Historisch Archief 1877-1940
Zondag 8 Februari
A°. 1914
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLANO)
ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING
Abonnement per 3 maanden / 1.65
Voor het Bultenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail . 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar 0.129
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van 1?5 regels/l.25, elke regel meer . .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel
Reclames, per regel
?0.25
.030
.0.40
FEUILLETON
iiHniiiiiiiiiiiiiiiHMiiiiiiiiitmittmiiH
Blz. 1: De Hoogmogenden vragen
vrijbilletten. Kroniek: Verduistering
dór ondergeschikten. Dr. L. H.
Grondijs over dr. E. Beekman. 2: E.
d'Oliveira: Gesprek met C. S. Adama
van Scheltema, I. Feuilleton naar J.
P. Jacobsen. Rinke Tolman: Friesche
poëzie. 3: W. van Meurs over Matthijs
Maris. 5: N. Mansfeldt-de W. H.:
Tutti Frutti Ingez. Ida Heijermans
contra J. Kleefstra. Allegra. E.
Heimans: de Oermensch. 6: Van
den Eeckhout over Paul Déroulède.
Ernestine Hadkinson: Albanië. 7: W.
Steenhoff over Huib Luns, Paul Bodifée
en Henri de Leeuw. Matthijs Vermeu
len : Diepenbrocks Lydische Nacht".
Dr. P. van Olst: Rook en stof. 8:
Berg in Japan. Charivarius: Wat moet
ik doen om Kamerlid te worden?
Charivari. 9 : Fin. Kroniek door v.
d. M. 10: De Boodschap van Presi
dent Wilson door v. d. S.
SchenkPuzzle. //: Schaakspel door R. J.
Loman. Damspel door J. de Haas.
Teekening Joh. Braakensiek: De late
begrootings-debatten.
Bijvoegsel door Johan Braakensiek: De
Kamerleden, bedelend om vrijbilletten.
De Hoogmogenden
NU hutnile a me
alienum esse puto
De dagbladen vernamen, zooals dat
heet, dezer dagen, dat onder de leden
van de Tweede Kamer wederom" een
lijst circuleerde, waarop men trachtte"
65 handteekeningen te verkrijgen, het
aantal dat de, op een grap beluste gropte
geldmannen der spoorwegmaatschappijen
eischten" deze woorden las men
alle in het nuchtere bericht vór die
van den prins geen kwaad wetende hee
ren tot de gunst wilden overgaan der
toezending van vrijkaarten aan alle leden
der Tweede Kamer.
Het in 't vorig jaar door een toeval
uitgelekte nieuwtje, dat de Ministers der
Regeering van Heemskerk den Jolige
vrijkaarten eerste klasse bezaten, hun
beminnelijkerwijs onderhands aangebo
den door de Spoorwegmaatschappijen,
had iets schokkends gehad. Niet iets
schokkends in zooverre men in de Kamer
eenig gebrek aan fijn gevoel zou hebben
ondersteld bij deze staatslieden, ieder
oogenblik krachtens hun politieke inzich
ten op de bres tot verdediging der
spoorweg-kapitaal-belangen, maar
schokkend in zooverre hier zonneklaar
bleek, dat er dingen bestaan, die den
aangenamen naam dragen van vrijkaar
ten, en dat er dus iets voor
hoogmogenden alsnog te hebben" viel, dat
in de Kamer reeds bleek aanwezig te
zijn, evenwel alleen in de binnenzakken
achter de groene tafel! Dit nu was,
zooals ieder die voor gelijkheid is be
grijpt, een onduldbare toestand, en een
van de parlementariërs, die wij rijk zijn,
de heer Duymaer (van Twist maar nu van
eendracht) begon tusschen excellenties en
hoogedelgestrengen eene
nivelleeringsactie. Hij trachtte van deze laatsten hand
teekeningen te verkrijgen in zóvoldoend
aantal, de Maatschappij bewegen kon tot
dat hij het verstrekken van vrijkaarten k
aan de Kamerleden, waardoor dan meteen
een privelege ophield (van de Regeering),
een van die priveleges, die de groote
Fransche Revolutie reeds bestreed en die
zijn vernietigd onder de lawine der prin
cipes van 1789.
De heer Duymaer van T. mocht een eer
ste maal niet slagen. Hierop duidt in het
bericht, dat de kranten verspreid hebben,
het eenvoudige woordje wederom." De
aanhouder wint echter en kan dan zelfs
worden een houder, nl. een houder eener
vrijkaart, zooals thans ten duidelijkste
gebleken is. De meergenoemde heer met
warmte gesteund door den alles vereve
nenden heer Hugenholz, en den liberalen
heer De Jong, had ditmaal wil van zijn
werken: Meer dan 70 ambtgenooten
teekenden de petitie, die gericht werd
tot de Directies der Spoorwegmaat
schappijen, en weldra reizen honderd
of minder van onze Volksvertegenwoor
digers op kosten dezer exploitanten:die
waarschijnlijk tot elkander zachtjes glim
lachend zeggen ce ne sont que des
gueux!" bij 't zien van dezen volks
vertegenwoordigersoploop.
Indien men aanneemf, dat de Tweede
Kamerleden tot heden gemiddeld wij
slaan er maar een slag naar honderd
of tweehonderd gulden jaarlijks aan
spoorwegbilletten hebben besteed, kost de
beleefdheid" den groote maatschap
pijen tien- a twintigduizend gulden per
jaar: een peuleschil op hunne gezamen
lijke budgetten, maar toch ook weer geen
bedrag, dat zij zouden verwaarloozen.
Het is een duidelijk cadeau, dat de rijke
heeren den armen 2000-gulden-lijders,
hoogmogenden en naar hun begrip
minderhoogvermogenden, toeduwen willen, mits
deze menschen (wien de kapitalist waar
lijk niets bespaart) met vijf en zestig man
erom komen vragen ...
De N.R.Ct., tijdig gewaarschuwd, heeft
de propaganda voor vrijbilletten in de
Kamer ontraden. Zij heeft daarbij in den
deftigen toon, die haar maar altijd even
goed afgaat, het Staatsbelang op 't oog
en gaat uit van de gedachte, dat de leden
der volksvertegenwoordiging, van vrij
kaarten genietend, minder goed in staat
zullen zijn hun taak te vervullen van
spoorwegcritiek.
Eene gunst dus, en niets anders. Zal
dan toch de Kamer, dit gunstbewijs
aannemend, vrij hare roeping kunnen
volgen ? Zal zij haar vrijheid van spreken,
door onzen wetgever voor goede uit
oefening van het ambt zoo onmisbaar
geacht, dat er zelfs in de grondwet
voorschriften zijn opgenomen, om haar
te waarborgen zal de Kamer die vol
komen vrijheid van spreken zonder aan
zien des persoons kunnen handhaven,
ook wanneer zij giften gaat aannemen ?
Welnu, wij gelooven dat de Kamer
leden, door het vele reizen met de gebre
ken van den dienst nog beter op de hoogte,
allicht binnenkort welbespraakter dan ooit
hunne klachten zullen te berde brengen.
In de schouwburgen zijn, volgens de
getuigenis der bedienden, de vrijkaartjes"
de lastigste menschen. Wij gelooven dan
ook jaarlijks een even groote massa
spoorwegcritiek te zullen vernemen in
't Parlement, als tot nu toe met gering
succes werd te berde gebracht.
Weldaden zijn zoo spoedig vergeten....
de waschindrukken van het hart zijn zoo
spoedig gladgestreken voor later schrift 1)
en latere giften! Wij stellen het Staats
belang dus ter zijde en wagen het de
eenvoudige meening te uiten, dat men wel
staanshalve, voor zelfgevoelde zoowel
als publieke eigen waardigheid, geen ge
schenken aanneemt van wildvreemden,
over wien men plicht van critiek heeft.
Force majeure, vriendschap, staatsverband
(b.v. kaarten van politiewege of door de
Overheid geen vreemde verstrekt)
kunnen dit anders doen worden, wie
zonder geschenken zijn plicht kan nako
men, is beter voorbeeld dan de lieden, die
op geldswaardige beleefdheden" gesteld
zijn en er zelfs om vragen.
De ironie wil, dat de pers, geroepen
om over deze zaak een oordeel te uiten,
zelf tot over de ooren (en dat zegt wat)
in de gunsten steekt.
Door de pers wordt in 't algemeen ver
bazend veel geprofiteerd": op boottoch
ten, feestdiners, in schouwburgen, enz. Dat
is misschien de reden, waarom vrij alge
meen tegenover de hoogmogenden ge
zwegen werd, nu dezen zelf eens een
meevaller hebben. En het hoofdartikel
van de W. R. Ct., waartegen de gezag
volle stem van de TV. Ct. reeds dettiglijk
geprotesteerd heeft, luidt dan ook als een
eenzame klacht...; zou luiden als een
droeve eenzame klacht, indien aan dit
geval niet iets kruidigs zat.... Herinnert
men zich de reis, in een luxewagen
gratis door een twaalftal Ned. journalisten
aanvaard, en betaald door allerlei
Oostenrijksche groot-geldmannen ? Die reis
werd beraamd" door een Oostenrijksch
correspondent van de N. R. Ct., en de
eenige, die niet meedeed, was de N. R. Ct...
en nu, na die Rabelaisiaansche smulpartij
van vijf en dertig Festessens in Oostenrijk,
komt de N.R.Ct. en kan hoog" zijn....
En de N. Ct. protesteert zoo goed het
gaat, en de anderen zwijgen....
De humor is, als het viooltje, een be
scheiden bloem, maar zij is welriekend.
* *
*
Wij meenen intusschen, dat het tegen
woordig Ministerie, dat voor zichzelf het
zuivere gevoel heeft gehad de aange
boden vrijkaarten door Heemskerk c.s.
aanvaard beleefdelijk af te wijzen, in
waakzaamheid voor de eer van het
Parle1) Max Havelaar
ment is te kort geschoten. Deze had
Mr. Cort van der Linden er toe moeten
doen overgaan den al te snel teekenenden
Kamerleden toe te zeggen een wettelijke
regeling desnoods bij de a.s. Grond
wetsherziening.
* ? ?
KRONIEK
HET TlLBURGSCH GEVAL
Het merkwaardige en bijzondere in het
geval van dien weggeloopen en weer opge
vangen bankiersbediende, in Tilburg, is
zeker niet, dat hij met ?55000 in zijn
hand wegliep. Dat zal altijd opnieuw ge
beuren, als men karig bezoldigde jonge
menschen zonder-meer hél groote geld
sommen toevertrouwt en het gelijkt op
zuivere provocatie. Ben ik dan zówei
nig", gaat de jonge man denken geldt
mijn menschelijkheid, die toch haar eischen
heeft, dan zóluttel, dan men het niet eens
der moeite waard acht mij te wantrouwen?
Spreekt het zoo van zelf, dat mijn onbe
loonde deugd het uithoudt tegen de verlei
ding van een geldsom, groot genoeg om
mij een genoegelijk leven buitenslands te
waarborgen? Neen, voorwaar, dit noncha
lant patroonsvertrouwen op mijn eerlijke
sufheid is een beleediging van mijn per
soonlijkheid, die waarachtig wel beter be
geert dan een slafelijk routinebaantje en...
ik ga er lekkertjes van door!"
Zoo denken, of behoorden te denken, vele
jonge menschen, zoo zij maar eenigszins
mensch zijn en het strekt indien niet den
patroons, die het uitlokken dan toch
eigenlijk der menschheid tot eere. Maar
merkwaardig is het geenszins, juist wijl het,
dank zij dien patroons, nog al vaak voor
komt. Het bijzondere van dit geval is echter
dat de jonge man zijn stoutigheid blijkbaar
niet aan kon, dat hij ten slotte toch te
braaf was voor deze zonde
Als wij van zulk een zaak lezen, is dan
ons eerste gevoel niet een van sympathie
voor den misdadigen waaghals en vrijbui
ter, te grooter naarmate hij jonger is? En
ons tweede lieve lezer, laat ons het
maar bekennen! een van heimelijke hoop
dat het niet de politie gelukken zal hem
in handen te krijgen", gelijk de term luidt?
Och, dat is zoo geen slechtigheid van ons,
meer een romantische hang naar iets
onregelmatigs en avontuurlijks, eigenlijk een
verkapte Heldenvereering van een, die, hoe
dan ook, de geweldige krachten der maat
schappij in zijn eentje durft trotseeren.
Zoowel de Duivel als de Volmaakte Schurk
waren immers vroeger zeer gevierde figu
ren en men zou zeggen, dat de komst van
den Anti-Christ haast even vurig begeerd
wordt als het rijk van Vrede en vlekkelooze
Deugd.
Daarom leven wij bij elke groote en on
verschrokken diefstal niet ongaarne met den
bedrijver mee en is als wij zelf niet de
bestolenen zijn onze eenige wensch, dat
hij in de misdaad groot moge blijken tot het
einde... Bij gebreke van belangrijke echte
misdaden lezen wij dan ook wel detective
romans, waar de worsteling in list en moed,
vernuft en geduld tusschen de vertegen
woordigers der maatschappij en den grooten
opstandige als een ware Titanenkamp
wordt beschreven.
De werkelijkheid is echter bijna altijd
veel minder heldhaftig en dit triestig
Tilburgsch gevalletje wel bijzonder fnuikend
voor onze behoefte aan zelfs ondeugdzame
Heldenvereering. De plaatselijke bladen be
hoefden zulk een ophef niet te maken van de
slangenlist en voortvarendheid der
plaatse1 ijke politie; het jonge mensch zou zich zei ven
wel hebben aangegeven, als men nog even ge
wacht had. Een gansene week heeft hij
eigenlijk niets gedaan dan er naar hunkeren
dat men hem in godsnaam arresteerde. Zoo
drukkend zwaar woog hem zijn daad, met
haar gevolgen van vrijheid en vrijen tijd,
eenzaamheid en ongewoon leven. Toen
de naastbijliggende wenschen naar fraaie
kleêren en Parijs-zien waren vervuld, bleef
er niets over dan vreesachtigheid en wan
kelmoedigheid bij een armen jongen,
dien men gelukkig voor zijn patroon
en de ordentelijke samenleving blijk
baar verzuimd had tot een zelfstandig
individu op te voeden. En die nu, met zijn
vele geld en tijd, buiten zijn gewone milieu
en sleur, geen anderen raad wist dan maar
zoowat bij huis te blijven hangen. Op zooveel
karakterloosheid rekende de politie niet. Zij
ook is romantisch en zij zocht hem in de
Fransche havenplaatsen, als of hij krachtig
werkte aan een veilige ontkoming...
De maatschappij kan hier waarlijk tevreden
mee zijn. Zij leeft veilig, minder door haar
wachters, dan wel door de slapheid van
zulke individuen, en de eenige misdaad van
dit jongmensch is, welbeschouwd, dat hij
zich vergrepen heeft aan ons aller ideaal
van karaktervolle menschheid. Het is de
vraag of dit vergrijp wel zoo gering is.
Brieven van een Baarnschen Jezuïet,
wien de duivel parten speelde, door
dr. E. H. M. BEEKMAN.
In mijne beoordeeling van prof. J. V. de
Groot O. P.'s Groote Denkers" heb ik er
in dit weekblad op gewezen, hoe gunstig
dit werk afstak tegen al die Roomsche
propaganda-boekjes (het gehalte van vele
antiRoomsche boekjes is niet veel beter) die
tegenwoordig opnieuw in omloop komen.
Een goed specimen van deze laatste voort
brengselen is het boekje van dr.-ing. Beekman.
Ik heb geaarzeld, voor ik tot eene bespre
king overging, ten eerste, omdat de behan
delde onderwerpen voor een ontwikkeld
publiek allang niet meer aan de orde zijn.
Wel hebben door de politiek van den laatsten
tijd pseudo-wijsgeerige overtuigingen van
de meerderheid des volks een al te oneven
redig groote beteekeuis gekregen, maar met
haar heeft de intellectueele cultuur al heel
weinig uitstaande. Of interesseert men zich
bijv. nog voor contracten van franc-ma^ons
met Beëlzebub en andere onklare gedog
matiseerde volksfantasieën ?
Ten tweede zijn de argumenten en de toon
van deze brochure van een gehalte, dat zich
niet tot waardeering van een ieder leent. De
stijl is, laat ons zeggen, fanatisch, de
humor goed-Hollandsch, ook zijn logica, en
samenhang der ideeën zér, zér populair en
heeft dr. Beekman eene ongewone vaardig
heid om in zijne epitheta den volkstoon te
vatten, alleen is de gedachtengang wat erg
onregelmatig.
De stemming en de toon van late, harts
tochtelijke politieke discussieavonden is ech
ter niet voor een ieder even aantrekkelijk en
wie zich, willens en wetens, in een dispuut
mengt, waarin deze manieren regel geworden
zijn, heeft zich later niet te beklagen over
ondervonden ergernis. Op dit gevaar af wil
ik trachten, enkele logische handelwijzen van
dr. B. te kenschetsen. Het zijn precies de
zelfde dialektische kunstgrepen, die men
dagelijks in een zeker deel onzer pers ont
moet, en die trouwens aan iederen slimmerik
spontaan invallen, die met redenen komen
moet, waar hij niets dan verbolgenheid heeft.
Niemand staat zoo hoog of is zoo sterk,
dan dat hij niet in het mondeling dispuut
gevaar zou loopen, eene dier handigheden
aan te wenden, die eerder kunnen strekken
om den tegenstander tijdelijk tot zwijgen
te brengen, dan hem blijvend te overtuigen.
Worden die kunstgrepen echter regelmatig
in een systeem van verdediging aangewend,
dan duidt dit op overtuiging van eigen
zwakte. Dr. B. gebruikt hetzelfde materiaal en
dezelfde strijdwijzen van eene bekende
apologetiek, waarvan sedert lang terecht weinig
notitie meer genomen wordt.
I. Argumenta contra personam.
Graaf von Hoensbroech is voor dr. B.'s
medestanders een gevaarlijk man. In zijn
'das Papstthum' en in andere werken heeft
hij eene reusachtige hoeveelheid materiaal
samengebracht en overzichtelijk geordend.
Hij heeft, naar 't schijnt, enkele citaten
verkeerd overgenomen (hetgeen met 't oog
op den grooten citatenrijkdom niet ver
wonderlijk is) en daar wordt door
Hoensbroech's tegenstanders een niet altijd be
hoorlijk gebruik van gemaakt. Ik moet
bekennen, dat ik alle citaten van Van
Hoensbroech, die ik in de bronnen heb
kunnen naslaan, bevestigd gevonden heb.
Zijne aanhalingen spreken meestentijds voor
zich zelf en wekken daarom zoo groote
ergernis bij zijn vroegere medestanders.
Met stelselmatige hevigheid, ja blinde razernij
wordt daarom op den ex-Jezuïet ingehakt.
Dr. Beekman e. a. denken zijne werken te
kunnen elimineeren, door er fouten in aan
te wijzen en zelfs door zijne persoonlijkheid
op allerlei wijze slecht en bespottelijk te
maken.
Deze methoden zijn weliswaar alleen ge
wettigd jegens vijanden der kerk. Mocht
een tegenstander van dr. Beekman het eerste
procédéwillen toepassen op S. Thomas Aq.
die zeer veel onjuist geciteerd heeft, of op S.
Alphonsus de Liguorio, omtrent wiens werken
door den Jezuïet Ballerini wordt medege
deeld, dat de Redemptorist de Fooz gedu
rende 15 jaren vergeefs gebruik gemaakt
heeft van alle Belgische bibliotheken om
alle onjuiste en verkeerd aangewende citaten
in orde te brengen, dan zou men wat te
hooren krijgen!
Aardig is, om als buitenstaander dr. B's
bijzondere pogingen te zien, om Hoi
nsbroech's moreele persoonlijkheid zwart te
krijgen. Het huwelijk van dezen ex-Jezuïet
is een tweede echt van Luther, en er is
nauwelijks minder over gesneerd. Wat heeft
de lieve 'gravin van Hoensbroech' (o.a. pag. 7)
echter te maken met een pennetwist tusschen
dr. B. en den heer Vernhout? Wat doet 't
er toe, of de lieve gravin al dan niet reden
heeft om van de huwelijkstrouw van haar
gemaal verzekerd te zijn?
Het doel van al deze, bij een toch aan
een openbare inrichting van hooger onder
wijs opgegroeid man, wel zeer opvallende
pogingen, is klaarblijkelijk den (katholieken)
lezer zóin te nemen tegen den mensch van
Hoensbroech, dat ook diens betoog voor hem
waardeloos geworden is. Doch welke lezers
wenschte dr. B. in 's hemels naam te bereiken ?
Zullen anderen, die niet behooren tot dezen
engeren kring, die met zoo buitengewone
middelen van von Hoensbroech moest
worden afkeerig gemaakt, wellicht uit deze
brochure enkel den haat opsnuiven tegen
den gevaarlijken renegaat, wiens getuigenis,
n om den inhoud n om de autoriteit, den
schrijver in het hart gedrongen schijnt te zijn?
II. Argumenta ad hominem in bijzonderen
zin.
Dr. B. verzet zich tegen de stelling,
dat de R.K. Kerk, door officieel (in pauseli ke
bullen) en officieus (in gezaghebbende
standdaardwerken) het geloof aan den misdadi
gen sexueelen omgang van aardsche vrouwen
(heksen) met duivelen in te voeren en te
versterken, voor 't grootste deel de verant
woordelijkheid drafagt voor den groei van
het duivelgeloof en voor de ellende der
heksenprocessen. De juistheid der stelling
komt nu niet ter sprake, alleen de waarde van
's heeren B. contra-argumenten. Wanneer
dr. B. antwoordt, dat Luther nog veel erger
aan duivelen geloofde dan de pausen, tegen
wie hij was opgetreden, dan is dit een
argumentum ad hominem tot den Protestantschen
bestrijder Zijner Kerk van wien dr. B.
verwacht, dat de mond nu wel gesnoerd
zal zijn. leder begrijpt echter dat deze
tegenwerping even weinig kracht heeft als
de bewering van den ondeugenden school
jongen : dat de ander het k gedaan had.
Tegenover eiken niet Protestant is dus 't
argument van absolute onwaarde, en zelfs
elke protestant kan repliceeren, 1. dat zijn
godsdienst geen apostolische successie kent,
en 2e dat de monnik Luther in zijne af
dwalingen bewezen heeft, een goed leerling
zijner leermeesters te zijn geweest: d.i. de
heksenprocessen in 't protestantisme waren
(zooals menig ander relictum) van
goedRoomschen oorsprong.
Onderde veelvuldige argumentaad hominem
doet ook dienst het getuigenis van tal van
protestanten en vrijdenkers (Ihering, Harden,
Naumann) wier getuigenissen van bijzondere
waarde worden geacht door den schrijver,
zopdra zij gunstig luiden voor zijne these.
Bijzonder aardig is hierbij de aanval van
den zeer paradoxalen Maximiliaan Harden
op von Hoensbroech. De moraalleeringen van
de meeste gezaghebbende Jezuïeten passen
bijv. vaak zeer goed in elk systeem van
praktische politiek en in de koopmanschap
(in emtionibus-venditionibus naturaUter
concessum est, sese ipsos circumvenire;
jus vigilantibus est scriptum). Het is dus
nooit te verwonderen, dat Machiavelli,
Bismarck (?ein Staatsmann kann kein guter
Christ sein") of Harden, vereerder dier
naturen, meer gevoeld hebben voor de
levensinstincten, die zich uiten in die
immoraal der brutaliteit, dan in de ascetische
ingetogenheid van Pascal en alle andere
rigoristen. De strijd, die wel tegen de 'Jezuïetische
moraal' gevoerd wordt, gaat evenwel uit
van streng religieus standpunt. Wanneer
dr. B. zich dus beroept op Harden's aanval
op Hoensbroech, ter verdediging van het
systeem der Jezuïeten, dan begaat hij een
bevattelijk en amusant maar nauwelijks
verdedigbaar argumentum ad hominem.
(Slot volgt) L. H. GRONDIJS
* # *
Gesprekken met socialistische
auteurs
in
C. S. ADAMA VAN SCHELTEMA (* 1877)
Wie de leidende personen van ons natio
naal geestelijk leven opzoekt, leert daardoor
tevens ons land in zijn meest karakteristieke
plekken kennen. Hij raakt zoo vertrouwd
ook met de omgeving van denkers en kun
stenaars, dat hij verband en overeenstem
ming gaat bespeuren tusschen man en woon
plaats: niet alsof het milieu den man en
zijn denkwijze gemaakt hadd', maar aldus,
dat de man na lang zwerven een zoo pas
sende woonplaats heeft gevonden, dat hij
er uit schijnt te groeien.
Ditmaal voerde mijn weg van hetdoodsche
asfalt, door stekelig electriek beschenen,
onzer eerste koopstad, langs bosch- en
duinrand naar de jonge kunstenaars-kolonie
Bergen.
In deze streek, zoo bevallig door Hildebrand
geteekend, hebben de dorpers blijkbaar nog
niet begrepen, dat die stadsmenschen tóch
wel komen, en, misschien ook wel in ver
band met het soort stadsmenschen dat er
komt, hebben ze, heel anders dan de
Zandvoorters bijv., een bijna kinderlijke beleefd
heid, een natuurlijke welgemanierdheid be
waard, welke herinnert aan de landlieden,
door de dichters uit de Engelsche
meerenschool bezongen. Ze detoneeren niet in de
mooie natuur. Men kan zich ongestoord aan
zijn stemming overgeven, en aan die eigen
aardige stilte, die door de nabijheid van de
_J