Historisch Archief 1877-1940
, 1913
Zondag 22 Februari
A°. 1914
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLANÜ)
ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING
Abonnement per 3 maanden / 1.65
Voor het Buitenl. en de Koloniën p. ]., bij vooruitbetaling fr. p. mail , 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar , 0.12*
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van 1?5 regels/1.25, elke regel meer .... ?0.25
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel . . 030
Reclames, per regel . . . 0.40
INHOUD
Blz. 1: Nijmegen tegen Maeterlinck .
Kroniek: Hildebrand-pomp. Tachus:
Lieftincks Jubileum. Frans Coenen
over de Brieven van mevr.
BosboomToussaint. 2: Feuilleton naar Mae
terlinck. W. G. van Meurs over
Matthijs Maris en dr. Jan Veth. 4 :
Martina Kramers: Grondwettelijke gelijk
stelling van man en vrouw. 5: M.
Cohen Tervaert-Israë'ls over wijlen mevr.
Versluys- Poelman. Allegra. E. Hei
mans over amoeben. 6: J. B. de Gou:
de Haagsche vischmarkt. 's Rijksmunt
en J. C. Wienecke. Prof. J. Muller
over wijlen prof. Johannes Franck.
7: Smuts. J. Bronner: wijlen Bart van
Hove. Plasschaert over Nieuwenkamp,
Veldheer, Bauer, Mendlik. Dr. P. van
Olst: Kunstlicht. 8: Sportvrije klein
kunst door Charivarius. Charivari.
9: Fin. Kroniek door v. d. M. 10:
A. Wolff-Gerzon: Landarbeiders. J.
H. Speenhoff: Drie millioen millionairs.
Driehoek-Puzzle. //: Schaakspel door
R. J. Loman. Damspel door J. de
Haas. Teekening Joh. Braakensiek:
de Telefoonmisère.
Bijvoegsel door Johan Braakensiek:
Het Petionnement voor Vrouwenkiesrecht.
IMIIIIIIIIIIlmlIIIIIIIIIIIMIIIMIIIIIIIIIIII
TE NIJMEGEN
Sedert vele jaren is Maeterlinck een
schrijver van Europeesche vermaardheid.
Op het hedendaagsche denken en de
kunstyoortbrenging van onzen tijd staat,
met dien van anderen, ook zijn stempel.
Gelijk aan alle groote mannen, die zich
tot levenstaak stelden door zelf-uiting
de menschheid te verrijken, was schoon
heid zijn eenig dadelijk doel, cultuur zijn
bestaansreden. Natuurlijk dat wie met de
levende letterkunde verkeeren, verschil
kunnen hebben over de maat van zijn
grootheid of over de strekking van zijn
geheelen arbeid (bv. als een religieuze
of eene a- of tegen-religieuze), de moreele
en geestelijke hoogheid echter van dezen
Fransch-Belgischen meester staat voor
heel beschaafd Europa boven twijfel.
Nu zijn zijne werken op den Index
geplaatst, welke, zooals men weet, voor
ongeletterde roomsch-katholieken de lijst
bevat der auteurs, die het hun practisch
hun alleen verboden is te raadplegen.
Hiermede heeft de Kerk zich dus uitge
sproken over haar inzicht in het van
God afvoerende" karakter van
Maeterlinck's kunst. Zij heeft hiermede echter
geenszins daarvoor is zij eene te oude en
te omzichtige Instelling verklaard van
Maeterlinck zich af te keeren omdat in een
van zijn stukken passages voorkomen,
die op kunst-ongevoeligen en op de
groote massa in 't algemeen een
onzedelijken" indruk zouden kunnen teweeg
. brengen. De Kerk, die zooveel eeuwen
reeds bestaat, weet hier natuurlijk, kan
men aannemen, te onderscheiden, en zij
kan het dus ongetwijfeld verstaan, dat met
kunst, die aan het gemeen (Ie vulgaire)
on. welvoegelijk lijkt, dehooge en zelfs hoogste
doelwitten kunnen beoogd worden.
Indien de Kerk het even vergat, zou
trouwens een terugdenken aan het hier
en daar nogal cru geredigeerde Oude en
zelfs, Nieuwe Testament, aan de levens
volle: en soms zeer uitbundige kunstwer
ken, door de Pausen ijverig in het Vaticaan
verzameld, aan de groote tragici, die
nimmer op den Index werden gezet en
. zelfs in reuk van Katholiciteit zijn komen
te leven (Shakespeare is daar niet aan
ontkomen!), het haar gauw genoeg weer
te binnen brengen.
Groote kunst kan voor kleine menschen
onzedelijk" zijn en toch, in wezen, de
hooge en zuivere roeping vervullen,
waarom zij trouwens groot" is.
Zóstaat Maeterlincks arbeid waar
de Nobelprijs voor de Letterkunde reeds
aan toeviel in onze hedendaagsche
cultuur. Minder dan honderden andere,
door de Kerk tot haar zonen gerekende
schrijvers, heeft hij, de dichter van het
bijen-leven, de mystieke" dramaturg, die
door geletterde katholieken innig vereerd
werd, aanleiding gegeven tot het verwijt
van onzedelijkheid" in zijne geschriften...
Wij, Nederlanders, lazen nu dezer dagen
over een actie, te Nijmegen op touw ge
zet tegen Maeterlinck... door de mannen,
die zichzelf ginds belijden te zijn Voor
Eer en Deugd", en door de volgers van
Mr. Aalberse.
In verband met de opvoering van het
scabreuze tooneelstuk Monna Vanna",
zoo staat het op de eerste bladzijde en
de eerste kolom van het Katholieke
grootblad" de Maasbode gedrukt, werd
op 15 Febr. jl. een protestvergadering
gehouden te Nijmegen, waarvoor de be
langstelling enorm" was; zózelfs, dat
honderden in de groote zaal van
Burgerlust" geen plaats meer vinden konden.
Het eerst sprak daar.volgens den
Nijmeegschen berichtgever.de heerjacq. Kneppers.
Welke letterlievende dit is wordt niet nader
vermeld. Deze heer protesteerde
intusschen tegen het feit, dat in Nijmegen de op
voering werd toegelaten van een afkeu
renswaardig tooneelwerk" als Monna
Vanna, dat een aanval" inhoudt op de
vrouwelijke deugd"! Hij noemde deze op
voering een gebeurtenis, waarover een
ieder die Katholiek denkt en de zedelijkheid
hoog houdt, van verontwaardiging ge
gloeid heeft. Wij komen," zoo ging spre
ker verder, hier op voor onze rechten
als Katholieken en protesteeren tegen
het feit, dat verlof gegeven werd derge
lijk met zedelijkheid en eerbaarheid spot
tend tooneelwerk in onzen stadsschouw
burg op te voeren." Hoewel Monna
Vanna op den index staat, had men den
heer Jacq. Kneppers dus blijkbaar gelet
terd genoeg gevonden om hem de lezing
en diepere bestudeering van dit stuk te
veroorloven.
Na deze rede was het woord aan den
Weleerw. pater Van Hassel O. P., den
ijverigen voorvechter" van Voor Eer en
Deugd", die het tooneelwerk Monna
Vanna scabreus" noemde, er op wees
dat de werken van Maurice Maeterlinck
op den Index geplaatst zijn, en als zijn
meening gaf, dat de Nijmeegsche stads
schouwburg niet moest gebruikt worden
om de zedelijkheidsbegrippen van het
meerendeel .der ingezetenen te grieven".
Spreker (nu komt het fraaiste van al)
las voorts de meest weerzinwekkende
passage 1) uit Monna Vanna voor, waarbij
de aanwezigen luid en krachtig hun
diepe verontwaardiging te kennen gaven
over den inhoud van dit tooneelwerk".
Onder indrukwekkende
bijvalsbetuigingen" eindigde pater Van Hassel met
een opwekking tot voortgezette actie,
waarvoor de ^katholieke) burgemeester
wel wijken zou.
Onder donderende bijvalsbetuigingen
werd ten slotte met algemeene stemmen
een Motie aangenomen."
Deze motie was geheel in den geest"
van al 't bovenstaande, en wij meenen
dat 't nu wel voldoende is.
De buitenkant van deze eenigszins
onsmakelijke vertooning: deze heele pro
testvergadering, waarin een opgewonden
pater aan een schare voornamelijk Nij
meegsche winkeliers een paar zinnen
voorzet van een edel liefde-drama en
daarmee een gemakkelijk schandaaltje"
teweeg brengt, is geen ander dan
een strijd tusschen het ter plaatse heer
schend geestelijk en wereldlijk gezag.
De geestelijkheid had den katholieken
burgemeester Schaek Mathon als haar
verlangen" te kennen gegeven, dat Monna
Vanna zou worden verboden, en de man
was waarlijk zoo stout (d.w.z. zoo flink
en zoo verstandig) geweest te doen wat
hij zijn plicht achtte: te weigeren. Het
werd hem nu ingepeperd! nl. door deze
vergadering van Eer en Deugd, waar,
zooals de Maasbode meedeelt, alle gees
telijke autoriteiten aanwezig waren....
Dit is echter slechts de buitenkant
van het geval. Belangrijker is het wederom
zich openbarend streven der kleine kerke
lijke machthebbers om in 't particuliere
leven van andersdenkenden met den
gebruikelijken hoogmoed in te grijpen en,
onder voorgeven dat zij zelf gekwetst
worden door voorstellingen, die nota bene
binnen de dichte muren van een schouw
burg plaats hebben, de andersdenkenden
in hunne aanhankelijkheden, in hun be
wondering, in hun vermaak of ontspan
ning te hinderen en te ringelooren. Zij
wenschen toch maar altijd over ons een
1) Wij hebben deze week het naar
allerbekrompenste begrippen hoogstwaarschijn
lijk meest weerzinwekkende" gedeelte van
Monna Vanna als feuilleton afgedrukt. Onze
lezers zullen ook in dit fragment den adel
van den geest, die het voortbracht, her
kennen.
soort curateele te voeren! en zij allen
zonder uitzondering lichten aan onzen
Nederlandschen hemel zouden werke
lijk niets natuurlijker vinden dan daar
persoonlijk mee te worden belast. Zoo
lang dit nog niet gaat in deze niet meer
theocratische maatschappij, mobiliseeren
zij de onkundige menigte, en zetten, om
den man te dwingen, den katholieken
Burgemeester in een voor hem en zijn
kring natuurlijk pijnlijken schijn van
zedebedervende tooneelbescherming. Zij
vragen luide respect voor de meerder
heid'! Menigeen, die hierop dór wil
denken, zal een menschlievenden glim
lach niet onderdrukken kunnen. Wat aan
die meerderheid" der geestelijke kudde,
als ze 't zag, zou hinderen, mag, zelfs
nu die meerderheid 't niet ziet, niet voor
anderen (volwassenen) binnen vier muren
worden opgevoerd! Zij zijn met hun
eischen op weg naar een plaatselijk
keuzerecht, naar een local option ... voor
tooneelstukken, iets waarvan men de, naar
hun aard niet democratische geestelijke
heeren allerminst zou hebben verdacht!
Zou menjn het Zuiden 't maar niet eens
rst met de local option voor den drank
probeeren? ... en hen, die voor Maeter
linck mér bewondering gevoelen dan
voor Maasbode en consorten, zoo lang
de kunst laten die zij zelf wenschen?
Het kabaal, niet tegen de een of andere
waarlijk scabreuze revue, maar het her
haald kabaal tegen kunstenaars, zooals
Eer en Deugd ze nog maar altijd niet
voortbracht, en nu zelfs tegen den grooten
Maeterlinck... maakt dat we in elk
geval blij zijn van het staatkundig regi
ment dezer bemoeizieke
eerste-steenwerpers door de jongste verkiezingenjte zijn
verlost.
* ? *
KRONIEK
DE HILDEBRAND-POMP
In uiterst verzorgde typografie en (wat
men ook zeggen moge) keurige prozastijl,
en met een gansche stille zee van
Nederlandsche roemruchte namen er onder, be
reikte ons de, al wat Hollandsen is,
electriseerende oproep, om bij te dragen tot een
Hildebrand-gedenkteeken in den Haarlemmer
Hout.
Ons eerste geluid na ontvangst van dit
papier was ongetwijfeld een juichtoon, onze
eerste beweging een volle greep in de beurs.
Hulde, Hildebrand, Camera!
Edoch,... ligt het aan de waarlijk zeer bij
zonder geslaagde verbeelding van Robertus
Nurks, door Louis Raemaekers, of wel aan
reeds aanwezige nurksche neigingen, dat
wij, terstond na het slaken van dien kreet
van hulde, vervallen zijn tot zwaarmoedig
peinzen en ons perplex afvroegen of het
eigenlijk wel strikt noodzakelijk was, dat
een schrijver, die zich zelven reeds door een
papieren monument van 25 drukken aan
mogelijke vergetelheid ontrukte, ook nog
een steenen monument tot dat doel gezet
werd? Ware het niet menschlievender en
ook logischer, daarmee een dooden schrijver
te believen, wiens werk maar n druk
beleefde ? En was de tot nog toe gevolgde
gedragslijn niet juister, om eerst dan een
auteur een standbeeld of gedenkpomp op
te richten, als hij absoluut niet meer gelezen
werd?
Hoeden wij ons de wijsheid der Vaderen
in deze gering te achten en misschien ondoor
dacht het tijdstip te vervroegen, dat ook
Hildebrand niet meer gelezen wordt.
En dan: is het ook misschien niet wat
mal het gansche beschaafde Nederland mobiel
te maken om een klein monumentje in den
Haarlemmerhout Ie zetten, een monumentje,
dat, onder de huidige min-voordeelige deco
ratieve omstandigheden, weer een leelijke
fontein dreigt te worden, die gee% water
geeft of een dito bank, waar men niet op
zitten kan? De Wolff- en Deken- of Van
Maurik- of Mauve-gedenkteekens lijken in
dat opzicht niet aanmoedigend of vleiend
voor den nationalen trots
En dan: is er nog iets... dat het
vaderlandsch gemoed maar aarzelend bekent. De
Camera was ons, ouderen, ongetwijfeld zeer
dierbaar, als het Hollandsen boek bij uit
nemendheid. Maar lijkt het niet bedenkelijk,
dat het buitenland nooit eenige notitie wilde
nemen van onzen schat, ook niet na 25
drukken, terwijl wij hem toch in minstens
twee vreemde talen zoo goed mogelijk hadden
overgebracht? De slotsom ligt voorde hand,
dat het dan de wel zeer bijzonder nationale
eigenschappen van het boek waren, die wij,
als onze eigene, waardeerden. En dit zeer
bijzondere is niet het algemeen menschelijke,
zoodat er reden bestaat dezen, onzen smaak
voor de zeer speciale kanten van ons nationaal
karakter, b.v. het klein-knusse, het gemoedelijk
leuterige, het emotieloos-nuchtere, maar niet
al te luid te doen klinken. Want wij weten
niet, of ons, in den raad der volken", deze
Camera-verzotheid tot eere gedijen zou, als
men er daar buiten een juist begrip van
krijgen kon, en het wordt waarlijk een beetje
gewenscht op onze reputatie te gaan letten.
Wij hebben toch al zoo een raren, half
Volendamschen, half Chineezigen roep
F. C.
F. Lieftinck jubilaris
De Tweede Kamer moge competent zijn
in maar betrekkelijk weinig zaken, de klachten
over den tragen gang van de parlementaire
machine kunnen dagelijks luider worden
met de verzuchtingen, dat het aanzien
tegenover het land met den dag aan het
slinken is op een enkel bijzonder punt
zal men dezen tak van de Volksvertegen
woordiging de eer moeten geven, dat hij
wel uitermate lijdende is aan deskundigheid.
Ook hier echter dringen zich om het eerste
plaatsje in de rij verschillende specialiteiten
naar voren: de dominees, de militairen, de
vervelende sprekers, ja zelfs de zwijgers.
Als het waar is, dat in de tegenwoordige
tijden meer dan vroeger vooral zij kans
hebben, naar de vergadering van Hunne
HoogMogenden afgevaardigd te worden, die
op volksvergaderingen het best het woord
kunnen voeren, dan zou als van zelf de
gedachte opkomen, dat de dominees, die
immers meester moeten zijn van het woord,
een buitengewonen voorsprong hebben op
de andere gegadigden. Maar de redekunst
is reeds lang niet meer het monopolie van
de kanselredenaars, trouwens de laatste weken
hebben het in de Tweede Kamer duidelijk
gemaakt, dat het veelpraten een gave is
waarvan zeer vele anderen het adres hebben
gevonden.
Een veelprater is de heer Lieftinck zeker
geenszins, al is hij, de nestor in jaren van
de Tweede Kamer en bijna de oudste ook
in dienstjaren, dominee geweest. Maar wel
weet hij met een zeldzaam gemak het woord
te vinden, niet om zijne gedachten te ver
bergen, maar die in onverbiddelijke klaar
heid, nuchter-weg, naar voren te brengen.
Van hem zijn geen welsprekende redevoe
ringen te verwachten, opgebouwd naar de
strenge wetten van de rhetorica, medeslee
pen door bloemrijke zinswendingen, verbluf
fend door stoute beelden, verbijsterend door
geleerdheidsvertoon in duistere woorden.
Een redenaar, gelijk men zich dien denkt
in de gewone beteekenis, is de heer Lieftinck
zelfs ook niet, maar toch heeft zijn woord
in de Kamer een bijzonderen invloed.
Men moet de psyche van de Kamer heb
ben weten te voelen, eenige jaren lang,
voor het eigenlijke besef van de eigenaardige
plaats des heeren Lieftinck duidelijk zich
heeft kunnen vastzetten.
Zelden voert hij het woord, nooit is hij
opgetreden als politiek leider of heeft hij
in momenten van geweldige politieke span
ning door spreken de beslissing laten vallen
in de eene of andere richting. En toch
toch is de invloed van dezen parlementairen
veteraan zeer groot. Niet dus in den zin, in
de voorgaande woordon even aangeduid,
maar in negatieve beteekenis. Hij weet, het
is hoogst merkwaardig, door een enkele
rake onderbreking, in de meeste gevallen
zelfs alleen door een veelbeteekenend schra
pen van de keel of een al te duidelijk hoor
bare zucht, plotseling de stemming van de
geheele Kamer te doen omslaan tot
onstelde verbazing van den spreker van het
oogenblik.
Zoo werkt Lieftinck negatief en brengt hij,
altijd juist van pas ingrijpend, de Kamer en
vooral den redenaar weder op het normale
peil van gevoelen en begrijpen. Ontnuchte
rend, nivelleerend als het ware.
Door Lieftinck spreekt het nuchtere, koele
verstand. Niet, dat hij ongevoelig zou wezen
voor fraaie beeldspraak of als stadgenoot
van Hildebrand's Vriend Nurks altijd onaan
genaam laag-bij-den-grond bedilt en vit en
moppert, maar hij is de verpersoonlijking van
die bij uitstek goede eigenschap van ons
Hollanders, een klare heldere blik te hebben
welke het valsche, opgeschroefde van over
drijving weet te onderscheiden en voor ande
ren weer het horizontale pad van logika aan
CHÏJ is de nuchtere koele Hollander, die zijn
weg weet te vinden, den geest niet laat af
dwalen langs zijpaden al voeren deze ook
niet naar slechte eindpunten. Lieftinck is
het geweten van de Tweede Kamer, van
hem die zich buiten en vooral boven de
opwinding en de hartstocht van het moment
weet te plaatsen.
Toch is ook Lieftinck in geen enkel opzicht
onaandoenlijk en zeker zou men hem zeer
groot onrecht aandoen, als men meende dat
zijn gemoed niet ontvankelijk was voor ver
ontwaardiging of toorn over gepleegd onrecht.
Dan weet ook hij woorden te vinden, die m
alleszins duidelijke beteekenis striemen, maar
nooit geeft hij in fel-politieke verdwazing
reden tot gnuivende pret bij partijgangers
of tot een gerechtvaardigd zich beleedigd
gevoelen bij den politieken tegenstander. In
zeer bijzondere mate zelfs is hij gevoelig
voor het komische in eenig betoog en dat
heeft, tot eigen leering en ontstelling, menig
jong Kamerlid ervaren, die in de
zinnenbedwelming van het eigen woord te veel
bombast of te groote overdrijving liet ont
snappen aan de omheining der tanden."
Dan hoorde deze, juist op het oogenblik,
dat hij geweldigen invloed verwachtte van
zijn beelden, daar achter uit den linkerhoek
van de Kamer een niet nader te omschrijven
geluid, was het een geeuw, een snork?
dat hem ontnuchterd weer bracht op den
beganen grond of deed gevoelen, dat inder
daad het geduld van de Kamer tot op een
bedenkelijk punt was uitgeput.
Lieftinck ware, als hij nu maar eens zijn
sik niet in tweeën gesplitst wilde dragen,
een pracht-figuur voor hoofdpersoon van
een schuttersmaaltijd door Bartholomeus van
der Helst. Een forsch lichaam, daarboven een
ietwat cholerisch getint gelaat, dat kracht
van overtuiging, onbevangenheid van blik
en een nuchter, scherp oordeel te kennen
geeft. Een schutter uit die roemruchte tijden,
die het goede wetende te waardeeren van
Wijntje en Trijntje, moed heeft om eigen
oordeel te verkondigen waar het pas geeft,
zijn beginselen te verdedigen tegen wie ze
mocht willen aanvallen of belachelijk maken.
Opkomend voor eigen gedachte, zonder aan
zien des persoons, die tegenover hem mocht
komen te staan, maar steeds ridderlijk en
open strijd voerend, zonder vooropgezette
bedoeling zijne weerpartij noodeloos te
grieven.
En op zijn tijd ook een gevoelig woord
kunnende spreken, zooals weer jaren ach
tereen is gebleken, wanneer Lieftinck als
nestor van de Kamer den voorzitter moest
gelukwenschen en installeeren.
In ieder geval een merkwaardige figuur,
een man uit n stuk, die van transigeeren
niet wil weten, eerlijk en oprecht zijn mee
ning te kennen geeft zonder beleedigend te
kwetsen, een persoon ook, die zelf zeer sterk
de vis comica bezittend zeer gevoelig is voor
humoren een scherp waarnemer van personen
en zaken.
Lieftinck is een man, die in ieder Parle
ment op zijn plaats zou zijn en zonder te
behooren tot de groote mannen" in onze
Tweede Kamer toch zeer noode in deze
vergadering zou kunnen gemist worden.
Moge hij nog vele jaren er een sieraad van
uitmaken!
TACHUS
(Zie voor het vervolg Landarbeiders" van
A. Wolff?Gerzon op pag. 10.)
iiMMiimiimiiMMiiiiiiiiiiiiMiiiiiilllllillllliliiiliiiiiiiiiiiiiiniliiiiiHiiilii
Brieven van A. L. G. Bosboom-Toussaint
aan E. J. Potgieter, bewerkt en toe
gelicht door J. BOSBOOM Nz. Rot
terdam, D. Bolle, z. j.
De gedenkschriften van mevr. Bosboom,
na haar zeventigsten jaardag aangevangen,
zijn reeds in het eerste begin door den dood
afgebroken. Het verhaal breekt af waar zij
bezig is te vertellen met welk een geestdrift
zij De Graaf van Devonshire" (in 1838 ver
schenen) schreef, nadat zij met Almagro"
had gedebuteerd."
Zoo zegt de heer J. Bosboom Nz., die deze
brieven uitzocht, ordende en, zoover ik zie,
altijd te pas, en nergens te veel toelichtte1',
opdat wij er zooveel mogelijk aan zouden
hebben.
Beide werken" gaat hij voort
brachten de schrijfster met Potgieter, die
ze in de Gids" goed en aanmoedigend
beoordeelde, in aanraking, en zoo ving in
hetzelfde jaar, waarbij het levensverhaal
afbreekt, de briefwisseling aan, die tot 1874,
kort voor Potgieters dood bijna onafgebroken
heeft voortgeduurd. Mevrouw Bosboom's
brieven ... sluiten zich alzoo, als 't ware,
aan bij haar afgebroken autobiografie; en
al geven ze op verre na niet wat, te
oordeelen naar dit fragment, het levensverhaal
had kunnen worden, ze geven toch een vrij
volledig overzicht van mevrouw Bosboom's
leven en werkzaamheid tot Potgieter's over
lijden; alsook een inzicht in haar karakter."
Met de bewerking en uitgave dezer brieven
heeft de heer J. Bosboom Nz., dunkt mij,
waarlijk goed gedaan en dat niet alleen
of vooral uit philologisch en
litterair-historisch oogpunt, maar ook om dat algemeene
interesse, dat het leven van vroeger om
geeft en dat eigenlijk uit alle oude brieven,
van wie en over wat ook, tot ons komt.
Het is de naïeve en weemoedige verwon
dering over de dingen, die eens geweest
zijn, het nu in 't niet vervlogene, dat eens
zoo stellig en alleen-bestaand was, in ons
opgewekt, als wij dat vreemde, dat ver
leden-tegenwoordige, positief-vervluchtigde,
ongepast reële want verleden-ideëele
beschouwen, dat oude brieven zijn en dat
men evengoed een stoffelijk overschot"
kan noemen, als elk eenvoudig lijk. Of zul
len wij hier liever spreken van een afge
sneden bloem, die met haar stervend leven
ons genot geeft, dat beetje leven, dat zij
meekreeg om er een poos op te teren na
de amputatie? Brieven zijn ook zoo.
Tril_J