De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 25 januari pagina 2

25 januari 1914 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DEAMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 25 Jan. '14. No. 1909 forscher" (een verkapte heksenmeester, zei men). Ieder dag zwierf hij eenzaam in 't 'bpsch, een groote trommel bengelend aan zijn zij. Hij zamelde planten, maakte herbaria, studeerde n had geen cent. Vór de beide hoofd-personen - en alle bij-figuren < er iets van begrepen, was 't al zoover: Matchen bleek heel en al verzot te zijn op Wilhelm en Wilhelm op Malchen; en ten overvloede had de moeder onzen jonkman al per ongeluk voor een gezellig avondje uitgenoodigd Misschien zocht Dietrich allereerst een goedkoope hulp bij zijn werk en was van zijn kant al die liefde en hartstocht meer comediespel. Ik kan 't u niet vertellen. Gottlieb bromde en morde: liefde en hartstocht", daar was hij eigenlijk niet eens zoo erg vór... Maar wat baatte hier zijn wijsheid? Ze trouwden. Aldus werd Malchen de trouwe en ijverige discipel van haar man; dagelijksch togen de jonggehuwden er op uit om samen te botaniseeren, terwijl dan de moeder het huis houden deed. Alles moest wijken voor dat ne doel: zijn glorie-toekomst. Wilhelm Dietrich toch behoorde blijkbaar tot die rampzaligen, wien de herinnering aan een zekeren familie-roem als een waanzin in 't hoofd is gevaren, 's Mans grootvader had Qoethe en Herder gekend en was een ? gewaardeerd natuur-onderzoeker geweest; een andere Dietrich had 't zoover gebracht dat een plant op zijn naam stond Wil helm wist slechts n ding, maar dit dan ook rots-vast: hij zou beroemd worden. Niet rijk, niet gelukkig, niet nobel of goed, niet eens groot" desnoods, maar beroemd, beroemd, beroemd. Na een jaar wordt er een meisje geboren,tot ergernis van den vader, die alleen jongens gebruiken kon, jongens om den familie-roem op te houden. In elk geval mocht dat ongeluks meisje geen sta-in-den-weg zijn: overdag werd 't bij de grootouders uitbesteed, opdat Malchen kon blijven botaniseeren. De inkomsten bestonden uit den verkoop der saamgestelde herbaria. Wanneer genoeg gezameld, gedroogd, gerangschikt en geplakt was, trok het echtpaar tijdens de dorre winter-maanden het land door om in de verschillende universiteits-steden hun waar van de hand te doen. Malchen draagt de omvangrijke bagage in een op den rug ge bonden mand; Dietrich, die immers een heer" is, loopt er naast; het kind, Charitas, vindt bij de grootouders onderkomen. Maar als de oude moeder gestorven is, schijnt alles in 't honderd te loopen. Tegelijk moet nu Malchen op 't kind passen, de huis houding bestieren, koken en haar man bij staan, die man, die nijdig doet als 't eten onverzorgd is en even nijdig als ze kookt en hem niet helpt. Een gichelig meisje, gehuurd om op 't kind te passen en 't huis houden te doen, dringt zich listig in 't familie-leven, probeert Malchen dat hoeren kind belachelijk te maken, haar weten schappelijk werk te verknoeien: eigenlijk stuurt ze alles in de war. Op Malchen's aandringen wordt 't verkeerde schepsel weer afgedankt. Kort daarop, als Dietrich voor eenige weken naar Berlijn is om er eenige opdrachten in ontvangst te nemen, vindt Malchen bij toeval in een zijner jaszakken een briefje, door haar, de indringster, ge schreven : ze blijkt met hem mee gereisd te zijn. FEUILLETON IIHIItllllllllllllll De dominévan het Jan de Kaasmakers Ravijn A. Naar het Engelsch VAN CONAN DOYLE Hij was in het Ravijn bekend als de Eerwaarde Elias B. Hopkins, maar men nam algemeen aan, dat deze titel hem niet zoozeer toekomende was op grond eener heilige wij ding, dan wel hem eershalve door zijn bemin de parochianen werd verleend. Trouwhartige hulde aan zijn vele uitstekende hoedanig heden, door geen ontbreken van de wettelijke papieren gedeerd. De Dominé", zoo luidde een ander van zijn sobriquets", een aan duiding, voldoende onderscheidend in een land, waar de kudde verstrooid en de her ders weinige zijn. Om hem recht te doen wedervaren, moet gezegd dat hij ook nooit gepretendeerd had eenige voorbereidende studie gemaakt of opleiding genoten te heb ben voor het ambt. Noch de stukken te kunnen toonen. Wij zijn allen werkers in de schachten des Heeren" merkte hij op zekeren dag aan en het komt er voor geen dubbeltje op aan of wij gehuurd zijn voor het karwij, of voor eigen rekening de hand slaan aan het pikkelhouweel", ruwe beeldspraak, die on middellijk sprak tot het hart van de onont wikkelde, maar warm-voelende bewoners van het jan de Kaasmaker's Ravijn. Het was een onweerlegbaar feit, dat de eerste maan den van zijn aanwezigheid een merkbaar gunstigen invloed oefenden op het over vloedig gebruik van sterken drank en ster ker bijvoegelijke naamwoorden, hetgeen een kenteekenende eigenschap geweest was van de kleine gouddelvers-kolonie. Onder de heilrijke inwerking zijner toeziende zorgen, begonnen de mannen te verstaan, dat de hulpbronnen van hunne moedertaal rijker welden, dan zij tot nog toe hadden be speurd, en dat het mogelijk was hunne gedachten kenbaar te maken zonder zedenkwetsing, heiligen-schennis of gods-lastering. Ongetwijfeld hadden wij omstreeks het begin van '53 in Jackman's Qulch een man van streng-zedelijke beginselen hard noodig. De tijden waren een beetje losbandig in alle deelen van de nederzetting, maar ner gens in zulk een graad als bij ons. Ons stoffelijk welvaren was helaas van nadeelige gevolgen geweest ten aanzien van ons zedelijk heil. Het kamp was niet groot en lag iets meer dan honderd en twintig mijl Z. van Ballarat, op een punt waar een bergstroom z'n doorgang zoekend door een bochtig ravijn, samenvloeit met de Arrowsmith-rivier. De geschiedenis verhaalt niet wie de oorspronkelijke kaasmaker geweest is, maar in de dagen, waarvan ik spreek, werd het kamp bewoond door omstreeks 'n honderdtal volwassen mannen, onder wie er meer dan n, die hier een toevluchts oord was komen zoeken, na zich den grond van meer beschaafde gouddelvers-kolonies te heet onder de voeten te hebben ge maakt. Het was 'n ruw, giftig gewas, ter nauwernood veredeld door enkele achtbaarder Zonder bedenken vlucht Malchen met de ' kleine Charitas het huis uit, het gehate dorp uit, waar ieder haar bela'cht of hoogstens bemedelijdt. Sjouwend van de eene 4e-klasse- i boemel-trein in de andere/komt ze eindelijk i bij haar eenigen broer»; (die in Boekarest j een vrij welvarend maff geworden is. Zij j houdt 't echter bij de wereldsch gezinde burger-menschen niet lang uit, laat haar kind achter en probeert in een naburige plaats haar brood te verdienen; tot ze op een mooien Zondag-ochtend een wandeling maakt door de bergen en, bij 't weerzien der haar zoo bekende bloemen, zulk een warm en week verlangen voelt naar 't oude leven, dat ze haar man zijn egoïsme en ontrouw vergeeft en met haar kind de lange, bezwaarlijke reis terug onderneemt. Het moeitevolle bestaan van vroeger wordt weer met moed hervat: 's zomers botaniseeren en 's winters lange voetreizen maken, heel Duitschland door, om die resultaten van veel inspanning en kennis voor een schijntje gelds aan professoren, studenten en apothekers van de hand te doen. Wilhelm schijnt die terugkomst als een soort capitulatie beschouwd te hebben, als een bewijs harer vrouwelijke afhankelijkheid. Althans doet hij despotischer en killer dan ooit. Bij een volgende reis zelfs, die zich tot Holland toe zou uitstrekken,( verklaart hij zich te zwak van constitutie om mee te gaan, wat 't voordeel heeft, dat Charitas ditmaal niet uitbesteed hoeft te worden. (De stakkerd toch had 't gewoonlijk wel al te slecht, wanneer de ouders aan 't zwerven waren). De moeder, thans van een hondekar voorzien, trekt er alleen op uit. Maar ze is de oude niet meer. Een moedeloosheid, een diepe levens-ontgoocheling verlamt haar energie. Triestig zwerft ze langs de verlaten wegen, van stad tot stad, onder den grijzen regenhemel, tot ze eindelijk, bij Haarlem, ziek ineen zakt en eenige maanden lang in een hospitaal verpleegd moet worden. Ein delijk terugkeerend, vindt ze 't huis gesloten. Wilhelm, overtuigd dat ze wel dood zou zijn, had een goeverneursbetrekking aan genomen in een grafelijke familie ; neen ... voor haar was daar natuurlijk geen plaats. En wat Charitas betreft, die had hij de volle vrijheid gegeven" te doen, wat ze wilde; voor zoover hij wist had 't kind ergens in de buurt, tegen kost en inwoning, een betrekking gevonden. Hoe ze 'm thans minacht, woordeloos en ziels diep, dien laffen egoïst! Genoeg heeft ze haar best voor hem gedaan, hij moet dan zelf maar zien hoe verder 't leven door te waggelen. Ongemerkt schuift ze zich den trouwring van den vinger om hem stilletjes tusschen zijn papieren te leggen, en eer hij beseft wat er in haar hart omgaat is ze ver trokken : een afscheid voor 't leven. Met een ongeloofelijke geestkracht neemt Amalie het leven weer op. Ze werkt, door de 13-jarige Charitas geholpen, voort, werkt dwars tegen de moeiten in, zet zich met een uiterste inspanning schrap, waar de groote armoede, de totale vernietiging, toch zoo onafwendbaar schijnt. Maar ziet, juist als elke toekomst afgesneden lijkt, dan komt ze in contact met een rijk handelsman, in Hamburg, een van die verwoede lief hebbers in de, natuurwetenschappen als er omtrent 't midden der vorige eeuw zoo vele geweest zijn. De man bemerkt hoeveel kenmiiiimittMiiliiiiiiliimiiiliiiini leden der maatschappij, daaronder spaar zaam gezaaid. Gemeenschap tusschen Jackman's Gulch en de buitenwereld was moeilijk te onder houden. Een gedeelte van het woud dat onze kolonie scheidde van Ballarat werd onveilig gemaakt door een gevreesd vrijbuiter, die met een kleine bende even woeste en niets ontziende lotgenooten het reizen daar tot een zeer gevaarlijk ondernemen maakte. Het was daarom in het Ravijn vaste ge woonte geworden, al het verzamelde stofgoud en de klompen op te bergen in een daarvoor bestemd versterkte plaats, een soort schuur, waar ieders eigendom boven dien in een met zijn naam gestempelde af zonderlijke zak werd weggesleten. Over deze primitieve bank was de wacht opge dragen aan een onder ons, 'n zekeren Woburn, die het vertrouwen van de delvers gewonnen had. Als het gedolven of gewasschen product een zeker bedrag overschreed, werd een wagen gehuurd en de geheele schat naar Ballarat geëxpedieerd, bewaakt door politie en een aantal van de mijnwer kers, die om beurten deze taak op zich ramen. Eenmaal in Ballarat werd het langs den gebruikelijken weg per goud-waggon getransporteerd naar Melbourne. Door zulke maatregelen bleef het kostbaar metaal dik wijls maanden lang in het Ravijn vór het verzonden kon worden, maar werden ook de strooperijen van Conky Jim verijdeld, omdat het escorte te sterk was voor hem en zijn bende. En in den tijd, waarvan ik nu schrijf, scheen hij in arremoede van zijn vruchtelooze pogingen te hebben afgezien en kon het bosch ook door reizigers in kleine groepjes ongestraft worden door getrokken. Overdag heerschte er in Jackman's Gulch betrekkelijke orde en rust. Dan was het meerendeel van de bewoners met breekijzer en houweel doende in de erts-lagen, of stonden in hun wiegen zand en klei te wasschen aan de oevers van de kleine rivier. Bij het ondergaan der zon evenwel werden de groeven langzamerhand verlaten en keer den de mannen met verwarde haren, kleibespat en haveloos, slenterend naar het kamp terug, met boosheid van allerlei aard in den zin. Hun eerste bezoek gold Woburn's goud-schuur, waar de gezeefde korrels of het erts, dien dag gewonnen, trouw werd bij-gezet, het bedrag opgeteekend iri de boeken, terwijl door iederen delver slechts zooveel behouden werd als noodig was om de verteringen van den avond te bekostigen. Hierna werd alle zelfbedwang afgelegd en ving ieder aan zich op de snelst mogelijke wijze van de last van zijn voorraad goud korrels te doen. De haard, waar het vuurtje der spilwoede werd gestookt, was de ruwe schenk-bank, bestaande uit okshoofden door planken verbonden, die versierd was met den naam van: Britannia drinking saloon. Hier sleet Nat Adams, de dikke tapper, zijn slechte whisky tegen twee shilling de neut, of een guinea de flesch terwijl zijn broer Ben als croupier fungeerde in een ruwen houten loods daarachter, die nu in een speelhol was omgeschapen en iederen avond tot barstens toe gevuld was. Er was nog een derde broeder geweest, maar een be treurenswaardig meeningsverschil met een nis en echte wetenschappelijkheid dit jjkfele menschje bezit, hoeveel schatten aan energie ze in haar trouwe hart bewaart: op zijn j raad begeeft Amalie zich naar een machtig j reeder, Godeffroy, die van plan is een natuur- ! kundig museum te stichten en iemand zoekt om in Australië onderzoekingen te doen en j daar verzamelingen aan te leggen. Deze, een geweldig heer, wijst haar smadelijk af: zoo'n vrouwtje wat denkt ze wel ? Het is waarachtig geen filantropie, die hij be oogt. Maar een paar weken later komt Amalie kalmpjes terug, thans voorzien van professorale attesten : de herbaria van Frau Dietrich behoorden steeds tot de beste, die men in handen kreeg. En zoo vertrekt ze voor 10 jaren naar de binnenlanden van Australië, Charitas achterlatend onder de hoede harer Hamburger vrienden. Hier houdt 't tweede gedeelte' plotseling op. De tweede helft van dit zonderlinge boek bestaat uit brieven ; korte, zakelijke, maar steeds warmer waardeerende brieven van Godeffroy of van zijn zaakgelastigde; brieven van Amalie aan Charitas met dappernuchtere verhalen over de moeiten en ge varen van haar eenzame leven onder de Papoea's, over de vreugde ook van haar doelbewust werken; brieven van Charitas, die een paar kostscholen afloopt en eindelijk gouvernante wordt in Engeland. O die laatste, wat 'n roerende, dwepende en smachtende meisjes-brie ven vol gesmoorde eenzaamheidsklachten ! Maar steeds even energisch, koel, voortzwiepend is dan 't antwoord der moeder... Eenzaam ? de eenzaamheid is de hoogste levenskunst! En dan, na tien jaar, de thuis komst, met dien harden, tragischen ontmoetingsschok : is dat de moeder, dat sjofel gekleede, uitgemagerde volks-vrouwtje ? en is dat de dochter, dat de kleine vroolijke Charitas, deze schuchtere, deftige dame ? Maar ook de hulde volgt der wetenschap pelijke wereld, de spontane en aandoenlijke belooning na een leven van plicht en moeite. Tenslotte de dood, met die ontroerende, in 't ijlen nog bijblijvende erkenning: alles danken we aan hém, Wilhelm ! En wat nu is de bekoring, de macht van dit boek ? Een sterk geheel" vormen ze allerminst, deze losse, van pathetisch getinte titels voorziene hoofdstukjes. Plastische schoonheid ontbreekt er volstrekt aan. De taal blijft... damesachtig. Van psychologi sche diepte is geen sprake... Hoe we ons Wilhelm, den vader, denken moeten : of hij niet anders dan een ambitieuze en egoïste naarling was, dan wel door zijn levensmis lukking afstompte ... ja, hoe we ons Amalie zelf voorstellen moeten, of haar moederlijk gevoel ten slotte onderging in haar levens werk, verbruikt werd door haar plichtsbesef en wetenschaps-hartstocht, dan wel den grond, het doel, de diepere drijfkracht vor men bleef van die dappere doorzettingskracht... raadselen blijven 't! Alles hier is raadsel, in slechten zin mysterie; alles wordt aan ons zelven overgelaten ... zoo zelfs, dat de goede Charitas de psychologische hoogte momenten van haar verhaal met een non chalant gebaartje voorbij wipt: ze breekt dan plotseling af, waar we juist hunkerden naar dieper, fijner aanvoeling der gemoeds bewegingen. Ze zet een kloeke streep of eenige mysterieuze puntjes, waar we hoopten iets geweldigs te zullen hooren of zien. van de bezoekers, had aan zijn bestaan een noodlottig einde gemaakt. Hij was te weekhartig, voor ons leven," merkte, na afloop der begrafenis, zijn broer in eenige gevoelvolle woorden op. ,,'k Heejf "t 'm dikwels genogt gezèd 'alsje wóowrde heb met 'n klant, eerst mikke, dan klesse, dan schiete asje in de chaate heb dat zèn schiete wil.' Maar Bill was te beleejf. Hij mos p'rsee eers klesse en dan mikke asti 'm bes koes had kenne höwe voor di béte gong." Deze beminlijke weekhartigheid van den gestorven Bill was voor de firma Adams een heele slag geweest, wat nu kwamen er handen te kort en kon de affaire tenauwernood gedreven worden zonder de opname van een nieuwen deelgenoot, wat een aan zienlijke vermindering in de verdiensten zou beteekend hebben. Vermeerdering van de bevolking door nieuw-aankomenden deed zich maar zelden voor, en de enkelen, die zich in den tijd waarvan ik nu sprak, bij ons voegden waren ruwer en woester dan de oorspronkelijke bewoners. In het bijzonder gold dit van een koppel schavuiten, Philips en Maule genaamd die wij op zekeren dag het kamp zagen binnen rijden en er zich een stuk grond afpalen aan de overzijde van de rivier. In kracht en keur van vloeken, in rauw heid van taal en manieren, en in hun vol komen minachting voor alle wet en recht overtroffen zij verre alles waardoor tot dan de Gulch niet ten onrechte was berucht geweest. Zij beweerden uit Bendigo te komen, en er waren er onder ons, die wel wenschten, dat Conky Jim zijn struik-rooversberoep maar weer ter hand zou nemen, indien dat de oorzaak kon zijn, dat zulk soort van onwelkom gespuis de toegang afgesneden werd. Na hun verschijning werden de nach telijke tooneelen aan de Schenk-bank en het Speelhol zinneloozerdan ooit. Hevige twisten, dikwijls met bloedigen afloop, waren haast zonder ophouden gaande, en de meer vrede lievende bezoekers van die gelegenheden begonnen er ernstig over te spreken de beide vreemdelingen te lynchen en zoo de voor naamste aanleiding van de steeds-weerkeerende ruzies uit den weg te ruimen. Zoo was ongeveer de dringend verbetering eischende toestand, toen de Evangelist, Elias B. Hop kins, doodvermoeid van de lange reis, met wondevoeten, pikkel op de rug en bijbel in de zak van zijn bombazijnen buis, op een goe den dag ons kamp kwam binnenstrompelen. Zijn tegenwoordigheid werd ternauwer nood opgemerkt in het eerst, zoo onbeduidend leek die man. Zijn optreden was rustig en bescheiden, zijn gelaat bleek, en zijn figuur tenger. Bij nader toezien was er een open en vastberadenheid in de lijn van zijn gladgeschoren onderkaak, en 'n begrip in zijn wijd geopende blauwe oogen, als aan duiden een man van groote karaktergaven. Hij bouwde zich een kleine hut, en perkte zich een terrein af, naast aangrenzend aan dat van de twee laatst-gekomen vreemde lingen. Zijn keuze onderscheidde zich door een belachelijke veronachtzaming van al de practische ervaringsregels der mijnbouwkunst en deed hen dadelijk kennen, als 'n in dit soort werk geheel onervaren man. Het was droevig En nochtans is 't ? een boek ven zoo suggestieve kracht, dat we met kloppend hart doorlezen, pagina na pagina, en er als een. stroom uit die woorden naar ons gemoed heen vloeit, en we ons opgewekt en aange hitst gevoelen en innerlijk warm worden en blij en droevig in nen. Dat is de suggestie van 't leven zelf! Het boek is zoo mooi, omdat hier wel onbeholpen en stamelend, maar zoo oprecht toch en zoo devoot ver haald wordt van een leven, dat groot van echte menschelijkheid was, groot als een echt heldenleven maar zijn kan. Ze was o een buitengewoon schrandere «n kranige vrouw; maar niet was ze wat men noemt een genie", deze Amalie Dietrich. Het blijkt althans nergens uit, dat ze 't zijn zou. Nieuwe ideeën, een eigen wetenschappelijk inzicht, een licht van nieuw leven vond ze niet. Ze vatte haar groote kennis niet samen en ze deed geen kleinste vondst, die ook maar 't geringste deel van 't natuur-besef dier dagen wijzigen kon. Een paar nog onbekende dier en plantsoorten ontdekte ze; dat was al en dat was waarschijnlijk niets bijzonders in dien tijd en in dat land. Maar de groote beteekenis van dit leven is de trouw waarmede het werd uitgeleefd, de volhardende moed waar mede het doorstaan werd. Het is: dat deze volks-vrouw in alle phasen van haar zware bestaan zoo ontzaglijk haar best heeft ge daan. Ten opzichte van haar man, van haar kind en van haar lastgevers; altijd gaf ze zich met de meest volstrekte toewijding aan dat, wat ze wist haar plicht te zijn. Niets anders. Maar dit is dan ook z overtuigend, zógaaf en groot in haar, dat men er heel de schoonheid van beseft en men niets anders in haar zoekt. Is het dadenleven waarlijk zoo zeer minderwaardig voor ons, dan het leven van den geest, zooals Kloos dat onlangs weer betoogde ? Die stelselmatige afscheiding dunkt mij niet heilzaam. Alles wordt voor ons ten slotte geestes-leven. De herinnering aan een mooie menschen-daad werkt even sterk op onze verbeelding in, als het lezen van een schoon _gedicht. En bij 't zich verdiepen in een 'leven als dit krijgen we een wel zeer duidelijk besef met iets heel groots in aanraking te komen. Twee machtige emoties rijzen op uit dit boek, twee die van een zelfde natuur zijn. Het is eerst dan, wanneer Amalie onver wachts door Godeffroy uit haar eindeloos schijnende ellende gered wordt; en het is, tegen 't einde, als ze de hulde van haar leven oogst. Van die twee episoden, zoo argeloos weg ze verhaald zijn, gaat een ge heimzinnige kracht uit, die heel ons wezen doorschokt, als een felle, korte slag op ons neer slaat. Niets misschien is ook zoo aan grijpend in 't leven als de kentering van 't ongeluk, het moment dat een zware, eerlijk doorworstelde moeite door 't leven zelf beloond wordt. Er is niets zoo aangrijpend, omdat er niets is, dat zoozeer het gevoel in ons versterkt van de eindelijke goedheid en rechtvaardigheid, waarvan wij allen in stinctief en ondanks ons zelf overtuigd zijn. En wel prachtig van innerlijke kracht toch is het leven, dat het ons, ook in zulk een armelijke reproductie, nog zoo ontroeren kan. Maar, stellen wij nog eens deze vraag: indien dit nu eens niet was een werkelijk gebeurde" geschiedenis; als dit nu eens niet meer was dan een vrij vlakke en stumperige hem daar iederen morgen als wij hem voorbij gingen op weg naar ons werk, te zien spitten en graven en delven met de grootst mogelijke vlijt, maar, zooals wij allen zeker wisten, de kleinst denkbare kans op eenig loonend resultaat. Hij hield dan een oogenblik op, wischte het bleeke gelaat af met de bandanna zakdoek, riep de een of andere har telijke morgengroet om daarna opnieuw met verdubbelde energie aan den slag te gaan. Na korten tijd hadden wij ons aangewend op half-meewarigen, half-spotachtigen toon te vragen of hij vorderde. Ik heb de aar nog niet aangeprikt, kinderen," antwoordde hij opgewekt terwijl hij op zijn pikkel lennde, maar de rotsbodem leit hier laag, en van daag kom ik aan het goeie, glinsterende zand, of ik moest me al leelijk vergissen." lederen dag gaf hij met onveranderlijk zelfver trouwen en opgeruimdheid hetzelfde ant woord. Niet lang duurde het of hij toonde ons van welke klei hij was gebakken. Op een nacht liepen de twisten in de salons onge meen hoog. Een rijke klomp was dien dag gedolven en de gelukkige vinder had de flesch op zoo royale wijze in het rond doen gaan, dat driekwart van de kolonie in een toestand van dierlijke wezenloosheid ver keerde. Een troep dronken leegloopers stonden of lagen in de bar, vloekend, scheldend, schreeuwend, dansend, en hier ei daar hun pistolen afvurend in de lucht uit louter brooddronkenheid. Van uit het inwendige der schuur steeg een soortgelijk gejoel. Maule en Philips en de schoeljes die hen volgden hadden de overhand en alle orde en fatsoen was aan de kant gezet. Plotseling temidden van dit tumult van vloeken en dronken kreten, werden de mannen opmerkzaam op 'n rustige, gelijkvloeiende stem, die de grondtoon vormde van alle ge luiden, en zich duidelijker onderscheidde bij iedere stilte in het algemeen gebrul. Achtereen volgens eerst een en dan een tweede, zwegen de schreeuwers om te luisteren, en het eind was, dat, terwijl het lawaai nu geheel en al verstomde, ieders gelaat zich wendde in de richting vanwaar die rustige stroom van woorden vloeide. Daar, boven op een vat, stond Elias B. Hopkins, de laatst aangekomene van de kolonisten van Jackman's Gulch met een blijmoedigen glimlach op zijn blijmoedig en vastberaden gezicht. Hij hield een geopenden bijbel in de hand, en las daar een willekeurig gekozen passage een gedeelte van de Apocalypse, als ik mij goed herinner luid op uit voor. De woorden waren zonder de geringste textueele toepasselijkheid, of duiding of vermaan, op het zich voor hem afspelend tooneel, maar hij neuzelde voort met groote wijding, zijn hand zachtjes be wegend op de vrome cadens zijner woorden. Een algemeen rumoer van gelach en applaus brak los, en heel Jackman's Gulch vergaderde rond het vat, met luide teekenen van goedkeuring in de stellige meening dat dit een grap was en dat zij stonden ont haald te worden op de een of andere spotpredicatie of de parodie van een voorzanger's psalmgezang. Maar als de spreker na het eerste hoofdstuk beëindigd te hebben, kalm pjes tot een tweede overging en vandaar met dezelfde onverstoorbaarheid tot een derde werd het den drinkebroers duidelijk, dat zoo roman... wat zou er dan aan wezenlijk waardevols overblijven? Ja maar, beste twijfelaar, de zaak is juist, dat men uit eiken regel proeft en voelt dat dit niet mogelijk is, dat men zoo iets niet eens ver zinnen kan! En zelfs de grootste kunstenaar kon het niet. Want tenslotte is het toch weer door den geest der schrijfster zelf, dat dit zonderlinge boek zoo ontroerend werd; het is door den trouwhartigen, den oprechten eerbied der schrijfster voor deze harde, strenge, onverzettelijke vrouw, die hare moeder was. We roeren hier wellicht een groote kwestie aan. Thans echter zullen wij die ter zijde laten om eerst grifweg te bewonderen, wat hier aan feitelijks te bewon deren valt. In haar tweede boek verhaalt de schrijfster van haar eigen leven, vooral van haar jeugd. Grootendeels dus krijgen we hier dezelfde dingen te zien, maar van uit een ander ge zichtspunt. Het is zelfs zoo zeer als aanvulling van haar eerste werk gedacht, dat men het, afzonderlijk genomen, niet begrijpen zou: het meeste hier krijgt eerst zijn waarde door 't in verband te brengen met 't geen men uit 't vorige relaas reeds weet. Ook naar den geest een zelfde soort boek: arm, leelijk soms, van taal; onhandig van ver teltrant; gén compositie... Telkens vervalt ze in uitvoerige beschrijvingen van onbe langrijke dingen die geheel los staan van 't eigenlijke verhaal. Maar wél weer die le vendige voorstellings-wijs, die prettige toon van oprechtheid, die argelooze objectiviteit, die menschelijkheid. En zelfs al de nuttelooze uitweidingen leest men soms met groot genoegen! Men moet inderdaad benijdenswaard naïef zijn om met zulk een nooit tanende animo van menschen en dingen te vertellen, die eigenlijk niemand kunnen sche len: een dergelijke naïviteit vindt pers belangstelling! Dit boek overigens is minder belangrijk dan het vorige, omdat de figuur die d&ar het al-overstralend middelpunt vormde, hier slechts bij-persoon werd. Het eerste gedeelte dezer auto-biographie, waar de schrijfster nog telkens in de gelegenheid is veel over haar moeder te vertellen, is dan ook een heel stuk interessanter, beter, krachtiger, dan het laatste, dat haar eigen huwelijksleven behandelt. Maar een zeker fijn-pathetisch, echt vrou welijk levensgevoel overglanst nog dikwijls tot de meest gebrekkige passages toe. Zelfs heeft deze auto-biographie een bekoring, die het andere boek mist. Die bekoring ligt in den toon der zelf-beschouwing. Over zich zelve schrijvend behoudt ze een natuurlijke bescheidenheid en oprechtheid en innerlijke fierheid, die bizonder weldadig aandoen. Ze is haar eigen heldin" hier; maar ze schijnt iedere figuur in haar omgeving minstens even belangrijk te vinden als zich zelf, zoodat ze ten slotte een veel wijder sfeer aan geeft, dan die van haar persoonlijk leventje alleen. Toch zal ze zich tegenover haar publiek nooit aanklagen of verguizen... Om t kort te zeggen; haar innerlijke houding gelijkt meer op die van Goethe in Dichtung und Wahrheit", dan op die van Rousseau toen hij zijn Confessions" schreef. JUST HAVELAAR dat al een grap moest beduiden, 't dan toch 'n grap van wat al te langen adem was. De aanhef van nog een volgend hoofd stuk versterkte hem in deze meening en een verward koor van nijdige schreeuwen en uitroepen rees van alle kanten omhoog, terwijl sommige van de baldadigste lawaaimakers niet ongeneigd schenen hem met geweld den mond te stoppen of 'm van het vat te sleuren. Doch, niettegenstaande al dit gebrul en gejoel ging Elias B. Hopkins voort zijn kluwen af te winden met hetzelfde van innerlijke gemoedsrust verhelderde gelaat en dezelfde vriendelijke mededeelzaamheid als was het Babelsch rumoer rond hem echo van de hartelijkste instemming geweest. Niet lang duurde het of ergens vandaan schoot een schoen, die neerviel aan den voet van het vat of den redenaar langs de ooren vloog; maar hier kwamen hem eenige van de meer ordelievende burgers te hulp, gerugsteund, opvallenderwijze door de hierbovengenoemde Maule en Philips die gjet warmte de partij van den kleinen Schrift-verklaarder kozen : Dat matje hét meejr geleejrd as koffizette." Dat zienk zoow well," deelde Philippsmee, terwijl hij zijn rood-gebaaide stevige schou ders tusschen de mannen en het voorwerp hunner woede wrong. En as jülie d'r niet van gedien zêne, dan kêke jullie maar 'n andere kant op. As je d'r lus in heb dan chaaje zellef op 'n ton staan. We zêne vrêje manne. Maar hande thüs höwe. En vas niet choowje. Anders komme ikke en me maat d'ran te pas" Deze proeve van welsprekendheid had tot uitwerking de meer daadwerkelijke teekenen van afkeuring te doen ophouden, en de ruziestokers zetten zich opnieuw lustig aan het slempen en probeerden aan het staag gedrup der heilige woorden zich niet meer te storen. Maar dit was een hopeloos pogen. Het dronken deel van het gezelschap viel onder het regelmatig getèk in slaap en de anderen, na vele nijdige blikken en langgerekte geeu wen naar de zijde van den spreker, dropen stilletjes af naar hunne hutten, terwijl het vrome kereltje nog altijd parmantig bovenop zijn vat stond. Ten laatste zich alleen ziende met een uitsluitend rustig gehoor, hield hij op, sloot zijn boek, en na met een potlood nauwkeurig de plaats te hebben aangeteekend waar hij geëindigd was, ging hij heen terwijl hij met zijn rustige stem zeide: Tot morgen avond, kinderen. We zullen de oefening be ginnen met het 9e vers van het 15e hoofdstuk van de Apocalypse." En wij ervoeren, dat deze woorden geen ijdele bedreiging inhielden. Nauwelijks was de bende den volgenden avond weer bijeen of opnieuw klom hij op de ton en begon hij met hetzelfde eentonig geweld hoofdstuk na hoofdstuk op te dreunen. Gelach, gescheld, hoon, ieder wapen in het kort behalve handtastelijkheden werd aangewend om hem af te schrikken, maar alles met hetzelfde gebrekkige resultaat. Spoedig bleek ons, dat er een methode was in zijn optreden. Als er stilte was, of wanneer de conversatie over onschuldige dingen liep, hield het voorlezen op. Een enkel ruw woord evenwel bracht het speelwerk weer in beweging, dat een kwartier lang door bleef tjlngelen en dan stopte, echter om dadelijk weer te beginnen bij de

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl