Historisch Archief 1877-1940
6
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
l Febr. '14. No. 1910
MR. S. MULLER FZN. RIJKS-ARCHIVARIS TE UTRECHT
EEN ARCHIVARIS JUBILEUM
Op den datum, dien dit nummer draagt:
l Febr. 1914, herdenkt de archivaris der
gemeente Utrecht zijn veertigjarig ambts
jubileum. Op deze wijze onder woorden
gebracht lijkt de gebeurtenis weinig mér
dan een persoonlijk feit," en het is
zelfs niet onwaarschijnlijk, dat menig
lezer den ouden man'' en de gemeente
beklaagt, die zulk een samenzijn in
lengte van dagen hebben moeten uit
houden, en ten slotte min of meer be
vreemd opziet dat niet een provinciaal
en stedelijk dagblad" maar een week
blad voor Nederland" dit geval eene
beschouwing waardig
keurt.
Zonder mijn
ambtgenooten en hun
eventueele jubilea te kort
te willen doen: die
eenvoudige lezer zou
desnoods in alle ge
vallen gelijk kunnen
hebben, maar niet in
dit. Zoo er n jubi
leum is, dat niet slechts
door de archivarissen,
maar ook in een ruimen
kring buiten de hunne
herdacht en gevierd
mag worden, dan is het
dat van den
Utrechtschen archivaris, wiens
naam ik slechts te
noemen heb om met
deze uitspraak ook den
tentooneelegevoerden
lezer gulweg te doen
instemmen, inderdaad,
Mr. S. Muller Fzn.
neemt eene plaats in
zóin het oogvallend,
dat de herdenking van
zijn jubileum in een
zóbreeden kring als een weekblad voor
Nederland" omvatten moet, geen nadere
verklaring behoeft.
Men weet dan ook wel, dat de gemeente
Utrecht zich niet heeft te beklagen, dat zij
veertig jaar denzelfden ambtenaar aan het
hoofd van haar archief zag, zelfs niet
dat het gedurende de laatste 35 jaren dien
ambtenaar nog deelen moest met het
rijksarchief in de provincie!
Hetgemeentearchief is immers geheel geordend en
beschreven, tal van belangrijke kleinere
archieven van kerkvoogdijen, van stichtin
gen enz. zijn er aan toegevoegd. Ontelbare
rapporten over rechten of verplichtingen
S. Muller Fzn., als gymnasiast, 1863
der gemeente, over moeilijke oude
quaesties of lastige nieuwe zijn uitgebracht, een
rijk-voorziene bibliotheek over de historie
der stad in den ruimsten zin des woords
is gevormd, een voortreffelijke en om
vangrijke prentcollectie, die deze historie
toelicht op tal van punten, is bijeenge
bracht, een onafzienbare schare van
bezoekers, een nog grootere van brief
schrijvers is voorgelicht en voortgeholpen.
Maar dat is 't toch eigenlijk niet, dit
uitmuntende ambtenaarswerk, dat de
gemeente zooveel reden tot dankbaarheid
geeft: het is immers min of meer hetgeen,
waarop zij recht heeft en dat haar
hoogstens zou kunnen brengen tot de
erkentenis van vór
veertig jaren een wel
hél gelukkige keuze
te hebben gedaan,toen
men den
zesentwintigjarigen betrekkelijk
pasl) gepromoveerde
aansteldeomde
schromelijke wanorde" van
het gemeente-archief
in haar tegendeel te
doen verkeeren.
Neen, zóis het dan
ook niet, dat men Mr.
Muller en zijn
beteekenis voor Utrecht en
straks voor veel wijder
kring zien moet. Niet
als den voortreffelijken
ambtenaar, en niet
zelfs als den
scherpzinnigen geleerde,
maar als den bewogen,
gevoelvollen mensch,
die al zijn kennis en
geleerdheicLal zijn ver
nuft en al zijn speurzin
gebruikt om wat hij
ermede aanraakt te
maken tot iets levends
in het midden van ons. Want Mr. Muller
moge als geleerde een buitengewoon man
zijn, die beschikt over een eerbiedwaardige
hoeveelheid vaardige kennis op allerlei
gebied, hij moge waar hij zich beweegt
aanstonds gelden als autoriteit, het ge
heim van zijn invloed, en daardoor van
zijn beteekenis, ligt in de manier waarop
hij de stof die hij behandelt, weet te
doorgronden, met nieuwen geest te
be
1) In 1872 op de terstond algemeen ge
waardeerde dissertatie: Mare dausum. Kort
daarop werd mr. M. door het Utrechtsch
Genootschap bekroond voor zijn
prijsvraagantwoord over de Noordsche Compagnie.
Mr. S. Muller Fzn. in de eerste jaren van zijn archivarisschap
zielen en in hare ware beteekenis
te doen erkennen. Al die dorre,
drooge feiten die de archieven be
vatten: besluiten, rekeningen, veror
deningen en wat dies meer zij, heeft hij
niet slechts voor zich zelf verwerkt tot
historische geheelen, tot nauwkeurige
overzichten, tot betrouwbare verhalen,
maar hij heeft daarin ook het menschelijke
teruggevonden, ze erkend als getuige
nissen uit een levende maatschappij, die
hij voor oogen zag weinig minder wer
kelijk dan die van het heden. En dit
voorbijgegane leven, dit menschdom van
eeuwen her, het heeft zijn genegenheid
verworven, niet als object van
archivalische en antiquarische peuterij in de eerste
plaats, maar als reëel materiaal voor het
begrijpen van dien wonderlijk
ingewikkelden groei: het in de historie worden
onzer eigene samenleving. Dit is slechts
mogelijk door een breede,
veel-omvattende belangstelling, liever nog door
een zien van elk werk in een verband
wijder van ruimte en tijd. Mr. Muller is
dan ook met andere woorden, histo
ricus in den allerbesten zin van het
woord: aanvoeler van het, in
onverbroken en veelvoudig oorzakelijk verband,
rusteloos bewegen, ontwikkelen,'vervor
men. Als vakman is hij archivaris ge
worden om het scherp definieerende,
om het recht op de realiteit afgaande,
om het zoo streng-kritische van den
arbeid. Dat was, voor den historicus, de
erkenning van de groote beteekenis van
het detail, van de nauwkeurigheid tot in
de onderdeden voor het begrijpen van
het geheel. Maar zijn aan breeden hori
zon gewenden blik is nooit gebannen
gebleven binnen den kring van het detail,
en zijn geest heeft niet vergeten, dat op
zijn beurt het detail toch slechts be
langrijk is door het geheel.
Zóis de historie voor hem iets levends
geworden, en de historiebeoefening eene
wetenschap met al de aantrekkelijkheid
die het reizen in vreemde landen voor
den opmerkzamen geleerde en den
schoonheidgevoeligen mensch hebben moet.
Hoort hem zelf van zijn ervaringen wel
sprekend en vol geestdrift getuigen. 2)
Meent (men) wellicht dat de menschen
van voorheen geen hart hadden ? en is
het niet een verrassend genot, dit hart
nog te hooren kloppen eeuwen na hunnen
dood?" Zoo hooren wij Mr. Muller zijn
collega's toeroepen, en hij vervolgt:
Wij volgen de mannen die dit verledene
bevolkten in hunne dagelijksche
bezigheden. Het is waar, wij zien hen bij
voorkeur in raadzalen en rechtbanken,
en wij mogen ons niet ontveinzen, dat
zij daar dikwijls onbehoorlijk vervelend
zijn. Maar toch er is gelegenheid te
over hen ook buiten deze vergaderingen
te bespieden. Neem eene oude rekening
ter hand en gij ziet de vorsten en edelen
de poorten binnentrekken en den
eerewijn ontvangen, den rentmeester zitting
houden om de pachthoenders en de
bedezwijnen in ontvangst te nemen, den
schrijver bezig met het versieren van
een handschrift, de boden het land
doorreizen, de metselaars en
timmerlieden de handen reppen bij het stichten
van een grootsch gebouw, en ge hebt
onder al dit gewoel, dat op dien afstand
gezien zoo kleine verhoudingen
aanneemt, het besef, dat gij als Gulliver
geheel Lilliput ziet wemelen aan uwen
voet. Of sla de kroniek van een
vrouwenklooster op, en gij verneemt de
smartkreet eener arme ziel, die, moede van de
ruwe ongerechtigheid der middeneeuwen,
ter dood toe gewond door het verlies of
den ontrouw harer dierbaren, eene
toevlucht zoekt achter den stillen
kloostermuur; gij amuseert u over de
nonnetjes, die opgeschrikt uit hare eentonige
rust door een ongewonen maatregel der
priorin, de hoofden bijeen steken en het
voor en tegen van het geval ijverig be
praten met een gewicht, een ernst, eene
welbespraaktheid en een heftigheid, alsof
het heil der christenheid van de
bestendiging van het gruwelijke onrecht afhing:
une tempête dans un verre de lait,"
glimlacht gij met een mijner vrienden! En
is het u nooit gebeurt, als gij den
inventaris van een ouden inboedel ter hand
naamt, dat de vertrekken, die gij aan de
hand van den klerk doorwandelt, zich
weder tooiden in hun ouden glans, en
dat gij (bekend met de producten onzer
oude meesters, zooals ik meen dat gij zijn
moet) de geestige binnenhuisjes van
Vermeer en de Hooch vooruwgeestesoog
zaagt herleven?"
Nietwaar, zou de man, die zoo bezield
spreekt van zijn arbeid, dat kunnen, als
hijzelf niet bezieler was? Als hijzelf niet,
rijk aan kennis, maar bovenal rijk aan
begrip, aan menschen-, aan levens-begrij
pen was? Als hij niet volop en midden
in het leven stond? Is het wonder, dat
deze archivaris gruwt van het denkbeeld,
dat hij zou moeten wezen, zooals Daudet
hem in zijn Astier-Réhu, Ibsen hem in
den echtgenoot van Hedda Gabler
geteekend hebben: een uiterst goedaardig
individu, braaf en onschadelijk, ijverig
en consciëntieus, maar kleingeestig,
ijdel, voor de praktijk volkomen onbruik
baar, bekrompen, droog, ongeloofelijk
vervelend, zonder eenige belangstelling
voor zaken buiten zijn eigen klein
kringetje, zonder hart en zonder geest,
en bovenal absoluut verwerpelijk in de
oogen van het schoone geslacht!" Is
het wonder, dat hij veel liever met
instemming herinnert aan het woord van
Acquoy: onze archieven zijn niet dood,
maar ze leven, als de mensch maar leeft
die ze gebruikt", en dat hij daarom zijn
2) In zijn Pro Domo, 1894.
De Qrieksche Minister-president Venizelos te Berlijn. Rechts, op de stoeptrede,
de Qrieksche Gezant
IIIHIIIIIIII1IIIIIIMIIIIIIIIIIMI1IIIIIHIIIII IIIIIIIIIIIIIIIIIHMIIIMIIIIIIII IIIIIIIIIHIIIMIIIIIM'MIMHIMIMIIIIMIIIIIIIIIIIIIMHIIIMIHIIIIIIIIIIIMIIIIIUIM
ambtgenooten voorhield: Weert u,"
Bedenkt dat de wederopstanding van
het verleden in zijn vollen omvang onze
roeping is." Werpt u op de kunst
geschiedenis ... tracht een museum van
oudheden te stichten, of zoo er een is,
tracht het levend te maken voor de
burgerij! Treedt op in de provinciale
genootschappen en neemt een werkzaam
deel in hare publicatiën; gij zijt de
aangewezen mannen om haar ziel en
leider te zijn... Doch bovenal: stelt
uw licht niet onder een korenmaat!"
De man die zoo sprak, twintig jaar
geleden, heeft sedert bijna onafgebroken
de Nederlandsche archivarissen, als voor
zitter hunner vereeniging, leiding gegeven
en den weg gewezen; hij heeft, met twee
zijner allerbeste leerlingen een stel regelen
ontworpen als handleiding bij het inven
tariseeren onzer archieven, dat reeds in
verschillende talen vertaald zijn invloed
gelden doet ver buiten onze grenzen;
hij heeft door uitgaven van inventarissen,
van regestenboeken, van archivalische
bronnen-zelf, van kritische, van inlei
dende of van refereerende verhandelingen
evenzoovele voorbeelden gegeven aan
een breeden kring van jongeren. Hij
heeft bovendien door zijn arbeid aan
het Stedelijk Museum, in het Historisch
Genootschap, de Vereeniging voor de
Uitgave der Bronnen van
Oudvaderlandsch Recht, de Rijksmonumenten
Commissie, de Rijkspublicatie Commissie,
de Linschoten Vereeniging enzoovoort,
door zijn artikelen in onze groote tijd
schriften, in dag- en weekbladen getoond,
dat de aansporing, boven uit zijn Pro
Domo" aangehaald, niet slechts een pak
kend redefiguur was, maar het consequent
uitgevoerde eigen programma.
Dat maakt dit jubileum tot een zeer
bijzonder. In de eerste plaats voor de
archivarissen en dan voor al degenen
die belangstelling hebben voor onze
geschiedenis. De eerste hebben groote
verplichtingen aan den man die met
forsche kracht hun den weg heeft gewe
zen en voor een groot deel ook gebaand,
de laatsten hebben in hem niet slechts
den stoeren werker te eeren, die tal van
historische bronnen voor hen toegankelijk
maakte, maar ook vooral den
smaakvollen schrijver zeldzame vogel onder
onze vakgeleerden! , die wat die bron
nen leeren hun ook werkelijk nader
bracht, doordat zijn bezieling uit hen
nieuw leven wekte. Daardoor juist is
zijn werk baanbrekend geworden in de
eerste plaats voor onze Wirtschaft",
onze sociale en kuituur-geschiedenis.
Daarin erkende hij het gemeenschappe
lijke voor alle historie-beoefening, waar
door een eenheid der historie te bereiken
valt, welke het historisch leven als het
ne geheel, dat het is, herbouwen moet.
In deze eenheidsbestreving ziet men zijn
geheele rijke levenswerk toch door een
samenvattende gedachte beheerscht, op
hoe onderscheiden gebied de vele vruch
ten ervan ook rijpten. Zinrijk bovenal is
daarom de gave, die tal van huldigers
mr. Muller op dit jubileum komen aan
bieden : een volledige lijst van alle ge
schriften van zijn hand. Wanneer men
dat boekwerk in handen zal hebben,
zal men eerst recht beseffen welke groote,
onschatbare diensten mr. Muller aan het
geestelijk leven van onzen tijd bewezen
heeft.
Toch zal het die nog niet alle om
vatten: van den invloed, die van
mr. Muller uitgegaan is en uitgaat
in het persoonlijk onderhoud of per
correspondentie", zal het uitteraard
moeten zwijgen. Er zullen er wel
zijn, die dat niet betreuren, want juist voor
het persoonlijk contact heeft de jubilaris
eigenschappen, die niet ieder kan waar
deeren : hij is menigeen wat te strijd
lustig, wat te zeer geneigd zijn tegen
spreker in het nauw te brengen, althans
erin te laten loopen, en met hem als hij
kan te spelen als de kat met de muis.
Zijn polemiek is scherp en raak, en kent
niet altijd meedpogen met de zwakke
tegenpartij, terwijl ten slotte het lang
durig gezag-uitoefenen in een bisschops
stad de zucht om paus te wezen, wat
al te zeer mag hebben aangemoedigd.
Maar dat zijn les défauts de ses qualités,
die hij gemeen heeft met anderen van
geestelijk meer dan gewone afmeting, en
al hebben zij in den loop dezer veertig
jaren mér menschen van Mr. Muller
vervreemd dan strikt genomen noodig
was, er mag zeker tegenover staan, dat
er velen zijn, die aan zijn raad, zijn
voorlichting, zijn hulp en vriendschap
enorm veel te danken hebben. En
zij zeker, maar de anderen toch ook, zullen
erkennen, dat die in dat eigenaardige,
haast onleesbare handschrift geschreven
brieven, en die gesprekken voor hun
vorming van groote beteekenis zijn ge
weest en dat zij daarvan bovenal hebben
genoten, wanneer de liefde en de geest
drift voor de beoefening onzer historie,
voor de kennis van het leven van ons
volk, voor de ontwikkeling ook van het
in dienst daarvan gestelde archiefwezen,
het expressieve gelaat verlichtten en de
oogen deden fonkelen. Dan vooral was
het moeilijk te merken, dat reeds veertig
dienstjaren en welke dienstjaren
achter den rug zijn.
Moge die geestdrift blijven! Het Neder
landsche volk heeft reeds vele verplich
tingen aan mr. Muller; het zal zeker
met vreugde ervaren, dat nog in een reeks
van jaren hun aantal wordt vergroot.
Den jubilaris zij daarom als onzen besten
gelukwensch het indefessus" toegeroe
pen, dat in het boekmerk van zijn
beroemden vader prijkt, en dat naar het
schijnt ook zijn eigen leuze was: nog
vele jaren en onvermoeid"!
Den Haag H. E. VAN GELDER
* * *
Uit de geschiedenis van den
nikkelen stuiver
Dezer dagen voltrok zich een gewichtige
gebeurtenis in de monetaire geschiedenis
van Nederland. De stempelpersen van
's Rijksmunt te Utrecht zuchtten en steun
den onder den arbeid voor den nieuwen
stuiver. Nederland handelt revolutionair dit
maal, breekt met de conventie, en zendt
stuivertjes, en misschien mettertijd dubbeltjes
in de wereld, die niet aangelegd zijn op het
traditioneele rollen": de nieuwe stuiver
onderscheidt zich namelijk van alle andere
munten door haar vierkantheid", een eigen
schap, die vaderlandsche dichters gewoon
zijn tot de Nederlandsche deugden te
rekenen. Maar dit muntstuk is niet vier
kant tout court", het is vierkant-met
ronde-hoeken", en dit is geen kleinigheid,
geen feit, dat men maar zoo lichtvaardig
moet aankijken, want al die schijnbare
kleinigheden, die we daar zoo eenvoudigweg
voor ons zien liggen, en aan welke het groote
publiek nauwelijks meer appreciatie gunt
dan een kurkdroog H'm, ja, zoo!" hebben
aan de munt-autoriteiten dagen, en nachten
zelfs, van zwaar hoofdbreken gekost, hoofd
breken van een diepzinnige geleerde zwaarte,
't welk dit machtige feit van de
vierkantheid-met-ronde-hoeken" tot een soort even
knie maakt van den tunnelbouw door