De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 15 februari pagina 2

15 februari 1914 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 15 Febr. '14. No. 1912 omdat ik tot een jonger geslacht behoor of misschien wel omdat ik niet zoo dweepend . ben aangelegd als zij, overheen ben gegroeid. Die tweespalt is het verdriet van haar leven geworden Misschien ben ik niet heelemaal duidelijk geweest en het is goed dat ik dit duidelijk zeg: ik bedoel de tweespalt tusschen de socialistische levensbeschouwing en de poëzie. De wereld is après tout in zijn geheel iets grooter dan de sociaal democratie. Maar voor haar en Gorter is de sociaal-democratie de roode lap gebleven, in hun ziel, waar ze altijd min of meer dol van zijn geworden, en dat, moet ik zeggen, is ze voor mij nooit geweest. Je moet de sociaal-democratie een beetje kunnen zien als een strooming van dezen tijd, niet als een verzameling van ijzeren dogma's, die voor de eeuwigheid zijn en waarin je je zelf opsluit. Je moet toch een verband houden met de oneindigheid! al is dat een groot woord. Dat is hun ramp geweest en heeft hen op de verkeerde weg gedreven. Ze willen hun kunst opsluiten in die verzameling van dogma's die band van dogma's willen ze om hun kunstslaan. Dat heeft mij van hen verwijderd. Dat deed mij voelen dat ze een verkeerde richting insloegen, waar ik persoonlijk hoe langer hoe scherper en hartstochtelijker tegenover ben komen te staan. Dit werd althans voor mij persoonlijk het dilemma: Ik kreeg de behoefte, mijn levens beschouwing in overeenstemming te brengen met mijn kunst, een vast geheel daarvan op te bouwen, waarop ik mijn kunst kon vestigen. Ik geloof dat het mij tengoede is gekomen dat ik van dien kant het socialisme ben genaderd, omdat het de meer natuurlijke kant is. Ik wilde de tendenzen die uit mijn eigen ziel groeiden in overeenstemming zien met de wereld om mij heen. Wanneer ik den weg va_n Roland Holst volgde, voelde ik, zou ik niet tot bevrediging komen. Uit die overwegingen is toen gegroeid mijn boek De Grondslagen", waarin ik die overtuiging heb trachten neer te leggen. Vooral op het philosophische gedeelte daarvan zijn wel gegronde opmerkingen te maken, die ik niet zoo gemakkelijk zou kunnen beantwoorden, wanneer ik met een degelijk yak-philosoof, als ik het zoo mag noemen, in conflict kwam. De wereld is zoo groot... en je zou vele jaren van je leven moeten geven om van de zuiver weten schappelijke kant je zoo te vervolmaken, dat je in de wereld van de vak-philosophie als overwinnaar kwam te staan... maar dat was voor mij niet de hoofdzaak ... de hoofd zaak was voor mij om voor mijzelf bevre diging te zoeken.... Hij was al zachter en af getrokkener gaan spreken, ten slotte alleen voor zich zelf, meer en meer verzonken in het geestelijk uitzicht dat zich voor hem opende. Het eindigde in een verward mompelen. Slechts enkele woorden, zonder samenhang, drongen tot mij door. Zijn bovenste vingergewrichten tegen zijn tanden, als wilde hij die knauwen, staarde hij over het ruime weiland, waar het witte paard zich rolde door het zoetgeurende, versch gemaaide gras, de hoeven trappelend in de lucht.... Eindelijk draaide hij zijn wilde knevels op en ging, mij weer aanziend, verder: En dat werd voor mij een levensprogram. Ik voelde dat dit in Holland en in het alge meen aan de sociaal-democratie ontbrak, dat ze zich alleen met het economische en politieke leven had bemoeid, en aan de kunst nog niet toe was geweest Dat van Morris was een beetje idealisterij en hield heel weinig verband met de grondslagen van de sociaal-democratie. Hij was heelemaal een kind van de prae-Rafaelitische, utopistische beweging. De grondslag die ik toen voor mijn kunst heb gewonnen heb ik in mijn boek voor mij zelf, maar ook voor anderen, geloof ik, dui delijk uiteengezet. En toen ik met mezelf in het reine was, ben ik van mijn vroegere geestverwanten verder afgedreven. Die heele Nieuwe Gids" was mij vreeselijk widrig geworden, omdat ik er heel sterk het anar chisme in voelde en het naturalisme, en dat is voor mij een onding! Sensitivisme, naturalisme enz. zijn kinderen van n systeem, dat zich in Holland naar binnen keerde en naturalisme van de eigen ziel werd, de moment-opname van het eigen ziel-gebeuren, zooals Gorter in zijn Verzen" heeft gegeven, dat je met een groote zwaai terug kunt brengen tot het naturalisme van Zola, het document humain". Dat voel ik om zoo te zeggen als anti-kunst, omdat er zoo weinig opbouwends zit in de weten schappelijke ontleding ais kunstbeginsel dat onechte kind van de rationalistische wetenschap. Ik ontken heelemaal niet dat er groote dingen in geschapen zijn, en ik heb vurig gehouden van L'éducation sentimentale" dat ik als standaardwerk van natura lisme kan aanhalen. Maar ik vindt het eigenlijk, evenals Madame Bovary'', het meest onartistieke dat je kunt hebben. Ik voel heel scherp, dat de toekomstige samen leving dien kant niet uit kan gaan en zich daarvan los moet maken. Het heele natu ralisme berust op het op zich laten inwerken van het leven, maar niet omgekeerd: het inwerken op het leven door den kunstenaar zelf. Het heeft nooit synthetisch kunnen wezen, het naturalisme en alles wat er een kind van is. En de sociaal-democratie wil worden de synthese van het leven en de nieuwe gemeenschap. De kunst die daaruit moet geboren worden kan nooit een kunst zijn, die ontledend is, maar moet een kunst zijn die opbouwend is een nieuwe slijl schept... een gestyleerd brok van het universum," zooals ik in mijn Grondslagen" heb gezegd. En nu werd in engeren zin in mijn lyriek het gedicht datgene, waar zoowel bedoeling als techniek een groote rol in speelt, in dien zin dat beide er op gericht zijn, om naar andere menschen te gaan. Daar heeft over het algemeen de naturalistische en sensitivistische kunst nooit aan gedacht... U begrijpt wel, de theorie volgt in zeker opzicht de aan leg en de praktijk. Ik theoretiseer dat nu zoo, maar après tout was in mij een sterke, natuurlijke aanleg in die richting om te be reiken wat ik theoretisch omschrijf als bereikt te moeten worden. En ik heb in zekere zin in mijn lyriek practisch bewezen, dat ik dit bereikt heb. Het is mij altijd bewust geweest dat ik wilde bereiken het verband tusschen mensch en mensch, waar de tachtigers van afgedreven zijn. Als element dat mij daartoe gebracht heeft neem ik aan een sterk sociaal voelen voor mijn medemenschen. Ik geloof ook dat het taai-element daar een groote rol bij gespeeld heeft: het door en door Hollandsche van mijn taalgevoel. Hier moest ik den verteller even onder breken. De lezer wete dat ik pas een bezoek had gebracht aan een paar socia listische dichters in het Gooi en daar te hooren had gekregen dat ik, niet op hun standpunt staande, hun meeningen toch niet zou begrijpen, zelfs niet objectief zou kunnen weergeven. Het had mij den heelen avond al verheugd, dézen socialist opinie's te hooren uiten, die ik volkomen kon onderschrijven, en anderzijds bij hem steun te vinden voor mijn eigen opvattingen waarvan ik in alle bescheidenheid meen, dat ze het socialisme achter den rug hebben. Maar nu werd het mij... ja, mag ik het zeggen... een beetje al te bont. Deze socialistische dichter deelt mij mede dat zijn werk er op is ingericht om te spreken van mensch tot mensch en de woorden klassenstrijd", klassenkunst", bourgeoisie" ... zou hij ze misschien inder haast vergeten ? Het is te mooi om het te gelooven. Ik zet mijn onschuldigste gezicht en vraag of ik het goed heb begrepen, of hij niet ook sterk het gevoel heeft dat de lieden uit de bezittende klasse toch niets van zijn kunst zullen snappen? Of hij nu werkelijk meent voor het geheele Nederlandsche publiek te schrijven, of alleen voor het proletariaat ? Zooveel mogelijk voor het geheele Neder landsche volk antwoordt hij mij. Dit woordje volk", lezer is een welverdiende terecht wijzing aan mijn adres. Ik had van publiek" gesproken. Hierdoor kwam ik in de aan dachtige stemming, die noodig is om het volgende geheel tot zijn recht te doen komen: In preciese tegenstelling tot Kloos' formu leering van de tachtigers: een gedicht is de individueelste expressie van de individueelste gevoelens" formuleerde ik in mijn Grond slagen" : een gedicht moet zijn een muziek stuk van woorden en gedachten, dat door zoo veel mogelijk onzer medemenschen kan worden gevoeld en begrepen". Hetgeen niet wegneemt, dat men natuurlijk zijn poëzie ten slotte vanuit een bepaalde levensbeschouwing in dit geval de sociaal-democratische, componeert. Zoo zal ik weieens de eene mensch niet geheel bereiken, ook weieens de andere ook wel eens de eene klasse, ook weieens de andere klasse we leven nu eenmaal op de kentering der tijden" maar in plaats van daarover eeuwig per soonlijk te lamenteeren ? als mevr. Holst acht ik dat althans meestal iets moois en gelukkigs. Het klinkt wel ijdel, maar ik mag toch zeggen, dat ik weer het publiek om zoo te zeggen bereikt heb, met mijn lyriek althans. De zwaardere dingen, dat moet ik toegeven, worden niet zooveel gelezen. Dat heeft me gespeten dat datgene wat langzamerhand is geworden de diepere grond, waarin ik mijn levensinzicht wilde uiten, mijn Levende steden" o.a. niet zoo zeer het publiek bereikt heeft. Het hoofd werk Amsterdam", dat ik zelf als mijn beste werk beschouwd, is betrekkelijk weinig bekend geworden... In Amsterdam" heb ik gezocht naar de oplossing van ethische vragen, want een van mijn eerste pogingen, voor mij van groot belang, is geweest in de sociaal-democratie te vinden den ethischen kant. U spreekt van zwakke punten en van persoonlijke aan raking, die teleurstelling geeft, maar voor mij is het allerbelangrijkste vraagstuk, dat ik nooit heb kunnen oplossen, dat de sociaal democratie geen ethiek heeft, absoluut geen ethische grondslagen heeft. Zij geeft geen antwoord op die honderd vragen die in den mensch opkomen, vragen van leven en moraal, de eeuwige vraag van goed en slecht, die zich in duizenderlei nuance door het leven voordoet. Wat de toekomst hierin zal brengen, hoe die nieuwe moraal groeien moet, dat vind ik voor den literairen kunstenaar een van de belangrijkste vraagstukken die het socialisme brengt. Aan de oplossing van dit vraagstuk zal m.i. het drama moeten arbeiden, en dat moet voor den socialistischen kunstenaar de gang zijn die hij het liefst gaat: hij moet trachten het nieuwe drama als zoodanig te bereiken. In de Grondslagen" heb ik op laatst de naïeve fout begaan, te zeggen dat ik daarheen wou. Je moet eigenlijk nooit een program op stellen voor de buitenwereld. In ieder geval: de elementen van dit drama heb ik zooveel mogelijk trachten te ontwikkelen in mijn Grondslagen", niet waar? En dan kom ik tot de gevaarlijke bewering, dat het drama tendenz moet nebben. Dat staat voor mij als een paal boven water. De duizenderlei dillemma's die de moraal in deze tijd brengt moet het drama trachten op te lossen, het moet trachten zich daarvan te bouwen Ja ja, dat zijn wel gekke dingen, die we op het oogenblik bespreken omdat je allicht het veel-omvattende zegt... maar... het zijn toch de dingen.... waar altijd mijn intense belangstelling bij is geweest?De sociaal-democraten komen met vage algemeenheden als gemeenschaps gevoel" en solidariteitsgevoel" en daar zijn zeker mooie elementen in, maar dat geeft volstrekt geen antwoord op het wereld vraagstuk van het practisch-moreele leven en dat geeft bijv. het Katholicisme wel. Daarom staat dat zoo sterk Daarop moet althans het nieuwe drama gebouwd worden.... Het antwoord dat de meeste menschen op die honderd kleine practisch-moreele vragen geven is dat van de traditioneele moraal, maar daarmede hebben wij niet het antwoord. Dat zal de toekomst brengen Ja, dat is zoo, men zal mij misschien kwalijk nemen, dat ik deze leemte in de sociaal-democratie zoo uitdrukkelijk constateer, maar ik heb dat immers geschreven ook in mijn Grond slagen" neemt u het maar gerust op Ik sta er voor.... Ja zeker, u hebt gelijk, de menschen die beweren dat het socialisme thans wel een moraal heeft of dat men in het algemeen een moraal heeft die weten werkelijk en wezenlijk niet wat behoefte aan moraal en wat het moraal-probleem in het algemeen beteekent. Nu vraagt u wat het socialisme voor mij als kunstenaar dan nog voor aanlokkelijks heeft. Ik begrijp wel dat gij van uw kant dat moet vragen. Maar op het oogenblik is het socialisme toch het eenige houdbare levens-systeem en ik vind: men moet het kind niet met het badwater wegwerpen. Ik heb in het leven het geluk gehad, na dat ik enkele omwegen bewandeld had, dat ik gevoeld heb, welke zijwegen ik niet in moest slaan. Daarna ben ik bevredigd ge worden door het leven en mijn eigen levens taak. Die taak voel ik nog heel sterk als zijnde aan het begin. Ik voel dat het nog maar het opbouwen van de basis is. Ik hoop dat dit in de toekomst een basis zal blijken. * * * Heer van De Windroos, in u heb ik wer kelijk, gedurende onze lange wandelingen langs bosch en duin, aller streken rust" aangetroffen. Hoewel met de massa" haar ideaal deelend, hebt ge tegenover het volk de houding weten te bewaren, die, naar ik meen te weten, den dichter betaamt: Voor geen enkel' wind sluit ge uw huis en blijft toch als gesloten, wetgevende persoonlijk heid tegenover al het Andere" staan, iets wat niet al uw geestverwanten u na doen. . . Mijn vraag is nu deze : Zoudt ge nog naar ieder wind en elke verre kust kunnen schouwen, en zou ook aller streken rust in u bezonken blijven, indien ge onder de bet wetende, verbitterde en behoeftige men schen dagelijks moest strijden en werken? E. D'OLIVEIRA Dr. E. H. M. BEEKMAN. Brieven aan een Baarnsch Jezuïet. Bussum 1913. II III. Reversio argumenti. Van anti-katholieke zijde wordt opgemerkt, dat het Pausdom het geloof aan den sexueelen omgang van duivels met vrouwen officieel heeft ingevoerd in Inn: VIII's Heksenbul van 1484, na eene periode, waarin dit geloof op den achtergrond geraakt was, zoodat de Kerk, die onfeilbaar is, voor de ellende der heksenvervolgingen aansprakelijk zou zijn. Een der argumenten van dr. B. komt hierop neer: de Kerk heeft alleen goddelijk gezag in geloofszaken, doch de duivels-leeringen hebben niets met het geloof te maken, ergo. . . Dit is een allerminst overtuigende argumentsomkeering, want de these zegt niet iets omtrent de Kerk als enkel bron voor geloofs waarheden, doch als gezaghebbend instituut, waarvan de verantwoordelijkheid evenredig is met de ontzaggelijke aanspraken en met het doel. Let wel, dat dr. B. aan eiken Katholiek, die zich met dit argument zou willen be vrijden van de gehoorzaamheidsplicht aan de Kerk als raadgeefster in tijdelijke zaken, terstond eene nieuwe omkeering zou toe voegen van eigen argument, n.l. : de Kerk, en de paus als haar hoofd, heeft een onfeil baar leergezag in zaken van geloof en zeden, maar wordt ook ongetwijfeld in elke harer overige beslissingen op bijzondere wijze door God voorgelicht. IV. Fallacia non causae ut causae. Leest men Görres 'Christliche Mystik', de Liguori's 'Glorie di Maria' en honderd andere werken op dit gebied, dan zal men zoowat nergens den indruk krijgen, dat deze mannen bezig zijn geweest, uitsluitend litterarisch en folkloristisch werk te doen, n.l. bundels ethnologisch-aardige legenden uit te geven maar wel degelijk, dat zij hunne eigen over tuiging omtrent de kwaadaardige en listige inmengingen van de duivelen in 's menschen worsteling om het eeuwig heil in de bijzon dere aandacht van den lezer hebben willen inprenten en documenteeren met ontwijfel bare gegevens. Dr. B. haalt nu uit de voorrede van de Liguori's boek een plaats aan, waarin de L. waarschuwt, dat niet alle in den bundel voorkomende verhalen te vertrouwen zijn, en concludeert, dat het werk moet worden opgevat als een poëtisch boek. Uit de pasage blijkt echter het tegendeel: n.l. dat de be doeling was een historisch werk te geven. Voor onjuistheden in een verzameling fictie' s verontschuldigt men zich niet. Immers dr. B. weet zoo goed als eenig ander, dat bijv. S. Alphonsus alle mogelijke vormen van zonden, gepleegd door men schen met duivels aannam. Wat het huidige officieele wondergeloof aangaat, kan men o.a. veel vinden in P. Hetzenhauers 'Exegesis Biblica', Romae 1904. Hetzenhauer, professor in de Heilige Schrift aan het Seminarie van den Bisschop van Rome, spreekt als een vaststaand feit uit, dat het huisje in Loretto door engelen door de luchten uit Palestina daarheen gedragen is, etc. Dat vele dier legenden verwonderlijk schoon zijn, staat voor ieder vast, en zoo lang men ze uitsluitend als schoone fictie's wenscht te blijven beschouwen, kan de kritiek zwijgen. Toch moet men met groote zorg waken tegen het overbrengen daarvan op historisch gebied, waar alleszins gevaar voor is. En aan hem, die daartegen helpt waken, moest dr. B. eigenlijk niet in snor kende zinnen toevoegen, dat hij daardoor blijk geeft geen zin voor schoonheid te hebben. Immers is in de R. K. litteratuur geen voorbeeld bekend, van een werk, dat wegens klaarblijkelijke lichtgeloovigheid verboden is. Het pleit in het oog der kerkelijke superi euren altijd voor den geloovige, het is zoo als de term luidt pie credituri, om aan de historische waarheid ook van lang niet altijd fraaie legendes te gelooven. Doet men echter iets te kort aan eene postseculaire vereering van Jeanne d'Arc, wan neer men weigert de z.g. historisch-kritische conclusies van den kannunik Dunane in zijne ad usum Promotoris fidei voor het proces harer zaligverklaring geschreven uitlegging van Jeanne d'Arc's afzwering, te aanvaarden? In Claessens 'Inquisition dans les Pays-Bas du Passé' wordt de verbranding te Rome van Giordano Bruno tot de sagen gerekend. Elders worden sagen bij de geschiedenis ondergebracht en het gaat zoodoende tot een bijzonder historisch metier behooren, om de grenzen tusschen waarheid en ver dichting onkenbaar te maken. Naar aanleiding van dr. B's. mededeeling (p. 108) omtrent een incident in een godsgeleerde-faculteitsverga dering hier te lande zal de lezer dan ook wellicht opmerken dat men bij eene be noeming van een' historicus in de eerste plaats prijs te stellen heeft op een minimum van bevooroordeelheid, en dat personen, bij wie daarvan een maximum te verwachten is, vanzelf op den achtergrond behooren te komen. V. Exemplum in contrarium argumenti. Dr. B's. tegenstander zegt: Delrio heeft in zijne 'Disquisitionesmagicae' het leerstellig en processueel fundament gelegd voor latere heksenprocessen, en heeft zoo de afschuwelijkheden etc. etc. Dr. B. antwoordt: Delrio heeft integen deel aangemaand, om bij de tortuur geen bloed te vergieten en heeft over 't ge heel van zachtheid blijk gegeven. Hier moet ne uitlating de op grond van den inhoud van 't geheele werk geuite bewering weerleggen! Ik lees echter (t- V., p. 48 van mijn exemplaar Lugduni 1604) dat bij de tortuur der heksen wel geoorloofd was, om pezen en beenderen te rekken en uiteen te scheuren. Het tegen 't argument aangevoerde voorbeeld blijkt dus niet eens in orde te zijn. De tegenstander voert vele bewijzen aan voor het feit, dat de Jezuïetenorde mede voor de heksenprocessen aansprakelijk is geweest. Dr. B. voert daarentegen aan: pater Spe's Cautio criminalis, waarover Leibniz met zoo grooten lof spreekt in zijne Theodicee. Spe, de edele voorvechter voor rede en menschelijkheid, voor recht en naastenliefde. En Spe was S. J.!" Maar dr. B. vergeet te zeggen, dat de Cautio criminalis is ver schenen zonder het absoluut verplicht ge stelden Imprimatur der superieuren en zonder vermelding van den naam des schrijvers en dus tegen den zin en de heerschende lee ringen der beroemde orde. Het aangevoerde voorbeeld is dus boven dien niet geldig. VI. Diversio argumenti. Wordt beweerd, dat ten huldigen dage nog, sommige veel geraadpleegde en gelezen katholieke auteurs, als Görres, de Liguori, Lehmkuhl e.a. de mogelijkheid van den geslachtelijken omgang van duivels met vrou wen leeren (o. a. onze landgenoot Lehmkuhl in de door hem zelf in 1896 bezorgde uit gave zijner Moraaltheologie, I p. 526) dan antwoordt dr. B. dat Görres etc. zulke be kwame, heilige, poëtische mannen zijn ge weest, etc. met tal van bijzonderheden over den Görresverein etc. Op deze opmerking, die niets ter zake doet, volgen dan drukke volzinnen, gonzend van toorn, en, vol uitbundig gescheld, die de armelijkheid der wellicht eenig mogelijke, tegenwerping, moeten bemantelen. Zoo doende wordt de opmerkzaamheid van menigen weinig aandachtlgen lezer afge leid, en als hij bovendien ontvankelijk is voor de suggestie, die uitgaat van elk brutaal en heftig optreden, dan zal hij zich neer leggen bij de triomphante eindconclusie's van den, opzettelijk alogischen slimmerik, die zeer goed geweten heeft, op welke econo mische wijze hij zijne energie had rond te strooien. VII. Etc. etc. Er is geene bladzijde in de brochure, of er zijn enkele dezer kunstgrepen in toegepast. Men kan zich voor aankomende logici dan pok geen amusanter logische kakographie denken dan dit hier en daar niet zonder groote handigheid geschreven boekje. Het schijnt een succes te zijn geweest voor den uitgever; het is er geen voor den auteur. Er zullen menschen zijn die meenen, dat het voor niemand oneervol kan zijn, qm te weigeren het door dr. B. op zulke voorwaarden en op die wapenen aangeboden tweegevecht, aan te nemen. Moge dr. B. in latere apologetische ge schriften dezen toon en deze strijdwijze, die den akademisch ontwikkelde niet voegen, laten varen en te school gaan bijv. bij zijne geloofsgenooten Vacandard en Duchesne, wier grootere kracht is gelegen in het vermogen, om ook de fouten en zwak heden in eigen kerk te begrijpen en open te leggen. De matelopze ruwheid van dr. B's. boekje, die betwijfelen doet of de auteur wel in staat is tot het begrip van een klein deel der ware schoonheden zijner kerk, zal eene attractie uitmaken alleen voor hen, op wier oordeel hij geen prijs kan stellen. Op eene opmerking aan het adres van steller dezer regelen, door dr. B. als een wolf in schaapskleeren aangeduid, zal elders worden geantwoord. L. H. GRONDIJS * * * Louis Bouwmeester In de bladen is meegedeeld, dat Louis Bouwmeester met het nieuwe seizoen, het welk l Sept. begint, wederom verbonden is aan de Kon. Vereeniging het Nederlandsch Tooneel'. Zoo komt dus, na tienjarige zwerftochten, ook deze Ulysses in zijn woning terug. Er zijn er onder de nieuwe vrijers" die, als de toen-ter-tijdsche, minder dergelijken on ver wachten inval zullen waardeeren, het uitstekende feit op zichzelf echter, dat Bouwmeester eindelijk terugkomt op het Leidsche Plein, waar hij wenscht te wezen en waar een groot kunstenaar als hij dus recht heeft te zijn, stemt ons die den strijd daarvoor hebben meegemaakt, tot groote voldoening. Het is van den nieuwen secretaris, die den Raad van Beheer is komen ver sterken, een goede en een verstandige zet, dat hij de meerderheid van belangwekkende personen in dien Raad, die zich zoo buiten gewoon tegen Louis Bouwmeester en de openbare meening verzet heeft, tot eene minderheid heeft doen slinken. Het is waar, dat zich thans wel de vraag zal voordoen wat de heeren, die deze minder heid vormen, voor gevolg kunnen geven aan de gevallen beslissing. Het zou niet zonder bedenking wezen, indien zij, gelijk andere hooge waardigheidsbekleeders dat gewoon zijn, hun ontslag aanboden, om dit besluit. Een intellectueele verzwakking kan de Raad van Beheer misschien moeilijk dragen en ons dunkt dat van dit plan (hetwelk hun eergevoel hun zal ingeven) de heeren moeten worden teruggebracht. Der rampen hebben wij nu voldoende! Louis Bouwmeester aan het Ned. Tooneel: dat beteekent een verlevendiging van dit gezelschap. Groot, zér groot acteur van een roemrijke oude generatie, die hij is, moet men Bouwmeester in de gelegenheid stellen in al de rollen zich te geven, welke door romantiek, monumentaliteit, of eenvoudig realisme in zijn genre liggen en die toch tevens den jongeren niet onwelkom zijn. Wat al mogelijkheden geeft hem b.v. de grootste der nog altijd levende schrijvers, geeft hem Shakespeare, welk een acteur toont Bou wmeesterzich in de stukken van Delavigne, en hoe blaast hij het lachende en schreiende leven in een eenvoudigen, realistischen eenacter, die hem voor typeering en expanzie van gevoel de figuren geeft. Wij zijn dus verheugd Maar wij voegen er aan toe: Moge het nimmer meer voor komen, dat bij conflict tusschen een groot man en eenige burgerheeren dezen laatsten wordt toegestaan jaren lang zichzelf te doen prevaleeren. * * * Tooneelcauserieën PRO DOMO BIJ HEIJERMANS Op een causeuse zat straks het tweejarig dochtertje van een mijner germaine nichten de lieftalligste dezer nichten , en ik sprak met de zeer kleine dame over alle de wereldjes, waarin ze mogelijkerwijs be lang kon stellen. Hare jurkvouwen streek ik zachtjes glad, en al pratende koersde ik, met -mijn heele mannelijke ervaring in een bevlagd klompje, over de binnenzee van haar muggenverstandje. Ik koersde. Alles was n.l. wel klein en peuterig van verhouding op die aardige tocht de menschen werden wel dwergen, de bergen molshoopen en de ver beelding viel popperig uit, maar we leefden logisch (in duodecimo)... Ik tenminste, die meende, dat het kleine het kinderlijke is. Maar op het onverwachtst apropos zette de lieve een grót keeltje op, en zij bleef zoozeer in paroxisme van onredelijkheid allergrilligst volharden, dat ik met mijn eigen wezenlijk heid het onderste boven ging en er zér nabij aan was deze kleine tegen-redelijke spinnekop fijn te knijpen. Hare zusjes integendeel begonnen nu juist tegen mij te praten, alsof ik ze nog verstaan kon, en schenen het heele geval zeer in orde te vinden. Op dit oogenblik trad de nurse binnen, hetgeen een familiedrama voorkwam. Ik behoefde u 't bovenstaande niet te vertellen!, want gij gemartelden als ik gij weet het evengoed, dat het kinderlijke niet is het kleine, maar het a- en antilogische, dat het is het verwarde, het wanredelijke en kaleidoskopische, waaruit, in de broeikas van de H. B. S. of in de vrije lucht, de logos nog groeien moet. Gij zegt het daar: Door het kinderlijke loopt geen draad, er liggen slechts wat losse draadjes in. Mijn hemel hier dacht ook ik aan, toen ik bij de tiende voorstelling van Pro Domo, reeds onwelvoegelijkerwijze genoemd Po D6me, Romantisch Tooneelspel" van Jhr. A. W. G. va.n Riemsdijk?,den schouwburg tot den nok gevuld zag met de juichende Massa, die kind is. Geen kunst geeft Van Riemsdijk in klein formaat als hij een klein kunstenaar was zou men hem niet toejuichen , maar hij geeft de onsamenhangende, fragmentarisch verbeelding-prikkelende, dooreengeklutste naieve voorstelling van menschen en van zaken, die bij het melodrama behoort als onredelijkheid bij eene baby. En de Massa is er gek op. De Massa schijnt hier te begrijpen wat voor u en mij chaos is van het tegenpsychologische. De Massa leeft in die onwereld als een visch in het water. De engelenbak, net als bij Roger de Ge schandvlekte, bemoeit zich met de ontknooping en verzet zich tegen de hartelooze gravin-1913, door duidelijk mopperen. In de stalles wordt geschreid om de wanhoop van een onbestaanbaren vader, en menige jonkman, die de champagne ziet schuimen in dat kleine Trianon, hetwelk Heyermans op de planken heeft afgebeeld, huivert van dezen poel van Parijsche zonden in Amster dam en zou alle dag willen zondigen, mits zijn vader geen graaf bleek die in de nachtcafé's op zoek gaat naar den zoon, en met oogen als die van Bouwmeester! Een enorm tooneelstuk, als dit, kan zijn oorzaak vinden in een kleinigheid! De auteur kan daarbij een zachtaardig mensch zijn, goed van hart. Ik heb een brave, goeiige tante gehad, die door alle bedelaars werd be drogen, en die nooit anders las dan rooversverhalen. Hebt gij een kleinen jongen, een besten krullekop, wel eens een wurm in drie stukjes zien knippen met de schaar zijner mama ? Ongetwijfeld hebt gij dit, en gij hebt gedacht: zoo deden de later beste menschen in hun prille jeugd, toen ze nog misdadigertjes waren en hun moeders hen dpdden vonden. Zoo iets moet Van Riemsdijk hebben ge zien, zoo'n jongetje en zop'n wurmpje. En toen is dat voor zijn schijnbaar ongewone maar eigenlijk heel gewone fantazie een uit gangspunt geworden: De lieve knaap werd natuurlijk twintig jaar later" een Jago; stel u voor, dat de knaap een gravezoon ware : hij zou worden een gravelijk dégénéré(want de gravenstand gaat zichtbaar ten onder), en dit bedenkende, heeft toen, met nachtcafé, adelsstamboom, tango, moederliefde en trots, met revolver, asperine, harnassement en wanhoop, gedeeltelijk ouderwetsch en gedeeltelijk modern, de reeds geziene auteur een ... zeer aantrekkelijk drama ge schreven. Ik heb het me ten minste zeer aangetrok ken, en het publiek ook! Ik heb het me aangetrokken, zij het in mindere mate dan bij de vorige stukken: het nieuwe drama is minder rumoerig; haast zei ik: Riemsdijk wordt rustiger... Nog wat perfectie wensche ik hem toe en dan meer archaïsme en uitheemschheid, ridder tijd en b.v. Amerikaansche verafheid, z kan het melodrama melodrama zijn! Gij zoudt intusschen zoo'n stuk, een beetje beter of een beettje slechter, wel willen geven ter vermaling in een electrische worst machine, zooals ik het germaine achternichtje wel had willen verpoeieren, indien er geen gevaar bestond den Auteur daarmee een iets grooter leed" te doen, dan hem volgens het Strafwetboek toekomt, en indien ge na zulk een wreed proces nog in al haar lief talligheid kondt behouden de bekoorlijke bezoeksters der nachtsocieteit" Betsy van Westerhoven, Mary van der Lugt, Corry de Boer, u, Annie van der Smagt en Hesje Rijken. Ik heb dezer gratiën tango-dans niet ge zien, maar kan mij dat denken. Ik denk daar zelfs zeer gaarne aan, want bergt niet ieder man in zich een Herodes, belust op het zien van dansen ? De nederigste onder ons koestert das ewig manliche! Wat mij betreft, al moest ik het betalen met op zilveren schalen de hoofden te zien aandragen van eenige bepaalde Amsterdammers (wier namen ik u ter fine hiervan op een briefje wil geven), ik zou het ervoor over hebben!, Salomé, ik zou het ervoor over hebben! HONORÉDE LA BAIGNOIRE * * * Berichten STRINDBERG'S NALATENSCHAP. Strindberg heeft een groot aantal onuitgegeven ge schriften nagelaten, tooneelstukken, gedich ten, studiën en romans, verschillende zoo goed als klaar voor de pers. Prof. Carlheim Gyllnsköld, die met de uitgave er van be last is, heeft eenige titels medegedeeld. Onder de drama's wordt het eerst genoemd een groot religieus werk in drie afdeelingen: Door de Woestijn naar het Beloofde Land

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl