Historisch Archief 1877-1940
S»1012
Zondag 15 Februari
A°. 1914
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLANE)
ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING
Abonnement per 3 maanden / 1.65
Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail , 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar 0.12'
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van 1?5 regels/1.25, elke regel meer .... ?0.25
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel . . 030
Reclames, per regel m Q.40
INHOUD
Blz. l: Pensioenen van politici.
Kroniek: Vrouwenkiesrechtstrijd. A.
Wolff-Qerzon: Landarbeiders. E.
d'Oliveira: Gesprek met C. S. Adama
van Scheltema. 2: L. H. Grondijs
over dr. E. Beekman. Louis Bouw
meester. Honoréde Ie Baignoire over
van Riemsdijks Pro Domo. 3: Ingez.:
Onderwijzerstraktementen. Feuilleton
door Villiers de l'Isle Adarn. 5: Mevr.
G. D. Cohen Tervaert: In Memoriam
mevr. A. L. H. Versluys-Poelman.
Nan Sandbergen: Liedje. Allegra.
E. Heimans: de Oertijd. 6: W.
Steenhoff: In Memoriam Albert Neuhuys.
Joannes Reddingius: Albert Neuhuys.
Prof. J. J. Aarts: In Memoriam prof. Bart
van Hove. Afb. Poutsma. 7:
Matthijs Vermeulen over Dirk Schafer en
Joh. Manen. Afb. Jacob Israël de Haan;
installatie Burg. Terlaan ; Amer. oorlogs
schip.?Charivarius: Ach,van der Voort!
8: Charivari. 9 : Fin. Kroniek door v.
d. M. 10: De Steelcorporation door
v. d. S. Oplossing Schenkpuzzle.
Damspel door j. de Haas. 11: Schaak
spel door Rud. Loman. Teekening
Joh. Braakensiek: Burgemeester Roëll.
Bijvoegsel door Johan Braakensiek:
Nederland en Albanië.
Uit de gemeene beurs
Een ons gezonden stuk, hetwelk wij
hier doen volgen, raakt een onderwerp,
dat in de practijk buiten het souvereine volk
om, door de meest-belanghebbenden
zelf pleegt te worden bedisseld. De man
nen, die wij in het zweet onzes aanschijns
(door te gaan stemmen) op de zetels der
eere brengen, beslissen over hunne eigene
salarissen en pensioenen. Het is duidelijk,
dat de aanwas van deze pensioenen vooral
bedenkelijk kan worden bij de slechts
korten tijd vervulde ambten. De heer
G. Mannoury heeft er iets op gevonden
en schrijft (in nieuwe spelling):
Amsterdam heeft, naar 't schijnt, plan,
zijne wethouders een (matig) pensioen
toe te kennen, en dat is misschien een
niet ongeschikte gelegenheid om de vraag
eens te berde te brengen, of er nu
eigenlik wel enige reden bestaat, bij de pen
sionnering van politieke funkties het
zelfde principe te volgen als bij die van
ambtenaren e. d., te weten dat van
levenslange, gelijkblijvende pensioenen ?
Mij dunkt toch, dat er tussen beide
zaken nog al wat verschil bestaat:
voor een ambtenaar immers (helaas nog
niet voor ieder staatsburger!) is het nor
male geval, dat hij gepensionneerd wordt,
wanneer hij door ouderdom ongeschikt
wordt zijn taak langer te verrichten. Dat
wethouders (of ministers!) het zolang uit
houden evenwel, eer een of ander votum
van een of ander weerbarstig vertegen
woordigend lichaam hun de politieke
doodsteek toebrengt, is, geloof ik, tot
nu toe een zeldzaamheid. Meestal is de
aldus politiek vermoorde gelukkig nog
springlevend en alleszins in staat nach
wie vor zijn brood" te verdienen.
Alleen is er in den regel wat tijd voor
noodig, om de getroffene in staat te
stellen, zijn vroegere werkkring weer ge
troost binnen te treden, en een finantiële
steun in die vaak moeilike tijd is alleszins
geschikt, ook de troost" wat spoedig te
doen intreden. Een levenslang pensioen
evenwel is f onevenredig duur voorde
gemeenschap (zijn b.v., met alle eerbied
gezegd, de vele gewezen Excellenties'1
geen dure paardjes op stal ?) f zij helpen
de betrokkene al bitter weinig. Men stelle
zich maar eens voor, wat een Amsterdams
wethouder, die, stel n jaar in funktie
geweest is, aan een pensioen van zestig
gulden heeft, in de periode waarin hij
zijn tijdelijk aan kant gezette
doktersof advokaten-praktijk weer nieuw leven
moet zien in te blazen, of misschien als
ambtenaar weer naar een nieuwe be
trekking moet omzien? 't Is toch soms
niet bedoeld voor 'n paar borrels
per dag?!
En hoeveel goedkoper, en tevens doel
treffender toch, zou deze materie te
regelen zijn, als men daarbij de schone
eigenschappen van de afdalende reeksen
zou willen toepassen? Zelfs een een
voudige rekenkunstige dito zou m.i. al
een heel aardige oplossing van het vraag
stuk kunnen verschaffen: nog n jaar
voj traktement en dan ieder volgend
'n paar honderd gulden minder. Misschien
kwamen we op dien voet er ook mettertijd
nog eens toe, onze Tweede-Kamerleden
het scheiden wat gemakkelijker te maken,
een maatregel van nog vrij wat verdere
demokratiese strekking, dan de
(opzichzelf toch ook volstrekt niet onbe
langrijke) wethouderspensionnering.
Tot zoover de inzender.
In Frankrijk heeft, gelijk men weet, de
Regeering zich op een dergelijke wijze,
als de bovenbeschrevene, van het budget
van Eeredienst afgeholpen, en ons lijkt,
voor de tijdelijke ondersteuning van
staatsen gemeentebestuurders, een zoodanig
principe het eenige juiste.
Het ligt dan echter naar onze meening
in de rede, dat bestuurders, naarmate zij
langer land of stad hebben gediend, te
langer van een dergelijke regeling moe
ten kunnen genieten, terwijl staatslieden,
die een te bepalen langen tijd verant
woordelijkheid hebben gedragen,
behooren te worden gepensionneerd voor goed.
Men wil zich geen Kuyper, Borgesius,
Lohman denken, die, van het politiek
tooneel verdwenen, en geen andere in
komsten rijk, zonder pensioen zouden
moeten leven.
Zooals het echter nu is wordt het
weldra voor velen is het reeds
aldus een kweek van pensioenen voor
politici van alle gading. Tot voor kort
had men de bepaling dat geen pensioenen
mochten worden gecumuleerd met open
bare tractementen, doch even vór 't
scheiden van de markt heeft het
ministerieHeemskerk aan dezen regel, die voor
de kleinere gepensioneerde ambtenaren
al langen tijd zooveel bezwaren had,
ook voor de hoogere ambten een einde
gemaakt, zoodat b.v. een oud-minister,
lid van den Raad van State, thans bij
zijn toelage uit dezen hoofde, zijn heele
verdere leven het 4000-gulden pensioen
gevoegd ziet, waarvoor hij een korte poos
in het Parlement heeft grappen gemaakt
en al wat goed en krachtig was heeft
tegen gehouden.
Nu de politiek steeds meer in ons be
staan zal ingrijpen en zooals ook
goed is de staatkunde steeds minder
een deftige bezigheid blijft ter zijde van
het leven, moet het vraagstuk der pen
sioenen, ook om het moreele effect ervan
op de politiek en de politici, wel eens een
keer worden onder oogen genomen.
* * *
KRONIEK
HET PETITIONNEMENT
De dames van Vrouwenkiesrecht" gaan
nu petitioneeren voor Grondwettelijke gelijk
stelling van man en vrouw" en geen grond
wettelijk Mannelijk Meerderjarig Ingezetene
des Rijks, van rede noch ridderlijkheid ge
speend, kan anders dan dit van harte toe
juichen.
Wij, Mannen, zijn waarlijk van het lange
regeeren wat moede geworden en willen,
als wijlen Karel V te Brussel, wel gaarne af
stand doen... desnoods van ons haar en
onze kracht, zoo wij dan slechts, als wijlen
Simson, mogen blijven slapen in den schoot
onzer Dalilah. Dus een slaperige hommel
in een dahlia. Overigens zal er niet zoo hél
veel veranderen, tenminste in den aanvang.
Menig huiselijk en voorwaar ook ander
regiment is reeds een spilleleen, van zoo
menigen spillebeen
Doch hoezeer dan ook gezind, met Frederik
van Eeden, aan te heffen Het Lied van de
Moeden, die rusten gaan," hoe zeer gelijk
aan die slaperige hommels, zien wij toch
nog drommels goed, dat de Ver. voor Vrou
wenkiesrecht maar een raren, onlogischen
kronkel in de staart heeft.
Lazen wij het Maandblad wakker genoeg,
dan gaan zij nu verzoeken om grondwette
lijke gelijkstelling enz. Zulks staat toch vast,
niet waar? En ook dat dit in de huidige
politieke omstandigheden wil zeggen alge
meen kiesrecht voor alle vrouwen?
Welnu, zij vragen dit wel, maar zij meenen
het niet, zij meenen wat anders en zouden
ook tevreêzijn met het beperkte kiesrecht
van thans, zoo de mannen maar niet mér
krijgen. En daarmee gemoedereerd een deel
harer leden van 'skiesrechts zegening uit
sluiten, nademaal zij alle vrouwen, zonder
onderscheid van stand en vermogen, op
roepen om zich bij haar aan te sluiten. Ter
verovering van het kiesrecht, zeggen zij.
Komt er echter alleen een beperkt recht uit
hun actie voor den dag, dan zullen deze
vermogen- en standelooze leden mee gedaan
hebben pour Ie roi de Prusse, zuiver on
baatzuchtig, om haar vermogender zusteren
aan een voorrecht te helpen. En krijgen zij
speciaal recht op den naam van Christinne...
Maar wij vragen nu toch om algemeen
kiesrecht, beweren de strijdsters, al kan dat
algemeene ons ook niets schelen. In 't geheel
kan ons immers de politiek" niet schelen.
Wij wenschen billijkheid. Meeregeeren, de
eindeloos vele en groote belangen van staat,
maatschappij en huisgezin, al wat men in
waarheid onder het woord politiek" be
grijpt, dat kan ons alles voorshands niet
schelen en wij bemoeien er ons niet mee.
Wij willen flleen maar niet achtergesteld
worden
Aldus spreekt ook het kleine Pietje, dat
ganschelijk niet van chocola houdt, maar
zijn deel wil hebben als zijn zusje Truitje
het hare krijgt. Misschien ga ik er dan later
van houden, zegt Pietje
En aldus spreken en schrijven ook de
dames, die iets abstracts meenen te kunnen
verwerkelijken door, luk-raak, om iets
concreets te vragen. En die daartoe een
vereeniging met practische bedoelingen op
richtten
Is dit alles niet beminnelijk en zooals
wij in den goeden ouden tijd zeiden?echt
vrouwelijk"?
F. C.
'S
De agrariese kwestie Grond
aan Landarbeiders
i
De landarbeiderskwestie, de vraag, hoe de
ekonomiese toestand der landarbeiders 't best
te verbeteren is, mag veilig beschouwd wor
den als een der meest ingewikkelde vraag
stukken van onze hedendaagse sociale politiek.
Het is een merkwaardig verschijnsel, dat
hier evenals elders te konstateren valt: op
het platteland er vraag naar arbeids
krachten voor de landbouw, hier en daar
is er zelfs gebrek aan-^asbeiders, en toch
zijn de lonen bij voortduring slecht. Hier is
't dus niet als in elk ander bedrijf, waar de
oorzaak van laag loon voor een groot deel
gezocht moet worden in de grote vraag naar
werk; landarbeid wordt eenvoudig slecht
betaald. Vandaar dat tal van jonge arbeiders
naar de steden, naar de industriecentra trek
ken, en er is dan ook een relatieve afname
van de bevolking ten platten lande te zien,
terwijl het aantal personen arbeidend in de
landbouw positief verminderde.
Stelt men het aantal personen, hun hoofd
beroep vindend in de landbouw, voor
1889 op 100, dan vindt men voor
1889 94, en voor
1909 86 1), dat is dus een daling van
14% in 20 jaren tijds.
In Duitsland is de afname zo sterk, dat er
van Landflucht" algemeen gesproken wordt.
Hoe hieraan nu 'n einde of 'n beperking
te maken is een vraag, die 'n aantal
westeuropese regeringen heeft bezig gehouden.
In Nederland is in 1906 de Staatskommissie
voor de Landbouw ingesteld, die in 1909
rapporten, en in 1912 een eindverslag uitgaf.
Verder heeft minister Talma een wetsont
werp ingediend, dat door minister Treub is
overgenomen. Het ontwerp heeft de bedoeling
om, ter vermeerdering van de inkomsten van
de landarbeiders, stukken grond tegen matige
prijs, hetzij in pacht, hetzij in eigendom, uit
te geven. In het laatste geval is de grond
nog niet direkt het eigendom van de land
arbeider; langzamerhand wordt de grond
gebruiker pas eigenaar om aldus op te
klimmen van landarbeider tot kleine grond
bezitter, keuterboer. Hierdoor zou dan het
verlangen van de landarbeiders naar een
lapje eigen grond bevredigd worden; en
wel tegen niet te hoge prijs, terwijl nu voor
de grond dikwels hoge koop- en pachtprij
zen betaald worden.
Aan de andere zijde zou aan de grote
vraag naar werkkrachten in de landbouw
voldaan zijn.
Ten slotte nog heeft het verstrekken van
grond ten doel, om langzamerhand een
stabiele, landbouwende bevolking te vor
men, zoals in de Memorie van Toelichting
te lezen staat.
Het ontwerp heeft zoals alle wetsontwer
pen zijn licht- en schaduwzijden, en het lijkt
mij niet onbelangrijk, enige kwesties te
behandelen. Want alvorens konkluzies te
trekken, is een blik op ^le stand van het
landbouwbedrijf als zodanig, en op,de ver
houdingen in het bedrijf, noodzakelik.
4
Door de verwezenliking van het wetsont
werp Talma, zal een belankrijke uitbreiding
aan het kleinbedrijf gegeven worden. Of dit
goed dan wel af te keuren is, moet blij
ken uit de wijze waarop het landbouwbedrijf
zich ontwikkelt. Ware er in ons land
duidelik 'n tendens tot grootbedrijf te konsta
teren, dan zou men afwijzend moeten staan
tegenover elk wetsontwerp, dat kleinbedrijf
zou bevorderen. De ekonomiese ontwikke
lingsgang zou dan nodeloos onderbroken
worden, temeer omdat de landarbeiders
niet gebaat zouden zijn met een voor de
ondergang bestemd kleinbedrijfje.
In Nederland, en ook in andere landen, is
er in de landbouw van een duidelijke
bedrijfskoncentratie geen sprake. Eer het tegen
deel valt waar te nemen. In het tijdvak van
1888?1910 was er in ons land een belang
rijke toename van het aantal kleine bedrijven.
Vermeerdering of vermindering in procent
van het aantal bedrijven van l H.A. en
meer. 2).
Grootteklassen
1?5 H.A.
5-10
10-20
20-50
50-100
100 H.A. en
meer
Sedert
1888
+ 47.0
4- 21.6
+ 2.7
+ 6.1
- 7.9
0.46
Sedert
1898
+ 36.53
+ 20.44
+ 5.07
+ 8.05
- 4.24
+ 10.77
Sedert
1904
+ 18.2
+ 19.1
+ 3.4
+ 8.1
+ 6.1
+ 11.9
Sedert 1888 is het aantal bedrijven van
l-5 H.A. enorm vermeerderd; boven 50 H.A.
zijn ze in aantal afgenomen. Doch na 1904
zijn alle bedrijven, ook weer die boven 100
H.A., in aantal toegenomen.
Nog uit ander cijfermateriaal blijkt de
vermeerdering der kleine bedrijven. Het aan
tal bedrijfshoofden nam toe, het percentage
der arbeiders werd kleiner van 1889 tot 1909.
Volgens de beroepstelling was het aantal
opzichters en arbeiders
per bedrijfshoofd in 1899: ... 2.1
in 1909: ... 1.6
Er waren in pCt.
1889
Bedrijfshoofden ! 30.25
Bestuurders j 0.50
Opzichters | 0.10
Arbeiders | 69.15
100.
1899
31.40
0.50
0.50
67.60
100.
1909
37.67
0.57
0.83
60.93
100.Nu wordt uit de toename van het getal
der kleinbedrijven vaak afgeleid, dat in de
landbouw grootbedrijf ondenkbaar zou zijn.
Op grond van deze cijfers mag men toch
nog niet tot die algemeene konklusie komen,
want al vindt men in de landbouw niet de
bedrijfsconsentratie zooals in de industrie,
inwendig maakt het bedrijf toch ook belang
rijke evoluties door. De landbouw komt
veel dichter bij modern bedrijf te staan,
door de toenemende industrializatie. Voor
ons land is het wel voldoende op 't
zuivelbedrijf, de aardappelmeelfabrieken, enz. te
wijzen, die een grote wijziging gebracht
hebben in de boerenbedrijven, 't Zijn al
lang niet meer die idilliese hofsteden, waar
van alles geproduseerd werd voor gezins
behoeften ; in tegendeel, er zijn boerderijen,
waar niets dan n artiekel verbouwd wordt,
dat vanaf de boerderij direkt in de fabrieken
verwerkt wordt, 't Is dus ook daar, als in
elke andere tak van modern bedrijf, 'n waren
productie, productie voor de markt gewor
den. Ook in de arbeidsmethoden is ver
andering gekomen; vernuftig-gekonstrueerde
zaai- maai- en dorsmachines, stoomploegen
en dergelijke, hebben veel handenarbeid
vervangen.
Inwendig zijn de landbouwbedrijven dus
zeer zeker veranderd. Ook in de opper
vlakte bebouwde grond, door elke grootte
klasse ingenomen, is een wijziging opge
treden. Zet men hiervan de statistiek naast
die der bedrijfsaantallen dan ziet men
eigenaardige verschijnselen. Degenen, die
menen dat er reden bestaat zich over de
versnippering der bedrijven in de landbouw
ongerust te maken, zullen ongetwijfeld hier
door wat gerustgesteld worden.
Bedrijfs
grootte
i
1-5 H.AJ
5-10
10-20 ;
20-50
50-100
100 H.A. en
meer
Procent van
het aantal be
drijven inge
nomen door
elke grootte
klasse
1904
50.77
19.16.34
12.10
1.59
0.10
1910
52.40
19.81
14.74
11.38
1.57
0.10
Procent van
de bebouwde
oppervlakte
gronds in ge
bruik bij elke
grootte-klasse
1904
11.34
12.28
20.35
32.18
9.15
1.34
1910
13.47
15.04
22.33
36.78
10.58
1.80
De bebouwde grond in gebruik bij de
kleine bedrijven is ongeveer in de zelfde
mate toegenomen als het aantal bedrij
ven beneden 5 H.A., zodat de gemid
delde grote van een kleinbedrijf geen
belangrijke verandering heeft ondergaan.
Hetzelfde is ongeveer het geval bij de be
drijven boven 50 H.A.; de gemiddelde
bedrijfsomvang is hier nog iets vergroot,
dus geenszins verkleind. Daarentegen wijst
de meerdere oppervlakte bouwgrond bij een
kleiner getal middelgrote landbouwbedrijven
in gebruik, op een vergroting van het
middelbedrijf in doorsnee.
Waar we dus deze gegevens hebben, lijkt
me de zekerheid, waarmee altijd over de
triomf van het kleinbedrijf en de versnip
pering van het grootgrondbezit in de land
bouw" gesproken wordt, op zijn minst
genomen ietwat stoutmoedig. Uit de cijfers
kan evenmin de triomf van kleinbedrijf als
de triomf van middel- of grootbedrijf afge
leid worden.
In Duitschland wijzen de cijfers op een
versnippering (parzellierung) van de bedrij
ven beneden 2 H.A.; hetzelfde geldt ook
voor groote bedrijven. Daarna zien we een
flinke groei van het kleine middenbedrijf. 3)
Grootte
klassen
Beneden
2 H.A.
2-5 H.A
5-20
20?100
100 H.A. en
meer
Percent van
het aantal be
drijven per
groottt-klasse
1882
58.03
18.60
17.56
5.34
0.47
1895
58.22
18.29
17.97
5.07
0.45
«n
58.90
17.54
18.58
4.57
0.41
Percent van
de bebouwde
oppervlakte
gronds per
grootte-klasse
1882
5.73
10.01
28.74
31.09
24.43
1895
5.56
10.11
29.90
30.35
24.08
1907
5.40
10.40
32.70
29.30
22.20
in Frankrijk nemen de grote bedrijven
in aantal toe, doch in gemiddelde grootte
af; bij de kleine bedrijven zien we juist het
omgekeerde. Het middenbedrijf is n wat
het aantal n wat gemiddeld bedrijfsgrootte
betreft uitgebreid. 4).
Aantal bedrijven
.é§ per grootte-klasse
Hectaren
1-10
10-40
40-100
1892
1908
2.617.5582.523.713
711.118 745.862
105.391 118.479
Aantal H.A. in
ge
bruikbijelkegrootteklasse
1892
1908
10.383.30011.559.342
12.946.400 14.825.298
18.579.70016.270.556
Uit de Amerikaansche cijfers zien we, dat
naar het aantal de kleine bedrijven vooruit
gingen, n.l. die tot 50 acre groot. Hun
oppervlakte bebouwd land per farm steeg
echter niet. Voor de grotere bedrijven
vielen in het aantal enkele schommelingen
waar te nemen. In die bedrijven was het
bebouwde land per farm in 1910 belangrijk
meer dan in 1900. Meer grond was dus
daar in kuituur genomen, zodat de grote
bedrijven wat rentabiliteit betreft, in die 10
jaren, een evolutie ten goede doormaakten. 5).
Bedrijfs
grootte
tot 20 acres
20-50
50-100
100-175
175-500
500-1000
1000 Ac. en
meer
Percent v.h.
aantal bedrijven
per grootte
klasse
1900
11.7
21.9
23.8
24.8
15.1
1.8
0.8
1910
13.2
22.2
22.6
23.8
15.4
2.4
0.8
Acres bebouwd
land per farm
per grootte
klasse
1900
9.5
26.
49.
83.
156
286
516
1910
9.5
25.
49.
85.
167
326
623
Zo zien we dus in bijna alle landen met
moderne beschaving dezelfde verschijnselen
en dezelfde tendenzen, die voor de bedrijfs
ontwikkeling nog niet op een stellige rich
ting wijzen.
ALICE WOLFF?GERZON
1) Uit: Inleiding tot de uitkomsten v. d.
Volks- en Beroepstelling van 1909; ver
schenen in 1913.
2) Verslagen en Mededelingen v/d Direktie
v. d. Landbouw 1912?3.
3) Conrad, Polit. oekonomie IV Statistik III;
1913.
4) Compère Morel Neue Zeit 1913
Band I, 472.
5) Piletsky. Der Amerikanische
Agrarzensus von 1910. Neue Zeit 2 Jan. 1914.
Gesprekken met socialistische
auteurs
in
C. S. ADAMA VAN SCHELTEMA (* 1877)
(Slot)
Ik zat lang buiten in de natuur en zocht
de overeenstemming tusschen de natuur
of mijn natuur, wat eigenlijk op hetzelfde
neerkomt en mijn nieuwe wereldbe
schouwing. Die overeenstemming is in die
eerste bundel' dikwijls wel erg gezocht, wat
ik bijv. ook bij Roïand Holst heb gevoeld,
en dat werd een moeilijk ding. Er is een
tweespalt die zij haar heele leven is blijven
voelen, en waar ik, geloof ik, misschien
_J