Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
22 Febr. '14. - No. 1913
; T*t4e&illHBauuïtJ*ulto*nSitul&u*.'\ 'tjrfrf, *,£). -3v',-% ,
t> /t*
r7 ? ,/
Gezicht op de Vischmarkt van uit de Schoolstraat (18e eeuw)
De 's Gravenhaagsche Vischmarkt met de stadsooievaars (19e eeuw)
De Haagsche Vischmarkt
Hier is de beste slach van zeevis oock te
vinden:
Want 't beste van al 't geen, dat Schev'ling
of Maes-Sluys
Vangt, dat hoort in den Haegh, gelijck als
eigen thuys.
Hier heb j' een volle mart, een mart, die
alle marten,
In leckerheyt van vis en overvloet kan
tarten. . . .!
JACOB VAN DER DOES.
Meeren d'er is visch aan de markt!"
Was 't niet Gerard Keiler die 't ver
haald heeft, dat in de oude dagen deze
boodschap van den bode, aan alle kamers
rondgebracht, voldoende was om heel
het raderwerk van het ministerieel Depar
tement op slag te doen stilstaan ? Op 't
oogenblik zou dat niet meer zoo glad
gaan. . . . Wat niet wegneemt, dat we
toch echte vischliefhebbers zijn gebleven!
En dan schijnt 't ook nog steeds als
evangelie geloof te vinden, dat alleen
de visch van de bank voldoende goed ,
is om dat Haagsche culinaire verlangen
op z'n voortreffelijkst te bevredigen.
Ik zou niet graag willen ontkennen dat
't waar is. Maar niet iedereen heeft er
den tijd toe om daar in de Schoolstraat
aan de Vischmarkt alles te verduren
wat er tusschen bod en koop uit den
mond van een ras-echte Scheveningster
komen kan.
Wie daar geheel en al thuis is, dat
is de kleine rentenier, die dikwijls
de vischbank als 'n aanleiding be
schouwt voor z'n dagelijkschen kuier
door de stad. Met n oog heeft hij 't
direct ter markt gezien of zijn" oogen
blik van daag gekomen is. En dan zal hij
zich waarlijk niet bezwaard gevoelen om
ge-hoed" en ge-stokf met 't netje visch
huis-toe te gaan. Maar de droeve
waarheid moet gezegd dit type is
bezig uit te sterven. De deftigheid en de
quasi-dito met meid of besteller, op 'n
afstand achter zich, brengt hem, den
gemoedelijksten vischkooper van heel
de bank", zoo langzamerhand een wei
nig in 't gedrang. Meer en meer gaat hij
op den achtergrond komen wanneer
hij met 'n koopje z'n slag hoopt te slaan.
Wat hem nog wel 'ns lukt wanneer hij
't die rumoerige Scheveningsters maar
eenigszins naar den mond weet te praten.
Zoo als nu, nu alles doende is om ze
van het historisch terrein van de School
straat te verdrijven. Heel de stad is er
over bezig, heeft er den mond vol van.
De 's Gravenhaagsche Vischmarkt bij de St. Jacobskerk, vór de overplaatsing
Maar mogelijk is 't maar weinigen bekend,
hoe de Scheveningsters daar aan dien
Schoolstraat-hoek een historie van vele
eeuwen in eere houden!
Nadat al reeds in 1339 door Willem III
aan de vischcoepers uter Hage" ver
gunning was gegeven om hun visch
tolvrij door zijn graafschappen te ver
voeren, werden door Graaf Albrecht, onder
wiens bestuur het dorp van den Haghe"
zoozeer tot bloei is gekomen, bij handvest
te Heemstede van 10 September 1400
onder meerdere vrijheden en voorrechten
aan 's-Gravenhage ook de voordeelen
van een Vischmarkt geschonken. Toch
wordt volgens de Riemer (dl. I bladz. 75)
al reeds in 1359 melding gemaakt van
een huys gelegen op ten hoeck van der
Vischmarkt".
Oorspronkelijk was daarvoor het terrein
aangewezen, dat tegenwoordig als de
Dagelijksche Groenmarkt bekend staat,
met de plek gronds die, direct rond de
Groote of Sint Jacobskerk gelegen, ook
thans nog Riviervischmarkt genoemd
wordt. In het Hofboek van 1466 wordt
ten minste al melding gemaakt van Jan
Peel weduwe ende kynderen opten hoeck
van de Veenestraat en de Vischmarkt".
Gysbert de Cretser verhaalt: rondom
de St. Jacobs-kerk en op deszelfs kerkhof
worden ordinaris twee maal ter week
namentlijk des Maandags en Vrijdaags,
zijnde de gewone marktdagen de Rivier
vischmarkt, en alle dagen de pollenmarkt
gehouden, ook werd op het zelve kerkhof
de afslag van de zeevischgedaan". Wat
de aanleiding ook moge geweest zijn,
zekerheid bestaat, dat op 9 Februari 1591
besloten werd om de zeevischmarkt van
die voor de riviervisch te scheiden en
naar de Schoolstraat destijds
Kerkstraete over te brengen.
Bij die verplaatsing kwam nog wat
anders in 't spel. Tot nu toe hadden
kerkmeesters van de St. Jacobs-kerk de
helft van de inkomsten der Vischmarkt
genoten. Toen het dan op de overplaat
sing ging aankomen, deden kerkmees
ters bij Schoudt, Burgemeesters ende
Regierders het verzoek om hun ook in
het vervolg de helft van die inkomsten
toe te deelen. Aangezien zij echter niet
geneigd bleken om de helft der onder
houdskosten te dragen, werd besloten
den rentmeester van Sint Jacopskerke"
jaarlijks den derden penninck van den
geheelen Incommen beyde de voorszegde
mercten" uit te betalen. Tot 1669 heeft
de Groote- of St. Jacobskerk een derde
van die inkomsten der vischmarkt ge
noten. Maar in September van dat jaar
werd door de stedelijke overheid in over
leg met de kerkmeesters vastgesteld, dat
het aandeel voortaan niet meer dan een
vierde zou bedragen. Ondanks de min
dere voordeelen bleef aan kerkmeesters
toch de zorg opgedragen om tafels en
banken, die op de vischmarkt moesten
dienen, in goeden staat te onderhouden.
Zoo was dan de vischmarkt op den
hoek van de Schoolstraat gekomen. De
resolutie van Burgemeesters en Schepe
nen van 9 Februari 1591 luidde: Upte
propositie by H. Bergemeesteren voorsz.
gedain off nyet Raetsaem bevonden sal
werden om de vischmerct te verleggen
upt ledige erff by de Scoelstraet ende
de selve met Lueyffen doen maeken Is
eendrachtelicken geresolveert dat men
voorsz. erve sal doen gebruycken voor
een vischmerct ende die bequaemelick
doen maecken tot coste van Hage."
Wanneer men thans ziet hoe alle
pogingen in 't werk worden gesteld om
de vischmarkt uit de Schoolstraat weg
te krijgen en hare nabijheid door de
omwonenden als een ware pest wordt
geschuwd, dan doet 't onwillekeurig
wonderlijk aan om te lezen hoeveel mis
baar er gemaakt werd toen in 1592 de
toenmalige plannen tot verplaatsing be
kend werden. Zoowel met requesten als
door middel van persoonlijke vertopgen
werd door de gebuyren van de visch
markt, Hoochstraet, Venestraet ende
Achterome" alles er op gezet om de
markt te houden waar zij was. Echter
zonder dat men er in slaagde om te
bereiken wat men wilde.
Aanvankelijk schijnt de opzet van de
vischbanken daar in de Schoolstraat nogal
bekrompen te zijn geweest. Denkelijk dat
de handel er tot grooter vlucht kwam
dan men oorspronkelijk had vermoed. In
1635 ging men dan ook tot uitbreiding
over en in 1644 bleek 't alweer noodig
om 't bedrijvige volkje nog meer ruimte
te verschaffen. Meer en meer waren de
vischbanken 't middelpunt geworden van
veel vertier en... getier. Is dat getier
van de vischbank niet spreekwoordelijk
geworden ? Denkelijk ook daarom dat de
poging om ze daar van de Schoolstraat
's Rijksmunt
Van den stempelsnijder der Rijksmunt,
den heer J. C. Wienecke, ontvingen wij,
ons toegezonden uit het gebouw der
Rijksmunt, de volgende verklaring",
welke wij ons haasten hier af te druk
ken, tegelijk met eene reproductie naar
's heeren Wienecke's oorspronkelijk ont
werp.
Het eerste proefstuk voor den nieuwen stuiver
vervaardigd door J. C. Wienecke
Naar aanleiding van de verschillende
artikelen over den nieuwen stuiver, acht ik
mij verplicht mede te deelen, dat de directie
van 's-Rijksmunt mij bij dit werk alle vrij
heid liet.
De vierkante vorm echter even als later
de vormverandering door de groote afron
ding der hoeken van mijn eerste proefstuk
(waarvan ik hier eene afbeelding bij voeg),
moesten op uitdrukkelijk verlangen van
hooger hand aangebracht worden.
j. C. WIENECKE
Als deze verklaring iets beteekent
en men gaat wel niet over tot het zenden
van verklaringen als deze, of zij beteekenen
iets dan blijkt eruit, dat de Directie
van 's Rijksmunt den naam niet hebben
wil, door bemoeizucht met den arbeid
van den kunstenaar Wienecke verant
woordelijkheid te dragen voor de mis
lukking van het gewrocht.
De Directie ---- Démenti's moet men
vooral nauwkeurig lezen, wil men niemand
onrecht doen. Voor een stempelsnijder
zijn op een Rijksmunt en daarbuiten zoo
veel hoogere handen," die nog niet
Directie" behoeven te heeten in den
engsten zin. . . .
Dit in de eerste plaats.
Dan: Noemt men het soms volle
vrijheid laten," als n keer van n
zijde een schijn van vrijheid gelaten
bleef, terwijl de kunstenaar wist, als na
zoovele andere ontwerpen, ook nu weer
met eisch van omwerking" te kunnen
worden bedreigd? De druk van het
vakonkundig element, die gedurig op de
kunstenaars in Rijksdienst rust, is het
ergerlijke.
Laat ons nu maar de hoop uitspreken,
dat voortaan, in den geest van de hier
vermelde Directie, alle hoogeren" leeren
wat meer hun handen" thuis te houden
als het geldt iets goeds te produceeren.
Autoriteiten, die in staat zijn als de
(vorige) Nederlandsche Regeering het was,
Groningsche Universiteiten ter decoratie
aan een tienderangs Duitsche firma over
te leveren (het schandaal werd dezer
dagen ruchtbaar), doen het best de weinige
Aru/zs/e/zaars-uitvoerders, die zij rijk zijn,
niet door bemoeizucht alle lan te ont
nemen.
Dat is tot nu toe de waarheid, die
achter de gordijn der verklaringen" het
leven der voor het Rijk arbeidende
artiesten vergalt.
Johannes Franck ?{?
In dezen man, 23 Januari jl. te Bonn over
leden, heeft de Germaansche, maar bovenal
de Nederlandsche philologie een zwaar ver
lies geleden. Evenals vroeger Mone, Hoff mann
von Fallersleben, Kausler en Martin de
laatste vór enkele jaren gestorven, zonder
eenigen merkbaren indruk of naklank hier te
lande! ja meer wellicht dan een dezer
heeft Franck zijn leven gewijd aan de be
oefening onzer middeleeuwsche taal en let
teren, en daarmede aanspraak verworven op
den dank van alle Nederlanders, Hollanders
en Vlamingen.
De feiten van zijn leven zijn spoedig ver
haald. In 1854 te Bendorf bij Coblenz gebo
ren, heeft hij eerst te Munster, daarna te
Straatsburg gestudeerd. Na zijn promotie in
1876 vertoefde hij een groot jaar te Leiden
(1877?79), vestigde zich daarop als privaat
docent voor Germaansche, inzonderheid Ne
derlandsche en Nederduitsche philologie te
Bonn, werd er in 1886 buitengewoon
hoogleeraar, totdat hem aldaar enkele jaren ge
leden een nieuw, mede te zijnen behoeve
geschapen, gewoon hoogleeraarschap in
Nederlandsche en Nederduitsche taal en
letterkunde werd opgedragen,
Naar Duitschen trant heeft hij steeds ook
college gegeven overalgemeeneGermanistiek
(Gotisch, Oud- en Middelhoogduitsch enz.)
en is hij zoodoende in voortdurende aan
raking gebleven met een ruimer gebied,
hetgeen hem ook in staat heeft gesteld tal
van opstellen te schrijven over verschillende
punten van Oudgermaansche taalwetenschap,
tekstcritiek, exegese, rhythmiek enz. In de
latere jaren heeft hij bovendien een groot
deel van zijn tijd en kracht gewijd aan de
voorbereidende werkzaamheden voor het
Wörterbuch der rheinischen Mundarten:
een op breeden grondslag opgetrokken
wetenschappelijken arbeid, waarvan de
leiding aan hem, geboren Rijnlander en
hoogleeraar aan de universiteit der
Rijnprovincie, was toevertrouwd. Helaas heeft
hij de nu aanstaande verschijning
der eerste aflevering van het groote werk,
dat hem lief was, niet meer mogen beleven.
Maar zijne eigene voorstudiën daartoe vatte
hij in 1909 samen in zijne Altfrankische
Gramrnatik.
Hebben deze zijden zijner werkzaamheid
hier te lande uiteraard slechts enkelen belang
ingeboezemd, meer algemeen bekend is hij
onzen geletterden landgenooten geworden
door zijn Etymologisch Woordenboek der
Nederlandsche taal (1884?'92),de vrucht van
veelomvattende, grondige studie op
Middelnederlandsch, Oudgermaansch en
Indogermaansch terrein. Menig Nederlander heeft daar
uitsluitsel gezocht op de hem geen rust latende
vraag naar de herkomst van een of ander
woord. In 't algemeen is dit misschien, ten ge
volge van allerlei oorzaken,o.a. zijne geringere
vertrouwdheid met onze hedendaagsche
algemeene omgangstaal en streektalen, niet zijn
best geslaagde werk, althans niet dat, waarvan
hij in Nederland en Duitschland de meeste
voldoening heeft beleefd. Toch heeft de
bewerker van den tweeden druk hoe
wel eigenlijk een geheel nieuw boek
met prijzenswaardige erkentelijkheid en
bescheidenheid op het titelblad Franck's
naam bovenaan laten prijken.
Het meeste en het beste, dat Franck voor
de beoefening onzer taal gedaan heeft, ligt
op het gebied van het Middelnederlandse!!.
Vooreerst eenige voortreffelijke uitgaven:
van de fragmenten van den ridderoman
Flandrijs (zijn proefschrift, 1876), van
Maerlant's Alexander (1882) en samen met
Verdam van Maerlant's Strophische Gedich
ten (1898). Wasde Alexandereeneerste proeve
eener critische herstelling van des schrijvers
oorspronkelijk Westvlaamsch uit het min
of meer overlandsch gekleurde dialect van
het eenige volledige handschrift, de Stro
phische Gedichten, waarvan Franck den
tekst der vier Martijns met
aanteekeningen benevens de geheele Inleiding
bewerkte waren voor 't eerst, na Verwijs'
beide uitgaven der Martijnzangen, gegrond
op een strenge, methodische, vergelijkende
studie en filiatie der handschriften. Ook met
ons middeleeuwsche meesterwerk, den ou
den Reinaert, heeft Franck zich herhaaldelijk
beziggehouden; slechts enkele jaren geleden
heeft hij, naar aanleiding der vondst van
een tweede volledig handschrift, een om
vangrijk opstel geschreven, van bijzondere
waarde voor eene critische uitgave, die hij
zelf gaarne tot stand gebracht zou hebben,
maar ten slotte edelmoedig aan een ander
heeft overgelaten.
Dat Franck niet alleen en uitsluitend taai
geleerde was, bewees hij ook door zijn om
standige waardeering van een nieuw ont
dekten, z.i. ook door den uitgever nog niet
weg te' krijgen reeds meermalen werd
ondernomen. Maar dan was men er toch
steeds op uit om de aandacht te vestigen
op veel yoortreffelijks wat haar behoud
juist daar boven welke plaats elders zoo
zeer gewenscht maakte. Al was 't reeds
alleen omdat daar water gevonden werd
bij uitnemendheid geschikt om de visch
krimp te houden." Ja, men zegt zelfs dat
't in staat is om visch van superieure
kwaliteit tot nog edeler hoedanigheid te
brengen. In het bijblad van de
's-Oravenhaagsche Courant van Mei 1852 staat er
een en ander van te lezen. Het advies in de
Raadszitting van 11 Mei uitgebracht luidde:
Het is niet genoeg, dat de visch levend
uit zee wordt aangebracht, hij moet
daarna gereinigd worden; het is van
zeer veel belang welk water daarvoor
gebezigd wordt; de pompen der visch
markt zijn daarvoor bij uitnemendheid
geschikt. Er is zelfs een groot verschil
in de beneden- of bovenpomp; het
water van de eerste is wel geschikt om
de visch te reinigen, doch het water van
de laatste voornamelijk om de visch in
de krimp te zetten en dit is ter bevor
dering van de deugd van den visch,
die een zuiveren smaak heeft,' die men
in andere steden niet ondervindt, al
wordt de visch daar levend aangevoerd.
Dit is eene bijzonderheid, die weinig
bekend is en die als het ware een ge
heim blijft voor de vischkoopers." Zoo
werd er getuigd toen men, in 1852 voor
een belangrijke vernieuwing geplaatst,
er over dacht om de vischbanken over
te brengen naar den Zak achter den
Toren der Groote Kerk. Neen", zei
weer een ander der vroede vaderen,
,,'s-Gravenhage moet als een hulde aan
de zee, eene vischmarkt doen verrijzen
met pracht, en met een fraai hek om
geven, ter beveiliging dat de moedwil
haar niet ontsiere. De kracht onzer
vaderen was toch ten allen tijde op zee,
het is nog onze kracht en, zal het ons
wel gaan, het zal Neerlands kracht
moeten blijven." Het lag in de rede,
dat bij zooveel welsprekendheid, grootere
belangen waard, de vischbank gered
werd. De stadsarchitect toog aan 't
werk en 's-Gravenhage zag in 1857 zijn
nieuwe vischmarkt voltooid, met een
fraai hek omgeven, gelijk wij haar nu
nog kennen.
Bekijkt men de oude prenten welke
Van Stockum's Antiquariaat ons uit zijn
kostelijken overvloed met groote wel
willendheid toestond te reproduceeren,
dan ziet men daar tusschen al die nie
mand en niets ontziende drukte en be
wegelijkheid der Pronken, van de Knoese
ters of van den Duiken met
parmantigdeftigheid hem zijn weg zoeken, die ook
't wapen van 's-Gravenhage als zetel heeft
verkozen: de vischetende ooievaar. Sedert
de beesten op 't eilandje van den Hof
vijver onder dak werden gebracht, vinden
oudere Hagenaars 't hier allesbehalve
compleet." Verbeeldt je de vischmarkt
zónder ooievaars! Hoe deze
stadspensionnaires, voor wier onderhoud sinds
1643 jaarlijks zestien gulden op de be
grooting der stad werd uitgetrokken, daar
verdwaald raakten? ? Had benauwdheid
of bekrompenheid hen van 't stadhuis
de vlucht doen nemen?
Wij weten het niet. Maar nu op den
Hofvijver kunnen Rijks-ooievaar en die
van-de-Stad 't wonderwel met elkander
vinden. En dat kwam nog wel van de
vischmarkt." Wat anders in sommige
gevallen volgens den volksmond niet een
aanbeveling is.
's-Gravenhage J. B. DE Gou
genoeg in al zijn eigenaardige verdiensten
erkenden middeleeuwschen dichter, Willem
van Afflighem.
Maar toch ligt zijn grootste verdienste
stellig op nog ander gebied. Zich
eenerzijds gaarne zelf aansluitende bij de beproefde
classieke (?Leidsche") methode van
philologische woordverklaring en tekstcritiek, die
hij in De Vries en diens oudere leerlingen
ten volle waardeerde, verbond hij daarmede
een toen in de Nederlanden nieuwe methode
van niet alleen lexicographische, maar ook
grammatische taaistudie: een onderzoek en
onderscheiding van de klanken en vormen
onzer middeleeuwsche taal in hare verschil
lende dialectische schakeeringen. Hij trachtte
de taal der (Hollandsche, Overlandsche e. a.)
o/schrijvers vaak meer omschrijvers te
onderscheiden en af te scheiden van de, vooral
door de rijmen gestaafde, oorspronkelijke
taalvormen van den middeleeuwschen
dichtere" (auteur) zelf; en dat niet alleen
ten bate eener tekstuitgave, maar vooral ten
einde den groei en de ontwikkeling der taal
op. zich zelf na te gaan. Na enkele voor
bereidende bijzondere onderzoekingen gaf
hij in
1883zijneMittelniederlandischeGrammatik uit, waarvan hij in 1910 nog een
veelszins om- en bijgewerkten druk het licht
mocht doen zien: de eerste uitvoerige
wetenschappelijke spraakkunst onzer middel
eeuwsche taal, welker beoefening door dit
boek grootelijks gebaat, ten deele op nieuwe
wegen geleid is. Zeker, Franck is niet de
eenige geweest, die deze nieuwe wegen
insloeg: vier jaar na zijn boek, maar geheel
onafhankelijk daarvan, verscheen om
slechts dit te noemen Van Helten's
Middelnederlandsche Spraakkunst, evenzeer
op de hoogte van zijn tijd en met andere
bijzondere eigenschappen. Maar toCh blijft
het Franck's verdienste, dat hij 't eerst de
in Duitschland reeds lang gevolgde
methoden op het Mnl. heeft toegepast, 't
eerst ons het geheele samenstel onzer middel
eeuwsche taal in voortdurend, geregeld
verband met de oudere Germaansche vormen,
en daarmede in een gansch ander en nieuw
licht heeft laten zien. Dat bleek reeds tijdens
zijn verblijf te Leiden, toen ook de oudere
Nederlandsche philologen, De Vries, Verwijs,