTKN
nartinit".MAETINITPLATEÏf zfln:
brand-, trek- en
krimpTrQ.
Vraag* prjjzen en mon«ter«.
A HU E S:
CruqiuBweg 118, Amsterdam.
GRANDS VINS DE CHAMPAGNt
Perrier-Jouet
". *. . pernay.
Coricefsiomiaires,
Sauter & Polis,Maastricht.
BOUWT TE HUNSPEET.
Mooie boschrijke terreinen.
Spoor, Tram, Electrisch licht, Telephoon.
Inlichtingen M.ij DE VELUWE", Nunspeet.
..... mum ........ u ....... umi ........ in ....... immuun ....... mm ........ u
zoo smartelijk?
CHRISTUS: Ook zij is slechtsi schaduw.
Zij zullen het lichaam afnemen en wikkelen
in doeken en nederleggen in de groeve.
Daaruit zal het opstijgen en nu geheel geest
geworden, weerkeeren tot den Vader. Dit is
de eeuwige schoonheid. Dit, mijn kind, is
niet de schaduw, maar het wezen...
Aug. '13.
BERNARD CANTER
* *
Ingezonden
Het Chicagosche tempo
De klachten van den heer H. over dit
onderwerp heb ik gelezen en beklaag dezen
heer diep dat hij .in de Amerikaansche
industrie verzeild geraakt was. Evenmin als
iemand met aanleg voor den zeevaart op
een kadaster thuis behoort of een confiseur
in een ijzergieterij, even behoort de heer H.
thuis in de industrie in Amerika.
Mag ik even opmerken, teneinde de mis
schien beangstigde lezer gerust te stellen,
dat ik mij in het Chicagosche tempo heel wél
heb gevoeld. Maanden aaneen heb ik er als
monteur medegewerkt en heb het zoo bui
tengewoon op prijs gesteld dat de aanjager"
mij heeft doen inzien dat men met methodisch
werk veel meer bereiken kan dan zonder
dat, dat ik het thans als een voorrecht be
schouw mijn eigen onderschikten te mogen
wijzen op betere methodes. Sommigen kunnen
hier niet tegen. Ik heb een
beroepsziekenoppasser in dienst gehad en deze man is
thans weer ziekenoppasser omdat hij zich
daar wél bij vond en bij ons in het bedrijf
in tempo moest blijven. Menschen die geen
tempo kennen zijn evengoed als anderen, maar
moeten niet over tempo spreken.
Wanneer ik beweer dat de Amerikaansche
werkman opgewekter is en trotscher op zijn
werk dan de Europeesche, doe ik dat uit
ondervinding. t)e sociale toestand van den
ouderdomsgrens enz. vindt zijn oorzaak
mijns inziens geheel in het land. leder
werkman en vooral vaklieden nemen in de
zomerhitte vier maanden vacantie, nemen
eenvoudig ontslag omdat ze weten dat zij
als vaklieden slechts een dag noodig hebben
om na de zomerhitte weer aan het werk te
gaan. De werkman verdient er genoeg om
zich een vacantie te permitteeren. Dat de
fabrieken hierdoor 's zomers gefopt worden
is logisch en even vanzelf sprekend is het
dat het de fabrieken nimmer te duur is
werklieden door machines te vervangen of
door machinaal werkende menschen als op
de Armour werken. Dat is natuurlijk in som
mige industrieën een strop voor de werklui ;
de ouderdomsgrens wordt in het leven ge
roepen doordat de fabrieken ieder najaar in
September volop keus hebben tusschen alle
van vacantie terugkomende werklui. Wie
neemt een oude man als hij een jonge kracht
krijgen kan?
De indruk welke de stukken van den heer
iminiiiimiinnimiiimiiiiimmiminmiimiiinmiiiiiiiiiiniinminiiii
geworden, al zette hij een stuursch gezicht
bij de verhalen. De Rooie had dan toch
wel iets van een gemis gevoeld, want zijn
leven kende niet n zachte, zorgzame hand,
kende niet anders dan hooibergen en
slaapkotten, vol ongedierte. Toch verlangde hij
niet naar een verzorging, als waarvan de
Bleeke vertelde, ook al omdat hij ze niet
kende. Maar hij begreep dat 't iets was, dat
die ander had en hij niet en dat maakte
hem vol dierlijke afgunst, 't Eenige wat hij
wilde op die oogenblikken was den ander
den kop in slaan en zelf naar de vrouw te
gaan om te zien wat er nou wel waar was
van al die verhalen en of 't «ou wel iets
te beteekenen had, zoo'n verzorging...
Ze sjokten samen nog steeds den Amstel
langs, bocht na bocht, de Bleeke met het
hoofd omlaag, soezend over Bet en de
thuiskomst. Amsterdam naderde, de
lichtgloed er boven werd sterker en enkele
torenspitsen waren reeds te onderkennen
tegen de donker grijze lucht. Zwijgend zetten
ze de voete in de dikken sneeuwlaag.
Er warrelden een paar dikke vlokken naar
omlaag en meteen daarop viel de sneeuw,
zwaar en dicht; zódicht dat de beide
zwervers geen nieter voor zich uit konden
zien. Bij mekaar blijve," waarschuwde de
Rooie, en de weg houden, anders verzuipe
we nog."
Dicht bij elkaar gingen ze voort, langzaam,
steeds oplettend of ze niet van den
ondergesneeuwden weg raakten. De sneeuw kwam
gestadig neer, in zware vlokken vallend
op hoofd, rug en schouders en die dekkend
met een dikke laag. De Rooie streek af en
toe driftig de vlokken van zijn knevel.
Ze waren weer bij een bocht gekomen,
maar de Bleeke liep nog in gedachten voort,
onbewust van de sneeuw en den weg waar
hij ging. Hij botste zwaar tegen den Rooie
aan, die met een vloek hem op zij duwde. Kijk
waar je loopt, suffert, of wou je mijn soms
in "de Amstel hebbe?" beet hij den Bleeke
toe. De Bleeke, opgeschrikt uit zijn gemijmer,
glimlachte flauwtjes. Hij voelde zich doodop
van de dagen zwerven en 't was alleen het
verlangen naar zijn steeg, dat hem de kracht
DEUUNAY BELLEVILLE
AUTOMOBIELEN.
Hoofd-Agent voor Nederland:
J. LEONARD LAHB,
s5ta.dlioiiderük:a.cle,
AMSTERDAM.
iimiinimiiniiiinnmiiiiiimmiiimmiimmnnmiiiinmiinminiiinii
H. op mij maakten waren dat de heer H. in
de Amerikaansche industrie ongelukkiger
wijze verdwaald was. Hoe onbeholpen heeft
hij gesolliciteerd, volgens zijn eigen schets,
met aanbevelingsbrieven, tien minuten lang,
op de kantoren van verschillende
industrieelen; hoe komisch moet dat iemand op
vallen die weet dat aanbevelingsbrieven
niets gelden daar in dat land waar everyone
has his chance" en men zich slechts houdt
aan een ja of neen knik op de eerste vraag
naar een positie.
Ik heb de American System" bewonderd,
heb er oneindig respekt voor gekregen en
zou wenschen dat de Europeesche handel
en industrie aldus waren. Wat zouden er
dan echter een reusachtige massa menschen
a la heer H. tot het besef komen dat zij niet
in den handel thuis behooren. Het zijn zij die
geen tempo en overhaasten onderscheiden
en het haast u langzaam" alleen van hooren
zeggen kennen.
Nijmegen J. F. MOUNIER
? * *
Tentoonstellingen en Veilingen
DE KUNSTHANDEL SCHÜLLER EN
EISENLOEFFEL, AMSTERDAM, Rokin 56 zal op
19 Januari eene tentoonstelling openen van
origineele etsen van buitenlandsche meesters,
waaronder\an: Felix Buhot, Radolphe
Bresdin, Aug. Lepere, E. S. L u m
sden, Mortimer Me n p es, Anders
Z o r n, e.a.
* * *
Inhoud van Tijdschriften
De Ploeg, no. 7: Prijsvragen. Franc.ois
Pauwels, Afscheid (gedicht). W. J.
Steenhoff, Beeldende kunst (Geïll.). Frans
Cpenen, Letterkundig overzicht. F. H.
Fischer, Het Eudinger Jodenspel. Kees
Meyer, Nieuws van overal. L. Simons,
Tooneelbespiegelingen.
De Samenwerking, afl. 3: Daan van der
Zee, Weer Kerstnacht. C. Verwey, Het
Sociale vraagstuk en het Socialisme. Dr.
H. W. Ph. E. v d. Bergh van Eysinga,
Theologie (vervolg). Enka, Johannes de
Dooper. Daan van der Zee, De practische
beteekenis van het Christen-Socialisme.
Vragen van den Dag, ah', l: Lize
Deutmann, De opleiding van den arts en de
occulte wetenschappen. Dr. H. Blink,
De ontwikkeling van het grondbezit en
boerenleven in Engeland in verband met de
landpolitiek van Lloyd George. Het
vizioen van Willem omtrent Pieter den
Ploeger. Dr. A. J. C. Snijders, Sociale
beginselen in de natuur. Gen. Maj. A.
N. J. Fabius, Een Levensboek. H. W.
Heuvel, Over Pinus Sylvestris Van maand
tot maand.
Nieuw Vrouwenleven, no. l: Vroolijkheid.
E. J. de M. v. H-, Kleine Frans en anderen.
Arne Garborgi Betty Paoli.
Cosmopolitische Caramels.
Vrouwenkiesrechtbladen. enz.
inniiiiiinmiiiinnmiiinmiiniimmimiiiimiiiimiiinmiiiiimmnnii
gaf, nog langer het eene been voor het
andere te zetten op den eindeloozen weg
met de dikke sneeuw, die het gaan zoo
moeilijk maakte.
't Zal mijn benieuwen of Bet de
smolbollen klaar het," sprak hij haast voor zich
zelf heen, de oogen richtend naar waar
Amsterdam moest zijn. Als jij nog maar
een slaapstee open vindt," zei hij dan tot
den Rooie.
In den Rooie, die weer met'diepen afgunst
't onbegrepen voorrecht van den ander
voelde, vloog een ongekende woede omhoog.
Hij liet zijn pakje uit de rechterhand vallen
en met het gansene lichaam meezwaaiend
om kracht te zetten, sloeg hij den Bleeke
met de gebalde vuist vlak voor den mond.
De Bleeke gaf een schreeuw van pijn en
dan .viel het uitgeputte lichaam dof in de
sneeuw neer, 't hoofd achterover.
Terwijl de Rooie, zwaar ademend, zijn
pakje uit de! sneeuw opzocht en vloekend
verder ging, zag de Bleeke de Pieter
JacobStraat. Hij zag in den kouden sneeuwavond
de paar kleine verlichte venstertjes van de
snoepvrouw en den kruidenierswinkel. Ver
derop schuurde het uithangbord van de
Blauwe Zwaan langzaam heen en weer in
t stille, smalle straatje. Met zijn stijve, koude
beenen klom hij 't steile trapje naar Bets
woning op. Boven duwde hij de wrakke
deur open en daar stond Bet voor het
gloeiende fornuis... Verschrikt keerde zij
zich om en liet van verbazing de vork uit
haar handen vallen... Jezes, Willem..."
Meteen kwam ze naar hem toe. Maar vreemd,
't was of de lamp uitging... of 't fornuis
uitgebrand was... Bet was weg... 't Was
koud. Hij stond in den regen op den steiger
weer als opperman... Nou ging ie de bajes
in... Twee veldwachters naast hem... Rooie
Bert... Daar gloeide het fornuis weer...
Bet... Een blijvende donkerte kwam.
Den volgenden ochtend, Nieuwjaarsdag,
vond een boer hem liggen, blijkbaar dood
gevroren. Hij tilde het stijve lichaam met
inspanning van alle krachten op zijn kar en
reed het naar Amsterdam, naar het
BinnenGasthuis.