De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 22 februari pagina 1

22 februari 1914 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

, 1913 Zondag 22 Februari A°. 1914 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLANÜ) ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING Abonnement per 3 maanden / 1.65 Voor het Buitenl. en de Koloniën p. ]., bij vooruitbetaling fr. p. mail , 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar , 0.12* UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Advertentiën van 1?5 regels/1.25, elke regel meer .... ?0.25 Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel . . 030 Reclames, per regel . . . 0.40 INHOUD Blz. 1: Nijmegen tegen Maeterlinck . Kroniek: Hildebrand-pomp. Tachus: Lieftincks Jubileum. Frans Coenen over de Brieven van mevr. BosboomToussaint. 2: Feuilleton naar Mae terlinck. W. G. van Meurs over Matthijs Maris en dr. Jan Veth. 4 : Martina Kramers: Grondwettelijke gelijk stelling van man en vrouw. 5: M. Cohen Tervaert-Israë'ls over wijlen mevr. Versluys- Poelman. Allegra. E. Hei mans over amoeben. 6: J. B. de Gou: de Haagsche vischmarkt. 's Rijksmunt en J. C. Wienecke. Prof. J. Muller over wijlen prof. Johannes Franck. 7: Smuts. J. Bronner: wijlen Bart van Hove. Plasschaert over Nieuwenkamp, Veldheer, Bauer, Mendlik. Dr. P. van Olst: Kunstlicht. 8: Sportvrije klein kunst door Charivarius. Charivari. 9: Fin. Kroniek door v. d. M. 10: A. Wolff-Gerzon: Landarbeiders. J. H. Speenhoff: Drie millioen millionairs. Driehoek-Puzzle. //: Schaakspel door R. J. Loman. Damspel door J. de Haas. Teekening Joh. Braakensiek: de Telefoonmisère. Bijvoegsel door Johan Braakensiek: Het Petionnement voor Vrouwenkiesrecht. IMIIIIIIIIIIlmlIIIIIIIIIIIMIIIMIIIIIIIIIIII TE NIJMEGEN Sedert vele jaren is Maeterlinck een schrijver van Europeesche vermaardheid. Op het hedendaagsche denken en de kunstyoortbrenging van onzen tijd staat, met dien van anderen, ook zijn stempel. Gelijk aan alle groote mannen, die zich tot levenstaak stelden door zelf-uiting de menschheid te verrijken, was schoon heid zijn eenig dadelijk doel, cultuur zijn bestaansreden. Natuurlijk dat wie met de levende letterkunde verkeeren, verschil kunnen hebben over de maat van zijn grootheid of over de strekking van zijn geheelen arbeid (bv. als een religieuze of eene a- of tegen-religieuze), de moreele en geestelijke hoogheid echter van dezen Fransch-Belgischen meester staat voor heel beschaafd Europa boven twijfel. Nu zijn zijne werken op den Index geplaatst, welke, zooals men weet, voor ongeletterde roomsch-katholieken de lijst bevat der auteurs, die het hun practisch hun alleen verboden is te raadplegen. Hiermede heeft de Kerk zich dus uitge sproken over haar inzicht in het van God afvoerende" karakter van Maeterlinck's kunst. Zij heeft hiermede echter geenszins daarvoor is zij eene te oude en te omzichtige Instelling verklaard van Maeterlinck zich af te keeren omdat in een van zijn stukken passages voorkomen, die op kunst-ongevoeligen en op de groote massa in 't algemeen een onzedelijken" indruk zouden kunnen teweeg . brengen. De Kerk, die zooveel eeuwen reeds bestaat, weet hier natuurlijk, kan men aannemen, te onderscheiden, en zij kan het dus ongetwijfeld verstaan, dat met kunst, die aan het gemeen (Ie vulgaire) on. welvoegelijk lijkt, dehooge en zelfs hoogste doelwitten kunnen beoogd worden. Indien de Kerk het even vergat, zou trouwens een terugdenken aan het hier en daar nogal cru geredigeerde Oude en zelfs, Nieuwe Testament, aan de levens volle: en soms zeer uitbundige kunstwer ken, door de Pausen ijverig in het Vaticaan verzameld, aan de groote tragici, die nimmer op den Index werden gezet en . zelfs in reuk van Katholiciteit zijn komen te leven (Shakespeare is daar niet aan ontkomen!), het haar gauw genoeg weer te binnen brengen. Groote kunst kan voor kleine menschen onzedelijk" zijn en toch, in wezen, de hooge en zuivere roeping vervullen, waarom zij trouwens groot" is. Zóstaat Maeterlincks arbeid waar de Nobelprijs voor de Letterkunde reeds aan toeviel in onze hedendaagsche cultuur. Minder dan honderden andere, door de Kerk tot haar zonen gerekende schrijvers, heeft hij, de dichter van het bijen-leven, de mystieke" dramaturg, die door geletterde katholieken innig vereerd werd, aanleiding gegeven tot het verwijt van onzedelijkheid" in zijne geschriften... Wij, Nederlanders, lazen nu dezer dagen over een actie, te Nijmegen op touw ge zet tegen Maeterlinck... door de mannen, die zichzelf ginds belijden te zijn Voor Eer en Deugd", en door de volgers van Mr. Aalberse. In verband met de opvoering van het scabreuze tooneelstuk Monna Vanna", zoo staat het op de eerste bladzijde en de eerste kolom van het Katholieke grootblad" de Maasbode gedrukt, werd op 15 Febr. jl. een protestvergadering gehouden te Nijmegen, waarvoor de be langstelling enorm" was; zózelfs, dat honderden in de groote zaal van Burgerlust" geen plaats meer vinden konden. Het eerst sprak daar.volgens den Nijmeegschen berichtgever.de heerjacq. Kneppers. Welke letterlievende dit is wordt niet nader vermeld. Deze heer protesteerde intusschen tegen het feit, dat in Nijmegen de op voering werd toegelaten van een afkeu renswaardig tooneelwerk" als Monna Vanna, dat een aanval" inhoudt op de vrouwelijke deugd"! Hij noemde deze op voering een gebeurtenis, waarover een ieder die Katholiek denkt en de zedelijkheid hoog houdt, van verontwaardiging ge gloeid heeft. Wij komen," zoo ging spre ker verder, hier op voor onze rechten als Katholieken en protesteeren tegen het feit, dat verlof gegeven werd derge lijk met zedelijkheid en eerbaarheid spot tend tooneelwerk in onzen stadsschouw burg op te voeren." Hoewel Monna Vanna op den index staat, had men den heer Jacq. Kneppers dus blijkbaar gelet terd genoeg gevonden om hem de lezing en diepere bestudeering van dit stuk te veroorloven. Na deze rede was het woord aan den Weleerw. pater Van Hassel O. P., den ijverigen voorvechter" van Voor Eer en Deugd", die het tooneelwerk Monna Vanna scabreus" noemde, er op wees dat de werken van Maurice Maeterlinck op den Index geplaatst zijn, en als zijn meening gaf, dat de Nijmeegsche stads schouwburg niet moest gebruikt worden om de zedelijkheidsbegrippen van het meerendeel .der ingezetenen te grieven". Spreker (nu komt het fraaiste van al) las voorts de meest weerzinwekkende passage 1) uit Monna Vanna voor, waarbij de aanwezigen luid en krachtig hun diepe verontwaardiging te kennen gaven over den inhoud van dit tooneelwerk". Onder indrukwekkende bijvalsbetuigingen" eindigde pater Van Hassel met een opwekking tot voortgezette actie, waarvoor de ^katholieke) burgemeester wel wijken zou. Onder donderende bijvalsbetuigingen werd ten slotte met algemeene stemmen een Motie aangenomen." Deze motie was geheel in den geest" van al 't bovenstaande, en wij meenen dat 't nu wel voldoende is. De buitenkant van deze eenigszins onsmakelijke vertooning: deze heele pro testvergadering, waarin een opgewonden pater aan een schare voornamelijk Nij meegsche winkeliers een paar zinnen voorzet van een edel liefde-drama en daarmee een gemakkelijk schandaaltje" teweeg brengt, is geen ander dan een strijd tusschen het ter plaatse heer schend geestelijk en wereldlijk gezag. De geestelijkheid had den katholieken burgemeester Schaek Mathon als haar verlangen" te kennen gegeven, dat Monna Vanna zou worden verboden, en de man was waarlijk zoo stout (d.w.z. zoo flink en zoo verstandig) geweest te doen wat hij zijn plicht achtte: te weigeren. Het werd hem nu ingepeperd! nl. door deze vergadering van Eer en Deugd, waar, zooals de Maasbode meedeelt, alle gees telijke autoriteiten aanwezig waren.... Dit is echter slechts de buitenkant van het geval. Belangrijker is het wederom zich openbarend streven der kleine kerke lijke machthebbers om in 't particuliere leven van andersdenkenden met den gebruikelijken hoogmoed in te grijpen en, onder voorgeven dat zij zelf gekwetst worden door voorstellingen, die nota bene binnen de dichte muren van een schouw burg plaats hebben, de andersdenkenden in hunne aanhankelijkheden, in hun be wondering, in hun vermaak of ontspan ning te hinderen en te ringelooren. Zij wenschen toch maar altijd over ons een 1) Wij hebben deze week het naar allerbekrompenste begrippen hoogstwaarschijn lijk meest weerzinwekkende" gedeelte van Monna Vanna als feuilleton afgedrukt. Onze lezers zullen ook in dit fragment den adel van den geest, die het voortbracht, her kennen. soort curateele te voeren! en zij allen zonder uitzondering lichten aan onzen Nederlandschen hemel zouden werke lijk niets natuurlijker vinden dan daar persoonlijk mee te worden belast. Zoo lang dit nog niet gaat in deze niet meer theocratische maatschappij, mobiliseeren zij de onkundige menigte, en zetten, om den man te dwingen, den katholieken Burgemeester in een voor hem en zijn kring natuurlijk pijnlijken schijn van zedebedervende tooneelbescherming. Zij vragen luide respect voor de meerder heid'! Menigeen, die hierop dór wil denken, zal een menschlievenden glim lach niet onderdrukken kunnen. Wat aan die meerderheid" der geestelijke kudde, als ze 't zag, zou hinderen, mag, zelfs nu die meerderheid 't niet ziet, niet voor anderen (volwassenen) binnen vier muren worden opgevoerd! Zij zijn met hun eischen op weg naar een plaatselijk keuzerecht, naar een local option ... voor tooneelstukken, iets waarvan men de, naar hun aard niet democratische geestelijke heeren allerminst zou hebben verdacht! Zou menjn het Zuiden 't maar niet eens rst met de local option voor den drank probeeren? ... en hen, die voor Maeter linck mér bewondering gevoelen dan voor Maasbode en consorten, zoo lang de kunst laten die zij zelf wenschen? Het kabaal, niet tegen de een of andere waarlijk scabreuze revue, maar het her haald kabaal tegen kunstenaars, zooals Eer en Deugd ze nog maar altijd niet voortbracht, en nu zelfs tegen den grooten Maeterlinck... maakt dat we in elk geval blij zijn van het staatkundig regi ment dezer bemoeizieke eerste-steenwerpers door de jongste verkiezingenjte zijn verlost. * ? * KRONIEK DE HILDEBRAND-POMP In uiterst verzorgde typografie en (wat men ook zeggen moge) keurige prozastijl, en met een gansche stille zee van Nederlandsche roemruchte namen er onder, be reikte ons de, al wat Hollandsen is, electriseerende oproep, om bij te dragen tot een Hildebrand-gedenkteeken in den Haarlemmer Hout. Ons eerste geluid na ontvangst van dit papier was ongetwijfeld een juichtoon, onze eerste beweging een volle greep in de beurs. Hulde, Hildebrand, Camera! Edoch,... ligt het aan de waarlijk zeer bij zonder geslaagde verbeelding van Robertus Nurks, door Louis Raemaekers, of wel aan reeds aanwezige nurksche neigingen, dat wij, terstond na het slaken van dien kreet van hulde, vervallen zijn tot zwaarmoedig peinzen en ons perplex afvroegen of het eigenlijk wel strikt noodzakelijk was, dat een schrijver, die zich zelven reeds door een papieren monument van 25 drukken aan mogelijke vergetelheid ontrukte, ook nog een steenen monument tot dat doel gezet werd? Ware het niet menschlievender en ook logischer, daarmee een dooden schrijver te believen, wiens werk maar n druk beleefde ? En was de tot nog toe gevolgde gedragslijn niet juister, om eerst dan een auteur een standbeeld of gedenkpomp op te richten, als hij absoluut niet meer gelezen werd? Hoeden wij ons de wijsheid der Vaderen in deze gering te achten en misschien ondoor dacht het tijdstip te vervroegen, dat ook Hildebrand niet meer gelezen wordt. En dan: is het ook misschien niet wat mal het gansche beschaafde Nederland mobiel te maken om een klein monumentje in den Haarlemmerhout Ie zetten, een monumentje, dat, onder de huidige min-voordeelige deco ratieve omstandigheden, weer een leelijke fontein dreigt te worden, die gee% water geeft of een dito bank, waar men niet op zitten kan? De Wolff- en Deken- of Van Maurik- of Mauve-gedenkteekens lijken in dat opzicht niet aanmoedigend of vleiend voor den nationalen trots En dan: is er nog iets... dat het vaderlandsch gemoed maar aarzelend bekent. De Camera was ons, ouderen, ongetwijfeld zeer dierbaar, als het Hollandsen boek bij uit nemendheid. Maar lijkt het niet bedenkelijk, dat het buitenland nooit eenige notitie wilde nemen van onzen schat, ook niet na 25 drukken, terwijl wij hem toch in minstens twee vreemde talen zoo goed mogelijk hadden overgebracht? De slotsom ligt voorde hand, dat het dan de wel zeer bijzonder nationale eigenschappen van het boek waren, die wij, als onze eigene, waardeerden. En dit zeer bijzondere is niet het algemeen menschelijke, zoodat er reden bestaat dezen, onzen smaak voor de zeer speciale kanten van ons nationaal karakter, b.v. het klein-knusse, het gemoedelijk leuterige, het emotieloos-nuchtere, maar niet al te luid te doen klinken. Want wij weten niet, of ons, in den raad der volken", deze Camera-verzotheid tot eere gedijen zou, als men er daar buiten een juist begrip van krijgen kon, en het wordt waarlijk een beetje gewenscht op onze reputatie te gaan letten. Wij hebben toch al zoo een raren, half Volendamschen, half Chineezigen roep F. C. F. Lieftinck jubilaris De Tweede Kamer moge competent zijn in maar betrekkelijk weinig zaken, de klachten over den tragen gang van de parlementaire machine kunnen dagelijks luider worden met de verzuchtingen, dat het aanzien tegenover het land met den dag aan het slinken is op een enkel bijzonder punt zal men dezen tak van de Volksvertegen woordiging de eer moeten geven, dat hij wel uitermate lijdende is aan deskundigheid. Ook hier echter dringen zich om het eerste plaatsje in de rij verschillende specialiteiten naar voren: de dominees, de militairen, de vervelende sprekers, ja zelfs de zwijgers. Als het waar is, dat in de tegenwoordige tijden meer dan vroeger vooral zij kans hebben, naar de vergadering van Hunne HoogMogenden afgevaardigd te worden, die op volksvergaderingen het best het woord kunnen voeren, dan zou als van zelf de gedachte opkomen, dat de dominees, die immers meester moeten zijn van het woord, een buitengewonen voorsprong hebben op de andere gegadigden. Maar de redekunst is reeds lang niet meer het monopolie van de kanselredenaars, trouwens de laatste weken hebben het in de Tweede Kamer duidelijk gemaakt, dat het veelpraten een gave is waarvan zeer vele anderen het adres hebben gevonden. Een veelprater is de heer Lieftinck zeker geenszins, al is hij, de nestor in jaren van de Tweede Kamer en bijna de oudste ook in dienstjaren, dominee geweest. Maar wel weet hij met een zeldzaam gemak het woord te vinden, niet om zijne gedachten te ver bergen, maar die in onverbiddelijke klaar heid, nuchter-weg, naar voren te brengen. Van hem zijn geen welsprekende redevoe ringen te verwachten, opgebouwd naar de strenge wetten van de rhetorica, medeslee pen door bloemrijke zinswendingen, verbluf fend door stoute beelden, verbijsterend door geleerdheidsvertoon in duistere woorden. Een redenaar, gelijk men zich dien denkt in de gewone beteekenis, is de heer Lieftinck zelfs ook niet, maar toch heeft zijn woord in de Kamer een bijzonderen invloed. Men moet de psyche van de Kamer heb ben weten te voelen, eenige jaren lang, voor het eigenlijke besef van de eigenaardige plaats des heeren Lieftinck duidelijk zich heeft kunnen vastzetten. Zelden voert hij het woord, nooit is hij opgetreden als politiek leider of heeft hij in momenten van geweldige politieke span ning door spreken de beslissing laten vallen in de eene of andere richting. En toch toch is de invloed van dezen parlementairen veteraan zeer groot. Niet dus in den zin, in de voorgaande woordon even aangeduid, maar in negatieve beteekenis. Hij weet, het is hoogst merkwaardig, door een enkele rake onderbreking, in de meeste gevallen zelfs alleen door een veelbeteekenend schra pen van de keel of een al te duidelijk hoor bare zucht, plotseling de stemming van de geheele Kamer te doen omslaan tot onstelde verbazing van den spreker van het oogenblik. Zoo werkt Lieftinck negatief en brengt hij, altijd juist van pas ingrijpend, de Kamer en vooral den redenaar weder op het normale peil van gevoelen en begrijpen. Ontnuchte rend, nivelleerend als het ware. Door Lieftinck spreekt het nuchtere, koele verstand. Niet, dat hij ongevoelig zou wezen voor fraaie beeldspraak of als stadgenoot van Hildebrand's Vriend Nurks altijd onaan genaam laag-bij-den-grond bedilt en vit en moppert, maar hij is de verpersoonlijking van die bij uitstek goede eigenschap van ons Hollanders, een klare heldere blik te hebben welke het valsche, opgeschroefde van over drijving weet te onderscheiden en voor ande ren weer het horizontale pad van logika aan CHÏJ is de nuchtere koele Hollander, die zijn weg weet te vinden, den geest niet laat af dwalen langs zijpaden al voeren deze ook niet naar slechte eindpunten. Lieftinck is het geweten van de Tweede Kamer, van hem die zich buiten en vooral boven de opwinding en de hartstocht van het moment weet te plaatsen. Toch is ook Lieftinck in geen enkel opzicht onaandoenlijk en zeker zou men hem zeer groot onrecht aandoen, als men meende dat zijn gemoed niet ontvankelijk was voor ver ontwaardiging of toorn over gepleegd onrecht. Dan weet ook hij woorden te vinden, die m alleszins duidelijke beteekenis striemen, maar nooit geeft hij in fel-politieke verdwazing reden tot gnuivende pret bij partijgangers of tot een gerechtvaardigd zich beleedigd gevoelen bij den politieken tegenstander. In zeer bijzondere mate zelfs is hij gevoelig voor het komische in eenig betoog en dat heeft, tot eigen leering en ontstelling, menig jong Kamerlid ervaren, die in de zinnenbedwelming van het eigen woord te veel bombast of te groote overdrijving liet ont snappen aan de omheining der tanden." Dan hoorde deze, juist op het oogenblik, dat hij geweldigen invloed verwachtte van zijn beelden, daar achter uit den linkerhoek van de Kamer een niet nader te omschrijven geluid, was het een geeuw, een snork? dat hem ontnuchterd weer bracht op den beganen grond of deed gevoelen, dat inder daad het geduld van de Kamer tot op een bedenkelijk punt was uitgeput. Lieftinck ware, als hij nu maar eens zijn sik niet in tweeën gesplitst wilde dragen, een pracht-figuur voor hoofdpersoon van een schuttersmaaltijd door Bartholomeus van der Helst. Een forsch lichaam, daarboven een ietwat cholerisch getint gelaat, dat kracht van overtuiging, onbevangenheid van blik en een nuchter, scherp oordeel te kennen geeft. Een schutter uit die roemruchte tijden, die het goede wetende te waardeeren van Wijntje en Trijntje, moed heeft om eigen oordeel te verkondigen waar het pas geeft, zijn beginselen te verdedigen tegen wie ze mocht willen aanvallen of belachelijk maken. Opkomend voor eigen gedachte, zonder aan zien des persoons, die tegenover hem mocht komen te staan, maar steeds ridderlijk en open strijd voerend, zonder vooropgezette bedoeling zijne weerpartij noodeloos te grieven. En op zijn tijd ook een gevoelig woord kunnende spreken, zooals weer jaren ach tereen is gebleken, wanneer Lieftinck als nestor van de Kamer den voorzitter moest gelukwenschen en installeeren. In ieder geval een merkwaardige figuur, een man uit n stuk, die van transigeeren niet wil weten, eerlijk en oprecht zijn mee ning te kennen geeft zonder beleedigend te kwetsen, een persoon ook, die zelf zeer sterk de vis comica bezittend zeer gevoelig is voor humoren een scherp waarnemer van personen en zaken. Lieftinck is een man, die in ieder Parle ment op zijn plaats zou zijn en zonder te behooren tot de groote mannen" in onze Tweede Kamer toch zeer noode in deze vergadering zou kunnen gemist worden. Moge hij nog vele jaren er een sieraad van uitmaken! TACHUS (Zie voor het vervolg Landarbeiders" van A. Wolff?Gerzon op pag. 10.) iiMMiimiimiiMMiiiiiiiiiiiiMiiiiiilllllillllliliiiliiiiiiiiiiiiiiniliiiiiHiiilii Brieven van A. L. G. Bosboom-Toussaint aan E. J. Potgieter, bewerkt en toe gelicht door J. BOSBOOM Nz. Rot terdam, D. Bolle, z. j. De gedenkschriften van mevr. Bosboom, na haar zeventigsten jaardag aangevangen, zijn reeds in het eerste begin door den dood afgebroken. Het verhaal breekt af waar zij bezig is te vertellen met welk een geestdrift zij De Graaf van Devonshire" (in 1838 ver schenen) schreef, nadat zij met Almagro" had gedebuteerd." Zoo zegt de heer J. Bosboom Nz., die deze brieven uitzocht, ordende en, zoover ik zie, altijd te pas, en nergens te veel toelichtte1', opdat wij er zooveel mogelijk aan zouden hebben. Beide werken" gaat hij voort brachten de schrijfster met Potgieter, die ze in de Gids" goed en aanmoedigend beoordeelde, in aanraking, en zoo ving in hetzelfde jaar, waarbij het levensverhaal afbreekt, de briefwisseling aan, die tot 1874, kort voor Potgieters dood bijna onafgebroken heeft voortgeduurd. Mevrouw Bosboom's brieven ... sluiten zich alzoo, als 't ware, aan bij haar afgebroken autobiografie; en al geven ze op verre na niet wat, te oordeelen naar dit fragment, het levensverhaal had kunnen worden, ze geven toch een vrij volledig overzicht van mevrouw Bosboom's leven en werkzaamheid tot Potgieter's over lijden; alsook een inzicht in haar karakter." Met de bewerking en uitgave dezer brieven heeft de heer J. Bosboom Nz., dunkt mij, waarlijk goed gedaan en dat niet alleen of vooral uit philologisch en litterair-historisch oogpunt, maar ook om dat algemeene interesse, dat het leven van vroeger om geeft en dat eigenlijk uit alle oude brieven, van wie en over wat ook, tot ons komt. Het is de naïeve en weemoedige verwon dering over de dingen, die eens geweest zijn, het nu in 't niet vervlogene, dat eens zoo stellig en alleen-bestaand was, in ons opgewekt, als wij dat vreemde, dat ver leden-tegenwoordige, positief-vervluchtigde, ongepast reële want verleden-ideëele beschouwen, dat oude brieven zijn en dat men evengoed een stoffelijk overschot" kan noemen, als elk eenvoudig lijk. Of zul len wij hier liever spreken van een afge sneden bloem, die met haar stervend leven ons genot geeft, dat beetje leven, dat zij meekreeg om er een poos op te teren na de amputatie? Brieven zijn ook zoo. Tril_J

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl