De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 15 februari pagina 5

15 februari 1914 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

l Febr. '14. No. 1912 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Mevr. A. H. L'. VERSLUYS?POELMAN Mevr. A. H. L. Versluys-Poelrnan f Wanneer ik mij wil neerzetten om een In Memoriam te schrijven voor mevr. Versluys, dan moet ik eerst nog even denken hoe het zijn zal nu wij hdir moeten missen: de Voorgangster. Hoe het zijn zal als zij daar niet meer staan zal, altijd moedig effenend 't ongebaande pad waar wij allen gaan zullen na haar, morgen, overmorgen, als de weg gebaand,?de rotsen gespron gen,?de kloven gedempt zijn. De Beweging /al leven tot haar Doel bereikt is, anderen zullen komen en gaan, maar voor 'ons zal de leegte blijven als wij niet meer zullen kunnen gaan tot haar en luisteren als zij Richting gaf. Wanneer de opvoeding en ontwikkeling onzer jonge vrouwen van voor 40 jaar be schreven zal worden en daarnaast het bizondere leven, leeren, en werken in de pastoiie van den ultra-modernen Ds. Poel man daar in 't Noorden in Groningen dan zal het haast van zelf spreken dat de vrouwen, die daar groot gebracht werden, de wereld in moesten gaan met een anderen kijk op 't leven, een anderen eisch voor de haren, dan de meesten harer tijdgenooten; dat het uit zulk een omgeving was dat de vrouw moest komen die de woorden van Betje Wolff in toepassing bracht: ik verlangevan mijne sex dat zij denke. Wie het voor recht heeft gehad mevr. Versluys te hooren vertellen met welke gevoelens zij luisterde naar de woorden van wijsheid en goedheid die haar vader 's Zondags tot zijn gemeente naren sprak, als hij hen opwekte tot het leiden van een leven voor rechtvaardigheid en waar heid met de daad, en nooit alleen met 't wooi d; als zij zag hoe hij in afwijking van een bijna algemeen gevolgde traditie de ongehuwde moeder die haar kind ten doop bracht, niet plaatste op een zondaarsbankje, maar onder de gewone toehoorders, en hoe hij haar kind zonder openlijke berisping, maar met even vaderlijke vriendelijke woorden als de andere ,echte" den doop toediende; als men weet hoe zij vór en met dien vader arbeidde, zoodat hij ondanks een dreigende blindheid zijn Kamerlidmaatschap zonder eenig be zwaar kon waarnemen, dan begrijpt men hoe in die dagen de grond werd gelegd roor dat waardig, krachtig Levensinzicht, Toor dat beseffen van de plicht die op ieder IMIIIHIIIIIMMlfttHllllllllltmlIlflIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIf Itlllllll UI T DE NA TUUR DLXVII Caverne en Gietscher .Twee wezens, het eene forsch, met breede, vierkante schouders, het andere slank met ronde lijnen, verschillen, waaruit bleek dat het een paartje was, zaten naast elkaar op den oever van een bergstroom, in de schaduw van hoog geboomt. Zij waren bezig het lange donkere haar glad te strijken, dat hun huid verborg. Waren het menschen? Tot vlak achter hen, hoog op een steile rots, reikte het woud, en dicht bij het paar zag men een zwarte opening in de rots, het hol waarin zij woonden." Al dadelijk als Nyst rijn prehistorischen roman opent met dezen volzin, voelt ge dat ge met een kunstwerk te doen krijgt; ook al had ge wat anders verwacht, op grond van zij n voorafgaande mededeeling: Ik ben terug gekeerd uit de maagdelijke wouden van een ver land met een boek; zooals anderen terugkomen van hun expedities met jachtbuit, ivoor of rubber. In die wereld van edele bosschen en vroolijke weidevelden heb ik den origineelen mensch gezien in zijn volle, eindelooze vrijheid." Want nietwaar, dat ruikt naar het uitwerken van notities en dagboeken; er ligt wel een belofte van waarheid in, maar niet van schoonheid. Toch geloof ik te mogen zeggen, dat onze roman van Nyst beide geeft, al wordt de schoonheid hier en daar geplekt door wat ik in mijn vorige opstel noemde, de zwak heid van den schrijver, den auteur-érudit, die zijn phantasieën, voor hem hypothesen, aannemelijk wil maken bij zijn lezers, om ze daarmee tevens hoog te verheffen boven gewone verzinsels. Mag ik daarvan nu een voorbeeld geven: Ofschoon het de gelukkige tijd was" zoo begint Nijst, het tweede hoofdstuk van zijn voorhistorisch verhaal: La Caverne toen de menschen in Europa nog in de open lucht konden leven, en zij onder den blooten hemel sliepen, waar maar de jacht hen toe vallig had heengevoerd, begonnen enkelen toch al de holen, de spelonken, de grotten en de bergspleten op te zoeken; alles wat maar een holte was in de rots, trok hen aan. Zij werden het begin van een ras van men schen, die iets verder dachten dan de lui van de vlakte. Het waren de geweldigste jagers, die zich rijkelijk met vleesch voed den. Dit warm van het dier gescheurde eten maakte ze vruchtbaar, en van hun kinderen, in de grot beschermd tegen aanvallen van wilde dieren, bleven er meer in leven, dan van de jonge menschen, die aan alle gevaren van het bosch en de vlakte waren bloot gesteld. Zoon hol kon je 's nachts immers tegen hyena's en tijgers gemakkelijk barricadeeren met een bos doornige takken. En als een of andere geologische wer king zoo'n rotshol had doen ontstaan vlak mensch rust, om haar deel bij te dragen tot een gelukkiger samenleving, waardoor zij die wij betreuren de groote lieve goede Vrouw werd aan wie wij allen zoo. onzeg baar veel te danken hebben. Mevrouw Versluys lichtte met een klein troepje geestverwanten in Febr. 1894 de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht op, en was van de oprichting af gedurende 10 jaar haar eerste presidente. Het is zonderling hoe het rumoer van den i-trijd, welke die oprich ting ontketende, al zóverstomd is, ofschoon het nog maar 20 korte jaren zijn l dat er alweer een nieuw jong geslacht klaar staat om de vruchten van de overwinning te plukken, zonder zich voldoende rekenschap te geven van de geweldige inspanning, van de taaie volharding, van 't hooge idealisme, van haar die in de eerste jaren de kleine schare aanvoerden, en er den moed in hielden ondanks miskenning, smaad en verguizing. Men heeft haar verweten heftigheid, over drijving, 't versmaden van uiterlijkheden, 't vergeten van de waarde van de bekoor lijkheid en lieftalligheid die de vrouw voor alles dient te bewaren. Ten onrechte! Van haar kon met recht getuigt worden wat Van Eeden zijn Johannes Viator laat zeggen : Zacht ten uiterste voor wat tegen ons zelve is, hard ten uiterste voor wat tegen de Liefde is. Niemand die het voorrecht had met mevr. Versluys te mogen samen werken kon ontkomen aan de bekoring van dat werkelijk diep en zacht gemoed, met die volkomen toewijding en overgave aan wat haar eerlijk waar en rechtvaardig leek. Het is die volkomen toewijding die 't haar mogelijk maakte in de moeilijke eerste 10 jaren van de Ver. v. Vrouwenkiesrecht ook nog den stoot te geven tot de oprichting van de Vereeniging Onderlinge Vrouwen bescherming. Mevr. G. D. COH'EN TERVAERT Den Haag (De schrijfster zal de volgende week haar hier afgebroken beschouwing over het leven van mevr. Versluys voortzetten. Red.) Voor jou. Gaze sluiers, rose rozen een kleed voor jou. Zilvren klokken, toovrend klingen een zang voor jou. Gouden lichten, gouden stralen een kroon voor jou. Blauwe oogen, diepe oogen een zee voor jou. NAN SANDBERQEN Allerlei De Ring Hoe zonderling een ring soms rollen kan! Een nichtje van mij in Gelderland maakte een boeket van slootbloemen, die ze soms met de hand in 't water moest afplukken. De boeket werd prachtig, iedereen riep erover, maar toen ze klaar was miste nichtje haar zegelring; die was in 't glibberige slootIIIIIIIIIHIIIIIIUIMIHIIIIIIHIIIIIIIIHHIII IIIMIIMIIIIIIIMIIMMIMIIIMMItllllll CREPON BLOUSE in WIT, ROSE, LICHTBLAUW E.M BLEU, WASCHBAAR. KRAAG, MANCHETTEN EN DAS VAN GEBLOEMD CREPON. 55 CREPOM B15USE WASCHBAAR IN EFFEN WIT EN WIT (IET BLEU, ROSE EN LICHT- BLAUW GE GARNEE.RD. WASCHVOILE BL9USE MET ENTREDEUX VAN VALENCIENNE, IMIT. LlfSNEM EM BRODERIE. 35 BATI5T BLOUSE VOORPAHD VAN ZE FIJN; BORDUURSEL. MET KNOOPJES GEl 35 5LECHT5 EEttlGE VOORBEELDEN VAM DE EXTRA BLOU5EIN-AAMBIEDING <3EDUREMDE ONZE WITTE WEEK. IM ALLE MATEM VOORRADIG. ,MAGAZIJh?DE BIJENKORF. AMSTELRDAM., IIIIIMinHMIIMHIIIIIIIMIIIIMIIillllllllllllMMMIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIMtllllllHMIIIIIIIIillHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIflIlllllllllllllllllttltlllllMlllllllllllltllHllimHIHIIMIHniHHItlin water van haar vingers gegleden, en alle zoeken was vergeefs. En... dezer dagen, zes maanden na dato, kochten haar ouders van een boer een paar eendvogels, en een daarvan had nichtjes gou den ring in zijn maag. 't Kleinood had door het uitstapje naar de eendenmaag niets geleden, blonk of 't gloednieuw was, en nichtje heeft haar klein romannetje, dat zij aan iedereen vertellen kan. Gevaar Slaapwandelen is soms buitengewoon ge vaarlijk. Een vriendin van me had een broer, een jongen van 19 jaar, een guit met donker bruine oogen, die stapte al slaapwandelende de deur uit, viel alle knappe meisjes die hij tegen kwam om den hals, en kuste ze, dat het klapte. Ook heel zot is 't geval van een anderen slaapwandelaar, dat me dezer dagen ver teld werd. 't Gebeurde kort geleden. Slacht offer in quaeslie was namelijk executeur in den boedel van een oom, en had een geheelen avond doorgebracht met het ver scheuren van oude brieven. Den volgenden morgen toen hij wakker werd, zag hij op zijn schrijftafel een hoopje snippers liggen en toen bemerkte hij tot zijn ontsteltenis, dat hij gedurende den nacht 5000 gulden aan bankpapieruit zijn geldlade had genomen en in kleine snippertjes gescheurd. Gelukkig bleek het weldra, dat er geen ontbrak. Zorgvuldig ('t waslèen, aardig legkaart-spelletje!) werden alléfragmentjes in elkander gepast en opgeplakt, en zoo kreeg hij van de bank zijn geld terug. * t * Verordening In Engeland hebben sommige kleinere plaatsen nog dolzinnige, oude verordeningen. In de gemeente-verordening van het stadje Tarnhem komt o a. voor, dat men vór negen uur 's avonds z'n vrouw niet mag slaan op boete van twee shillings. Wie 't verder wagen durft, een doode kat of hond bij zijn buur man door het venster in de pronkkamer te gooien, wordt gestralt met n shilling boete. Over een dood paard of een dopde koe wordt niet gesproken, die mogen vrij passeeren. Sieraad ; Een grappig garnituur voor de zomerhoeden wordt reeds nu in Londen toegepast, namelijk de slakken met huisje en al. De slakjes worden om te beginnen als de eerste de beste wanbetaler uit hun huisje gezet. De schelpen worden dan fraai gepolijst en een slakje van porcelein of celluloid wordt er aan vastgemaakt. En zoo nestelen zich de gehoornde huisjesdragers in de plooien van het lint, glanzend als gitten of paerlemoer. Dit nieuwe mudesnufje is populair in Engeland, want de huisjes-slak geldt in Engeland voor een porte-bonheur" en talisman. Wilden we in de lijn blijven, dan zouden we hier het geestige, groene graskrekeltje met zijn lange spring-pooten als hoedversiering kunnen aan brengen, want dit kleine zangertje der lenteweiden heeft in ons vaderland den naam dat het eveneens geluk brengt, en 't zou bovendien als versiering lang niet onaardig doen... - nagemaakt natuurlijk! Tango-jupe De Tango heeft een min of meer licht zinnige mode op zijn geweten, namelijk die van de openvallende rok Zonder de Tango-jupe, die vooraan openwipt, kan men IIMIIIIIIIimiMMImMIIIIMMUIIIIIMIIIIIIIIIIHIIIIIMIMIMIIIIIIIIIIHIIIIIIMII Vignet uit La Caverne Het eerste wapen van den mensch Vignet uit La Caverne De boomstam in werking bij een rivier, dan was dat een voordeel te meer; daar kwamen de herten drinken en de katten visschen; je had ze maar voor het grijpen, n hand uit de grot." Dat kan mooi worden niet waar, het ver haal is al op gang, de scène duidelijk en eenvoudig, laat nu de personen opkomen. Maar midden in dien goeden opzet komt de knappe geoloog Nyst den knappen literator Nyst even op zij duwen, en zonder nieuwe alinea zelfs, schuift hij ter rechtvaardiging en ter verklaring er tusschen: Later hebben immers alle menschen, die in menigten bij elkaar gingen wonen dit, bij wijze van atavisme, voortgezet. Hebben zich de groote menschen-maatschappijen niet overal op aarde steeds ontwikkeld aan de oevers van een rivier?" Dit ter illustratie en bevestiging van mijn bewering van de vorige week. Het is niet hinderlijk, zoo'n enkel zinnetje, maar het stoort toch, het is te didactisch. Het kan ook best zijn, dat zulke plekjes, doordat ze niet veelvuldig zijn, bij vele lezers de aan trekkelijkheid van het mooie geheel juist verhoogen; en dat ze zullen effecteeren, als de enkele mouches op een overigens effen voile. Met de vermelding wil ik alleen aangeven, dat, voor zoover ik er over oordeelen kan, we hier werkelijk met literatuur, en van de beste soort te doen hebben, niet met een populair wetenschappelijk studie-werk, zoo als Bölsche's boeken voor het meerendeel zijn, waarin toch ook dezelfde stof en dezelfde evolutie-denkbeelden is verwerkt. Een van de mooiste hoofdstukken is wel Les petits d'homme1' en vooral het gedeelte, waar de moeder met haar eerste twee pas geboren jongens wegvlucht uit het jachtbosch, om vór den vader het hol te berei ken en haar kinderen voor hem te verbergen. Dan het langzaam en vage begrijpen van den man, die, in het duister van de grot, het klok ken hoort van de jongens, die zich vol zui gen aan de moederborsten; meesterlijk be schreven is zijn wilde denken, als hij een vinger in den mond van het kind steekt en hij den scherpen beitel-rand van een tand voelt; doodslaan is zijn eerste gedachte en de tweede, die overwint en het kind redt, is: Hij, de zoon, zal straks ook de wilde dieren, die den vader zoo menige wond toebrachten kunnen aanvallen en dooden ! De haat tegen de roofdieren, zijn concurrenten, zegevierde op den drang tot verpletteren, door dat iets" hem in den vinger, durfde bijten. Geweldig als een oer-epos is de be schrijving van het gevecht met de holenbeer. Het is veel te lang om het hier in zijn geheel te mogen vernemen en ik weet niet, welk brokstuk ik zou moeten kiezen, om een idee te geven van de zeggingskracht en de sterke plastiek van den schrijver. Misschien, als deze mij het verlof er toe geeft, vertaal ik het bij gelegenheid voor ons weekblad. Ter kennismaking en ver gelijking wil ik u nog een mooi stukje voorleggen uit De Gietscher'; het is een ge deelte van het hoofdstuk, dat ik u den vorigen keer al roemde, het hoofdstuk over den vuursteen! Dreng namelijk was al maanden lang, dag aan dag bezig op zijn rotseiland, m'dden in den gletscher, vüursteenen stuk te slaan Den geur van het vuur, dat hij zich uit zijn jeugd herinnert, toen hij wachter van het heilige vuur van den stam was, heeft hij weer geroken, bij het tegen elkaar slaan van een paar steenen. Hij vermoedt den geest van het vuur in de vonken, die hij in den ! nacht gezien heeft, toen er steenen op elkaar vielen. De geest zit er in, en hij zal hem er uitslaan tot hij opvlamt, als het vuur dat hij als moedwillige knaap liet uitgaan; wat den dood van den stam tengevolge had en waarmee zijn verbanning naar het ijs begon. Het vinden van het vuur teekent de schrijver aldus: Den volgenden dag zat Dreng weer voor den ingang van zijn sneeuwhut in het zwakke daglicht en hakte steenen, hopeloos en , onvermoeid, met onbewogen gelaat. Hij bleef warm bij zijn dol werk, dat was alles wat hij er voor kreeg; de arme Moa dacht, dat hij van de kou zijn verstand was kwijt geraakt. Maar Dreng bleef volhouden. Wanneer het vuur er in was, moest het er ook kunnen worden uitgedreven. Het moest in n van de sk-.nen zitten, en al was hij zóonge lukkig, "«kt het in den laatsten steen was, die hij in handen kreeg, ja, dan waren er steenen genoeg, om duizenden jaren lang steenen te hakken en hij wilde oeroud worden; hij wilde steeds door houwen tot het einde toe, het vuur wilde hij hebben. Wanneer zijn voorraad steenen op was, haalde hij nieuwe, sleepte hij alle losse steenen uit den omtrek naar zijn woonplaats in de sneeuw en sloeg ze stuk. Hij kreeg geen vuur en de bitter harde winter verliep. In den zomer haalde Dreng steenen van alle kanten van het rotseiland naar zich toe, al wat er los aan de oppervlakte lag; een groote hoop steenen kwam voor het hol te liggen. Hij deed dien heelen zomer niet veel anders, dan in de koude regenbuien er op uitgaan, en steenen naar huis sleepen, niets dan steenen, steenen, steenen. En Moa, de anders zoo geslotene, vond hij eens in tranen. Zij en de kinderen ver zamelden nog wat ze konden, maar er was bijna niets eelbaars meer op het gletschereiland. De tamme dieren waren op: en de wilde rendieren ? Drene; liet zijn jachtwapen liggen; en wanneer Moa hem aankeek met vragende, vochtige oogen, beantwoordde hij haar blik alsof hij haar niet kende... Hij dacht alleen nog maar aan hetgeen hij ontdekken wilde, aan hetgeen hij zocht en .vinden moest. Plotseling tegen donker aan het eind van een dag, waarop hij zooals gewoonlijk steenen had gehakt bij honderden, en hij half ver doofd zat van de brandlucht, die hem met de koude een vage neiging .bracht, om het op te geven en te slapen, eens en voor goed, kwam er een steen in zijn handen, die onden beroemden dans niet met de noodige elegance dansen. En de mode adopteert dit nieuwtje, en coquet komt het fraai-gevormde been tot halverwege de kuit in fraaie a-jour kous uit de gespleten rok gluren, ook wanneer er drie kwartier in den omtrek geen Tango aan de lucht is. 't Is misschien de reclame" wel een beetje te ver gedreven! Stadsburger Een kennis van mij heeft een hond, een slimme Fox, die aan t belastingbureau zijn eigen belasting gaat betalen. Hij verlaat het niet voor de heeren hem de penning in ruil voor 't geld om zijn hals hebben gehangen. Draden-zang Men maakt tegenwoordig studie van het geheimzinnige geruisch der telegraafdraden (wie heeft er niet zoo nu en dan eens naar staan luisteren?) dat gewoonlijk aan den wind wordt toegeschreven, daar dat juist het duidelijkst is, wanneer het niet waait. De oorzaak van dit aecolsharp-geruisch" weet eigenlijk niemand, maar een Duitsche geleerde schrijft het toe aan de inwerking van het aardmagnetisme, en hij heeft door vele proeven kunnen uitmaken, dat met allerlei weersgesteldheden in toonshoogte en samenstelling duidelijke verschillen bestaan. Met eenige oefening kan men bij de telegraafpalen hooren wat voor weer het zal worden, en de zang der draden" is een werkelijke barometer. ALLEGRA IIIIIMMHIIMIII llnilllMIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIflIllltlllllllllllllllltlMlltllfll middellijk groote breede vonken gaf. Hij sloeg er nog eens mee, harder ditmaal, har der nog harder, het regende en sputterde vuur uit den steen, blauwe, lange vuurwormen kropen door de lucht en bleven een oogenblik in gloeiende bochten hangen. Vuur, vuur ! Hij had den steen des vuurs ; den steen des levens, den vuursteen ge vonden... Hij kijkt om zich heen over het ingesneeuwde eiland en over den gletscher, die zich wit en kaal uitstrekt, zoo ver het oog reiken kan; en nooit heeft hij zijn wereld zoo helder gezien als nu. Hij weet voor het eerst, dat ze zoo is. En hij zucht diep. Dan beproeft hij het weer met den steen, dien hij in zijn vingers geklemd houdt en hij ziet de vonken groot en levend in de sneeuw vallen, waar ze uitdooven, maareen klein kuiltje achterlaten, met een zwart puntje in de diepte." Zoo komt het besef, dat de mensch het ijs en de sneeuw meester kan worden, hij heeft den dood overwonnen met werken met volharding. Hij moest volharden tot het einde: of den dood of het nieuwe leven. Zie, er brandt al een hoop spaanders, hij blaast de vlam aan. Moa, de kinderen, allen blazen, zij voelen voor het eerst de warmte van het vuur, het eigengemaakte, en Moa was er niet bovenmate verwonderd over, dat Dreng zoo iets gekund had. Wat werd dit een dag! Het was de eerste dag van het menschenleven, de dag zonder begin of einde. Het vuur werd gedankt, gevoed; zij offerden het van hun laatste vet en vleesch, en zij aten allen; het vuur en de menschen. De menschen hurkten om het groote vuur in de ijsgrot, dronken in ver zadiging en vergetelheid, de felle branderige geur. En Moa haalde twijgen; zij ging weer voort met werken aan de mand. Zij hadden warmte en licht, midden in het ijs en den maandenlangen winternacht. Ook het idee van huisdieren-houden, het temmen van den hond, is goed aangegeven en uitgewerkt. Zonderling doen een paar bladzijden aan, waar beschreven wordt, hoe Dreng van ouderdom gaat sterven. Terwijl in het gezin nooit een woord werd gesproken, althans de schrijver er "jet van rept, hooren zijn kinderen en kindskinderen hem eens klaps een lied zingen in de steengrot, dien hij heeft opgebouwd, en waarin hij den vuursteen bewaart, die nu zijn steengraf wordt; en daar heeft hij toekomstvisioenen en ziet het licht in Chicago. waar van den nacht een dag vordt gemaakt. Het lijkt mij toe, dat de schrijver hier niet gelukkig is geweest, en zijn doel voorbijschoot. Veel beter is hij geslaagd in het verhaal van het uitvinden van de slede en de verdere lotgevallen van Drengs nakomelingen. E. HEIMANS

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl