De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 22 februari pagina 7

22 februari 1914 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

22 Febr. '14. No. 1913 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Generaal Smuts, een der twee sterke mannen" in Zuid-Afrika iiMiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii Cosijn, Verdam, wel natuurlijk veel van hunne kennis en ervaring aan den jongen Duitschen doctor konden mededeelen, maar toch ook veel van hem leerden. Zijn intieme kennis van ons middeleeuwsch Dietsch, kwam gedurende dat verblijf op nog gansch andere, schitte rende wijze aan het licht, toen hij het 25-jarig Leidsch ambtsfeest van De Vries opluisterde met die voortreffelijke nabootsing van een Mnl. riddergedicht, geestig van inkleeding en onberispelijk van taal: Van dien clerc Matthise". Eigenlijk was het slechts een cijns zijner erkentelijkheid voor de gastvrije ontvangst te Leiden, met name ten huize van De Vries, dien hij zijn leven lang met warmte herdacht heeft. Franck heeft door eigen arbeid en door herhaalde aansporing van anderen krachtig bijgedragen, ten deele den weg gebaand tot die studiën, die den grondslag moeten vor men voor een toekomstige wetenschappelijke geschiedenis onzer taal, zoowel der ver schillende dialecten als der daaruit gegroeide gemeenlandsche schrijftaal en spreektaal. Helaas heeft zijn arbeid toch niet zooveel invloed geoefend als mogelijk en wenschelijk ware geweest; hij heeft noch hier te lande, noch in Duitschland een school gevormd. Dat is het gevolg van verschillende oorza ken, hier niet alle te noemen. Wel dient erkend dat Franck's beperking zijner be langstelling tot de middeleeuwen; zijn later verwijderd blijven van het land en van het volk, welks taal hij beoefende; zijn ongenoegzame bekendheid dientengevolge zoowel met onze hedendaagsche taal en letteren als met het jongere geslacht van philologen; en ook wel de soms onnoodig bitse toon zijner beoordeelingen zijn invloed hebben geschaad. Aan deze redenen is het ook allicht ten deele te wijten dat onze studenten in de Nederlandsche letteren zoo zelden naar het toch zoo nabijgelegen Bonn getogen zijn, om daar, naast andere Germa nistische colleges, vooral ook Franck over onze eigen middeleeuwsche taal te hooren. Stellig heeft hiertoe echter ook wel bij gedragen die ongelukkige hok- en honk«Miiiiim u nu mui nu i n NSCHAPPFIUKF VA XCVII De kleurbestanddeelen van verschillende soorten kunstlicht Wanneer de zon verdwenen is en wij onze toevlucht nemen tot kunstlicht in plaats van met de kippen op stok te gaan, ondervinden wij verschillende nadeelen van ditvioleeren van natuur-voorschriften. Een dezer nadeelen is dat dit kunstlicht in sterker of minder sterke mate afwijkt van het zonlicht, niét alleen in helderheid maar ook in kleursamenstelling van een aantal gekleurde lichtsoorten, de regenboogkleuren, die alleen maar als zij alle aanwezig zijn, den indruk van daglicht op ons maken. Onderzoekt men de verschillende soorten van kunstlicht, dan zijn zij in hoofdzaak ook uit deze zelfde regenboogkleuren samengesteld, maar in andere verhoudingen dan zij in het zonlicht aanwezig zijn. Het gevolg is dat het licht van een dergelijke lichtbron op ons niet den indruk maakt van wit licht, hoewel het er soms heel weinig van verschilt, vooral als er geen andere lichtsoort in de buurt is, waarmee wij het vergelijken kunnen. Zoo maakt gasgloeilicht in een kamer 's avonds den indruk van wit als er geen ander licht brandt, maar loopt men bijv. bij het Centraal station dan ziet men het kleurverschil van straatlantaarns en booglampen zeer duidelijk; het gasgloeilicht is groener, het booglicht rooder of paarser. Niet alleen dat de eene lichtsoort daardoor ons oog aangenamer aandoet dan de andere, maar ook de voor werpen in onze omgeving zien wij er iets anders door. De kleur der voorwerpen is namelijk niet alleen afhankelijk van hun eigen aard, maar ook van het licht dat er op valt. Om een extreem voorbeeld te geven: een rood lichaam is bij daglicht rood, maar in het donker heeft het heelemaal geen kleur, het is zwart. Wanneer een voorwerp zuiver rood is moet er bepaald licht op vallen dat rood licht bevat om zelf rood te lijken; en in andere gevallen is het zwart. Wie photografeert en dus wel eens platen ont wikkelt bij rood licht, kan zelf gemakkelijk dit feit constateeren, wanneer hij maar eens verschillend-gekleurde voorwerpen bij dit roode lamplicht bekijkt. Hierbij moet men in 't oog houden dat een voorwerp zelden een zuivere ongemengde kleur bezit. Gewoon lijk is het een mengkleur bv. blauwgroen of paarsrood, enz. Een blauwgroen voorwerp is bij blauw licht blauw, bij groen licht groen. Het uiterlijk varieert dus sterk met het gebruikte licht. Dit is voor het huiselijk leven niet van zógroot belang maar wel voor winkeliers e. d. De etalage van een winkel zal heel verschillend effect maken wanneer men voor de verlichting gasgloeilicht of electrisch licht of Moore-licht enz. gebruikt.Vooral in een manufactuurwinkel zal roodachtig licht de roode stoffen op hun voordeeligst doen uitkomen, terwijl echter de blauwe en paarse stoffen veel minder fraaie indruk zullen maken; bij paarsachtig licht is dit juist omgekeerd. Zoo zal vastheid onzer studenten in 't algemeen, die zich dan later soms omzet in of verschuilt achter een dwaas-hooghartigen afkeer van Duitsche wetenschap; alsof het niet mogelijk ware zeer veel van onze naburen te leeren, met vermijding hunner overstoute gevolg trekkingen, hunner stelselzucht en hunner eigenaardigheden van stijl, vormen en ma nieren, met behoud dus onzer gezonde Hollandsche nuchterheid van oordeel en beza digdheid van uitdrukking! Hoe 't zij, de niet altijd even warme waardeering, die hem ook hier te lande soms ten deel gevallen is, heeft hij zeker wel eens als een teleurstelling ondervonden en zich aangetrokken. Want hij was een gevoelig man, en een man van gemoed. Ook een man van besliste overtuigingen. Niet opgetogen en opgevlogen over eiken waan van den dag" of wat hij daarvoor hield in wetenschap en maatschappij, veeleer allengs meer conservatief gestemd en gezind; een goed Duitsch patriot, warm Rijnlander, vurig vereerder van Bismarck wiens groot por tret op zijn studeerkamer hing ; niet zelden toegevende aan vlagen van neer slachtigheid, wanneer hij de moderne op vattingen van het leven om zich heen zag postvatten en doordringen. Maar een man met een warm hart, vol liefde voor de natuur, vol belangstelling en deelneming ook voor het lief en leed zijner vrienden. Maandag 26 Januari is hij, nadat in het sterfhuis bij de lijkbaar twee Duitsche ambtgenooten en een Nederlandsch leerling en vriend gesproken hadden, begraven op den Ppppelsdorfer heuvel boven Bonn, waar hij het grootste deel zijns levens had gearbeid. Een lange rij van ambtgenooten en vrienden volgde te voet den lijkwagen, voorafgegaan door den bonten stoet van Chargierten" der Bonner studentencorpsen, die later met hunne vaandels en Schlager" achtereenvolgens een laatste eerbewijs aar. de groeve brachten. Ach, die staetsi gaet haest over"! Maar niet voorbijgaan zal de herinnering aan Franck's arbeid. Moge zijn voorbeeld nog na zijn dood invloed oefenen; en moge de overtuiging hier te lande alge meen worden, dat althans onze Middelnederlandsche philologie de voortdurende aanraking en verbinding met de algemeene Germaansche niet kan missen. Dat heeft deze Duitscher ons niet voor 't eerst geleerd, maar nog eens nadrukkelijk herinnerd. Utrecht, Febr. 1914 J. W. MULLER Professor Bart van Hove f Als oud-leerling van Bart van Hove acht ik het mij een plicht, bij zijn verscheiden eenige woorden te wijden aan dezen beeld houwer als leeraar. In onzen verwarden en vreemden tijd, nu de batikker niet alleen ook beeldhouwt, maar zelfs de beeldhouwer somwijlen beitel en steen vervangt door tjanting en zijde om zijne gedachten uit te spreken, de architect met passer en liniaal alles ontwerpt, ook beeldhouwwerk, in dezen tijd nam Bart van Hove, beeldhouwer van een oude generatie, als leeraar wel een vast omschreven plaats in. Gekomen uit een kunstenaarsgeslacht van vader op zoon, door een lange en ernstige studie rijk aan vormenkennis als wellicht een slagerswinkel liefst een lichtbron ge bruiken, die een flinke portie rood licht, maar niet veel blauw bevat, want bij dergelijk licht zullen de geëtaleerde vleeschwaren er zoo versch mogelijk uit zien (misschien nog veïscher" dan bij daglicht!!) Het onderzoek van het kunstlicht kan op verschillende wijzen gebeuren. Men kan b.v. het spectrum van dat licht maken en in de verschillende kleurdeelen van dat spectrum lichtsterkte-metingen uitvoeren. Dit is de beste en betrouwbaarste methode, maar nogal omslachtig; voor de praktijk is voldoende als men met een lichtsterkte-meter (of photometer) het kunstlicht onderzoekt, voor zoover het doorgelaten wordt, respec tievelijk door rood, groen en blauw glas. Immers men krijgt dan het roode, het blauwe en het groene bestanddeel van het licht gescheiden van elkaar en uit de lichtsterkte van elk deel kan men berekenen welke portie te groot of te klein is vergeleken met het, op dezelfde wijze bekeken en gemeten daglicht. Als normaal-licht kiest men het daglicht bij betrokken lucht. Noemt men de hoeveelheden der drie kleuren in dat daglicht 100 dan zal een onderzochte lichtbron die voor het roode deel het cijfer 270 oplevert, voor het groene 150 en voor het blauwe 75 duidelijk een overmaat van roode en een tekort aan blauwe stralen bevatten, vergeleken met betrokken-luchtdaglicht. In Berlijn heeft dr. Block (Versuchstelle der Berl. Electr. W.) op deze wijze de kleursamenstelling van alle, in de praktijk voor komende, lichtbronnen onderzocht, en de resultaten gepubliceerd. Deze resultaten zijn frafisch weergegeven in de hierbijgevoegde guur, waar het snijpunt der twee recht hoekig snijdende lijnen de normaallichtbron voorstelt (daglicht). Alles wat boven de horizontale lijn ligt zijn lichtbronnen die te veel rood bevatten en onder deze lijn alle die te weinig rood bevatten. Zoo vindt men links van de verticale lijn alle bronnen met te weinig blauw, en rechts ervan alle met te veel blauw. Een lichtbron die dus zoowel boven de horizontale als links van de verticale lijn ligt, heeft zoowel te veel rood als te weinig blauw, enz. Men kan duidelijk vier rechthoeken onderscheiden n.l.: links boven: te veel rood, te weinig blauw links onder: te weinig rood, te weinig blauw rechts boven: te veel rood, te veel blauw rechts onder: te weinig rood, te veel blauw. In deze rechthoeken zijn met stippen en nummers verschillende lichtbronnen aange geven; des te dichter een stip bij het snij punt der horizontale en verticale lijn ligt, des te minder verschilt deze lichtbron van daglicht. Ligt de stip op de horizontale lijn, dan verschilt de bron hoogstens in blauwe stralen van daglicht; op de verticale lijn gelegen verschilt zij alleen in roode stralen, enz. enz. Men kan zelf uit de figuren de eigenschappen der vermelde lichtbronnen aflezen; enkele ervan zal ik nader bespreken. Daglicht (1) zelf vertoont vrij sterke wis selingen naar gelang men bij bedekte lucht of bij blauwe lucht of direct zonlicht onder zoekt. Het eerste heeft men als normaal ge nomen ; bij blauwe lucht (18) krijgt men een overmaat van blauwe stralen en een tekort aan roode, terwijl direct zonlicht (16) rijker is aan rood maar daarentegen achterstaat in blauwe bestanddeelen. Een kaars (stearine-kaars) heeft rooder geen ander hier, bracht hij ons het werk manschap en de geur van een oude traditie. Bovenmate zich interesseerende voor het wel en wee van zijne leerlingen, leerde hij ons zien de noodzakelijkheid ons dag aan dag te verdiepen in de problemen van constructie, stand, beweging en modelévan het mensch- en dierbeeld. Zijn kernachtige, juiste correctie heeft ons die schoonheid geopenbaard. Hij heeft ons daardoor de vaste grond slagen gegeven, om onze zware taak, beeld houwer te zijn, op voort te bouwen. Wanneer het waar mocht zijn, wat wij zoo hopen, dat de Hollandsche beeldhouw kunst een herleving te wachten staat, dat het verrijzen van schoone gebouwen onze beeldhouwers zal animeeren tot groote daden, voortgaande op den weg door een beeld houwer als Zijl ingeslagen, dan zullen onge twijfeld de leerlingen van Bart van Hove daar een belangrijk deel in hebben. Moge het ons gegeven zijn, mede daardoor zijn naam in eere te houden. Haarlem, 10 Febr. 1914 J. BRONNER ? * ? Tentoonstellingen NlEUWENKAMP, VELDHEER BIJ KLEYKAMP J BAUER EN MENDLIK I. Noch Veldheer noch Nieuwenkamp zijn Plukkers-Van-Starren; zij stalen zich geen enkelen nieuwen of rijken straal van den verren hemel. Zij zijn beide te beschouwen als vaardige werkers; tuk op technieken, en die zich gaarne geëerd zien in de herleving der houtsnêe. Dit is wat hun algemeenen aard aangaat. Wat de persoon lijkheid betreft: Veldheer is pittiger dan Nieuwenkamp, maar deze heeft meer nei ging tot het als ornament geven van de groot-gehouden vormen (zie zijn Boomen) Veldheer kan eenige bewogenheid vertoonen, dramatisch worden (zie de Molens No. 51) terwijl Nieuwenkamp dit mist in den grooten Toren te Ransdorp", waar de schijn bare stoutheid der vormen feitelijk niet stevig genoeg is gestut door de grootheid in 't gevoel en de macht tot verwerklijken. In beiden echter is zoo zij als vaklieden" gezien worden een afkeer te waardeeren van het valsche en van het onware. Beide zijn zij, anderszijds, wel eentonig dikwijls; hun kunst is geen spel der Paans-fluit; de vrije bloem der phantasie wiegelt niet op hun kleinen akker. II. Bauer, de phantaisievolle, reikt in het groote schilderij Benares aan den Ganges" (tent. Wisselingh, in Pulchri) uit boven zijn gewone doen. En meer. Dit werk is er een dat den anderen baat brengt, zooals altijd een goed werk den kleineren hulpe is. De voorstelling is eene hem niet ongewoon, maar zij is vollediger dan gewoonlijk, en meer dan meestentijds zijn de tekortkomingen verslonden in den zwier van het geheel. Vooraan is water, waarop links een boot vol menschen (herinnerend aan Ziem, en toch even aan Delacroix). Dan stijgen treden van dat water af naar een nauwe steeg, aan wier zijden de rose-bruine gebouwen hoog oprijzen tot boven aan toe; enkel een klein stuk lucht is er te zien van den hemel waarin een (niet in den toon zijnde) roode vlag waait. Op den trap zijn de menschen in groepen en als licht (4) dan een petroleumlamp (5; vandaar het flatteerende van kaarslicht voor de kamer zelf, zoowel als voor de bewoners en bewoonsters!), maar beide wijken toch erg sterk van daglicht af. Veel minder rood bevat reeds de vleermuis-gasbrander (7; onze oude gas-lantaarns!), die wat kleurbestand deelen betreft vrijwel overeenkomt met een gloeilampje met koolstofdraad (6), zooals men vroeger gebruikte in plaats van de haar verdrongen hebbende metaaldraadlampen (9, 10, 13) die al weer dichter staan bij normaal daglicht, maar toch nog altijd te veel rood en te weinig blauw bevatten. Op gelijke hoogte als de metaaldraadlampen staat in deze opzichten acetyleen-licht (8). Deze genoemde lichtbronnen kunnen ech ter nog vrij sterk varieeren al naar gelang van het gebruikte materiaal. Zoo is de kleur van gasgloeilicht zeer merkbaar anders, wan neer men gas onder normale druk gebruikt (12), dan wel pers-gas (11), dat veel meer roode stralen oplevert dan het eerstgenoemde gas. Maar ook hier is de aard van het gloeikousje van grooten invloed; invert-licht (met de hangende kousjes!) nadert het dichtste tot daglicht, doordat het teveel aan rood het kleinste is. Bij de electrische gloei lampjes loopen de gegevens ook nogal uit een, niet alleen door het gebruikte materiaal maar ook door de verbruikte electrische energie per normaal-kaars. Hoe lager dit verbruik is, des te hooger wordt de tempe ratuur van de gloeiende draad en des te dichter nadert het lamplicht tot het normale daglicht. De metaaldraad-gloeilampen ver bruiken 1.2 tot 0.8 watt per normaalkaars en geven in deze volgorde lager percentage rood licht en hooger percentage blauw licht. De pas gefabriceerde halve-watt-metaaldraadlam pen" die Vs watt per normaalkaars verbrui ken zijn weer een belangrijke stap voorwaarts in de daglicht-richting (13). Het tekort aan blauwe stralen van deze lampen kan nog verholpen worden door een goed gekozen blauwachtige glasomhulling waardoor het licht dezer halve-watt-lampen vrijwel met daglicht overeen gaat komen en beschouwd mag worden als een kunstmatige daglichtlamp. Het electrische booglicht heeft, als zuivere koolspitsen (14) gebruikt worden, ook nog teveel rood en te weinig blauw. Men kan dit voor een groot deel ook verhelpen door goed gekozen gekleurde glazen. Door de luchttoevoer te bemoeilijken of geheel uit te sluiten kan men de portie blauwe stralen vergrooten. Het licht wordt blauwer of paarser, wat vooral te merken is wanneer deze lampen gebruikt worden voor photografische doeleinden, daar de paarse stralen de gevoelige plaat sterker aantasten dan de roode stralen. Inplaats van zuivere koolstof gebruikt men ook wel zoogenaamde effectkoolspitsen". zoo genoemd naar het een of andere speciale effect dat men ermee be reiken wil voor de belichte waren, afgezien van de gelijkenis op daglicht. Deze effectkoolspitsen bestaan uit koolstof gemengd met een of andere stof die mee verdampt en gloeit, en daardoor de lichtsoort wijzigt, vrijwel geheel naar de wenschen van den verbruiker. Zoo zijn er effect-koolspitsen die sterk geel (19) of wit of rood (3) licht uitstralen. Dit soort lichtbron (n.l. met de rood-lichtgevende koolspitsen) wordt o.a. gebruikt in de bovenvermelde gevallen van vleeschwaren-etalages e.d. EMPHEINTES DËSIGKATIONS ET- CLASSff!lCATlÖNv*i3ëS",i Een identificatie-kaart voor.vingerafdrukken uit het archief van den pas overleden wereldbekenden Bertillon enkele te zien (sommige haast overrank) en niet meer aangegeven dan noodig is. Twee groote gele parasols staan, een links en een rechts. De rechtsche is een teederheid in het rose geheel, en niet ver er-van hangt een blauwe sluier (verwaaid uit welken Nacht der 1001 Nachten ?) die een kleur van den Droom is, in dezen tot den Droom bereiden kunstenaar. Dit werk lijkt mij in werkelijkheid een, dat een datum" is in Bauer's werk. Het is lenig en met kleinen toets toch dikwijls geschilderd (hier en daar is een roodbruine lijn misschien niet edel genoeg). Naast n aquarel (bruin, met haast geen blauw) is er nog een schilderij te beschrijven. Het heet Aan den Bron" en is een rotslandschap: een mensch; een boom die uit een kloof groeit en een wit paard. Zoo het paard geheel en al wél-gemodelleerd was, was dit schilderij nog fijner, want het is edeler, dan het groote. Er is in de kleur iets dat nog teederder is en nog meer vlietend dan in het andre. De gansene intonatie is nog ijler. Het werk, hoewel romantisch, vertoont geen enkel grof noch onnatuurlijk bejag. Maar het bewijst, hoe gewichtig alles" is in de schoonheid, en hoe n ding, dat fout is, alles verstoort; n valsche stem maakt al de overige, die concerteeren, te schande. Mendlik is een zee-schilder. Zijn talent is er een van objectieven aard; de geest doorspeelt het niet, zooals hij bij Bauer alles doorspeelt. Maar het is krachtig en de schilder weet wat water is, zeegolf, deining, en hoe lucht en zee zich aan een lichte kim lijken te vereenen. Hét water kent hij en zijn arabesken, die fijne draden schuim warrig teekenen op de even stille golfvalleien. Hij weet van hoe groote hijging het o 0 J v \ 1) 06 O/ S/o il Q 2' -*)9, (e we/n/o >/auu/ \tei/ce/b/auw VERGELIJKING DER KLEUR-HOEVEELHEDEN IN VERSCHILLENDE LICHTBRONNEN. / daglicht (betrokken lucht); 2 Moore-licht (stikstof); 3 effect-koolspitsenlicht (rood); 4 stearinekaars; 5 petroleumlamp; 6 kooldraad-gloeilamp; 7 vleermuis-gasbrander; 8 acetyleen; 9 metaaldraadlamp (l watt.); 10 dito (0.8 watt.); 11 gasgloeilicht (persgas); 12 dito (normale druk); 13 half watt-metaaldraadlamp; 14 booglamp (zuivere koolstof); 15 magnetiet-booglamp; 16 zonlicht; 17 Moorelicht (koolzuur); 18 daglicht (blauwe lucht); 19 effect-koolspitsenlicht (geel); 20 en 21 kwikzilverlampen. Er is verder nog een booglamp in gebruik (vooral in Amerika) waarbij de koolspitsen vervangen zijn door n van koper en n van magnetiet. Deze magnetiet-booglampen (15) geven licht, dat, zooals de figuur aan duidt, het dichtste in de buurt van daglicht komt van alle gebruikte lichtbronnen. Het teveel aan rood en het tekort aan blauw is slechts uiterst gering; deze lamp staat dan ook vlak bij het directe zonlicht. Kwikzilverlampen (20,21) hebben een te kort aan rood, zoodat het licht groenachtig is. Men heeft dit tekort aan rood listig trachten te ver helpen door achter de lamp een reflector aan te brengen die uit een eigenaardige stof bestaat, die in staat is om een deel der er op vallende lichtstralen in roode stralen te veranderen! In Amsterdam kan men verder nog het Moore-licht bekijken, dat o.a. gebruikt wordt bij van Embden op de Nieuwendijk. Dit licht wordt uitgestraald door buizen, waarin zeer verdunde gassen zitten, waardoor een hoogspanningstroom ontladen wordt. Deze buizen gelijken in hun werking dus o]fc de bekende Geisslersche buizen. De qualiteit van dit licht hangt geheel af van de gebruikte gassen die er in zitten. Met koolzuur-vulling is het licht wit, dat als kunstmatig daglicht gebruikt kan worden (17). De gemeten kleur-hoeveelheden liggen tusschen daglicht en het licht van den blauwen hemel in! Met stikstofvulling (2) geven de buizen echter te rood licht (ik meen dat dit het geval is op de Nieuwendijk). Als voorloopig resultaat zou men dan kunnen zeggen: het natuurlijkste licht dat het meeste op daglicht gelijkt wordt gege ven door: gasgloeilicht (invertlicht), metaal draadlampen (halve-Watt-lampen), magnetietbooglamp en vooral Moorelicht met koolzuurvulling. P. VAN OLST

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl