Historisch Archief 1877-1940
22 Febr. '14. No. 1913
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Generaal Smuts, een der twee sterke
mannen" in Zuid-Afrika
iiMiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
Cosijn, Verdam, wel natuurlijk veel van hunne
kennis en ervaring aan den jongen Duitschen
doctor konden mededeelen, maar toch ook veel
van hem leerden. Zijn intieme kennis van
ons middeleeuwsch Dietsch, kwam gedurende
dat verblijf op nog gansch andere, schitte
rende wijze aan het licht, toen hij het 25-jarig
Leidsch ambtsfeest van De Vries opluisterde
met die voortreffelijke nabootsing van een
Mnl. riddergedicht, geestig van inkleeding
en onberispelijk van taal: Van dien clerc
Matthise". Eigenlijk was het slechts een
cijns zijner erkentelijkheid voor de gastvrije
ontvangst te Leiden, met name ten huize van
De Vries, dien hij zijn leven lang met warmte
herdacht heeft.
Franck heeft door eigen arbeid en door
herhaalde aansporing van anderen krachtig
bijgedragen, ten deele den weg gebaand tot
die studiën, die den grondslag moeten vor
men voor een toekomstige wetenschappelijke
geschiedenis onzer taal, zoowel der ver
schillende dialecten als der daaruit gegroeide
gemeenlandsche schrijftaal en spreektaal.
Helaas heeft zijn arbeid toch niet zooveel
invloed geoefend als mogelijk en wenschelijk
ware geweest; hij heeft noch hier te lande,
noch in Duitschland een school gevormd.
Dat is het gevolg van verschillende oorza
ken, hier niet alle te noemen. Wel dient
erkend dat Franck's beperking zijner be
langstelling tot de middeleeuwen; zijn
later verwijderd blijven van het land en
van het volk, welks taal hij beoefende; zijn
ongenoegzame bekendheid dientengevolge
zoowel met onze hedendaagsche taal en
letteren als met het jongere geslacht van
philologen; en ook wel de soms onnoodig
bitse toon zijner beoordeelingen zijn invloed
hebben geschaad. Aan deze redenen is het
ook allicht ten deele te wijten dat onze
studenten in de Nederlandsche letteren zoo
zelden naar het toch zoo nabijgelegen Bonn
getogen zijn, om daar, naast andere Germa
nistische colleges, vooral ook Franck over
onze eigen middeleeuwsche taal te hooren.
Stellig heeft hiertoe echter ook wel bij
gedragen die ongelukkige hok- en
honk«Miiiiim u nu mui nu i n
NSCHAPPFIUKF VA
XCVII
De kleurbestanddeelen van verschillende
soorten kunstlicht
Wanneer de zon verdwenen is en wij onze
toevlucht nemen tot kunstlicht in plaats van
met de kippen op stok te gaan, ondervinden
wij verschillende nadeelen van ditvioleeren
van natuur-voorschriften. Een dezer nadeelen
is dat dit kunstlicht in sterker of minder
sterke mate afwijkt van het zonlicht, niét
alleen in helderheid maar ook in
kleursamenstelling van een aantal gekleurde
lichtsoorten, de regenboogkleuren, die alleen
maar als zij alle aanwezig zijn, den indruk
van daglicht op ons maken. Onderzoekt men
de verschillende soorten van kunstlicht, dan
zijn zij in hoofdzaak ook uit deze zelfde
regenboogkleuren samengesteld, maar in
andere verhoudingen dan zij in het zonlicht
aanwezig zijn. Het gevolg is dat het licht
van een dergelijke lichtbron op ons niet den
indruk maakt van wit licht, hoewel het er
soms heel weinig van verschilt, vooral als
er geen andere lichtsoort in de buurt is,
waarmee wij het vergelijken kunnen. Zoo
maakt gasgloeilicht in een kamer 's avonds
den indruk van wit als er geen ander licht
brandt, maar loopt men bijv. bij het Centraal
station dan ziet men het kleurverschil van
straatlantaarns en booglampen zeer duidelijk;
het gasgloeilicht is groener, het booglicht
rooder of paarser. Niet alleen dat de eene
lichtsoort daardoor ons oog aangenamer
aandoet dan de andere, maar ook de voor
werpen in onze omgeving zien wij er iets
anders door. De kleur der voorwerpen is
namelijk niet alleen afhankelijk van hun
eigen aard, maar ook van het licht dat er
op valt. Om een extreem voorbeeld te geven:
een rood lichaam is bij daglicht rood, maar
in het donker heeft het heelemaal geen kleur,
het is zwart. Wanneer een voorwerp zuiver
rood is moet er bepaald licht op vallen
dat rood licht bevat om zelf rood te lijken;
en in andere gevallen is het zwart. Wie
photografeert en dus wel eens platen ont
wikkelt bij rood licht, kan zelf gemakkelijk
dit feit constateeren, wanneer hij maar eens
verschillend-gekleurde voorwerpen bij dit
roode lamplicht bekijkt. Hierbij moet men
in 't oog houden dat een voorwerp zelden
een zuivere ongemengde kleur bezit. Gewoon
lijk is het een mengkleur bv. blauwgroen
of paarsrood, enz. Een blauwgroen voorwerp
is bij blauw licht blauw, bij groen licht
groen. Het uiterlijk varieert dus sterk
met het gebruikte licht. Dit is voor het
huiselijk leven niet van zógroot belang
maar wel voor winkeliers e. d. De etalage
van een winkel zal heel verschillend effect
maken wanneer men voor de verlichting
gasgloeilicht of electrisch licht of Moore-licht
enz. gebruikt.Vooral in een manufactuurwinkel
zal roodachtig licht de roode stoffen op
hun voordeeligst doen uitkomen, terwijl
echter de blauwe en paarse stoffen veel
minder fraaie indruk zullen maken; bij
paarsachtig licht is dit juist omgekeerd. Zoo zal
vastheid onzer studenten in 't algemeen, die
zich dan later soms omzet in of verschuilt
achter een dwaas-hooghartigen afkeer van
Duitsche wetenschap; alsof het niet mogelijk
ware zeer veel van onze naburen te leeren,
met vermijding hunner overstoute gevolg
trekkingen, hunner stelselzucht en hunner
eigenaardigheden van stijl, vormen en ma
nieren, met behoud dus onzer gezonde
Hollandsche nuchterheid van oordeel en beza
digdheid van uitdrukking!
Hoe 't zij, de niet altijd even warme
waardeering, die hem ook hier te lande soms
ten deel gevallen is, heeft hij zeker wel eens
als een teleurstelling ondervonden en zich
aangetrokken. Want hij was een gevoelig
man, en een man van gemoed. Ook een man
van besliste overtuigingen. Niet opgetogen
en opgevlogen over eiken waan van den
dag" of wat hij daarvoor hield in
wetenschap en maatschappij, veeleer allengs
meer conservatief gestemd en gezind; een
goed Duitsch patriot, warm Rijnlander, vurig
vereerder van Bismarck wiens groot por
tret op zijn studeerkamer hing ; niet
zelden toegevende aan vlagen van neer
slachtigheid, wanneer hij de moderne op
vattingen van het leven om zich heen zag
postvatten en doordringen. Maar een man
met een warm hart, vol liefde voor de
natuur, vol belangstelling en deelneming
ook voor het lief en leed zijner vrienden.
Maandag 26 Januari is hij, nadat in het
sterfhuis bij de lijkbaar twee Duitsche
ambtgenooten en een Nederlandsch leerling
en vriend gesproken hadden, begraven op
den Ppppelsdorfer heuvel boven Bonn,
waar hij het grootste deel zijns levens had
gearbeid. Een lange rij van ambtgenooten
en vrienden volgde te voet den lijkwagen,
voorafgegaan door den bonten stoet van
Chargierten" der Bonner studentencorpsen,
die later met hunne vaandels en Schlager"
achtereenvolgens een laatste eerbewijs aar.
de groeve brachten. Ach, die staetsi gaet
haest over"! Maar niet voorbijgaan zal de
herinnering aan Franck's arbeid. Moge zijn
voorbeeld nog na zijn dood invloed oefenen;
en moge de overtuiging hier te lande alge
meen worden, dat althans onze
Middelnederlandsche philologie de voortdurende
aanraking en verbinding met de algemeene
Germaansche niet kan missen. Dat heeft
deze Duitscher ons niet voor 't eerst geleerd,
maar nog eens nadrukkelijk herinnerd.
Utrecht, Febr. 1914
J. W. MULLER
Professor Bart van Hove f
Als oud-leerling van Bart van Hove acht
ik het mij een plicht, bij zijn verscheiden
eenige woorden te wijden aan dezen beeld
houwer als leeraar.
In onzen verwarden en vreemden tijd,
nu de batikker niet alleen ook beeldhouwt,
maar zelfs de beeldhouwer somwijlen beitel
en steen vervangt door tjanting en zijde om
zijne gedachten uit te spreken, de architect
met passer en liniaal alles ontwerpt, ook
beeldhouwwerk, in dezen tijd nam Bart van
Hove, beeldhouwer van een oude generatie,
als leeraar wel een vast omschreven plaats in.
Gekomen uit een kunstenaarsgeslacht van
vader op zoon, door een lange en ernstige
studie rijk aan vormenkennis als wellicht
een slagerswinkel liefst een lichtbron ge
bruiken, die een flinke portie rood licht, maar
niet veel blauw bevat, want bij dergelijk
licht zullen de geëtaleerde vleeschwaren er
zoo versch mogelijk uit zien (misschien nog
veïscher" dan bij daglicht!!)
Het onderzoek van het kunstlicht kan op
verschillende wijzen gebeuren. Men kan
b.v. het spectrum van dat licht maken en
in de verschillende kleurdeelen van dat
spectrum lichtsterkte-metingen uitvoeren.
Dit is de beste en betrouwbaarste methode,
maar nogal omslachtig; voor de praktijk is
voldoende als men met een lichtsterkte-meter
(of photometer) het kunstlicht onderzoekt,
voor zoover het doorgelaten wordt, respec
tievelijk door rood, groen en blauw glas.
Immers men krijgt dan het roode, het blauwe
en het groene bestanddeel van het licht
gescheiden van elkaar en uit de lichtsterkte
van elk deel kan men berekenen welke
portie te groot of te klein is vergeleken met
het, op dezelfde wijze bekeken en gemeten
daglicht. Als normaal-licht kiest men
het daglicht bij betrokken lucht. Noemt
men de hoeveelheden der drie kleuren in
dat daglicht 100 dan zal een onderzochte
lichtbron die voor het roode deel het cijfer
270 oplevert, voor het groene 150 en voor
het blauwe 75 duidelijk een overmaat van
roode en een tekort aan blauwe stralen
bevatten, vergeleken met
betrokken-luchtdaglicht.
In Berlijn heeft dr. Block (Versuchstelle
der Berl. Electr. W.) op deze wijze de
kleursamenstelling van alle, in de praktijk voor
komende, lichtbronnen onderzocht, en de
resultaten gepubliceerd. Deze resultaten zijn
frafisch weergegeven in de hierbijgevoegde
guur, waar het snijpunt der twee recht
hoekig snijdende lijnen de normaallichtbron
voorstelt (daglicht). Alles wat boven de
horizontale lijn ligt zijn lichtbronnen die
te veel rood bevatten en onder deze lijn
alle die te weinig rood bevatten. Zoo vindt
men links van de verticale lijn alle bronnen
met te weinig blauw, en rechts ervan alle
met te veel blauw. Een lichtbron die dus
zoowel boven de horizontale als links van
de verticale lijn ligt, heeft zoowel te
veel rood als te weinig blauw, enz. Men kan
duidelijk vier rechthoeken onderscheiden n.l.:
links boven: te veel rood, te weinig blauw
links onder: te weinig rood, te weinig blauw
rechts boven: te veel rood, te veel blauw
rechts onder: te weinig rood, te veel blauw.
In deze rechthoeken zijn met stippen en
nummers verschillende lichtbronnen aange
geven; des te dichter een stip bij het snij
punt der horizontale en verticale lijn ligt,
des te minder verschilt deze lichtbron van
daglicht. Ligt de stip op de horizontale lijn,
dan verschilt de bron hoogstens in blauwe
stralen van daglicht; op de verticale lijn
gelegen verschilt zij alleen in roode stralen,
enz. enz. Men kan zelf uit de figuren de
eigenschappen der vermelde lichtbronnen
aflezen; enkele ervan zal ik nader bespreken.
Daglicht (1) zelf vertoont vrij sterke wis
selingen naar gelang men bij bedekte lucht
of bij blauwe lucht of direct zonlicht onder
zoekt. Het eerste heeft men als normaal ge
nomen ; bij blauwe lucht (18) krijgt men een
overmaat van blauwe stralen en een tekort
aan roode, terwijl direct zonlicht (16) rijker
is aan rood maar daarentegen achterstaat in
blauwe bestanddeelen.
Een kaars (stearine-kaars) heeft rooder
geen ander hier, bracht hij ons het werk
manschap en de geur van een oude traditie.
Bovenmate zich interesseerende voor het
wel en wee van zijne leerlingen, leerde hij
ons zien de noodzakelijkheid ons dag aan
dag te verdiepen in de problemen van
constructie, stand, beweging en modelévan
het mensch- en dierbeeld.
Zijn kernachtige, juiste correctie heeft ons
die schoonheid geopenbaard.
Hij heeft ons daardoor de vaste grond
slagen gegeven, om onze zware taak, beeld
houwer te zijn, op voort te bouwen.
Wanneer het waar mocht zijn, wat wij
zoo hopen, dat de Hollandsche beeldhouw
kunst een herleving te wachten staat, dat
het verrijzen van schoone gebouwen onze
beeldhouwers zal animeeren tot groote daden,
voortgaande op den weg door een beeld
houwer als Zijl ingeslagen, dan zullen onge
twijfeld de leerlingen van Bart van Hove
daar een belangrijk deel in hebben.
Moge het ons gegeven zijn, mede daardoor
zijn naam in eere te houden.
Haarlem, 10 Febr. 1914 J. BRONNER
? * ?
Tentoonstellingen
NlEUWENKAMP, VELDHEER BIJ KLEYKAMP J
BAUER EN MENDLIK
I. Noch Veldheer noch Nieuwenkamp zijn
Plukkers-Van-Starren; zij stalen zich geen
enkelen nieuwen of rijken straal van den
verren hemel. Zij zijn beide te beschouwen
als vaardige werkers; tuk op technieken,
en die zich gaarne geëerd zien in de
herleving der houtsnêe. Dit is wat hun
algemeenen aard aangaat. Wat de persoon
lijkheid betreft: Veldheer is pittiger dan
Nieuwenkamp, maar deze heeft meer nei
ging tot het als ornament geven van de
groot-gehouden vormen (zie zijn Boomen)
Veldheer kan eenige bewogenheid vertoonen,
dramatisch worden (zie de Molens No. 51)
terwijl Nieuwenkamp dit mist in den
grooten Toren te Ransdorp", waar de schijn
bare stoutheid der vormen feitelijk niet
stevig genoeg is gestut door de grootheid
in 't gevoel en de macht tot verwerklijken.
In beiden echter is zoo zij als vaklieden"
gezien worden een afkeer te waardeeren
van het valsche en van het onware. Beide
zijn zij, anderszijds, wel eentonig dikwijls;
hun kunst is geen spel der Paans-fluit; de
vrije bloem der phantasie wiegelt niet op
hun kleinen akker.
II. Bauer, de phantaisievolle, reikt in het
groote schilderij Benares aan den Ganges"
(tent. Wisselingh, in Pulchri) uit boven zijn
gewone doen. En meer. Dit werk is er een
dat den anderen baat brengt, zooals altijd
een goed werk den kleineren hulpe is. De
voorstelling is eene hem niet ongewoon,
maar zij is vollediger dan gewoonlijk, en
meer dan meestentijds zijn de tekortkomingen
verslonden in den zwier van het geheel.
Vooraan is water, waarop links een boot
vol menschen (herinnerend aan Ziem, en toch
even aan Delacroix). Dan stijgen treden van
dat water af naar een nauwe steeg, aan
wier zijden de rose-bruine gebouwen hoog
oprijzen tot boven aan toe; enkel een klein
stuk lucht is er te zien van den hemel waarin een
(niet in den toon zijnde) roode vlag waait. Op
den trap zijn de menschen in groepen en als
licht (4) dan een petroleumlamp (5; vandaar
het flatteerende van kaarslicht voor de
kamer zelf, zoowel als voor de bewoners
en bewoonsters!), maar beide wijken toch
erg sterk van daglicht af. Veel minder rood
bevat reeds de vleermuis-gasbrander (7; onze
oude gas-lantaarns!), die wat kleurbestand
deelen betreft vrijwel overeenkomt met een
gloeilampje met koolstofdraad (6), zooals
men vroeger gebruikte in plaats van de haar
verdrongen hebbende metaaldraadlampen
(9, 10, 13) die al weer dichter staan bij
normaal daglicht, maar toch nog altijd te
veel rood en te weinig blauw bevatten. Op
gelijke hoogte als de metaaldraadlampen
staat in deze opzichten acetyleen-licht (8).
Deze genoemde lichtbronnen kunnen ech
ter nog vrij sterk varieeren al naar gelang
van het gebruikte materiaal. Zoo is de kleur
van gasgloeilicht zeer merkbaar anders, wan
neer men gas onder normale druk gebruikt
(12), dan wel pers-gas (11), dat veel meer
roode stralen oplevert dan het eerstgenoemde
gas. Maar ook hier is de aard van het
gloeikousje van grooten invloed; invert-licht (met
de hangende kousjes!) nadert het dichtste
tot daglicht, doordat het teveel aan rood
het kleinste is. Bij de electrische gloei
lampjes loopen de gegevens ook nogal uit
een, niet alleen door het gebruikte materiaal
maar ook door de verbruikte electrische
energie per normaal-kaars. Hoe lager dit
verbruik is, des te hooger wordt de tempe
ratuur van de gloeiende draad en des te
dichter nadert het lamplicht tot het normale
daglicht. De metaaldraad-gloeilampen ver
bruiken 1.2 tot 0.8 watt per normaalkaars en
geven in deze volgorde lager percentage rood
licht en hooger percentage blauw licht. De pas
gefabriceerde halve-watt-metaaldraadlam
pen" die Vs watt per normaalkaars verbrui
ken zijn weer een belangrijke stap voorwaarts
in de daglicht-richting (13). Het tekort aan
blauwe stralen van deze lampen kan nog
verholpen worden door een goed gekozen
blauwachtige glasomhulling waardoor het
licht dezer halve-watt-lampen vrijwel met
daglicht overeen gaat komen en beschouwd
mag worden als een kunstmatige
daglichtlamp.
Het electrische booglicht heeft, als zuivere
koolspitsen (14) gebruikt worden, ook nog
teveel rood en te weinig blauw. Men kan
dit voor een groot deel ook verhelpen door
goed gekozen gekleurde glazen. Door de
luchttoevoer te bemoeilijken of geheel uit
te sluiten kan men de portie blauwe stralen
vergrooten. Het licht wordt blauwer of
paarser, wat vooral te merken is wanneer
deze lampen gebruikt worden voor
photografische doeleinden, daar de paarse stralen
de gevoelige plaat sterker aantasten dan de
roode stralen. Inplaats van zuivere koolstof
gebruikt men ook wel zoogenaamde
effectkoolspitsen". zoo genoemd naar het een of
andere speciale effect dat men ermee be
reiken wil voor de belichte waren, afgezien
van de gelijkenis op daglicht. Deze
effectkoolspitsen bestaan uit koolstof gemengd
met een of andere stof die mee verdampt
en gloeit, en daardoor de lichtsoort wijzigt,
vrijwel geheel naar de wenschen van den
verbruiker. Zoo zijn er effect-koolspitsen die
sterk geel (19) of wit of rood (3) licht
uitstralen. Dit soort lichtbron (n.l. met de
rood-lichtgevende koolspitsen) wordt o.a.
gebruikt in de bovenvermelde gevallen van
vleeschwaren-etalages e.d.
EMPHEINTES
DËSIGKATIONS ET- CLASSff!lCATlÖNv*i3ëS",i
Een identificatie-kaart voor.vingerafdrukken uit het archief van den pas
overleden wereldbekenden Bertillon
enkele te zien (sommige haast overrank) en niet
meer aangegeven dan noodig is. Twee groote
gele parasols staan, een links en een rechts.
De rechtsche is een teederheid in het rose
geheel, en niet ver er-van hangt een blauwe
sluier (verwaaid uit welken Nacht der 1001
Nachten ?) die een kleur van den Droom is,
in dezen tot den Droom bereiden kunstenaar.
Dit werk lijkt mij in werkelijkheid een,
dat een datum" is in Bauer's werk. Het is
lenig en met kleinen toets toch dikwijls
geschilderd (hier en daar is een roodbruine
lijn misschien niet edel genoeg). Naast n
aquarel (bruin, met haast geen blauw) is er
nog een schilderij te beschrijven. Het heet
Aan den Bron" en is een rotslandschap:
een mensch; een boom die uit een kloof
groeit en een wit paard. Zoo het paard geheel
en al wél-gemodelleerd was, was dit schilderij
nog fijner, want het is edeler, dan het groote.
Er is in de kleur iets dat nog teederder is
en nog meer vlietend dan in het andre. De
gansene intonatie is nog ijler. Het werk,
hoewel romantisch, vertoont geen enkel grof
noch onnatuurlijk bejag. Maar het bewijst,
hoe gewichtig alles" is in de schoonheid,
en hoe n ding, dat fout is, alles verstoort;
n valsche stem maakt al de overige, die
concerteeren, te schande.
Mendlik is een zee-schilder. Zijn talent
is er een van objectieven aard; de geest
doorspeelt het niet, zooals hij bij Bauer
alles doorspeelt. Maar het is krachtig en de
schilder weet wat water is, zeegolf, deining,
en hoe lucht en zee zich aan een lichte kim
lijken te vereenen. Hét water kent hij en
zijn arabesken, die fijne draden schuim
warrig teekenen op de even stille
golfvalleien. Hij weet van hoe groote hijging het
o
0
J
v
\
1)
06
O/
S/o
il Q
2'
-*)9,
(e we/n/o >/auu/ \tei/ce/b/auw
VERGELIJKING DER KLEUR-HOEVEELHEDEN IN VERSCHILLENDE LICHTBRONNEN.
/ daglicht (betrokken lucht); 2 Moore-licht (stikstof); 3
effect-koolspitsenlicht (rood); 4 stearinekaars; 5 petroleumlamp; 6 kooldraad-gloeilamp;
7 vleermuis-gasbrander; 8 acetyleen; 9 metaaldraadlamp (l watt.); 10 dito
(0.8 watt.); 11 gasgloeilicht (persgas); 12 dito (normale druk); 13 half
watt-metaaldraadlamp; 14 booglamp (zuivere koolstof); 15
magnetiet-booglamp; 16 zonlicht; 17 Moorelicht (koolzuur); 18 daglicht (blauwe lucht);
19 effect-koolspitsenlicht (geel); 20 en 21 kwikzilverlampen.
Er is verder nog een booglamp in gebruik
(vooral in Amerika) waarbij de koolspitsen
vervangen zijn door n van koper en n
van magnetiet. Deze magnetiet-booglampen
(15) geven licht, dat, zooals de figuur aan
duidt, het dichtste in de buurt van daglicht
komt van alle gebruikte lichtbronnen. Het
teveel aan rood en het tekort aan blauw is
slechts uiterst gering; deze lamp staat dan
ook vlak bij het directe zonlicht.
Kwikzilverlampen (20,21) hebben een te kort aan rood,
zoodat het licht groenachtig is. Men heeft
dit tekort aan rood listig trachten te ver
helpen door achter de lamp een reflector
aan te brengen die uit een eigenaardige stof
bestaat, die in staat is om een deel der er
op vallende lichtstralen in roode stralen te
veranderen!
In Amsterdam kan men verder nog het
Moore-licht bekijken, dat o.a. gebruikt wordt
bij van Embden op de Nieuwendijk. Dit licht
wordt uitgestraald door buizen, waarin zeer
verdunde gassen zitten, waardoor een
hoogspanningstroom ontladen wordt. Deze buizen
gelijken in hun werking dus o]fc de bekende
Geisslersche buizen. De qualiteit van dit licht
hangt geheel af van de gebruikte gassen die
er in zitten. Met koolzuur-vulling is het licht
wit, dat als kunstmatig daglicht gebruikt
kan worden (17). De gemeten
kleur-hoeveelheden liggen tusschen daglicht en het licht
van den blauwen hemel in! Met
stikstofvulling (2) geven de buizen echter te rood
licht (ik meen dat dit het geval is op de
Nieuwendijk).
Als voorloopig resultaat zou men dan
kunnen zeggen: het natuurlijkste licht dat
het meeste op daglicht gelijkt wordt gege
ven door: gasgloeilicht (invertlicht), metaal
draadlampen (halve-Watt-lampen),
magnetietbooglamp en vooral Moorelicht met
koolzuurvulling.
P. VAN OLST