Historisch Archief 1877-1940
1914
Zondag l Maart
A°. 1914
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND)
ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING
Abonnement per 3 maanden / 1.65
Voor het Buitenl. en de Koloniën p. ]., bij vooruitbetaling fr. p. mail . 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar , 0.125
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van 1?5 regels /1.25, elke regel meer . .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel
Reclames, per regel
?0.25
.0.30
.0.40
INHOUD
Blz. 1: Behoudzuchtig radicalisme in
het ontwerp-Treub. Kroniek: Bios
coopgevaar. J. H. Schutte: De Diamant
bewerkers, I. 2: Feuilleton naar
Strindberg. Frans Erens overClaudel.
W. J. G. van Meurs contra dr. J. Veth over
Matthijs Maris. Ingez.: Z. Stokvis en
A. van Gogh Kaulbach over Gebr.
Karamazow. Handelsbedienden.?5: Tutti
Frutti. F. C. contra mej. Coops.
Anneke door A. G. v. d. H.-J. E. Hei
mans : Kalken Huizen. 6: Sarah Bande
tot Echten : Dansen, I, Anna Pavlova.
Prof. dr. L. Knappert over Giran. 7:
Jubileum mevr. Sablairplles. W.
Steenhoff over Matthijs Maris en dr. J. Veth.
J. G. Veldheer over de Graphische Tent.
te Rotterdam. Matthijs Vermeulen over
de Italiaansche Opera. Charivarius:
De politieke toosters. Portret J. K.
Rensburg. 8: Charivari. 9: Fin.
Kroniek door v. d. M. 10:
Duitschlands graanexporten door v. d. S.
11: Schaakspel door R. Loman.
Damspel door J. de Haas. Teekening Joh.
Braakensiek: de Ned. type-juffrouw.
Bijvoegsel door Johan Braakensiek:
Regout contra Treub en Talma.
lltlllllllllltlimillllllllltllllllltlllllllllltllMHIIIIMMIHimiHIIIIIIIIIIIIIIIII
BEHOUDEND RADICALISME
In ons nummer van verleden 14 Dec.
betoogden wij, nog onder den weldadigen
indruk verkeerend van de eerste inning
van 't staatspensioen aan de postkantoren,
hoe groote winst hier in een oogenschijn
lijk kleine zaak het maatschappelijk leven
behaald had. Ziedaar een eerste begin,
zeiden wij, van de noodzakelijke, want
dubtyel wenschelijke opheffing der armen
zorg. En wij knoopten er een beklag aan
vast over Treubs plannen, die dit prin
cipe van staatspensioen, waar in 't licht
van de Engelsche wetgeving ons volk
tijdens de verkiezingen zich voor had
ingespannen, weer bederven ging tot een
geven van vernederende aalmoezen: nu
hij het immers van de postkantoren
aftrekken wil en aan den willekeur van
zuinige en hoogmoedige
plattelandsburgemeesters overlevert.
Het krachtig lan van onzen tegen
woordigen minister van Handel en Nijver
heid betalen wij duur met zijn eigen
schappen van radicale beperktheid en
hqofdigheid. Er zijn zaken, welke som
mige geesten nimmer bevatten zullen.
Een Wethouder van Kopenhagen werd
door den heer Treub, in zijn v
rministerieele philippica tegen de verzekerings
wetten, voor al wat leelijk was uitgemaakt,
omdat die man toeliet dat zijn vader het
ouderdomspensioen inde, inplaats dat
de spreker in deze en dergelijke feiten
het verheugende inzicht huldigde, dat
een pensioen, hetwelk voor onzen, aan
't verleden gebonden geest op armen
zorg lijken kon, blijkbaar in de praktijk
van het Deensche stelsel reeds het ge
vloekte karakter der bedeeling verloor.
Een onheilige furor doorgloeit thans onzen
minister om, hoe gevaarlijk het voor de
zaak van het Algemeen Kiesrecht ook
worden kan, het Nederlandsche Volk,
dat in deze anders gevoelt dan hij, met
zijn bedeelings-pensioen te prikkelen.
Geen dan de onverbeterlijkste conserva
tieven zijn voor het stelsel van dezen
laatsten radicaal." Dezer dagen viel zelfs
het blad, dat hij, om het regenten-karakter
ervan, twintig jaar geleden met succes
bestreden heeft, hem af ten opzichte zijner
ministerieele regenten-plannen, die plan
nen die niet eens meer staats- doch gemeen
telijke bemoeiing geven met staatsgeld, in
de praktijk een bevestiging der armenzorg,
en die dit geven om te voldoen aan den
volkswil welke een staatspensioén eischte!
Het is waarlijk innig te betreuren, dat
om der wille van Corts Algemeen Kies
recht men Treubs pseudo-staatspensioen
wellicht zal gedwongen worden te aan
vaarden.
Het Handelsblad, dat aan zijn
Kameroverzichtschrijver toestond een geregelde,
harde campagne te voeren om 't staats
pensioen vooral als een bedeeling
op te vatten en dat hem vrijheid
gaf te juichen zoo dikwijls een uiting
in de Kamer hieraan beantwoordde,
zelfs het oude regentenlievende Handels
blad gevoelt zich aan de publieke opinie
schrijft het blad,
van onze
opmerverplich.t een schoonen draai te nemen
en heeft nr. van 19 Febr. thans
bezwaren" tegen het bedeelingskarakter
van Treubs wetsvoorstel. Zelfs het Han
delsblad ! Hoe spreekt de radicaal van 1893
thans tot den minister van 1913? Het
Handelsblad schetst het als een onpopulair
voorstel: diegenen van een pensioen uit
te sluiten, die na het 65ste levensjaar, zij
het slechts nmaal, bedeeling ontvingen.
De meesten", zegt dat blad wij
citeeren met voldoening, al verwonderen
wij ons! , de meesten worden niet
door boos opzet of grove schuld be
deelden l" En dan
feheel in den geest
ingen van 14 Dec.:
Ons tweede bezwaar geldt het als
wettelijken grondslag vaststellen van den
term behoeftigen"'. Ook in dit opzicht
is 't misschien mr. Treub's vroegere
stemming tégen de heele kostelooze
ouderdomsrente, die hem er nu nog
allén als 'n iets beter soort bedeeling
op doet neerkijken.
Het beginsel, dat alleen voor lieden,
die er behoefte aan hebben, ja, behoef
tigen, de rente bestemd is, is volkomen
juist en mag niet uit het oog worden
verloren.
Doch dit als uitgangspunt te aanvaar
den, is nog geheel iets anders, dan het
nu ook als wettelijk criterium neer te
leggen. Daardoor wordt de vraag Zijt
gij, is iemand een behoeftige", tevens
het middenpunt der procedure, de titel,
waarop «de candidaat-rentetrekker zich
dient te beroepen en waarover wordt
recht gesproken, en de maatschappelijke
groep, waarbij hij wordt ingedeeld.
Indien evenwel de doorvoering van
het ouderdomspensioen eenige ernstigere
beteekenis wil hebben, dan het wat
toestoppen aan wat kleine luiden, dan
moet het deze zijn, dat men de ouden
van dagen eenigermate vrijwaart voor
den weerzin, die menigeen nu eenmaal
tegen een onderzoek naar de behoef
tigheid", en den titel van behoeftige"
heeft; en die het gevoel van volslagen
afhankelijkheid meebrengt. Het moge
staatsarmenzorg' zijn en blijven,?wat niet
te betwisten valt, indien men er niet
een veredelde armenzorg van weet te
maken, kan men het evengoed laten, en
niet anders doen, dan de armbesturen
uit de schatkist maar wat subsidieeren.
Hoofdkenmerk is nu eenmaal dat de oude
van dagen, die er behoefte aan heeft,
alleen met enkele vaststaande feiten be
hoeft aan te komen, om zijn rente toege
wezen te zien. Hij hangt dan daarin ten
minste niet van de heeren" af. Vermijdt
de wet dit niet, dan zal zij massa's
lieden, en die met het meeste
waardegevoel, niet helpen, omdat die er niet
of noode op in zullen gaan.
Zie dit de heeren" in "t Handelsblad (\)
ten antwoord op een wet van TREUB,
had de Treub van twintig jaar geleden
dit mogelijk geacht?
Met instemming hebben wij het Hbl.
aangehaald. De eenige passage in 't lange
artikel, waarin gepoogd wordt den (uit
stekenden) draai, dien het blad neemt,
ietwat te maskeeren, en den meestal de
Hbl.-politiek voerenden
Kameroverzichtschrijver iets toe te geven (de passage
van de armenzorg"), hebben wij hier
meteen afgedrukt. Men ziet echter, dat
de geest van het geheele opstel een
nieuwe is. Men kent dien geest 't best
uit de slotzinnen, welke wij hier k
afdrukken:
Een volk, dat bereid is voor
ouderdomsverzekering ettelijke millioenen
'sjaars te geven, en het Nederland
sche is dit, doet dat niet in de laatste
plaats om, ten minste tegenover zijne
oudsten van dagen, de terneerdrukkende
begrippen ..bedeeling" en ..behoeftigheid"
wat op zijde te zien gezet.
Maar dan gaat het ook niet aan, dat
diezelfde Ouderdomswet juist aan deze
begrippen weer nieuwe practische be
teekenis zou komen inblazen.
Ons lijken dit uitstekende woorden,
die niet te vaak kunnen worden her
haald, deze woorden van het Handelsblad.'
Ons dunkt, als het oude radicale bloed
nog een beetje snel vloeit, zal minister
Treub zich toch moeten bezinnen. Als
zijn jeugd en zijn lan niet enkel meer
uiting vinden in (aardige!) complotjes
met voor geest bevattelijke ambtgenooten,
gelijk die van den invoer van overdrukjes
zijner anti-Marxistische werken op de
oorlogsbodems, maar ook in het onder
scheiden van 't geen een maatschappij
moreel kan opheffen, of wat haar kanker
slechts verplaatst,?indien minister Treub
voor dit laatste geen oog heeft en niet alle
kracht er op concentreert, die hij in zoo
groote mate heeft, zal hij slechts besten
digen wat wij al in ons volksleven ver
keerds hebben, en per slot een minister
zijn als tientallen anderen: geen diepere
hervormer van zijn natie.
KRONIEK
HET BIOSCOOP-GEVAAR
Van meer of min kerkelijke zijde kon
men dezer dagen vele ontstellende mani
festen en dringende waarschuwingen lezen
tegen het Bioscoop-gevaar" (natuurlijk met
bijbehoorende voorstellen ter onderdrukking)
en menigeen heeft zich afgevraagd, of hier
dan waarlijk een nieuw sociaal euvel gebo
ren en de wereld zooveel slechter geworden
was. Van te voren leek dit reeds niet zeer
waarschijnlijk en in elk geval kan men
zeggen, dat, als iets de zeden heet te be
derven, dit maar de eenzijdige uitdrukking
is voor een reeds algemeen bedorven
zedetoestand. Maar voor zoodanige rede
neering schijnen kerkelijke hoofden
nauwlijks vatbaar.
Nu zijn bioscoopvertooningen zelden een
schouwspel om aesthetisch te bewonderen.
Wat opgang maakt, schijnt het, is f een
flauwe grap f een soort misgeboorte, uit
werkelijkheid en verbeelding, Drama" ge
noemd en gevende de grove volksromantiek,
die vroeger immers op het tooneel in het
melodrama tot uiting kwam. Wat is hier
dan veranderd en verergerd? De omstandig
heid, dat er zwijgende werkelijkheid schijnt
gephotografeerd ? Maar het melo heeft
daartegen het gesproken woord, als mach
tig middel tot werking, en per slot schijnt
toch in beide vertooningen de geestessfeer
vrijwel dezelfde: een van Goed en Kwaad,
scherp gescheiden, zoodat de toeschouwer
gemakkelijk partij kan kiezen en van zijn
eigen deugd doen blijken. Vór de pauze
is dan de Ondeugd schijnbaar oppermachtig,
maar aan het slot wordt dat, met behulp
der Voorzienigheid, pardoes omgekeerd en
kunnen wij moreel verkwikt weer naar huis
en in het gewone leven gaan, waar de ver
houdingen minder duidelijk liggen en onze
zelfkennis soms te wenschen overlaat.
Zou dat alles nu in" de bioscoop zoo
anders zijn geworden? Leert men daar
thans zonde, boosheid en misdaad minder
elementair en zelfbehagelijk aanschouwen,
en krijgt tegenwoordig de Verdrukte On
schuld op 't einde geen gelijk? Wie dat
lange stuk van die welmeenende heeren
leest, zou 't haast gaan vreezen. Zij spre
ken van sensatie. Maar was het melo niet
sensationeel? En leven ook de detective
feuilletons in de groote couranten, de span
nende verhalen in week- en maandbladen
en de goedkoope spoorweglectuur niet van
het sensationeele ? En waren en zijn de
Fransche en Duitsche kluchten niet steeds
vol echtbreuk en lichtvaardige zinlijkheid?
Ook hier zoekt men tevergeefs naar iets
nieuws en ergers, dat de bioscoop zou
brengen en vindt alleen, dat mér kinderen
en vaker tegenwoordig naar de bios
coopvoorstellingen gaan, dan er vroeger naar
den schouwburg gingen. Dat is zeker niet
goed, omdat kinderen zich niet te vroeg
deugdzaam moeten gevoelen. Maar kinderen
lezen ook meer dan vroeger en staan meer
dan vroeger bloot aan verleiding uit
kappersen vrouwe-ondergoedétalages. Moet daar geen
vereeniging tegen worden opgericht?
Antiwulpsche-wassen-poppenbond", zou men
haar kunnen heeten en zij zal ook onge
twijfeld komen, omdat, waar ook in 't groote
ons klein volk klein moge zijn, gewis niet
in een klein getal vereenigingen voor kleine
doeleinden met groote namen...
Maar dat geflikker van die films is slecht
voor de oogen en dat most niet magge!
F. C.
* * *
De Diamantbewerkers en hun Bond
Er zijn zeker geen arbeiders in Neder
land, die, n door de bijzondere verhoudingen
in de industrie waarin zij hun brood ver
dienen, n door den vakbond waarin zij ge
organiseerd zijn, meer de aandacht van het
lezend publiek verdienen, dan de diamant
bewerkers. Zooals hun bedrijf, hoewel
evenzeer onderworpen aan de economische
wetten als alle andere bedrijven, een unicum
is in de geschiedenis der sociaal-economie,
zoo is ook de actie en de tactiek van den
Algemeenen Nederlandsche
Diamantbewerkersbond een bijzonderheid in de geschie
denis der internationale vakbeweging. Er is
zeer zeker geen industrie aan te wijzen, waar
de golven van bloei en voorspoed gewel
diger en hooger opstuwden de dalen van
verval en kommerlijk bestaan lager peil
bereikten, dan de diamantindustrie; geene
die gevoeliger bleek voor allerlei invloeden
van economischen, financieelen en politieken
aard; en geen nijverheid leverde ons een
vollediger afspiegeling van de
gedaantei verwisselingen der waren-productie; dwerg-,
| klein-, midden-, grootbedrijf en monopolie
j geeft zij ons nog heden te aanschouwen. Een
i groot boekwerk zou geschreven kunnen
i
worden over al de technische, commercieele,
geographische, ja zelfs ethnographische
wisselingen, die de diamantnijverheid
doorloopen heeft. Aan deze wisselende invloeden
zijn de diamantbewerkers als vanzelfsprekend
onderworpen geweest; ook in de laatste 20
jaren. Hoe zij op deze wisselende invloeden
gereageerd hebben, hing natuurlijk ook voor
een groot deel af van het ontwikkelingspeil
waarop de geheele maatschappij, van geval
tot geval bezien, gekomen was.
Hoe de diamantbewerkers zich echter
onder alle omstandigheden gedragen hebben,
is bij gebrek aan historische gegevens niet
na te gaan: van de laatste 20 jaren weten
wij zeer zeker wel het meeste te vertellen.
* * *
In de 16de eeuw werd het diamantvak in
de Zuidelijke Nederlanden uitgeoefend
aan hoevelen het toen brood verschafte, is
niet bekend. Omstreeks 1580 verplaatste
echter deze industrie zich van Antwerpen
naar Amsterdam. Antwerpen, dat, na een
dappere verdediging onder Marnix van
St. Aldegonde, zich moest overgeven aan
Alexander van Parma, zag door deze over
winning der Spanjaarden o.a. haar diamant
nijverheid verdwijnen. Het is zoo goed als
zeker, dat de beoefenaren, voor een deel in
elk geval, naar het noorden trokken. In de
jaren omstreeks 1588 woonde te Amster
dam Peeter Goos, van beroep diamantsnijder,
die volgens het Kerkelijk Huwelijks
Inteekenregister te Amsterdam op 27 Dec. 1589 met
Catelijne van Somergem in het huwelijk
trad. In 1620 werd in Hasselt in Overijsel
diamant geslepen. 1) In de 18de eeuw moet
de diamantnijverheid te Amsterdam reeds
een industrie van beteekenis zijn geweest,
zooals reeds blijkt uit het feit, dat in 1748
de christen diamantbewerkers aan de stede
lijke overheid te Amsterdam het verzoek
richtten om een gilde te mogen vormen. 2)
Dit geschiedde niet met het doel om het
vak te veredelen, maar om zich te ontdoen
van de Joodsche concurrenten. Doordat de
stedelijke overheid alles afwees, kwam er
van deze plannen niets terecht; en het spreekt
van zelf, dat de onbemiddelde Duitsche en
Poolsche Joden, die niet mochten behooren
tot eenig gilde, zich op het vrije diamantvak
wierpen, om in hun onderhoud te voorzien.
Zij dringen binnen eenige jaren het grootste
deel hunner christen vakgenooten er uit en
maakten zoo-doende het bewerken van
diamanten tot een Joodsch monopolie.
Eenigen tijd later brak de Fransche revolutie
uit, die, naast veel goeds, ook dit kwade
bracht, dat het diamantvak, hetwelk ongeveer
aan 3000 menschen brood verschafte, zoo
goed als geheel verdween. In 1815 was het
aantal diamantbewerkers te Amsterdam dan
ook zoo gering, dat eenige voorname juwe
liers ter plaatse zich genoodzaakt zagen,
wilde zij zaken kunnen doen, op hunne
kosten twintig jongelui het diamantbewerken
te laten leeren. Tien christenen en tien joden
kwamen hiervoor in aanmerking.
In 1820 werd door eenige Amsterdamsche
handelaren besloten tot de oprichting van
een fabriek, die in 1822 geopend werd. In
1824 volgde een tweede, in 1828 en 1830
een derde en een vierde en werd het
diamantbewerken van enkel huisindustrie
ook fabrieks-industrie hoewel het aantal
thuiswerkers toch nog vrij aanzienlijk bleef.
In de jaren 1852?1853 verschafte het
vak" aan circa 1300 werklieden een bestaan;
van 1853 tot 1870 scheen het vak" weer
stervende. De Krimoorlog, de oorlogen in
Engelsch-Indië, in Italië, de slavenoorlog in
N. en Z. Amerika, de oorlog in Mexico, de
oorlogen tusschen Pruisen, Denemarken en
Oostenrijk en ten slotte de Fransch-Duitsche
oorlog richtten het vak" weer zoo goed
als geheel ten gronde. Bovendien werd de
toevoer van ruw diamant zoo gering, dat,
al ware er voldoende vraag naar geslepen
diamant geweest, er voor nog geen derde
der werklieden werk was. 3)
Tusschen 1867 en 1870 echter werden de
z.g.n. Kaapsche mijnen ontdekt. Het tekort
aan Braziliaansche diamanten kon worden
aangevuld niet alleen, maar ook was de
grondstof die in Zuid-Afrika werd gevonden
gemakkelijker te bewerken. Bovendien rees
er een ongekende vraag naar geslepen
diamant een vraag die haar oorzaak vond
in den algemeenen opbloei van het industrieele
en commercieele leven in Europa en Amerika.
De z.g.n. Kaapsche Tijd was aangebroken.
In de jaren 1871?1876 waren verdiensten
van ?400 per week regel; naar fabrikaat
werd minder gekeken; als het maar glom,"
zoo zeide men. Het geld werd snel en ge
makkelijk verdiend en zooals het menigeen
vergaat die een gelukje heeft, uit de loterij
trekt, een erfenis krijgt, of zoo iets, en wiens
beenen dan de weelde niet kunnen dragen,
wijl hij nooit de waarde en de beteekenis
van een klein beetje welvaart heeft leeren
kennen, juist omdat het niet door eigen
krachtsinspanning en ijver verkregen werd,
zoo ging het ook den diamantbewerkers uit
den Kaapschen Tijd."
Enkele zeer standvastige en buitengewoon
bedachtzame menschen niet te na gesproken,
vervielen zij in een zwijmel van zorgeloos
heid, in een kinderachtige pronk en praal
zucht, bezondigden zij zich aan een
parvenuachtige verkwisting, zoowel vrouwen als
mannen. De jonge lieden, die bij het vak"
kwamen, werden besmet en aangevreten door
allerlei weelde-vuil. Lichamelijk, zedelijk en
verstandelijk werd menige jonge man voor
goed bedorven.
Het ligt voor de hand, dat de Kaapsche"
diamantbewerker niet in een opzicht alleen
zorgeloos was zijn vak ging mede, en
door zijn toedoen, ten gronde.
De vaders namen hunne zonen er bij om
geld te verdienen; anderen weer namen leer
lingen, om er uit te slaan wat kon. Die
leerlingen echter werden na 1876, toen de
slechte tijd kwam, concurrenten en om de
concurrentie te neutraliseeren, werden weer
nieuwe leerlingen geëxploiteerd. Zoo ont
stond een surplus van werkkrachten; de
diamantbewerkers verrichtten het beulswerk
aan zich zelf, zooals enkele exemplaren dit
een dertigtal jaren later, maar dan in België,
wér anders doen. Snel en gestadig daalden
de loonen. Om werk te houden of te krijgen,
werden de schandelijkste daden verricht.
Flikflooierij jegens de bazen werd een
alledaagsch verschijnsel. Het elkander bebabbelen
en belasteren en het elkaar er uitdraaien op
de kantoren was iets heel gewoons, en wie
daaraan niet verkoos mee te doen, kon ge
woonlijk zijn biezen wel pakken".
Zoo kwam de ondergang, die, hadden de
diamantbewerkers een goede, hechte orga
nisatie gehad en een school doorgemaakt
zooals de leden van den tegenwoordigen
A. N. D. B., zeer zeker te voorkomen ware
geweest. Toen in 1889?90 ten gevolge van
de financieele politiek der de Beers Maat
schappij een groote malaise intrad, stonden
de diamantbewerkers daar volkomen mach
teloos tegenover. Het bleek toen, dat de 500
diamantbewerkers van 1870 waren aange
groeid tot ruim 5000, die in de diepste
ellende verkeerden, in den letterlijken zin des
woords honger en gebrek leden zoo erg
was het met hen gesteld, dat de openbare
liefdadigheid moest worden ingeroepen. In
het laatst van 1890 herstelde de handel zich
wel is waar weer wat, maar het loon bleef
verschrikkelijk laag en even als hunne
Kaapsche voorgangers in excessieven voor
spoed, bleven de diamantbewerkers nu in
excessieven tegenspoed onvatbaar voor het
organisatieleven. Het aanmanend en waar
schuwend woord van eenige ernstige en
nadenkende vakgenooten bleef zonder uit
werking, naar het scheen. Naijver, wantrou
wen en trouweloosheid schenen de deugden
der diamantbewerkers te zijn; domheid,
dwarsheid en onverschilligheid golden ender
hen als bezonken wijsheid.
Het bederf van de voorafgegane 15a 16jaren
had hen zoo aangevreten, de ellende had
hen zoo gedemoraliseerd, dat de groote
massa van hen niets anders wenschte en
wilde, niet anders meer kon willen, dan
voortzeulen in eigen ellende.
In 1888 werd een poging gedaan om de dia
mantbewerkers te organiseeren.De Nederland
sche Diamantbewerkersvereeniging kwam als
zelfstandige organisatie op het tooneel. Deze
vereeniging bereikte, ondanks de slechte
omstandigheden waaronder gewerkt moest
worden, eenig resultaat. Het gelukte haar
de stakende vakgenooten te Hanau te steunen
en wel met gelden die door diamantbewer
kers waren bijeen gebracht. Toen in 1889?90
het vak stil lag, belegde zij vergaderingen
voor de werkeloozen en den toenmaligen lei
ders komt de eer toe, dat zij er in slaagden het
ledental der vereeniging tot 700 op te voeren
en een weekblad: De Diamantbewerker"
te stichten. In 1892 echter was het ledental
weer geslonken tot 30 en kon De Diamant
bewerker" niet meer verschijnen. En toch
was, wat niemand hopen durfde, het grootste
leed spoedig geleden...
J. H. SCHUTTE
(Slot volgt)
1) Zie Dr. Leviticus, Encyclopasdie der
Diamantnijverheid.
2) Uit ongeveer denzelfden tijd zijn er leer
lingcontracten bekend, vonnissen, koopcon
tracten enz.
3) Men leze de zeer interessante brochure
van Henri Polak: De Strijd der Diamant
bewerkers.
llllllllllllllllllliHIMIMIIIIIIIMIMMIIIIIIHIIIIIIMIIIMHIIIIIIIIIIIIIIIIlmlIllt
PAULCLAUDEL, L'Annonce faite a Marie,
mystère en quatre actes et un prologue.
Paris. Nouvelle Revue Franchise.
Dit stuk voor het eerst in Frankrijk bijna
een jaar geleden opgevoerd heeft daar een
buitengewoon succes gehad. Daarna is het
in Frankfurt a/M. vertoond en ook daar
stroomde de bewondering den dichter toe.
Hij was toen nog consul in die stad en hij
werd sedert dien tijd en nog niet lang ge
leden, naar ik meen, naar Hamburg overge
plaatst. Omdat hij den in Duitschland hem
rijkelijk gegeven lof niet versmaadt en zich
slechte, of liever gebrekkige duitsche ver
talingen zijner stukken laat welgevallen,
heeft hij in zijn eigen vaderland, dat zeer
zeker meer exclusief is dan eenig ander
land, eenigszins de onverdeelde goedkeuring
ingeboet. Toch is het aantal zijner bewon
deraars nog groot vooral in Frankrijk, waar
van toch het meest competente oordeel moet
uitgaan, tenzij de een of andere duitsche
criticus genoegzaam zijne bevoegdheid in
zake fransche litteratuur zou hebben be
wezen.