De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 25 januari pagina 1

25 januari 1914 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N". 1909 Zondag 25 Januari AÜ.19J4 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING Abonnement per 3 maanden / 1.65 Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail , 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar 0.125 UITGEVERS: VAN HOLKEMA 6 WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Advertentiën van 1?5 regels /1.25, elke regel meer . . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel Reclames, per regel ?0.25 .0.30 ,0.40 INHOUD Blz. l: En Attendant.". Kroniek: De Boeren en de Staking. J. van Hettinga Tromp: Directeuren van Ge meentebedrijven. Just Havelaar over boeken van Ch. Bischoff. 2: Feuil leton naar Conan Doyle. 3: Alb. Plasschaert over Tholen, Akkeringa. J. Terwey over Hodler e.a. 5: J. H. Rössing: Tooneelspeelsters. v. d. H.-J.: Uit een Dagboek. Allegra. E. Hei mans : Gele-koortsmuggen. 6: Prof. dr. J. J. Salverda de Grave: Bernardin de St. Pierre. Matthijs Vermeulen: Röntgens Agnete. 7: Picquart. Rinke Tolman: Waling Dijkstra. Dr. P. van Olst: Onderzeebooten. Charivarius : Jan Ligthart. 8 : Charivari. 9: Fin. Kroniek door v. d. M. W : Italië's fin. toestand door v. d. S. Herman Hana: Uw Ideaal. Planimetrisch Puzzle. Ingez.: Benthem contra 't Hooft over zeeschepen. // : Schaakspel door R. J. Loman. Damspel door J. de Haas. Teekening Joh. Braakensiek: de Watervoorziening. Bijvoegsel: Teekening Johan Braaken siek: Wilhelm Provocateur. HIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMMIIII EN ATTENDANT... In Amsterdam bestaan verscheidene liefdadige genootschappen, inrichtingen voor kostelooze behandeling van zieken, tehuizen voor dakloozen, toevluchten voor hongerigen. Zij hebben hun eereleden en dames-patronessen, hun bestu ren en bestuurtjes, ieder met een voorzitter en een penningmeester of penningmees teres, zij zijn neutraal of leven voor en door een kerkgenootschap. Zij worden beheerd door bijna altijd welmeenende, soms voor het leed van den naaste wer kelijk gevoelige personen. Want met het bestuurslidmaatschap erft in die welda dige kringen van weigestelden ook de gevoeligheid wel over, die anders bij jjhilanthropen een zeldzame erfenis is. Al deze armoed-genootschappen nu der... weldoorvoeden hebben op tijd hun moeilijkheden, hun debets, hun werkver gaderingen, hun feestelijke nabroodjes, zelfs hun uitbreidingen en hun jubilea. De Toevlugt der Behoeftigen" op de Passeerdergracht te Amsterdam bestaat 70 jaar, en dezer dagen heeft daarvan een Album kond gedaan, dat in het materieele welwillend" geleverd werd door met name genoemden papierhandelaar, clichémaker en drukfter, en welwillend" geredigeerd op illustraties, die met wel willende" toestemming van Steinlen prince, que fais-tu dans cette galèrei? uit zijn oeuvre waren overgenomen. Nu zijn Steinlens teekeningen uit zijn besten tijd in 't Album gedeeltelijk gereprodu ceerd van een grootschen, de burger maatschappij hatenden geest doortrokken, weshalve Jhr. Jan Feith ze dan ook op de hem eigene manier met zijne litera tuur heeft aangepast aan de psyche der Amsterdamsche weldadigen, welke psyche bewerkt moet worden, wil de directrice van het Toevlugt met het uitreiken van porties voedsel" en het verstrekken van nachtverblijf" kunnen doorgaan. Wij zagen in dit Album de bekende plaat: La République, soep scheppend voor de hongerigen, waarboven Steinlen zelf met pootige letters schreef: EN ATTENDANT! En attendant wat? Welk is hierop wel uw antwoord, rustige regenten van hofjes en gezaglievende bestuurderen van toevluchten ? En atten dant ... Wat droomde Steinlen dan toch als dat andere, dat grootere, waardoor dit storten van 'n beetje soep in de nappen der verkleumde ellendigen zou onnoodig worden ? Het Album zegt: V> EN ATTENDANT" Steinlen geeft mér dan een gewone illustratie op een geval, dat hij zag. Draagt niet de soep-uitdeelster de Phrygische muts ? is ze niet de Fransche Republiek zelve? Toch is de teekening niet minder geschikt, om te dienen voor het goede doel, dat de Toevlugt" beoogt. Dagelijks is hier voor de armsten voeding en slaapgelegenheid te vinden. Men heeft den zwervers op straat slechts een bonnetje te geven voor een warm maal, of voor nacht-logies. Neen, niemand behoeft hierin Amster dam te verhongeren; niemand behoeft meer in den winternacht buiten te slapen. Deze bonnetjes kosten slechts enkele centen; en niettemin moeten de warme porties, boonen met vleesch voor n stuiver, smakelijk en royaal zijn; en het bed voor tien cent zindelijk en warm... Reeds zeventig jaarschepte men in de Toevlugt" aan de Passeerdergracht de porties op voor de hongerigen; hield men er eiken nacht de bedden gereed voor de dakloozen. Zal men de Toevlugt" voldoende steunen, om het ook in de volgende zeventig jaar tot dezelfde weldaden in staat te stellen ? En attendant... Weldadige instellingen als deze wach ten altijd weer op uwe gaven. Ziedaar dus water wordt van Steinlens EN ATTENDANT, in den klank waarvan de stormklok luidt van zijn révolution sociale... En attendant" ... uwe weldadige pen ningen dus!, opdat de Toevlugt" nog in de volgende zeventig jaren tot dezelfde weldaden in staat is. God verhoede het. Niet dat gij, goede lezer, er geld aan geeft want dat zullen wij voprloopig, en attendant, wel moeten doen, in 't gezicht van de ellende , maar dat armenzorg en bedeeling en bonnetjes nog zeventig jaren noodig zullen zijn. En toch is dit de geest van de armenzorg, door dit Album zeer goed begrepen, de geest van betrekkelijke zelf tevredenheid. Ware die geest een andere, een betere, ware hij aldus, dat hij zich op dezen Steinlen van den Chambard socialiste (dit woord is kiesheidshalve uit 't Album weggehouden) beroepen mocht, hij plaatste in den gevel van zijn toevluchten: Werkt aan onze vernie tiging." D. w. z. werkt aan onze overbodigheid. Werkt mee aan de tot stcndkoming van een wetgeving waardoor geen regenten en bedeelingen en slaapplaat sen-als-aalmoes meer noodig en denk baar zijn. *** Maar is het dan niet in de orde der dingen, en dus in het góde bestel dezer wereld, dat uit het goud der en attendants, en van andere nog ongevormde meeningen, de munt geslagen wordt van de meer alledaagsche idealen? Ver derop in dit blad heeft de heer Hana er een vers over, dat al even pessimis tisch klinkt als dit al te droeve betoog. Zie den heer K. Terlaan burgemeester worden van Zaandam en in die overheidsqualiteit weldra de zoo vurig bestreden kapitalistische orde, door hem reeds genoemd het algemeen belang", ver dedigen, met op zijn lippen dat is dan tenminste te verwachten? het Steinlensche en attendant" Hoelang zwerven zulke woorden op lippen, die in naam des Konings spreken, en blijven er hun eigen klank houden? Vinden wij dan, dat de heer Terlaan niet burgemeester van Zaandam moest wezen? Het is ons verre. Beter hij aan het hoofd van zijn geestverwante meer derheid in den Raad dan iemand, die die meerderheid niet vertegenwoordigt. De geest echter, waarin zulke nieuwig heden hare intrede doen, is een geest van aanpassing, het zij gezegd met het zachtste woord. In het officieel orgaan van 'sheeren Terlaans partij leest men tegenwoordig telkens de oproepen van wege de politie om opsporing van den een of anderen ellendige, die volgens de leer der meer wetenschappelijke partijgenooten de behandeling, welke hem bij de Justitie wacht, niet verdient, terwijl hij er ook geen nut van trekt. Nog on langs vroeg dat blad naar de herkomst van een kistje, waarin gevonden was het lijkje van een kind, dat onverlangd geboren werd Wij zouden er liever voor passen aan het gruwelijke, dat men zich denken kan als voorafgaande aan zoo'n kinderworging, nog den Justitieelen gruwel toe te voegen, die op de vondst van de moeder te volgen pleegt. Wat zal men echter een krant hard val len, die en attendant aan de maat schappelijke orde zich aanpast, nu alles zich zoekt aan te passen? Hoe zou men 't bovendien willen doen, nu de heer Terlaan als hulpofficier van justitie ver plicht kan wezen zulke moeders op te sporen en ze in handen te leveren eener Rechterlijke Macht waarvan het beste, dat wij hopen kunnen zou wezen, dat ook zij veranderen" wil, een bétje, en attendant? Kom! met Schapers woorden: Wo alles liebt kan derjudex allein nicht hassen. KRONIEK DE AFRIKAANSCHE BOEREN EN DE WERKSTAKING Men zou wel eens willen weten, of er hier te lande nog menschen zijn, die soms aan de Zuid-Afrikaansche Boeren denken. En als zij er aan denken, hoe zij er aan denken, nu een Boerenregeering, met nie mand minder dan de Held Botha aan het hoofd en niet zonder daadwerkelijke hulp van ettelijke Boeren-commando's, een op zichzelf geenszins onredelijke werkstaking in letterlijken zin neergeslagen heeft Men zou, zeg ik, wel eens willen weten, of ook hier de Boerenvrienden, gelijk in Engeland, het beschamende van dit geval beseffen voor menigeen hunner, die in deze dingen al te zeer aan idealisme geloofde. Een vijftien jaar geleden werden de Boeren hier eigenlijk als zooveel Vrijheidshelden geëerd. Een Vrijheidsheld nu is iemand, die welvaart, gezin en leven over heeft voor het ideaal goed der vrijheid van dat andere ideale goed, zijn vaderland. Zooiets zien wij graag. Het beteekent de heerschappij van den geest over de stof, de zegepraal van ideale eenheid boven stoffelijke afzonderlijk heid, in laatste instantie: onveranderlijkheid en eeuwigheid boven het sterfelijke en leeg wisselende. Om niet zoo licht na te speuren redenen zien wij dat graag. Maar wij moeten ons wachten het te spoedig en te veel te willen zien. En vooral ons hoeden voor de meening, dat een opofferend vaderlander daarom ook in 't algemeen een edelmoedig, hooggeestig mensen zou zijn. In den tegenwoordigen tijd is de idee vaderland en nationale onafhankelijkheid zoo zeer in waarde en geestelijken inhoud gedaald, dat men zelfs bijna het tegendeel mag aannemen van hen, die er nog zoo bijzonder werk van maken als de Boeren deden. Nu dezen het zelf veer redelijk wél hebben, blijken zij doof en blind voor andere vrijheidsklachten en steunen, zonder eenige idealiteit, met alle macht dejohannesburgsche Randmagnaten'', om wier wil en door wier toedoen zij thans een Engelsche kolonie zijn. Hun eigen vrijheidsbegeeren was dan ook een heel ander geval! Zoo oordeelden eveneens de oude Hol landers, onze vaderen, toen zij, nog gloeiend van vrtjhridskooris, zich lustig er toe zetten al die heidensche volken in den Indischen archipel te onderwerpen Zoo oordeelen wij nog heden ten dage, als wij, onze bevrij ding uit het Fransche Juk" vierende, de schuchtere onaf hankelijkheids-be wegingen op Java, scherp afkeurend, tegengaan. Dat is alles zeer menschelijk, doch men moet het maar beseffen en liever de zaken bij hun (leelijken) naam noemen. Misschien doen de Boeren dat ook wel, als zij onder elkaar zijn. In dat geval mogen wij hen weer achten. Cynisme is toch vaak beter dan sentimenteel zelfbedrog, dat het gruwlijkst egoïsme niet buitensluit. En eerlijk heid tegenover zichzelf dient een mensch bovenal aan te kweeken. * * * * * * Naar aanleiding van het water-debat De afloop van het debat in den Amsterdamschen Gemeenteraad over de water voorziening heeft weer eens een zwakke stee van het vigeerende stelsel van gemeentebeheer bloot gelegd, waarop ik meen dat de aandacht dient gevestigd te worden, opdat versterking daar ter plaatse kunne ge schieden. De door den Gemeenteraad benoemden Directeur der Waterleidingen heeft over de wijze, waarop z. i. spoedig in den dreigenden waternood moet worden voor zien, voorstellen gedaan aan Burgemeester en Wethouders. Dit College diende een voor dracht in bij den Raad, strekkende tot het nemen van maatregelen overeenkomstig de inzichten en de plannen van den Directeur. Die voordracht werd verworpen. Wat moet nu het gevolg zijn van die verwerping? Natuurlijk, dat de Directeur heengaat, hoort men wel zeggen. Is dat zoo natuurlijk? Het Handelsblad heeft dienaangaande de meening gevraagd van den Directeur zelf. En wat bleekteen? De Directeur dacht er niet aan, zijn ontslag te vragen. Ik ben ambtenaar, zei hij. Als zoodanig heb ik slechts uit te voeren wat men mij opdraagt. Het Gemeentebestuur heeft maar te zeggen hoe hij de waterj voorziening hebben wü, ik moet en zabmij l daarnaar gedragen. Niet een voorstel vrn ! den Directeur is verworpen, doch een voor stel van B. en W. De Directeur kan geen voorstellen doen aan den Raad; de Raad heeft alleen met B. en W. te maken en dat j College is tegenover hem en de burgerij l verantwoordelijk. l Dit standpunt is onmiskenbaar volkomen in overeenstemming met de regelen, door den Raad zelf gesteld. Het beheer en bestuur, de regeling van n het toezicht op den dienst" is volgens art. l der betreffende verordening opgedragen aan Burgemeester en Wethouders, daarin bijgestaan door een vaste commissie uit den Raad. Voorts zegt art. 2 wel dat aan hetihoofd van den dienst een directeur geplaatst is, doch aan hem is niet anders opgedragen dan de regeling van alle werkzaamheden" volgens door anderen vastgestelde plannen. In overeenstemming hiermee zegt art. l van de instructie van den Directeur dat hij volgt in alle zaken, den dienst betreffende, de voorschriften hem door of namens Burgemeester en Wethou ders gegeven- Hij is den Burgemeester, het College van Burgemeester en Wethouders en den Wethouder aan wien de zorg voor den dienst der gemeentelijke waterleidingen is opgedragen, behulpzaam in alle zaken dien dienst betreffende en dient van bericht en raad op alle stukken door hen in zijne handen gesteld." Volgens art. 8 woont hij de vergaderingen der Commissie van Bijstand bij, voorzooveel betreft de waterverzorging der Gemeente" en slechts indien hij daartoe uitgenoodigd" wordt. Deze regeling der gemeentehuishouding past ongetwijfeld bij de nog vrij algemeen heerschende begrippen omtrent democratie, die voor de gekozenen der burgerij alle eer en macht opeischen en aan de door die gekozenen zelf benoemde hoofdambtenaren een bescheiden rol van ondergeschikte toe bedeelt. Ondergeschikte en dus ... niet aansprakelijke. De vraag mag gesteld worden of deze opvatting in de practijk houdbaar is ge bleken bij de groote uitbreiding die het gemeentelijk beheer in de laatste jaren heeft ondergaan en in de toekomst nog meer ondergaan zal. Klopt bovengeciteerde kleinhoudende omschrijving van de positie van den Directeur met de werkelijkheid ? Zullen in werkelijkheid B. en W. en de Raadsleden, die met B. en W. medegingen niet ongeveer aldus geredeneerd hebben? Wij hebben een door den Raad benoemden directeur, die geacht moet worden door opleiding, studie en ervaring verstand te hebben van watervoorziening; wij niet, althans niet in die mate, als de Directeur; het geldt hier een belangrijke kwestie en de Directeur heeft daarin een gevestigde stellige meening. Voor zoover wij die beoordeelen kunnen, lijkt zij ons niet onjuist, maar wij achten ons tot zelfstandig oordeelen niet competent. Brengt nu het feit, dat de door den Raad eenmaal aan 't hoofd van den dienst gestelden Directeur, zegt zoo moet het", niet mede dat wij in een zoo belang rijke kwestie hém volgen? Zoo niet, dan zou een andere directeur benoemd moeten worden. Wij wenschen de verantwoordelijk heid voor een van de inzichten van den Directeur afwijkend voorstel niet te dragen". Dus in belangrijke zaken, als de nood aan den man komt en zware verantwoorde lijkheid aanvaard moet worden, heeft men den directeur te volgen ; in andere gevallen is de Directeur ondergeschikte, die zelf te volgen heeft? Maar is 't dan niet waardiger en rationeel tevens, dat de Raad het beheer en bestuur van den dienst legt in handen van hem, die de ver antwoordelijkheid daarvoor in werkelijk heid draagt, moet dragen en ook alleen kan dragen, den Directeur? Hij moet dan voorstellen doen aan den Raad en die door zijn eigen verdediging tot aanneming zien te brengen. B. en W. werden daardoor van een te drukkenden last ontheven; voor den Raad werd de verhouding tot den Directeur veel gezonder en voor den laatste kan die verandering ook niet anders dan begeerenswaard geacht worden. Maar lukt het hem dan niet, in belangrijke kwesties, zijn in zichten te doen volgen dan behoort er ook geen kwestie van te zijn of hij moet heen gaan. Stel, dat nu, na het gevallen votum, de verantwoordelijke wethouder die de voordracht verdedigde heenging, dan zou toch ieder gevoelen dat hier de verkeerde man werd getroffen en de situatie zou in wezen niet belangrijk veranderen. Intusschen mag er op gewezen worden dat de Gemeentewet zich er geenszins tegen verzet het beheer van een dienst aan een Directeur op te dragen in plaats van aan B. en W. Integendeel, gezegd kan worden, dat zij dat zelfs eischt. Immers volgens art. \!Qg dier wet moeten B. en W. slechts met het toezicht op het beheer worden be last; wat veronderstelt opdracht van het beheer zelf aan anderen. Want wien belast men nu met het toezicht op zijn eigen handelingen? Wil men beslist 't tegenwoordige stelsel behouden, volgens hetwelk B. en W. beheeren en besturen, welnu laat men dan de hoofden van dienst voortaan eenvoudig wethouder" noemen inplaats van directeur". In de Gemeentewet behoeft dan slechts de mogelijkheid te worden geopend, wethouders te benoemen buiten de leden van den Raad. Ten slotte nog dit. Ik zei boven: dan behoort de Directeur heen te gaan", leder zal dat zoo met mij gevoelen. tMaar dan ; behoort er eerst nog iets anders te geschie- ; den; de Raad moet het dien directeur mogelijk maken heen te gaan. Als van een minister belangrijke voorstellen door de Kamer ver worpen mochten worden, vraagt hij zijn ontslag; en ook overigens, als men in zijn beleid geen vertrouwen meer stelt om welke reden ook zal men hem door 't aannemen van een motie tot aftreden dwingen. De volksvertegenwoordiging zou ? haar eersten plicht verzaken, als zij anders deed. Daar ligt voor den minister niets oneervols in; integendeel zijn eer zou pas geschaad worden als hij niet aftrad. Maar... 't is hem mogelijk gemaakt af te treden, zonder vrees voor het bestaan van hem zelf en de zijnen; hij krijgt pensioen. Hier is 't geval echter anders. De Raad heeft nog steeds niet de rechtspositie der Gemeenteambtenaren geregeld. Het geval kan zich nu voordoen, - en doet zich voor dat een Gemeenteambtenaar zich door de in dienst ondervonden behandeling ten zeerste in zijn eer voelt gekrenkt en zeker niet zou aarzelen zijn ambt ter be schikking te stellen, indien hij de geldelijke gevolgen daarvan kon dragen ; hij kan thans niet anders dan in zijn onmacht berusten en hem dat tot eer doen strekken. Of in 't geval van den Directeur der waterleidingen de finantieele kwestie een rol speelt is mij gansch onbekend. Maar 't is rationeel, dat in 't algemeen wel aan te nemen. En ik vraag overigens, zou het rechtsgevoel be vredigd zijn, zou de Raad kunnen gedoogen dat, voor 't geval die Directeur oordeelde dat zijn eer vorderde heen te gaan uit 't interview van 't Handelsblad blijkt dat hij het i. c. juist zijn plicht acht, aan te blijven , hij ging zonder een be hoorlijke geldelijke uitkeering ? Pensioen kan hij (vór 't 65e jaar) slechts krijgen, indien hij, na zich te hebben onderworpen aan een onderzoek van geneeskundigen, lichamelijk ongeschikt kan worden bevonden. Hier is een leemte in de regeling der ge meentehuishouding. Moet deze niet eerst worden aangevuld, de finantieele gevolgen geregeld zijn, voordat de Raad kan ver langen, dat een Directeur met wien hij niet opschieten kan, het neerleggen van zijn ambt in overweging nemen zal ? En voor het on gevraagd eervol ontslag verleenen geldt dit natuurlijk a p.lus forte raison. J. VAN HETTINGA TROMP Amst., 16. 1. 14. tilllHIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIimillllllllllllllllimiHIIIIIIIilllimil Illllllll Twee biographieën Amalie Dietrich." Ein Leben erzahlt von Charitas Bischoff. Bilder aus meinem Leben." Cha ritas Bischoff. (G. Grothesche Verlagsbuchhandlung Berlin.) Deze twee biographieën hooren bijeen: de tweede, die verleden jaar verscheen, voegt zich geheel bij de eerste, vult lacunes aan en vertelt verder, vertelt van de jaren en van de levens, die volgden. Maar de eerste, de Amalie Dietrich," blijft toch de verreweg voornaamste. Zelden heb ik zoo'n onhandig geschreven en roerend en levend verhaal gelezen! Een biographie, d.w.z. de dochter gaf het levens relaas der moeder; en omdat deze dochter maar zoo luttel psychisch inzicht had, en omdat ze voorts haar moeder eigenlijk alleen in haar kinderjaren en toen nog slechts bij tusschenpoozen van nabij had gekend, omdat dus de dochter zoo bitter weinig van haar moeder wist, daarom... ja, daarom gaf ze haar biographie maar liever in roman vorm. Dat spreekt eigenlijk van zelf. Mis schien ook vond ze een roman" de eenig leesbare litteratuur-uiting. Wellicht zelfs dacht ze zich een geboren roman-schrijfster, sinds ze immers zoo gevoelig" was en zoo levendig typeeren" kon. .. Dit boek had veel kans gedurende eenige weken of maanden de bedweepte lektuur van een duizendtal dames te worden, om dan zacht en discreet weer te sterven, als een baby die aan een intensief soort En gelsche ziekte" zou lijden (welke kwaal toch minstens evenveel romans als kinderen heeft aangetast.) Maar geenszins zoo! Want be halve de teerhartige dochter was er ten slotte k: de Moeder. En wat 'n vrouw, deze schijnbaar zoo onmoederlijke moeder! Zij, meisje uit den kleinen handwerkers stand, woonde met haar ouders, met haar koppigen, boersch-bekrompen vader en met haar schrandere, spontaan-levende moeder, in een klein Saksisch dorpje. Haar broertjes en zusjes waren alle doodgegaan, op n na, een jongen, die echter al vroeg de wereld ingezworven was en weinig van zich liet hooren. Al de beschikbare ouderliefde hoopte zich dus samen op het kleine Malchen". Edoch, toen ze ouder werd, daar had je de heillooze poppen aan 't dansen: Malchen zat maar te lezen en te leeren, vriendinnen had ze niet en alle vrijers, waaronder zelfs voornaamheden als de molenaars-zoon, waren in haar oog als lucht en leegte. De oude Gottlieb werd er kwaad en kriebelig van; maar de moeder verdedigde 't kind, dat geestiger en gewikster was dan al die vrijers bij elkaar en dat trouwens haar best immers deed en vader braaf hielp bij zijn werk. 't Zou nog wel erger worden. Een jong, pedant, armoedig heer, Wilhelm Dietrich, kwam in 't dorp neergestreken als Natur

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl