Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
l Maart '14. No. 1914
l
Bij dezen dichter en prozaschrijver is het
inderdaad moeilijk eene uitspraak te doen,
die zich niet onmiddelijk daarop door tegen
strijdige beschouwingen laat verdringen.
Wat toch is het geval? Claudel is fransen
consul-generaal en als dusdanig, zegt men,
stelt hij modellen van rapporten op in een
heel anderen stijl natuurlijk dan zijne dicht
werken. Nu zegt men: waar is nu de ziel
van dezen man ? Ligt zij in zijn ambtenaar
schap? of in zijn dichterschap? moet hij
om zich in zijn dichterschap te verplaatsen
een effort doen of in omgekeerde richting
zijne ziel naar den ambtenaarsstijl verlagen?
Instinctmatig voelt de mensch dat in zeker
opzicht de effort of eigen wil uitdenbooze
is. Een van de twee is dus het onechte, zegt
men, en tot nu toe schijnt zijn natuur nog
niet die vastheid verkregen te hebben,
zoodat de weegschaal voor goed naar het hoogere
is gestegen.
Van den anderen kant zou men kunnen
beweren, dat beiden zeer goed kunnen
samengaan en een mensch twee stijlen kan
hebben, zooals sommigen van zich zelf
hebben gezegd, dat zij twee zielen hebben.
Dit is het hart der questie. Hetgeen nu hierbij
onotrtstootelijk vaststaat, is, dat iemand die
opitwee manieren spreekt, het wantrouwen
bij' een ander opwekt, en daardoor den in
druk, dien hij maakt, vermindert. Onmoge
lijk zou van hem dus een duurzame invloed
kunnen uitgaan. Men zal dan het werk van
zoo iemand geheel buiten den mensch moeten
beschouwen, geheel onafhankelijk van zijne
ziel.
En zoo wordt het een product van
den zuiveren wil. Nu schijnt een dusdanig
product geen eigenlijke levensvatbaarheid
te hebben, maar slechts voor een oogenblik
sensaties te kunnen wekken. En zoo zal men
moeten aannemen, dat een dusdanig schrijver
of dichter niet tot de besten van zijne soort
behoort. De gedachte aan het kunstmatige,
aan het artificiëele, aan het onechte dus, kan
hier niemand van zich afzetten. Al is dan
ook eene van de twee manieren de echte,
de menschheid wil niets tweeslachtigs.
Sainte Beuve is nu eenmaal in de oogen
der nageslachten de criticus, al heeft hij zeer
schoone verzen geschreven, en een mooien
roman. Het nageslacht neemt geen twee
zielen bij een mensch aan. .Of deze
redeneering volkomen op Claudel toepasselijk
is, 'k zou het nog niet durven beslissen.
Daarbij komt dat deze auteur een volkomen
geloovig katholiek schijnt te zijn. Francis
Jammes, zijn vriend en geloofsgenoot, ver
telde nog onlangs in een religieus tijdschrift,
hoe Claudel met een van gelukstralend aan
gezicht de mis diende, waarin Jammes zijne
eerste heilige communie als bekeerling ont
ving. Nu is het zeer moeilijk in iemands
ziel zoo diep af te dalen, dat men van zijn
onwrikbaar geloof volkomen overtuigd kan
zijn. Is de goede wil voor God voldoende?
Wij willen het hopen, want buiten onzen
wil zou ons geloof/ als van kinderen van
den'modernen tijd, een veel minder krachtig
zijn dan dat der middeleeuwen. Het geloof
van heden is een veel lichter en beweeg
lijker overtuiging, zelfs bij de meeste katho
lieken. En toch is alleen het katholicisme in
staat nog een waar geloof te vestigen in
onze dagen.
De inhoud van L'annonce faite a Marie
is in weinige woorden de volgende,
Pierre de Craon een bouwmeester uit den
tijd van Karel VII van Frankrijk heeft Vio
laine de dochter van den groot-boer Anne
Vercors begeerd, haar willen bezitten en is
FEUILLETON
IIIIIIIIIIIIIIIIWIIII IIIIIIMIIIIIMIIIIIiniltHIIIII
EEN MISDADIGER
(Vertellingen uit het Scheerenleven *)
DOOR
AUG. STRINDBERG
Naar een Duitsche vertaling
Het was op 'n kouden dag in Mei. De
vlierstruiken lagen onder de sneeuw. Buiten
leek alles wel in de war, en 't was net alsof
de natuur daarover ontstemd was.
Ook de menschen, die in hun roei- en
zeilbooten bij het schoolgebouw aankwamen,
waar het geding zou worden gehouden,
zagen er somber uit, want een zaak als deze
was een bizonderheid in de streek, waarin
moord tot de uitzonderingen hoorde.
De beklaagde was de gewezen opzichter
der douane, Andreas Ek, die kort geleden
onder zeer opzienbarende omstandigheden
zijn vrouw vermoord had.
De rechter, een jonge assessor, die allerlei
verhalen in z'n hoofd had van vrouwen
onderdrukking en die heelemaal niets wist
van de traditioneele vereering die de mannen
op het platteland voor de vrouwen hebben, als
ze maar trouwen en moeder worden, had de
zaak bij zich zelf allang uitgemaakt en wou
alleen van deze gelegenheid profiteeren, om
eens een precedent te scheppen en natuur
lijk zoo mogelijk een briesje in z'n nieuwe
toga op te vangen, dat hem vooruit zou
helpen.
Maar hij had ook eenige notie opgedaan
van de moderne wijze van procesvoeren in
het buitenland, en omdat dit zijn eerste
moordzaak was, was hij van plan slechts
gloednieuwe, nooit gebezigde middelen te
baat te nemen, om den beklaagde een
volledjge bekentenis te ontlokken en de bewijs
voering absoluut overtuigend te maken.
Tot dat doel had hij de kist met het lijk,
de kleeren van de vermoorde, en haar foto
grafie naar het gerechtshof laten brengen;
de boot, waarin het moordtooneel zich had
afgespeeld, was op het schoolplein gesleept,
en de ketting, waarmee de borstkas inge
slagen was, lag op de groene tafel. Boven
dien . had hij er bij het vooronderzoek nog
een beroemden arts bijgehaald en hem
advies gevraagd over de mogelijke aanwe
zigheid van typische misdadigers-verschijn
selen bij den moordenaar. Hij had volledige
inlichtingen ingewonnen omtrent den dader
zelf, zoowel als zijn afstamming; zoodat,
dit alles in aanmerking genomen, men niet
anders zou verwachten als een^onscientieus
vonnis, gegrond op een helder inzicht in de
zaak. Jammer genoeg was het hem er niet
om te doen de beweegredenen tot de mis
daad op te sporen, maar alleen om een
precedent te scheppen.
* * *
De deuren van de gerechtszaal werden
*) Scheeren heeten de kleine rotseilanden,
waarmee de zee aan de Oostkust van Zweden
bezaaid is.
daarom door God met melaatschheid ge
slagen. Violaine heeft hem weerstand gebo
den, maar hem vergiffenis geschonken en
doordat zij hem tot verzoening een kus gaf
is zij zelve melaatsch geworden. Zij wordt
door,haar vader Anne Vercors uitgehuwelijkt
aan Jacques Hury, een jongen boer, dien zij
bemint en door wien zij bemind wordt. Zij
weigert hem te trouwen, omdat zij melaatsch
is en zegt dat hare ziel onherroepelijk voor
hem blijft. Jacques Hury trouwt nu met hare
zuster Mara, die het valsche element is in
dezen wirwar van menschenhandelingen.
Reeds is Anne Vercors ter pelgrimsreize
naar Jeruzalem vertrokken en men hoort
voorloopig niets van hem.
In de laatste akte komt hij terug. Middeler
wijl is Violaine in een eenzaam bosch als
melaatsche gaan leven. Mara wordt een kind
geboren, dat na eenige jaren sterft en
nu gebeurt het wonderbaarlijke. Zij gelooft
dat Violaine, eene heilige, haar kind uit
den dood kan opwekken en zij gaat met
het kinderlijkje naar het bosch waar zij
Violaine na jarenlange vervreemding terug
ziet. Het is Kerstnacht en het wonder ge
beurt. Het Kind wordt levend, doch heeft
niet meer de zwarte oogen van Mara, maar
de blauwe oogen van Violaine. Daardoor
ontstaat bij de vrouw van Jacques Hury een
gloeiende haat tegen haar zuster en zij tracht
haar te dooden, door haar in een zandkuil
te stooten, maar daaruit wordt zij door Pierre
de Craon gered. Zij sterft echter spoedig
daarna, na hem,de genezing van zijne ziekte
te hebben gebracht.
Het geheel is een boeiend en somber drama,
zich ontwikkelend in korten scherpen dialoog,
die de spanning bij den toeschouwer geen
oogenblik loslaat. Slechts tegen het einde
verslapt die een weinig. Somtijds doet de
toon aan Maeterlinck denken, maar er is
bij Claudel grootere breedheid, al wint
Maeterlinck het meestal in meerpschychische
fijnheid. Men zoeke bij den eersten geen
scherpe ontledingen van karakters, ook ligt
de schoonheid niet zoo zeer in de woorden
maar eerder in de hoog getilde situaties,
zoo hoog getild, dat zij in een wereld van
zuivere poëtische straling zich afspelen, waar
zij doorweven met schoone lyrische
kerkzangen eene bovenrealiteit vertponen. Blank
wordt daar zelfs de donkere misdaad, waar
voor vergiffenis mogelijk is. Het misdrijf en
de expiatie gaan hier samen en reiken elkander
verzoenend de hand. Een hoog gevoeld
christendom straalt uit ieder woord en het
is geen wonder, dat bij de eerste voor
stellingen te Parijs de toeschouwers onder
diepen indruk verklaarden, dat hier werkelijke
schoonheid^ aanwezig was. Niettemin komt
het mij voor, dat voor een werkelijk groot
kunstwerk iets meer wordt gevorderd, dan
deze vluchtige en niet hooger dan gewone
goede romantiek vertegenwoordigende in
drukken. Men wil iets meer dan een indruk,
men wil de indruk tot beeld geformuleerd
in meer vaststaande types, tot soliedere
beeldengroepen verhard en gevestigd. Waar
om is anders een drama noodig ? Een novelle
of verhaal zou beteren dienst doen. Boven
het anecdotische, puur romantische komt dit
drama slechts uit tot op zekere hoogte en
al is hier naar universeele symboliek in
ruime mate gestreefd, zij is niet duurzaam
verwerkelijkt. De verandering der dingen is
hier en daar evenwel aangeduid in sublieme
teekenen en uitingen. Daar b.v. wanneer
Pierre de Craon de melaatsche bouwer van
Kathedralen uitroept: Tant de faites sublimes!
Ne verrai-je jamais celui de ma petite maison
geopend en het publiek stroomde naar bin
nen, onder toezicht van den schout en den
lansman *). De rechter zat in den katheder
en daarvoor zaten aan een tafeltje de grif
fier en de verslaggevers. Links de twaalf
gezworenen en rechts de dorpsgeneesheer,
de dominee en de schout.
Nadat de gezworenen beëedigd waren,
werd de beklaagde binnengeleid.
Het was een kleine, ineengedrongen man
met een zwarte dunne ringbaard; zijn haar was
lang en krulde bij den nek wat naar buiten om,
waardoor het in lokken op de kraag van zijn
jas viel. Het flinke, frissche gezicht paste in
't geheel niet bij haar en baard, zoodat de
man eruit zag, of hij een masker voor had.
Mond, neus, oogen en ooren stonden wel
wat ver uit elkaar, zooals bij weinig ont
wikkelde individuen, maar ze waren geen
van allen opvallend groot of klein. De oogen
lagen diep in hun kassen, als hadden ze
sinds lang opgehouden met om zich heen te
zien, en zich naar binnen gewend, om de
buitenwereld niet te hoeven zien; en boven
de wenkbrauwen hadden zich die karakte
ristieke groeven gevormd, die gewoonlijk
ontstaan bij smartelijke gedachten of bij het
pijnlijk gevoel dat men krijgt, als men zich
inspant om een vreemde taal te verstaan, of
het brabbelen van kinderen, of dingen, die
men tóch niet begrijpen kan. Het voorhoofd
was normaal en in verhouding tot het ge
zicht niet te groot of te klein, en het uiterlijk
verried in geen enkel opzicht een storing in
het menschelijk organisme.
De beklaagde zag noch den rechter, noch
de aanwezigen aan, maar zocht dadelijk
naar een punt aan den muur, waarop hij z'n
oogen kon richten, en na een vluchtig onder
zoek van de wandkaarten, liet hij z'n blik
rusten op een gekleurde plaat met afbeelding
van de menschenrassen.
Zoodra stilte ingetreden was, begon de
rechter met het voorlezen van het eerste
proces-verbaal, opgemaakt door den lansman
en ongeveer van den volgenden inhoud:
Zondag, den Ten Mei, des avonds te acht
uur, kwam de gewezen opzichter der douane,
Andreas Ek, van Brandscheer, aan de
woning van den lansman te Ingarö, vroeg
hem te spreken en meldde zich aan als de
moordenaar van z'n vrouw, onder opgave
van het volgende: De echtgenooten waren
's middags met de roeiboot uitgegaan, om
netten uit te zetten en heilbot te vangen;
daarbij hadden zij oneenigheid gekregen en
't eind was, dat Ek z'n vrouw een stoot
gegeven had, zoodat ze in 't water viel, en
toen ze weer boven kwam, had hij haar op
borst en rug net zoo lang met de ketting
geslagen, tot ze dood was. Daarop had hij,
naar zijn eigen zeggen, het lijk in de boot
getrokken, was toen naar huis geroeid, had
het deerlijk verminkte lichaam naar het
privaat gesleept en het daarin gestopt, maar
niet zonder het lijk, gehavend als het reeds
was, nog verder te hebben toegetakeld."
*) Niet te vertalen; de lansman is hij,
die aan het hoofd van de politie in een district
(Zweedsch = lan) staat.
dans les arbres? Of wanneer Anne Vercors
als' motief van zijn plotseling vertrek naar
het heilige land opgeeft: C'est cela, nous
sommes trop heureux. Et les autres pas
assez. Je suis las d'être heureux. Aangrijpend
ook is het tooneel waar Violaine aan haar
verioofde de bekentenis van hare melaatsch
heid doet, aangrijpend vooral onder het
groene loover in de koninklijke zon, gekleed
als zij is in prachtig bruidstoilet, met goud
laken beslikt met roode en blauwe bloemen,
hare blonde haren gekroond met goud. Ook
de tooneelen met Mara, .de zwarte, (in den
naam ligt reeds de kleur) zijn zuiver ont
wikkeld. Zij is niet absoluut slecht, maar zij
is zooals zij moest wezen naar haar gestel,
aardsch en natuurlijk laag bij den grond in
hare aspiraties. Haar haat voelt zij als het
noodzakelijke reddingsmiddel van haar eigen
persoonlijkheid en zoo in hare gewone, maar
sterke qualiteiten doet zij voor ons de persoon
van hare zuster rijzen tot sublieme hoogte.
Hier zijn bij dit karakter de momenten
van eeuwige schoonheid, die voor onze
luisterende ziel voorbij gaan, voorbij trekken
naar het duurzame van het eindelooze.
Bij hare aanschouwing gebeurt de ver
lossing uit ieder genot en uit iedere pijn en
worden wij opgeheven tot de regionen
eener lichtende rust, waar iedere
zelf-handeling onnoodig, ons geen driften meer
beroeren, maar waar wij alles overlaten aan
een weldoend heelal. Zij is immers een
heilige, die de zonden van hare omgeving
draagt geheel vrijwillig en blijmoedig. Haar
leven is eene voortdurende opstuwing naar
het hoogere en deze onreine naar het lichaam
is van een smettelooze reinheid van geest
en ziel. Als melaatsche verwekt zij geen
oogenblik eenigen afschuw. Zoo zien wij in
aanschouwelijke symbolen den strijd tusschen
geest en materie, en de overwinning van
den eerste op de laatste. Wij voelen ons
klein en bewonderen. Claudel verstaat de
kunst den toeschouwer prachtige historische
momenten te laten zien. Zoo die vooravond
van Kerstmis in een bosch, waar werklieden
een weg aanleggen, waarover de koning
moet passeeren om gekroond te worden in
Rheims. De sneeuw ligt hoog en de lucht
is grijs en laag. De werklieden spreken over
de aanstaande kroning, over Jeanne d'Arc,
over Pierre de Craon en hunne gesprekken
teekenen den toestand van het Frankrijk,
dat op het punt is uit de Engelsche
overheersching bevrijd te worden.
(Slot volgt) FRANS ERENS
The Dancing Figures n
Matthijs Maris
(Ingezonden)
In zijn schrijven aan De Nieuwe Rotter
dammer van 23 Febr. 1.1. zegt Dr. Veth:
Het ingrijpend verschil tusschen de
methode van den heer van Meurs en van
mij is echter hierin gelegen, dat hij eerst
op pikante bijzonderheden uit is en daarna
misschien ook de schilderijen wel bekijkt,
terwijl ik mij veroorloof, eerst in zuivere
overgave een kunstwerk te bezichtigen en
daarna met eenig oordeel des onderscheids
kennis neem van de documenten, welke er
betrekking op mogen hebben".
Dit als gevolgtrekking, welke Dr. Veth
zoo gaarne uit mijne artikelen in De Amster
dammer van 8 en 22 Febr. 1.1. zou zien aan
vaard, gaat niet op, wanneer men nog eens
goed overleest wat ik zeide over het
schilNadat dit alles afgeloepen was, had hij,
ook weer volgens opgave van den beklaagde
zelf, dadelijk de boot genomen om den
lansman op te zoeken en aangifte te doen
van zijn misdrijf.
Bij het onderzoek, dat ter plaatse inge
steld werd, had de lansman de betrouw
baarheid van beklaagdes verklaringen nage
gaan, en daarbij was gebleken, dat de boot
met de echtgenooten op den aangegeven tijd
bij de vischvangst gezien was door de
buren, zoodat de eerlijke bedoeling van den
moordenaar, om zich aan te geven, boven
alle twijfel verheven was, daar het oogen
blik van zijn aankomst bij den lansman wel
zoowat klopte met den tijd, dien hij noodig
had om daar te komen, als werkelijk de
moord gepleegd was op het oogenblik, dat
hij opgaf; en reden om aan te nemen dat
de daad ontdekt was bestond er ook niet,
in welk geval hij de aangifte alleen zou
gedaan hebben, om anderen vór te zijn en
zoodoende een zachter straf te krijgen, zoo
veel te minder, omdat tot nu toe geen
getuige van den moord kon worden gevonden.
Na het voorlezen van het procesverbaal
richtte de rechter zich tot den beklaagde en
stelde hem de gebruikelijke vraag:
Ek, erken je de juistheid van deze ver
klaringen van den lansman?"
Daarop antwoordde de moordenaar kort
en krachtig:
Ja!"
In alle onderdeelen ?" vroeg de rechter
weer. '
In allemaal!" antwoordde Ek.
Nu zegt de wet": vervolgde de rech
ter bekentenissen zijn zoo goed als ge
tuigenissen, wanneer de beklaagde volwassen
is en geen geestesstoornissen vertoont, en uit
vrijen wil de zaak voor het gerecht bekent,
en de bekentenis niet door pijniging,
angstaanjaging of list afgeperst is. Dat Ek niet
krankzinnig is, of tot die categorie van
menschen behoort, van wie de nieuwere
wetenschap aanneemt, dat ze
gepraedestimeerd zijn tot handelingen, die men als
misdaden beschouwt, of die daartoe, op
grond van organische gebreken, gemakke
lijker geraken, blijkt uit het rapport van
den medicus forensisy hetwelk aldus luidt:
De gewezen opzichter der douane,
Andreas Ek, 47 jaar oud, van Brandscheer,
is door mij onderzocht om uit te maken of
hij behoort tot dat wetenschappelijk erkende
laag staande type van menschen, die men
misdadigers of zwakzinnigen noemt, en mijn
diagnose is, dat hij tot genoemde kategorie
niet behoort, aangezien:
Zijn cranium geen enkele asymetrie of
misvorming vertoont, zijn zintuigen normaal
zijn, zoodanig, dat zijn oogen aangedaan
zijn noch door strabismus (scheelheid) noch
door daltonismus (kleurenblindheid) en ook
zijn gehoor, reuk en smaak geen afwijkin
gen vertoonen en alle functies van lichaam
en geest normaal bleken te zijn.'"
Wij moeten dus aannemen, dat Ek den
moord in koelen bloede en met voorbe
dachten rade gepleegd heeft, en waar het
hier geldt een misdrijf aan de echtgenoote
derijtje Het Keukentje", zoo beroemd ge
worden door zijne beschrijving op verzoek
van de firma Frederik Muller & Co. in hun
catalogus van Maart 1912, een stukje van
Thijs Maris"..., waarin hij qualiteiten ziet als
van Rembrandt en dat.... tenslotte gebleken
is geen Thijs Maris te zijn, maar een Jaap
Marisje uit zijn Antwerpschen tijd.
De twee valsche emmetjes op dat paneeltje
hadden voor dr. Veth een enorme suggestie.
In mijn laatste artikel staat toch zeer dui
delijk dat ik, zonder er nog eenige bizon
derheid van te weten, het stukje aandachtig
heb beschouwd, totdat ik den eigenaar er
als mijne meening over kon zeggen, dat het
niet van Thijs kon zijn. En waardoor ver
mocht ik dat anders dan door het
onderscheidings-gevoel, hetzelfde dat de plaats
van een kunstwerk in het oeuvre van den
meester preciseert?
Hoever van een verdrietigen souffranten
oude deze Groote thans nog af is, zal de
tijd eens doen blijken.
Dan zal tegelijkertijd worden gezien over
welke gegevens ik beschik.
Un peu de patience.
W. J. G. VAN MEURS
Haarlem, 24 Febr. 1914
NASCHRIFT. In een brief van den 19den
Febr. 1.1. schrijft THIJS MARIS mij over de
quaestie nog het volgende (het eerste ge
deelte daarvan geldt achtereenvolgens The
Sisters" ook wel Children Reading"
geheeten, oorspronkelijk van den Schotschen
glasschilder Norman Mc. Leod Mc. Dougall,
en The Dancing Figures"; het tweede ge
deelte is aan het adres van personen die
dergelijke stukken geheel onder zijn naam
verhandelen): Als ik hen pomadeer en rouge
op hun koontjes en lippen wrijf, heb ik dan
zijn kinderen gemaakt ? Als een barbier je
hoofd opknapt en verfraait met je haren te
knippen en baard te schrappen, wordt dan
je hoofd het eigendom van den barbier ?
Maar de dealer-ploert moet op zijn donder
hebben van er mijn naam op te plakken.
De tous les mortels (zegt vrind Erasmus)
la classe Ia plus folie est sans contredit
celle des marchands. S'il est quelque chose
de moins honorable que leur profession,
c'est la fac.on dont ils l'exercent. Le
mensonge, Ie parjure, Ie vol, la friponnerie,
l'imposture, ils mettent tout en oeuvre; ce
qui ne les empêche pas de se
croired'illustres personnages, parce qu'ils ont des
anneaux d'or a tous les doigts, etc. etc."
* * *
Ingezonden
Geachte Redacteur!
Mag ik u voor het volgende een kleine
ruimte in uw weekblad vragen?
In den loop van dit jaar verscheen er bij
de uitgevers Van Holkema en Warendorf
een vertaling van Dostojefsky's De gebroe
ders Karamazow". Vertaald door Anna van
Gogh?Kaulbach" staat er zonder meer op het
titelblad.
Mevr. Van Gogh is een schrijfster die
eenige reputatie te verliezen heeft, en daarom
verbaasde het mij, dat zij die nu zoo in de
waagschaal stelde.
Mij voorbereidende voor een bespreking
van dit boek in De Locomotief", bleek mij,
bij een vergelijking van deze vertaling met
den Russischen tekst, dat de bewerking
slechts ongeveer de helft van het oorspron
kelijke besloeg, dat pi.m. 1000 blz. compres telt.
Bij nader onderzoek werd mij duidelijk
begaan, wat als verzwarende omstandigheid
beschouwd wordt, zou het doodvonnis uit
gesproken moeten worden. Maar, zegt de
wet verder in de hierboven aangehaalde
paragrafen; bij misdaden, waarop de dood
straf staat, mag het vonnis niet uitgespro
ken worden in geval van bekentenis tenzij
deze bekentenis door bijomstandigheden
wordt bevestigd. Nu vraag ik: kunnen de
omstandigheden, dat de moordenaar zijn
daad zelf aangegeven heeft, dat hij de mis
daad bekent, dat de lansman bij het onder
zoek het lijk op dezelfde plaats gevonden
heeft, als was aangegeven, kunnen wij deze
omstandigheden als een voldoende bevesti
ging van de bekentenis beschouwen ?"
De rechter had deze vraag als het ware
voor zich zelf opgeworpen, daar behalve
hij zelf en de lansman niemand het woord
gehad had, maar deze zei gewoonlijk niet
veel. En antwoord verwachtte hij dan ook
niet, ofschoon n der gezworenen, die met
de grootste aandacht de behandeling ge
volgd had, het hoofd ophief en den mond
bewoog, alsof hij iets te zeggen had; hij
bedacht zich evenwel blijkbaar en besloot
te wachten.
De dokter had al dien tijd een verbleekte
fotografie van de vermoorde, vol vetvlekken,
tusschen z'n vingers heen en weer ver
schoven en bestudeerd, en zoo nu en dan
had hij een langen blik op den aandachtig
luisterende gezworene geworpen.
Daar staat de geestelijke op, gaat op den
rechter toe en fluistert hem iets in 't oor,
wat deze toeliet, ofschoon het tegen de
gebruiken indruischte; daarop streek de
rechter met de hand over z'n oogen en
vervolgde zijn rede:
De aangehaalde omstandigheden schijnen
wel is waar voor de juistheid van de be
kentenis te pleiten, maar nog eerder zou
n enkele uiting van berouw van de zijde
van den moordenaar een levende getuigenis
opleveren, want heeft men ooit gehoord...."
Hier gaf de gezworene den dokter een
teeken, alsof hem plotseling een licht opging,
en de rechter die dat teeken opving, sprak
nu met nog meer nadruk zijn slotzin uit:
... dat iemand, zelfs wanneer hij in
koelen bloede gemoord heeft, na het plegen
van de daad vrij blijft van een
allernatuurlijkst gevoel van berouw, al zou dat gevoel
dan ook terug te brengen zijn tot een ook
weer zeer natuurlijke vrees voor de gevolgen?
Daarom vraag ik je Ek, op je woord van
eer, een eed is niet noodig: heb je berouw
over je misdaad ?"
De moordenaar antwoordde, zonder z'n
blikken van de ethnografische plaat af te
wenden, zoo beslist mogelijk:
Nee !"
Een gemompel ontstond in de zaal.
Maar" vervolgde de rechter zou
je de zaak niet weer ongedaan willen
maken ?"
Hij bedacht zich geen oogenblik en ant
woordde :
Nee, en als het nog niet gebeurd was,
zou het toch niet lang duren, of het ge
beurde wél."
dat mevrouw Van Gogh een Fransche ver
taling van de Karamazóws" nog eens over
vertaald heeft, en dat haar voorganger op
onverantwoordelijke wijze in het prachtige
boek van Dostojefsky geknoeid heeft.
Ik beschuldig mevr. Van Gogh er van,
dat zij de goê-gemeente in den waan heeft
gebracht een eerste-handsvertaling te leveren,
terwijl zij inderdaad een slechte Fransche
vertaling gebruikt heeft, zonder na te gaan
of er ook andere bestonden van beter ge
halte. Zou zij dit gedaan hebben, dan had
zij kunnen bevinden, dat er zeer goede en
vrij volledige Duitsche vertalingen bestaan,
die minder geweld gepleegd hebben aan
het onvergelijkelijke werk van den grooten
schrijver.
En waar heeft mevr. Van Gogh het slot
van haar vertaling gevonden, dat ik aantrof
noch in het Russisch, noch in de Fransche
en Duitsche vertaling?
Of...?
Semarang, 12 Dec. 1913 Z. STOKVIS
* * *
Geachte Heer Redacteur,
Met dankbaarheid maak ik gebruik van de
mij door u geboden gelegenheid, een woord
van verweer te plaatsen onder het boven
staande, waarin de heer Z. Stokvis mij min
of meer als bedriegster aan de kaak komt
stellen.
Ik ontving indertijd van de
UitgeversMaatschappij Elsevier de opdracht, eene
vertaling te maken van De Broeders
Karamazow" ter plaatsing in het door ge
noemde maatschappij uitgegeven weekblad
De Wereld".
De heer Robbers zond mij daartoe de
Fransche vertaling van Bienstock en Torquet,
met de bijvoeging, dat hij gaarne eene ver
taling had, die zooveel mogelijk het oor
spronkelijke nabij kwam en dat hij daarom
aan eene Russische dame, die alleszins
bevoegd was tot oordeelen, verzocht had
de vertaling te keuren.
Genoemde dame keurde de vertaling goed,
al sprak zij van enkele bekortingen, die er
in waren aangebracht.
Ik handelde dus volkomen ter goeder
trouw, toen ik de opdracht aannam, naar
deze Fransche vertaling de mijne te maken.
Om nog vollediger te zijn, maakte ik ook
gebruik van de Fransche bewerking van
Halpérine - Kaminsky en Morice en streefde
er zóernstig en consciëntieus naar, het
oorspronkelijke zooveel mogelijk te bena
deren.
Wat betreft het niet vermelden op den
titel, dat de vertaling uit 't Fransch ge
schiedde ik geef toe, dat dit een ernstig
verzuim is: Ik had er op moeten aandrin
gen, bij de uitgevers, dat erken ik, doch
geen oogenblik is de gedachte in mij
geweest, het te doen voorkomen, alsof ik
uit het Russisch vertaalde. Ik heb er tegen
over niemand een geheim van gemaakt, dat
ik de Fransche bewerking gebruikte en ik
geloof ook wel, dat dit algemeen bekend is.
En nu ten slotte dat leelijke, hoogst
beleedigende woordje of...?" in het artikeltje
van den heer Stokvis.
Wanneer de heer S. de moeite wil doen,
de vertaling van Halpérine-Kaminsky en
Morice op te «laan, zal hij daar het slot
vinden, dat ik vertaalde.
Is dat slot een mystificatie van de Fransche
bewerkers, dan ben ik daar het slachtoffer
van geweest, doch dat is heel iets anders
dan wat dat insinueerende of...?" van
den heer Stokvis zou doen vermoeden.
iimMMiiimiiinimiiMiMMMiiiMMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiHi
Ek, je bent dus zoogenaamd een ver
stokt misdadiger" onderbrak hem de
rechter eenigszins ongeduldig maar (en
hier knikte de geestelijke goedkeurend)
wij zullen dan eens zien, of ook de aanblik
van het lijk niet in staat is de gevoelens
van recht en onrecht bij je op te wekken,
die in ieders borst sluimeren als hij tenminste
nog niet tot verdierlijking gekomen is."
Hier gaf de rechter den lansman een tee
ken, en deze ging toen, vergezeld door zes
man, naar buiten.
'n Oogenblik ontstond er stilte in de zaal,
gedurende welke de rechter zich fluisterend
met den geestelijke onderhield.
Vlak daarop ging de deur weer open;
de lansman trad binnen en maakte in de
menigte ruim baan voor de zes mannen,
die de kist met het lijk droegen. Deze werd
neergezet vlak voor de bank, waarin de
beklaagde stond onder bewaking van den
gerechtsdienaar.
De deksel werd opgetild en het lijk van
het laken ontdaan; onderwij) verspreidde
zich een afgrijselijke zoete stank door het
lokaal, als van ranzig bakvet met
carbollucht er doorheen. De dokter ging op z'n
teenen staan, en scheen het origineel te
vergelijken met de fotografie, die hij in de
hand hield. De geestelijke plukte zenuw
achtig aan z'n boord en stond op om z'n
toespraak te houden; middelerwijl bleef de
moordenaar halsstarrig in de beschouwing
van de gekleurde plaat verdiept en maakte
de gezworene, die een en al aandacht was,
aanstalten om eenige potlood-notities te
maken.
Andreas Ek" begon de geeste
lijke gij staat bij een lijkbaar en dat
hebt gij u zelf te wijten. Gij ziet hier
het stoffelijk overschot uwer gade, wie gij
eens gezworen hebt haar te beminnen in liëif
en leed. Hoe hebt gij uwen eed gehouden ?
Hebt gij er reeds aan gedacht, dat eens het
uur slaat, waarin gij haar zult weerzien voor
den rechterstoel van den Heer uwen God,
en dat hij u dan vragen zal, hoe gij dien
eed gehouden hebt? Neen, blijkbaar hebt gij
daaraan nog niet gedacht, anders hadt gij
immers de hand niet kunnen opheffen tot
dezen moord. Zie haar aan, en zeg dan ten
aanhoore van deze christelijke vergadering,
dat gij berouw hebt over uw daad, zeg het
met luider stemme en van ganscher harte,
opdat de wreekende hand des Heeren u niet
onvoorbereid moge neervallen!"
De beklaagde zag haar niet aan, boorde
daarentegen met saam geknepen oogleden
zijn blikken nog vaster in den muur.
Zie haar aan" beval de rechter, waarop
de gerechtsdienaar hem dwong zich om te
wenden naar het lijk, zoodat zijn boeien ram
melden; hij wierp 'n verstrooiden blik op de
kist, trok z'n neusvleugels op, alsof de lucht
hem een gevoel van onbehagen gaf en spuwde
toen schijnbaar onwillekeurig op den grond,
misschien ook uit gewoonte en omdat hij
het niet laten kon.
Een gemompel van afgrijzen ging door
het publiek, alsof het getuige was geweest,
van een Hjkschennis, en de rechter moest
l