De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 1 maart pagina 2

1 maart 1914 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. l Maart '14. No. 1914 l Bij dezen dichter en prozaschrijver is het inderdaad moeilijk eene uitspraak te doen, die zich niet onmiddelijk daarop door tegen strijdige beschouwingen laat verdringen. Wat toch is het geval? Claudel is fransen consul-generaal en als dusdanig, zegt men, stelt hij modellen van rapporten op in een heel anderen stijl natuurlijk dan zijne dicht werken. Nu zegt men: waar is nu de ziel van dezen man ? Ligt zij in zijn ambtenaar schap? of in zijn dichterschap? moet hij om zich in zijn dichterschap te verplaatsen een effort doen of in omgekeerde richting zijne ziel naar den ambtenaarsstijl verlagen? Instinctmatig voelt de mensch dat in zeker opzicht de effort of eigen wil uitdenbooze is. Een van de twee is dus het onechte, zegt men, en tot nu toe schijnt zijn natuur nog niet die vastheid verkregen te hebben, zoodat de weegschaal voor goed naar het hoogere is gestegen. Van den anderen kant zou men kunnen beweren, dat beiden zeer goed kunnen samengaan en een mensch twee stijlen kan hebben, zooals sommigen van zich zelf hebben gezegd, dat zij twee zielen hebben. Dit is het hart der questie. Hetgeen nu hierbij onotrtstootelijk vaststaat, is, dat iemand die opitwee manieren spreekt, het wantrouwen bij' een ander opwekt, en daardoor den in druk, dien hij maakt, vermindert. Onmoge lijk zou van hem dus een duurzame invloed kunnen uitgaan. Men zal dan het werk van zoo iemand geheel buiten den mensch moeten beschouwen, geheel onafhankelijk van zijne ziel. En zoo wordt het een product van den zuiveren wil. Nu schijnt een dusdanig product geen eigenlijke levensvatbaarheid te hebben, maar slechts voor een oogenblik sensaties te kunnen wekken. En zoo zal men moeten aannemen, dat een dusdanig schrijver of dichter niet tot de besten van zijne soort behoort. De gedachte aan het kunstmatige, aan het artificiëele, aan het onechte dus, kan hier niemand van zich afzetten. Al is dan ook eene van de twee manieren de echte, de menschheid wil niets tweeslachtigs. Sainte Beuve is nu eenmaal in de oogen der nageslachten de criticus, al heeft hij zeer schoone verzen geschreven, en een mooien roman. Het nageslacht neemt geen twee zielen bij een mensch aan. .Of deze redeneering volkomen op Claudel toepasselijk is, 'k zou het nog niet durven beslissen. Daarbij komt dat deze auteur een volkomen geloovig katholiek schijnt te zijn. Francis Jammes, zijn vriend en geloofsgenoot, ver telde nog onlangs in een religieus tijdschrift, hoe Claudel met een van gelukstralend aan gezicht de mis diende, waarin Jammes zijne eerste heilige communie als bekeerling ont ving. Nu is het zeer moeilijk in iemands ziel zoo diep af te dalen, dat men van zijn onwrikbaar geloof volkomen overtuigd kan zijn. Is de goede wil voor God voldoende? Wij willen het hopen, want buiten onzen wil zou ons geloof/ als van kinderen van den'modernen tijd, een veel minder krachtig zijn dan dat der middeleeuwen. Het geloof van heden is een veel lichter en beweeg lijker overtuiging, zelfs bij de meeste katho lieken. En toch is alleen het katholicisme in staat nog een waar geloof te vestigen in onze dagen. De inhoud van L'annonce faite a Marie is in weinige woorden de volgende, Pierre de Craon een bouwmeester uit den tijd van Karel VII van Frankrijk heeft Vio laine de dochter van den groot-boer Anne Vercors begeerd, haar willen bezitten en is FEUILLETON IIIIIIIIIIIIIIIIWIIII IIIIIIMIIIIIMIIIIIiniltHIIIII EEN MISDADIGER (Vertellingen uit het Scheerenleven *) DOOR AUG. STRINDBERG Naar een Duitsche vertaling Het was op 'n kouden dag in Mei. De vlierstruiken lagen onder de sneeuw. Buiten leek alles wel in de war, en 't was net alsof de natuur daarover ontstemd was. Ook de menschen, die in hun roei- en zeilbooten bij het schoolgebouw aankwamen, waar het geding zou worden gehouden, zagen er somber uit, want een zaak als deze was een bizonderheid in de streek, waarin moord tot de uitzonderingen hoorde. De beklaagde was de gewezen opzichter der douane, Andreas Ek, die kort geleden onder zeer opzienbarende omstandigheden zijn vrouw vermoord had. De rechter, een jonge assessor, die allerlei verhalen in z'n hoofd had van vrouwen onderdrukking en die heelemaal niets wist van de traditioneele vereering die de mannen op het platteland voor de vrouwen hebben, als ze maar trouwen en moeder worden, had de zaak bij zich zelf allang uitgemaakt en wou alleen van deze gelegenheid profiteeren, om eens een precedent te scheppen en natuur lijk zoo mogelijk een briesje in z'n nieuwe toga op te vangen, dat hem vooruit zou helpen. Maar hij had ook eenige notie opgedaan van de moderne wijze van procesvoeren in het buitenland, en omdat dit zijn eerste moordzaak was, was hij van plan slechts gloednieuwe, nooit gebezigde middelen te baat te nemen, om den beklaagde een volledjge bekentenis te ontlokken en de bewijs voering absoluut overtuigend te maken. Tot dat doel had hij de kist met het lijk, de kleeren van de vermoorde, en haar foto grafie naar het gerechtshof laten brengen; de boot, waarin het moordtooneel zich had afgespeeld, was op het schoolplein gesleept, en de ketting, waarmee de borstkas inge slagen was, lag op de groene tafel. Boven dien . had hij er bij het vooronderzoek nog een beroemden arts bijgehaald en hem advies gevraagd over de mogelijke aanwe zigheid van typische misdadigers-verschijn selen bij den moordenaar. Hij had volledige inlichtingen ingewonnen omtrent den dader zelf, zoowel als zijn afstamming; zoodat, dit alles in aanmerking genomen, men niet anders zou verwachten als een^onscientieus vonnis, gegrond op een helder inzicht in de zaak. Jammer genoeg was het hem er niet om te doen de beweegredenen tot de mis daad op te sporen, maar alleen om een precedent te scheppen. * * * De deuren van de gerechtszaal werden *) Scheeren heeten de kleine rotseilanden, waarmee de zee aan de Oostkust van Zweden bezaaid is. daarom door God met melaatschheid ge slagen. Violaine heeft hem weerstand gebo den, maar hem vergiffenis geschonken en doordat zij hem tot verzoening een kus gaf is zij zelve melaatsch geworden. Zij wordt door,haar vader Anne Vercors uitgehuwelijkt aan Jacques Hury, een jongen boer, dien zij bemint en door wien zij bemind wordt. Zij weigert hem te trouwen, omdat zij melaatsch is en zegt dat hare ziel onherroepelijk voor hem blijft. Jacques Hury trouwt nu met hare zuster Mara, die het valsche element is in dezen wirwar van menschenhandelingen. Reeds is Anne Vercors ter pelgrimsreize naar Jeruzalem vertrokken en men hoort voorloopig niets van hem. In de laatste akte komt hij terug. Middeler wijl is Violaine in een eenzaam bosch als melaatsche gaan leven. Mara wordt een kind geboren, dat na eenige jaren sterft en nu gebeurt het wonderbaarlijke. Zij gelooft dat Violaine, eene heilige, haar kind uit den dood kan opwekken en zij gaat met het kinderlijkje naar het bosch waar zij Violaine na jarenlange vervreemding terug ziet. Het is Kerstnacht en het wonder ge beurt. Het Kind wordt levend, doch heeft niet meer de zwarte oogen van Mara, maar de blauwe oogen van Violaine. Daardoor ontstaat bij de vrouw van Jacques Hury een gloeiende haat tegen haar zuster en zij tracht haar te dooden, door haar in een zandkuil te stooten, maar daaruit wordt zij door Pierre de Craon gered. Zij sterft echter spoedig daarna, na hem,de genezing van zijne ziekte te hebben gebracht. Het geheel is een boeiend en somber drama, zich ontwikkelend in korten scherpen dialoog, die de spanning bij den toeschouwer geen oogenblik loslaat. Slechts tegen het einde verslapt die een weinig. Somtijds doet de toon aan Maeterlinck denken, maar er is bij Claudel grootere breedheid, al wint Maeterlinck het meestal in meerpschychische fijnheid. Men zoeke bij den eersten geen scherpe ontledingen van karakters, ook ligt de schoonheid niet zoo zeer in de woorden maar eerder in de hoog getilde situaties, zoo hoog getild, dat zij in een wereld van zuivere poëtische straling zich afspelen, waar zij doorweven met schoone lyrische kerkzangen eene bovenrealiteit vertponen. Blank wordt daar zelfs de donkere misdaad, waar voor vergiffenis mogelijk is. Het misdrijf en de expiatie gaan hier samen en reiken elkander verzoenend de hand. Een hoog gevoeld christendom straalt uit ieder woord en het is geen wonder, dat bij de eerste voor stellingen te Parijs de toeschouwers onder diepen indruk verklaarden, dat hier werkelijke schoonheid^ aanwezig was. Niettemin komt het mij voor, dat voor een werkelijk groot kunstwerk iets meer wordt gevorderd, dan deze vluchtige en niet hooger dan gewone goede romantiek vertegenwoordigende in drukken. Men wil iets meer dan een indruk, men wil de indruk tot beeld geformuleerd in meer vaststaande types, tot soliedere beeldengroepen verhard en gevestigd. Waar om is anders een drama noodig ? Een novelle of verhaal zou beteren dienst doen. Boven het anecdotische, puur romantische komt dit drama slechts uit tot op zekere hoogte en al is hier naar universeele symboliek in ruime mate gestreefd, zij is niet duurzaam verwerkelijkt. De verandering der dingen is hier en daar evenwel aangeduid in sublieme teekenen en uitingen. Daar b.v. wanneer Pierre de Craon de melaatsche bouwer van Kathedralen uitroept: Tant de faites sublimes! Ne verrai-je jamais celui de ma petite maison geopend en het publiek stroomde naar bin nen, onder toezicht van den schout en den lansman *). De rechter zat in den katheder en daarvoor zaten aan een tafeltje de grif fier en de verslaggevers. Links de twaalf gezworenen en rechts de dorpsgeneesheer, de dominee en de schout. Nadat de gezworenen beëedigd waren, werd de beklaagde binnengeleid. Het was een kleine, ineengedrongen man met een zwarte dunne ringbaard; zijn haar was lang en krulde bij den nek wat naar buiten om, waardoor het in lokken op de kraag van zijn jas viel. Het flinke, frissche gezicht paste in 't geheel niet bij haar en baard, zoodat de man eruit zag, of hij een masker voor had. Mond, neus, oogen en ooren stonden wel wat ver uit elkaar, zooals bij weinig ont wikkelde individuen, maar ze waren geen van allen opvallend groot of klein. De oogen lagen diep in hun kassen, als hadden ze sinds lang opgehouden met om zich heen te zien, en zich naar binnen gewend, om de buitenwereld niet te hoeven zien; en boven de wenkbrauwen hadden zich die karakte ristieke groeven gevormd, die gewoonlijk ontstaan bij smartelijke gedachten of bij het pijnlijk gevoel dat men krijgt, als men zich inspant om een vreemde taal te verstaan, of het brabbelen van kinderen, of dingen, die men tóch niet begrijpen kan. Het voorhoofd was normaal en in verhouding tot het ge zicht niet te groot of te klein, en het uiterlijk verried in geen enkel opzicht een storing in het menschelijk organisme. De beklaagde zag noch den rechter, noch de aanwezigen aan, maar zocht dadelijk naar een punt aan den muur, waarop hij z'n oogen kon richten, en na een vluchtig onder zoek van de wandkaarten, liet hij z'n blik rusten op een gekleurde plaat met afbeelding van de menschenrassen. Zoodra stilte ingetreden was, begon de rechter met het voorlezen van het eerste proces-verbaal, opgemaakt door den lansman en ongeveer van den volgenden inhoud: Zondag, den Ten Mei, des avonds te acht uur, kwam de gewezen opzichter der douane, Andreas Ek, van Brandscheer, aan de woning van den lansman te Ingarö, vroeg hem te spreken en meldde zich aan als de moordenaar van z'n vrouw, onder opgave van het volgende: De echtgenooten waren 's middags met de roeiboot uitgegaan, om netten uit te zetten en heilbot te vangen; daarbij hadden zij oneenigheid gekregen en 't eind was, dat Ek z'n vrouw een stoot gegeven had, zoodat ze in 't water viel, en toen ze weer boven kwam, had hij haar op borst en rug net zoo lang met de ketting geslagen, tot ze dood was. Daarop had hij, naar zijn eigen zeggen, het lijk in de boot getrokken, was toen naar huis geroeid, had het deerlijk verminkte lichaam naar het privaat gesleept en het daarin gestopt, maar niet zonder het lijk, gehavend als het reeds was, nog verder te hebben toegetakeld." *) Niet te vertalen; de lansman is hij, die aan het hoofd van de politie in een district (Zweedsch = lan) staat. dans les arbres? Of wanneer Anne Vercors als' motief van zijn plotseling vertrek naar het heilige land opgeeft: C'est cela, nous sommes trop heureux. Et les autres pas assez. Je suis las d'être heureux. Aangrijpend ook is het tooneel waar Violaine aan haar verioofde de bekentenis van hare melaatsch heid doet, aangrijpend vooral onder het groene loover in de koninklijke zon, gekleed als zij is in prachtig bruidstoilet, met goud laken beslikt met roode en blauwe bloemen, hare blonde haren gekroond met goud. Ook de tooneelen met Mara, .de zwarte, (in den naam ligt reeds de kleur) zijn zuiver ont wikkeld. Zij is niet absoluut slecht, maar zij is zooals zij moest wezen naar haar gestel, aardsch en natuurlijk laag bij den grond in hare aspiraties. Haar haat voelt zij als het noodzakelijke reddingsmiddel van haar eigen persoonlijkheid en zoo in hare gewone, maar sterke qualiteiten doet zij voor ons de persoon van hare zuster rijzen tot sublieme hoogte. Hier zijn bij dit karakter de momenten van eeuwige schoonheid, die voor onze luisterende ziel voorbij gaan, voorbij trekken naar het duurzame van het eindelooze. Bij hare aanschouwing gebeurt de ver lossing uit ieder genot en uit iedere pijn en worden wij opgeheven tot de regionen eener lichtende rust, waar iedere zelf-handeling onnoodig, ons geen driften meer beroeren, maar waar wij alles overlaten aan een weldoend heelal. Zij is immers een heilige, die de zonden van hare omgeving draagt geheel vrijwillig en blijmoedig. Haar leven is eene voortdurende opstuwing naar het hoogere en deze onreine naar het lichaam is van een smettelooze reinheid van geest en ziel. Als melaatsche verwekt zij geen oogenblik eenigen afschuw. Zoo zien wij in aanschouwelijke symbolen den strijd tusschen geest en materie, en de overwinning van den eerste op de laatste. Wij voelen ons klein en bewonderen. Claudel verstaat de kunst den toeschouwer prachtige historische momenten te laten zien. Zoo die vooravond van Kerstmis in een bosch, waar werklieden een weg aanleggen, waarover de koning moet passeeren om gekroond te worden in Rheims. De sneeuw ligt hoog en de lucht is grijs en laag. De werklieden spreken over de aanstaande kroning, over Jeanne d'Arc, over Pierre de Craon en hunne gesprekken teekenen den toestand van het Frankrijk, dat op het punt is uit de Engelsche overheersching bevrijd te worden. (Slot volgt) FRANS ERENS The Dancing Figures n Matthijs Maris (Ingezonden) In zijn schrijven aan De Nieuwe Rotter dammer van 23 Febr. 1.1. zegt Dr. Veth: Het ingrijpend verschil tusschen de methode van den heer van Meurs en van mij is echter hierin gelegen, dat hij eerst op pikante bijzonderheden uit is en daarna misschien ook de schilderijen wel bekijkt, terwijl ik mij veroorloof, eerst in zuivere overgave een kunstwerk te bezichtigen en daarna met eenig oordeel des onderscheids kennis neem van de documenten, welke er betrekking op mogen hebben". Dit als gevolgtrekking, welke Dr. Veth zoo gaarne uit mijne artikelen in De Amster dammer van 8 en 22 Febr. 1.1. zou zien aan vaard, gaat niet op, wanneer men nog eens goed overleest wat ik zeide over het schilNadat dit alles afgeloepen was, had hij, ook weer volgens opgave van den beklaagde zelf, dadelijk de boot genomen om den lansman op te zoeken en aangifte te doen van zijn misdrijf. Bij het onderzoek, dat ter plaatse inge steld werd, had de lansman de betrouw baarheid van beklaagdes verklaringen nage gaan, en daarbij was gebleken, dat de boot met de echtgenooten op den aangegeven tijd bij de vischvangst gezien was door de buren, zoodat de eerlijke bedoeling van den moordenaar, om zich aan te geven, boven alle twijfel verheven was, daar het oogen blik van zijn aankomst bij den lansman wel zoowat klopte met den tijd, dien hij noodig had om daar te komen, als werkelijk de moord gepleegd was op het oogenblik, dat hij opgaf; en reden om aan te nemen dat de daad ontdekt was bestond er ook niet, in welk geval hij de aangifte alleen zou gedaan hebben, om anderen vór te zijn en zoodoende een zachter straf te krijgen, zoo veel te minder, omdat tot nu toe geen getuige van den moord kon worden gevonden. Na het voorlezen van het procesverbaal richtte de rechter zich tot den beklaagde en stelde hem de gebruikelijke vraag: Ek, erken je de juistheid van deze ver klaringen van den lansman?" Daarop antwoordde de moordenaar kort en krachtig: Ja!" In alle onderdeelen ?" vroeg de rechter weer. ' In allemaal!" antwoordde Ek. Nu zegt de wet": vervolgde de rech ter bekentenissen zijn zoo goed als ge tuigenissen, wanneer de beklaagde volwassen is en geen geestesstoornissen vertoont, en uit vrijen wil de zaak voor het gerecht bekent, en de bekentenis niet door pijniging, angstaanjaging of list afgeperst is. Dat Ek niet krankzinnig is, of tot die categorie van menschen behoort, van wie de nieuwere wetenschap aanneemt, dat ze gepraedestimeerd zijn tot handelingen, die men als misdaden beschouwt, of die daartoe, op grond van organische gebreken, gemakke lijker geraken, blijkt uit het rapport van den medicus forensisy hetwelk aldus luidt: De gewezen opzichter der douane, Andreas Ek, 47 jaar oud, van Brandscheer, is door mij onderzocht om uit te maken of hij behoort tot dat wetenschappelijk erkende laag staande type van menschen, die men misdadigers of zwakzinnigen noemt, en mijn diagnose is, dat hij tot genoemde kategorie niet behoort, aangezien: Zijn cranium geen enkele asymetrie of misvorming vertoont, zijn zintuigen normaal zijn, zoodanig, dat zijn oogen aangedaan zijn noch door strabismus (scheelheid) noch door daltonismus (kleurenblindheid) en ook zijn gehoor, reuk en smaak geen afwijkin gen vertoonen en alle functies van lichaam en geest normaal bleken te zijn.'" Wij moeten dus aannemen, dat Ek den moord in koelen bloede en met voorbe dachten rade gepleegd heeft, en waar het hier geldt een misdrijf aan de echtgenoote derijtje Het Keukentje", zoo beroemd ge worden door zijne beschrijving op verzoek van de firma Frederik Muller & Co. in hun catalogus van Maart 1912, een stukje van Thijs Maris"..., waarin hij qualiteiten ziet als van Rembrandt en dat.... tenslotte gebleken is geen Thijs Maris te zijn, maar een Jaap Marisje uit zijn Antwerpschen tijd. De twee valsche emmetjes op dat paneeltje hadden voor dr. Veth een enorme suggestie. In mijn laatste artikel staat toch zeer dui delijk dat ik, zonder er nog eenige bizon derheid van te weten, het stukje aandachtig heb beschouwd, totdat ik den eigenaar er als mijne meening over kon zeggen, dat het niet van Thijs kon zijn. En waardoor ver mocht ik dat anders dan door het onderscheidings-gevoel, hetzelfde dat de plaats van een kunstwerk in het oeuvre van den meester preciseert? Hoever van een verdrietigen souffranten oude deze Groote thans nog af is, zal de tijd eens doen blijken. Dan zal tegelijkertijd worden gezien over welke gegevens ik beschik. Un peu de patience. W. J. G. VAN MEURS Haarlem, 24 Febr. 1914 NASCHRIFT. In een brief van den 19den Febr. 1.1. schrijft THIJS MARIS mij over de quaestie nog het volgende (het eerste ge deelte daarvan geldt achtereenvolgens The Sisters" ook wel Children Reading" geheeten, oorspronkelijk van den Schotschen glasschilder Norman Mc. Leod Mc. Dougall, en The Dancing Figures"; het tweede ge deelte is aan het adres van personen die dergelijke stukken geheel onder zijn naam verhandelen): Als ik hen pomadeer en rouge op hun koontjes en lippen wrijf, heb ik dan zijn kinderen gemaakt ? Als een barbier je hoofd opknapt en verfraait met je haren te knippen en baard te schrappen, wordt dan je hoofd het eigendom van den barbier ? Maar de dealer-ploert moet op zijn donder hebben van er mijn naam op te plakken. De tous les mortels (zegt vrind Erasmus) la classe Ia plus folie est sans contredit celle des marchands. S'il est quelque chose de moins honorable que leur profession, c'est la fac.on dont ils l'exercent. Le mensonge, Ie parjure, Ie vol, la friponnerie, l'imposture, ils mettent tout en oeuvre; ce qui ne les empêche pas de se croired'illustres personnages, parce qu'ils ont des anneaux d'or a tous les doigts, etc. etc." * * * Ingezonden Geachte Redacteur! Mag ik u voor het volgende een kleine ruimte in uw weekblad vragen? In den loop van dit jaar verscheen er bij de uitgevers Van Holkema en Warendorf een vertaling van Dostojefsky's De gebroe ders Karamazow". Vertaald door Anna van Gogh?Kaulbach" staat er zonder meer op het titelblad. Mevr. Van Gogh is een schrijfster die eenige reputatie te verliezen heeft, en daarom verbaasde het mij, dat zij die nu zoo in de waagschaal stelde. Mij voorbereidende voor een bespreking van dit boek in De Locomotief", bleek mij, bij een vergelijking van deze vertaling met den Russischen tekst, dat de bewerking slechts ongeveer de helft van het oorspron kelijke besloeg, dat pi.m. 1000 blz. compres telt. Bij nader onderzoek werd mij duidelijk begaan, wat als verzwarende omstandigheid beschouwd wordt, zou het doodvonnis uit gesproken moeten worden. Maar, zegt de wet verder in de hierboven aangehaalde paragrafen; bij misdaden, waarop de dood straf staat, mag het vonnis niet uitgespro ken worden in geval van bekentenis tenzij deze bekentenis door bijomstandigheden wordt bevestigd. Nu vraag ik: kunnen de omstandigheden, dat de moordenaar zijn daad zelf aangegeven heeft, dat hij de mis daad bekent, dat de lansman bij het onder zoek het lijk op dezelfde plaats gevonden heeft, als was aangegeven, kunnen wij deze omstandigheden als een voldoende bevesti ging van de bekentenis beschouwen ?" De rechter had deze vraag als het ware voor zich zelf opgeworpen, daar behalve hij zelf en de lansman niemand het woord gehad had, maar deze zei gewoonlijk niet veel. En antwoord verwachtte hij dan ook niet, ofschoon n der gezworenen, die met de grootste aandacht de behandeling ge volgd had, het hoofd ophief en den mond bewoog, alsof hij iets te zeggen had; hij bedacht zich evenwel blijkbaar en besloot te wachten. De dokter had al dien tijd een verbleekte fotografie van de vermoorde, vol vetvlekken, tusschen z'n vingers heen en weer ver schoven en bestudeerd, en zoo nu en dan had hij een langen blik op den aandachtig luisterende gezworene geworpen. Daar staat de geestelijke op, gaat op den rechter toe en fluistert hem iets in 't oor, wat deze toeliet, ofschoon het tegen de gebruiken indruischte; daarop streek de rechter met de hand over z'n oogen en vervolgde zijn rede: De aangehaalde omstandigheden schijnen wel is waar voor de juistheid van de be kentenis te pleiten, maar nog eerder zou n enkele uiting van berouw van de zijde van den moordenaar een levende getuigenis opleveren, want heeft men ooit gehoord...." Hier gaf de gezworene den dokter een teeken, alsof hem plotseling een licht opging, en de rechter die dat teeken opving, sprak nu met nog meer nadruk zijn slotzin uit: ... dat iemand, zelfs wanneer hij in koelen bloede gemoord heeft, na het plegen van de daad vrij blijft van een allernatuurlijkst gevoel van berouw, al zou dat gevoel dan ook terug te brengen zijn tot een ook weer zeer natuurlijke vrees voor de gevolgen? Daarom vraag ik je Ek, op je woord van eer, een eed is niet noodig: heb je berouw over je misdaad ?" De moordenaar antwoordde, zonder z'n blikken van de ethnografische plaat af te wenden, zoo beslist mogelijk: Nee !" Een gemompel ontstond in de zaal. Maar" vervolgde de rechter zou je de zaak niet weer ongedaan willen maken ?" Hij bedacht zich geen oogenblik en ant woordde : Nee, en als het nog niet gebeurd was, zou het toch niet lang duren, of het ge beurde wél." dat mevrouw Van Gogh een Fransche ver taling van de Karamazóws" nog eens over vertaald heeft, en dat haar voorganger op onverantwoordelijke wijze in het prachtige boek van Dostojefsky geknoeid heeft. Ik beschuldig mevr. Van Gogh er van, dat zij de goê-gemeente in den waan heeft gebracht een eerste-handsvertaling te leveren, terwijl zij inderdaad een slechte Fransche vertaling gebruikt heeft, zonder na te gaan of er ook andere bestonden van beter ge halte. Zou zij dit gedaan hebben, dan had zij kunnen bevinden, dat er zeer goede en vrij volledige Duitsche vertalingen bestaan, die minder geweld gepleegd hebben aan het onvergelijkelijke werk van den grooten schrijver. En waar heeft mevr. Van Gogh het slot van haar vertaling gevonden, dat ik aantrof noch in het Russisch, noch in de Fransche en Duitsche vertaling? Of...? Semarang, 12 Dec. 1913 Z. STOKVIS * * * Geachte Heer Redacteur, Met dankbaarheid maak ik gebruik van de mij door u geboden gelegenheid, een woord van verweer te plaatsen onder het boven staande, waarin de heer Z. Stokvis mij min of meer als bedriegster aan de kaak komt stellen. Ik ontving indertijd van de UitgeversMaatschappij Elsevier de opdracht, eene vertaling te maken van De Broeders Karamazow" ter plaatsing in het door ge noemde maatschappij uitgegeven weekblad De Wereld". De heer Robbers zond mij daartoe de Fransche vertaling van Bienstock en Torquet, met de bijvoeging, dat hij gaarne eene ver taling had, die zooveel mogelijk het oor spronkelijke nabij kwam en dat hij daarom aan eene Russische dame, die alleszins bevoegd was tot oordeelen, verzocht had de vertaling te keuren. Genoemde dame keurde de vertaling goed, al sprak zij van enkele bekortingen, die er in waren aangebracht. Ik handelde dus volkomen ter goeder trouw, toen ik de opdracht aannam, naar deze Fransche vertaling de mijne te maken. Om nog vollediger te zijn, maakte ik ook gebruik van de Fransche bewerking van Halpérine - Kaminsky en Morice en streefde er zóernstig en consciëntieus naar, het oorspronkelijke zooveel mogelijk te bena deren. Wat betreft het niet vermelden op den titel, dat de vertaling uit 't Fransch ge schiedde ik geef toe, dat dit een ernstig verzuim is: Ik had er op moeten aandrin gen, bij de uitgevers, dat erken ik, doch geen oogenblik is de gedachte in mij geweest, het te doen voorkomen, alsof ik uit het Russisch vertaalde. Ik heb er tegen over niemand een geheim van gemaakt, dat ik de Fransche bewerking gebruikte en ik geloof ook wel, dat dit algemeen bekend is. En nu ten slotte dat leelijke, hoogst beleedigende woordje of...?" in het artikeltje van den heer Stokvis. Wanneer de heer S. de moeite wil doen, de vertaling van Halpérine-Kaminsky en Morice op te «laan, zal hij daar het slot vinden, dat ik vertaalde. Is dat slot een mystificatie van de Fransche bewerkers, dan ben ik daar het slachtoffer van geweest, doch dat is heel iets anders dan wat dat insinueerende of...?" van den heer Stokvis zou doen vermoeden. iimMMiiimiiinimiiMiMMMiiiMMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiHi Ek, je bent dus zoogenaamd een ver stokt misdadiger" onderbrak hem de rechter eenigszins ongeduldig maar (en hier knikte de geestelijke goedkeurend) wij zullen dan eens zien, of ook de aanblik van het lijk niet in staat is de gevoelens van recht en onrecht bij je op te wekken, die in ieders borst sluimeren als hij tenminste nog niet tot verdierlijking gekomen is." Hier gaf de rechter den lansman een tee ken, en deze ging toen, vergezeld door zes man, naar buiten. 'n Oogenblik ontstond er stilte in de zaal, gedurende welke de rechter zich fluisterend met den geestelijke onderhield. Vlak daarop ging de deur weer open; de lansman trad binnen en maakte in de menigte ruim baan voor de zes mannen, die de kist met het lijk droegen. Deze werd neergezet vlak voor de bank, waarin de beklaagde stond onder bewaking van den gerechtsdienaar. De deksel werd opgetild en het lijk van het laken ontdaan; onderwij) verspreidde zich een afgrijselijke zoete stank door het lokaal, als van ranzig bakvet met carbollucht er doorheen. De dokter ging op z'n teenen staan, en scheen het origineel te vergelijken met de fotografie, die hij in de hand hield. De geestelijke plukte zenuw achtig aan z'n boord en stond op om z'n toespraak te houden; middelerwijl bleef de moordenaar halsstarrig in de beschouwing van de gekleurde plaat verdiept en maakte de gezworene, die een en al aandacht was, aanstalten om eenige potlood-notities te maken. Andreas Ek" begon de geeste lijke gij staat bij een lijkbaar en dat hebt gij u zelf te wijten. Gij ziet hier het stoffelijk overschot uwer gade, wie gij eens gezworen hebt haar te beminnen in liëif en leed. Hoe hebt gij uwen eed gehouden ? Hebt gij er reeds aan gedacht, dat eens het uur slaat, waarin gij haar zult weerzien voor den rechterstoel van den Heer uwen God, en dat hij u dan vragen zal, hoe gij dien eed gehouden hebt? Neen, blijkbaar hebt gij daaraan nog niet gedacht, anders hadt gij immers de hand niet kunnen opheffen tot dezen moord. Zie haar aan, en zeg dan ten aanhoore van deze christelijke vergadering, dat gij berouw hebt over uw daad, zeg het met luider stemme en van ganscher harte, opdat de wreekende hand des Heeren u niet onvoorbereid moge neervallen!" De beklaagde zag haar niet aan, boorde daarentegen met saam geknepen oogleden zijn blikken nog vaster in den muur. Zie haar aan" beval de rechter, waarop de gerechtsdienaar hem dwong zich om te wenden naar het lijk, zoodat zijn boeien ram melden; hij wierp 'n verstrooiden blik op de kist, trok z'n neusvleugels op, alsof de lucht hem een gevoel van onbehagen gaf en spuwde toen schijnbaar onwillekeurig op den grond, misschien ook uit gewoonte en omdat hij het niet laten kon. Een gemompel van afgrijzen ging door het publiek, alsof het getuige was geweest, van een Hjkschennis, en de rechter moest l

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl