De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 1 februari pagina 7

1 februari 1914 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

l Febr. '14. No. 1910 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND tien Simplon of de dórgraving van de Jandengte van Panama. Men heeft er in ieekenkringen geen flauw begrip van, met lipeveel zorgen en barenswee deze ronde vierkantheid of vierkante rondheid een feit werd, dat de wereld in de oogen kon zien. Tien jaren lang peinzens en arbeidens en .proeven-nemens en plannen-makens-en-we?der-yerwerpens heeft het gekost, aleer men via ?de dikke rondheid van den eersten stuiver, < welke ook reeds een belangrijke hervorming ?beteekende) tot het rondhoekig-quadratisme van den tweeden stuiver gekomen was, dat thans binnenkort de roem van Nederland zal zijn. De proeven, meditaties en geleerdhedens, "welke aan dezen nieuwen muntslag vooraf gingen, zijn vooreerst voor ons nog een .geheim, dat pas onthuld zal .worden in het Muntverslag van 1913, maar we kunnen de .gewichtigheid en belangrijkheid ervan onge veer afmeten naar de oorkonden der ge schiedenis van het ontstaan van den eersten nikkelen stuiver, die weliswaar dood-gewoon ?en banaal rond was, maar dik, buitengewoon, abnormaal, gewaagd, gedurfd dik. En over ?deze eigenschap, deze noviteit, deze her vorming kunt ge op pag. 65 tot 74 van het genoemde Muntverslag van 1906 onder den titel De dikte van den nikkelen stuiver en van andere munten", een uitgebreide verandeling vinden, welke ons een merkwaardigen kijk gunt in de binnenkameren van .'s Rijksmunt. Deze verhandeling begint met enkele jube lende woorden van zelfvoldaanheid, welke ?ongeveer de portee hebben van het Eureka"! van Pythagoras. Ze luiden als volgt: Het nieuwe nikkelen stuiverstuk, dat bij de wet van 31 December 1906 (Stbl.no. 376) werd ingevoerd met de eenigszins euphemistische omschrijving, dat het zal dienen ter vervanging van het zilveren 5-centstuk, heeft een eigenaardigheid, die het een bijzon dere plaats geeft onder de tegenwoordige munten, van welk land* ook. Het vertoont ?een nieuw type, en wel het type eener dikke munt." Men is geneigd, hier zonder bedenken op te antwoorden: Een dikke munt?... Mijn 'n biet!.. Waarom ook geen dikke munt!"... Maar wacht eens even, dat gaat maar zoo gemakkelijk niet. Daar moet een heftige en ?felle strijd gestreden worden tegen de con ventie, om deze dikte, deze ongezonde dikte, te motiveeren, die te verontschuldigen is door het feit (we zeggen het deemoedig), dat de Hollandsche nikkelen stuiver te onder scheiden moet zijn van het Hollandsche /kwartje en van de Belgische en Duitsche nikkel-stukken met ongeveer gelijke, waarde, benevens van de ongeveer even gfoote zil vermuntjes dier landen; maar niettemin is dit geenszins een questie, die zoo maar a la gordiaansche knoop kan worden doorgehakt. Er bestaat door de eeuwen heen een geheim zinnige traditie over de omtrek- en dikte verhoudingen der munten, die weliswaar ?allen logischen grond mist, maar niettemin zeer mysterieuselijk uit de natuur gegroeid schijnt te zijn: Wanneer men aan de oude ?en nieuwe stukken de verhouding: dikte tot middellijn nader bepaalt, dan vindt men, dat die verhouding wél is gewijzigd in den loop der tijden, maar dat zij in gelijke tijdvakken in verschillende landen ver het algemeen niet ver uiteen loopt. Er is, zou men kun nen zeggen, een streven naar gelijkvormig heid op het gebied der relatieve muntafmetingen geweest, vrij gelijktijdig in verschil lende landen. Maar toch is er een bepaalde ?richting, waarin bovengenoemde verhouding zich, globaal genomen, geleidelijk wijzigde, ?en wel naar een toeneming dier verhouding, naar relatieve vermeerdering der dikte..." Aleer men dus met de natuur dezer boven natuurlijke relatieve verhoudings-wijziging brak, werd er een geleerd en tijdroovend ' -onderzoek ingesteld, naar de dikte-diameter verhoudingen van oude en nieuwe munten van de 12e eeuw tot op heden. De resul taten dezer overweldigend geleerde munt«nquête vindt men in tabellen vereeuwigd ?in het genoemde Muntverslag van 1906. De belangstellende lezer, die ze van buiten wenscht te leeren, kan ze daar vinden op pag. 67?71. Ik zou mij echter schuldig ge? voelen aan iets als dierenkwellerij, indien ik j hem niet te voren tegen het volgende waar?| schuwde. De schrijver der verhandeling deelt namelijk mede: Bij deze en volgende opgaven vindt fnu vermelding de verhouding: V = dikte middellijn. Heeft men deze waarde te berekenen uit bekende grootheden, waartoe de dikte niet behoort, dan geschiedt dit gemakkelijker uit de volgende betrekking: V= 4G.?=1.273 G m" s ma s' waarin m is de middellijn (in m.M.) der munt, G haar gewicht in m.G en s het ?soortelijk gewicht der legeering, waaruit zij is vervaardigd." In een noot wordt hierbij nog aangeteekend: 'Onder dikte versta men nu steeds gemiddelde dikte: het relief, vooral ?der tegenwoordige munten, is trouwens uiterst gering." Deze beperking vind ik bepaald jammer, want had men ze niet gemaakt, dan zou de zaak nog oneindig geleerder en ingewik kelder geworden zijn, en daarom was het toch eigenlijk te doen. Het is m. i. dringend noodig, dat er thans binnenkort een ver handeling verschijne: Over de verhouding van het relief der munten tot hun middel lijn, hun dikte en hun samenstelling van Noach tot op heden". Daar de tegenwoor dige ambtenaren aan 's Rijksmunt het te druk hebben met overpeinzingen en bespie gelingen over nieuwe stuivertjes, zou op de - begrooting een flinke post moeten worden uitgetrokken voor een nieuwen ambtenaar, die zich geheel aan dit belangrijk onderzoek kon wijden. De resultaten daarvan zouden onschatbaar materiaal leveren voor het derde nikkelen stuivertje, dat zonder twijfel binnen eenigen tijd het nu komende rondhoekig-vierkante vervangen zal. Wie de noodzakelijkheid, de onafwendbare noodzakelijkheid van dezen maatregel, of (laat ik mij dringender uitdrukken!) dezer voorzorg, mocht betwijfelen, verwijs ik naar pag. 69/70 van het Muntverslag, waar ik een argument voor mijn stelling aantref, dat m.i. ? door niets ter wereld ontzenuwd kan worden. Poorredeneerende over de reeds vroeger besproken- uiterst interessante en geheim zinnige dikte-grootte verhouding der munten, vertelt de schrijver, dat Karmarsch in zijn Beitrag zur Technik des Münzwesens" toen hij van een groot aantal destijds circuleerende munten een aan V (zie boven!) analoge grootheid berekende, daarvoor bij elke. soort metaal een zekere gemiddelde waarde afleidde, die dus de meest gewenschte bleek te zijn." Waaruit dit nu eigenlijk bleek weet de hemel!... voor de verklaring van dit wonder moet men zijn toevlucht zoeken bij het mysterie van finantiën. Nochtans... hoor verder!... De bedoelde grootheid, door K. norm" genoemd, verkreeg hij door vermenigvul diging van middellijn (in m.M.) met den kubiekwortel uit het aantal stukken, die op l Mark (Vs Keulsch pond = 0,233855 Kg.) gingen. Noemen wij dezen norm" N., dan is volgens de definitie: N = m X 233855 en dus v __ 1.273 G _ 297698,, S m3 N3 s Ik twijfel niet, of de lezer, die nu de moeite wil nemen, de nog volgende tabel op pag. 70 te verschalken, welke ik luiheidshalve hier niet overschrijf, zal in zijn ge moed de diep gewortelde overtuiging rond dragen, dat het aanbinden van een strijd tegen de bovennatuurlijke machten, die dezen munt-verhoudings-norm schiepen, helden moed vergt, en het is gewoonweg ongeloofelijk, dat men in dat gedenkwaardige jaar 1906 aan de Rijksmunt te Utrecht, het sacrilege aangedurfd heeft, met al deze heilige traditiën te breken M'n hemel, Nederland is toch maar een klein land!... En... niettemin... op pag. 72 kan men 't lezen, zwart op wit: De nieuwe stuiver dankt zijn formaat aan eene tegengestelde redeneering". (Tegengestelde!... 't is zonde !... Hoe durven ze toch!) Omdat het een stuk diende te zijn, dat geen reden tot verwar ring mocht geven", (Bij den stuiver moet en zal dat!... Bij guldens en rijksdaalders en tientjes komt het er zoo erg niet op aan !) moest het juist van een middenwaarde belangrijk afwijken, en dan natuurlijk in de eenig mogelijke richting, die van grootere V. Voor den nieuwen stuiver nu geeft de be rekening V = O, 1108. Dit is derhalve een waarde, die de tot dusverre gebruikelijke ver achter zich laat. Het reeds tamelijk dikke Fransche25-centimes en het Duitsche 20-pfennige-stuk hebben een V, die nog niet 2/a van de waarde van den stuiver bedraagt"!!!!!... Hiep, hiep, hiep, hoera!... Lieb vaterland, kannst ruhig sein!... De heldenmoed der vaderen leeft nog onverzwakt voort bij 't nageslacht!... Deze ingrijpende hervorming stond echter geenszins op losse schroeven, en kwam niet tot stand, dan nadat men op verkwikkelijk uitgebreide schaal een andere nationale deugd had toegepast, namelijk de bekende Nederlandsche voorzichtigheid. Het verbaast ons eenigszins, dat er geen commissie be noemd werd, om een preadvies uit te brengen ... Overigens echter werd letterlijk niets verzuimd! Uit de Nota betreffende den nikkelen stuiver", welke pag. 90?96 vult van het Muntverslag van 1906, blijkt dat men al het denkbare gedaan heeft, voor men tot de gewaagde, fameuse dikte" kwam. Deze dikte (we zeggen het met tranen in onze pen) was werkelijk een uiterste reddingsgreep. Er werden gedurende een paar jaar van zwaren, intensieven, afmattenden arbeid 16 verschil lende stuivers-proeven daargesteld. (Chari varius vergeve mij hier dit afschuwelijke germanisme; maar er is op het oogenblik geen ander woord, dat zoo precies uitdrukt wat ik wil zeggen.) Er werden daargesteld ... muntstukken van mangaanbrons, van alu minium en aluminium-mengsels, gewoon brons en verschillende soorten van nikkel, die onmiddelijk na de daarstelling" weer werden ter zijde gelegd. Er werden stukken vervaardigd van koper, zoo groot als een gul den, stukken van nikkel in diverse af metingen, stukken met zeer kleinen stempel en zeer breeden rand, stukken met een veelhoekigen omtrek, stukken met een opening in het midden... Ten slotre kwam men er zelfs toe munten te willen samenstellen uit een bijeenvoeging van verschillende metalen: zoo werden vervaardigd stukken met een ronden kern van brons of nikkel, omsloten door een ring van nikkel of brons, en de vervaardiging overwogen van stukken, welker beide zij vlakken uit verschillend metaal bestaan zouden"... Het verwondert ons, dat men toen niet tevens en passant proeven heeft genomen met munten van rood-wit-en blauw email, van oranje celluloid, van Delftsch aardewerk en van Rosenburgsch porselein. Het was natuurlijk maar louter voor de aar digheid en om den tijd te dooden, dat men de boven omschreven proeven deed met munten uit twee metalen, want de onnoozelste leek kan begrijpen, dat de vervaardiging dezer bewerkelijke en gecompliceerde stuk ken buitengewoon onpraktisch en veel te duur is. En toen... kwam la grande idee..." de dikte!... En dit werd een nieuw terrein, een zeldzaam vruchtbaar terrein voor het nemen van nieuwe proeven. Men moest zeker weten, dat, de dikte" begrepen en gevoeld zou worden en ... toen speelde men met echt sportieven geest een allerkostelijkst loterij spelletje in 's Rijksmunt, een loterij zonder nieten. Men vervaardigde een serie metalen schijfjes," wier dikte vanaf 0,2 m.M. met een verschil van 0,2 m.M. opklom tot 4 m.M. Twintig soorten waren er, en van elke soort werden eenige schijfjes in den hoed van den muntmeester gedaan, en toen kwamen er zes muntgezellen, die in den hoed moesten grabbelen, met hun oogen dicht, en dan op den tast af zeggen, hoe dik het schijfje was, en dat deden ze excel lent, voortreffelijk, tot groote tevredenheid van hun chef... het waren blijkbaar menschen met zeer veel gevoel,... misschien wel gevoelsmenschen." En toen was ge constateerd dat in de corpulentie van den nieuwen stuiver zijn toekomst lag, en het dikke stuivertje begon in 1906 te rouleeren. En nu, in 1913, is het reeds uitgerouleerd en schijnt het ondanks alle bespiegelingen en overwegingen en proeven, en geleerde theorieën geenszins proefhoudend gebleken te zijn. Kellners vooral schenen er nogal last van te hebben, dat ze den stuiver niet van een kwartje konden onderscheiden, als ze geld terug moesten geven... En omdat het ook bovendien zoo aardig is, weer eens iets nieuws te hebben op muntgebied en weer eens bovenmenschelijk baanbrekend te doen, krijgen we nu een vierkanten stuiver met ronde hoeken. . . Het is nu maar te hopen, dat kellners en winkeliers dezen nieuwen, vierkanten stuiver, op den tast af niet zullen kunnen onder scheiden van den koperen hondenpenning, want dan blijft voor de muntautoriteiten de gelegenheid open, vooreerst nog maar steeds door te gaan met stuivertjes-proeven. Merkwaardig is het, dat in de beide stukken uit het Muntverslag van 1906, welke ik hier besprak, slechts uiterst sporadisch wordt gepraat over het schoone uiterlijk der munten. Ik geloof, dat dit zeer consequent is. Het is voor geen enkelen kunstenaar ter wereld mogelijk onder den centenaars-last van een dergelijk soort geleerdheid iets waarlijk goeds en moois tot stand te brengen ---Dat het nieuwe stuivertje bij zijn ver schijning in artistieken zin is tegen gevallen, vernam ik van alle kanten. Ik onthoud mij in deze van appreciatie, maar wil nochtans met de hand op het hart belijden, dat mij deze tegenslag in 't minst niet verbaast. Ik zal intusschen de allerlaatste zijn, om den stempelgraveurs daarvan een verwijt temaken, want wat is er geschikter, om alle kunst inspiratie te dooden en te verstikken dan deze atmosfeer van quasi-wetenschappelijke dik doener ij ? Dec. 1913 J. D. C. VAN DOKKUM Heinrich Heine over het Jodendom (Fragment uit Jessika, Shakespeare's Vrouwenfiguren", vert. van I. ENQELANDER JR.) De kuischheid der joden is wellicht het gevolg eener tegenstelling, die zij van ouds her vormden met de oostersche zinnen- en zinnelijkheidsvereering, welke bij hunne naburen, de Egyptiërs, Phoeniciërs, Assyriërs en Babyloniërs in vollen bloei stond en in voortdurend veranderden vorm tot op den huldigen dag is bewaard gebleven. De joden zijn een zuiver ascetisch, ik zou bijna willen zeggen abstract volk en in reinheid der zeden staan zij den germaanschen stam men het naast. De eerbaarheid der vrouwen bij joden en germanen is misschien van geene absolute waarde, maar in hare ver schijning maakt zij den meest lieflijken, bekoorlijken en ontroerenden indruk. Tot tranen toe ontroerend is het wanneer b.v. na den nederlaag der Kimbren en Teutonen, hunne vrouwen Marius smeeken, haar niet zijn' soldaten, maar den priesteressen van Vesta als slavinnen uit te leveren. Het is inderdaad opvallend, welke buiten gewone overeenkomst er tusschen de beide volken der zedelijkheid, de joden en de germanen bestaat. Deze overeenkomst wor telde niet daarom in de geschiedenis, omdat de groote familiekronyk der joden, de bijbel, de geheele germaansche wereld tot boek van opvoeding strekte, ook niet omdat joden en germanen van oudsher de onverbiddelijkste vijanden der Romeinen en aldus van nature bondgenooten waren ; zij had een diepere oorzaak en beide volken gelijken elkaar van oudsher zoodanig, dat men het voormalig Palestina als een oostersch Duitschland zou kunnen beschouwen, zoo als men het huidige Duitschland voor het vaderland van het heilige Woord, voor den vruchtbodem van het profetendom, voor de burcht van de reine idee zou houden. Maar niet alleen Duitschland vertoont de physionomie van Palestina, maar ook het overige Europa verheft zich tot de joden. Ik zeg verheft zich, want de joden huldig den reeds van den beginne af het moderne principe, dat zich eerst nu bij de europeesche volken zichtbaar ontwikkelt. Grieken en Romeinen waren uiterst aan grond en vaderland gehecht. De latere noordsche indringers in de wereld der Grie ken en Romeinen waren aan den persoon van hunne aanvoerders verknocht, en in de plaats van het antieke patriotisme kwam in de middeleeuwen de trouw van den vazal, de aanhankelijkheid aan den vorst. De joden echter waren van oudsher slechts aan de wet gehecht, aan de abstracte idee evenals onze moderne kosmopolitische republikei nen, die noch het geboorteland, noch den persoon des vorsten, maar de wetten als het hoogste beschouwen. Ja het kosmopo litisme is eigenlijk geheel uit den bodem van Judea uitgesproten en Christus was eigenlijk de grondlegger der propaganda van den we reldburger: Wat het republicisme der joden aangaat, ik herinner mij injosephus gelezen te hebben,dat er injeruzalem republikeinen waren die zich tegenover de koningsgezinde Herodianers stelden, het moedigste streden, niemand den naam heer" gaven en het romeinsch abso lutisme zoo fel mogelijk haatten : vrijheid en gelijkheid was hunne godsdienst. Welk een waan ! Wat is echter de laatste oorzaak van den haat, dien wij in Europa tusschen de aan hangers der mozaïsche wetten en die van de leer van Christus tot op den huldigen dag ontdekken en waarvan ons de dichter, terwijl hij het algemeene in het bizondere veraanschouwelijkte, in den Koopman van Venetië" een huiveringwekkend beeld heeft gegeven ? Is het oorspronkelijk de broederhaat, dien wij reeds dadelijk na de schepping der wereld wegens de verscheidenheid der godsdienst tusschen Kaïn en Abel zien ont vlammen? Of is eigenlijk de religie maar een voorwendsel en haten de menschen elkander om het haten, zooals zij elkaar liefhebben om het liefhebben ! Aan welke zijde is de schuld bij dezen wrok ? Ik kan niet nalaten ter beantwoording dezer vraag een gedeelte uit een particulier schrijven mede te deelen, dat ook de tegenstanders van Shylock rechtvaardigt. Ik veroordeel niet den haat, waarmede de gemeene man de joden vervolgt ; ik ver oordeel slechts de ongelukzalige vergissin gen, waaruit deze haat ontstond. Het volk heeft altijd het recht aan zijne zijde, zijn haat evenals zijne liefde ligt altijd een vol komen juist instinct ten grondslag, alleen weet het niet zijne gewaarwordingen juist te formuleeren, en in plaats van de zaak treft zijn haat gewoonlijk den persoon, den onschuldigen zondebok van tijdelijke en plaatselijke wantoestanden. Het volk lijdt gebrek, het mist de middelen tot levens genieting en niettegenstaande de priesters van den staatsgodsdienst het verzekeren, dat men op aarde is om te ontberen en trots honger en dorst de overheid te gehoorzamen heeft toch het volk een stil verlangen naar de <r .-? ?*',' >,?*-'**: ^ -v lï\fe HET EERSTE STANDBEELD VOOR HEINE IN DUITSCHLAND Terwijl Heinrich Heine buiten Duitschland in marmer reeds werd geëerd, is in Duitschland de goede stad Frankfort moeten voorgaan door de ont hulling van een groep van den beeldhouwer prof. Kolbe ter zijner eer. Duitsche spotbladen toonen zich wel verrast over den vorm van deze onverwachte huldebetooging en zij wenschen op het voetstuk als onder titel: Ich weisz nicht was soll es bedeuten..." IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIlhlIlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllMIIIIIIIIHIMIIIIIIIIIIIIMIII middelen van het genot en het haat diegenen in wier kisten en kasten dit opgestapeld ligt; het haat de rijken en is blij als de godsdienst hem veroorlooft dien haat ten volle uit te vieren. De gemeene man haatte in de joden altijd slechts de geldbezitters, het was altijd het opgehoopte metaal, dat de bliksemstralen van zijn toorn op de joden aantrok. De in een bepaald tijdperk heerschende geest ver leende nu altijd bedoelden haat zijn eigen aardig kenmerk. In de middeneeuwen had dit kenmerk de duistere kleur van de katho lieke kerk en men sloeg de joden dood en plunderde hunne huizen, omdat zij Christus hadden gekruisigd" met dezelfde logika als op St. Domingo eenige zwarte Christenen ten tijde van de massamoorden met eene afbeelding van den gekruisigden Heiland rondliepen en fanatiek schreeuwden Les blancs l'ont tuë, tuons tous les blancs"! Je lacht om de arme negers, vriend; ik verzeker je, de west-indische planters lach ten destijds niet, en werden neergehouwen om Christuswille, als eenige eeuwen vroeger de europeesche joden. Maar gelijk hadden de zwarte Christenen op St. Domingo in deze zaak; de blanken leefden inlediggang en baadden zich in alle genietingen, terwijl de neger in het zweet zijns zwarten aanschijns voor hem moest werken en tot loon slechts een weinig rijstemeel en zeer veel zweepslagen ontving; de zwarten waren het mindere volk. Wij leven niet meer in de middeleeuwen, pok het volk wordt beschaafder, slaat de joden niet meer in eens dood, siert zijn haat niet meer met den godsdienst op, onze tijd is niet meer zoo vervuld van naief ge loof, de traditioneele wrok omhult zich met de moderne wijze van spreken, en het ge peupel, zoowel in de kroegen als in de kamers van afgevaardigden, deklameert tegen de joden met merkantilistische, industrieele, wetenschappelijke of zelfsphilosofische argu menten. Alleen doortrapte huichelaars geven nog heden hun' haat eene religieuze tint en vervolgen de joden om Christus' wille: de groote menigte bekent openhartig, dat hier aan materieele belangen ten grondslag liggen en zij wil de joden door alle mogelijke middelen de uitoefening van hunne indus trieele bekwaamheden verzwaren. Hier in Frankfort b.v. mogen jaarlijks slechts vier en twintig aanhangers van het mozaïsche geloof huwen, opdat hun aantal niet toeneme en voor de christelijke kooplieden geen al te sterke concurrentie worde geschapen. Hier vertoont de jodenhaat zijn werkelijk karakter en dit karakter vertoont niet de physipnomie van een duisteren fanatieken monnik, maar de slappe, geslepen trekken van een winkelier, die zich angstig maakt in handel en wandel door den israëlietischen koopmansgeest overvleugeld te worden. Maar is het de schuld der joden, dat deze koopmansgeest zich bij hen zoo drei gend heeft ontwikkeld? De schuld ligt ge heel aan de verkeerde opvatting die men in de middeleeuwen had van de beteekenis der industrie. Men beschouwde den handel als iets onedels, den geldhandel zelfs als iets smadelijks en liet daarom het meest winstgevende bedrijf, namelijk den geldhandel, in handen van de joden zoodat deze, uitgesloten van alle andere beroepen, nood zakelijkerwijs de meest geraffineerde koop lieden en bankiers moesten worden. Men dwong hen rijk te worden en haatte hen dan vanwege hun rijkdom, en ofschoon thans de christenheid hare vooroordeelen tegen de industrie heeft opgegeven, en de chris tenen in handel en nijverheid even groote spitsboeven en even rijk als de joden zijn geworden; zoo is toch aan deze laatste de traditioneele volkshaat blijven hangen, het volk ziet in hen nog altijd de vertegen woordiging van het geldbezit en haat hen. Zie je, in de wereldgeschiedenis heeft iedereen gelijk, zoowel de hamer als het aambeeld." IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIItllllllllllllklIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIItllllllllllt Geheel de Uwe, Beste! De nonsenstermen zijn nu afgeschaft op d' enveloppen, We doen niet meer aan Edel, Streng, of dergelijke moppen, Den Waarden Weleer Zeer Geleerden Hooggeboren Heer Geen lezer van de Groene Amsterdammer schrijft dat meer. Maar wees nu consequent, en pas hetzelfde stelsel toe Op Waarde, Beste, Zeer Geacht' en al dat mal gedoe; Hoogachtend, Met de meeste Achting, 'k Blijf geheel de Uwe, Uw Dienaar, dienstwillig, dienstv aardig... is 't niet om te gruwe' ? Amice, t. t., of nog mooier t. a. v., Of Met een handdruk van je Pa, of Met een kus van Moe! En meen'geen gaf 't in wanhoop op, en schreef maar niet, ten leste, Omdat hij maar geen keus kon doen uit Lieve, Waarde of Beste! Is het zoo njoeilijk, zou het niet met een'ge oef'ning lukken, Dienstvaardigheid en achting in den brief zelf uit te drukken? En zuiver zaken-brieven, als: Is u van middag vrij?" Moet daar die achting en dienstwilligheid nu ook al bij? Zeg, hebt gij zelf nog nooit zoo iets geschreven als dit, lezer: In antwoord op Uw Zeer Geëerde van den vierden dezer Heb ik de Eer U mee te deelen, Zeer Geachte Heer, Dat onze kat gejongd heeft, dat 's nu voor de tiende keer, En al de beestjes leven nog; 't is boven mijn verwachting. 'k Verblijve Uw dienstwil'ge dienaar, met de meeste Achting.... ?" Die dwaze wartaal weg te laten strijdt met je fatsoen, Maar sta je, als je spreekt met iemand, ook zoo gek te doen? Bv. zeg je: Zeer Geleerde Hoog Geachte Heer, Ik heb de Eer U mee te deelen: 't is vandaag mooi weer?" Wie do^t er mee, en breekt met dit gedachteloos geteem, En schrijft zooveel als 't mooglijk is naar 't volgende systeem: Laat slechts den datum op uw brief, den naam er onder prijken, En laat uw achting, liefde en geest uit stijl en woordkeus blijken! CHARIVARIUS (Charivarius ontvangt gaarne kaartjes van adhaesie. Zoo kan er een ongeorganiseerde Bond gevormd worden, de Anti-Nonsens-Bond. De leden schrijven achter hun naam op de achterzijde der enveloppen steeds: (A.N.B.) Men weet dan, dat in de weglating der mallegemeenplaatsenfranje niets persoonlijks mag gezocht worden, maar dat die de toe passing is van een systeem. Als het goed gaat met den Bond, laten we nette plakzegeltjes maken met A.N.B, er op.)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl