De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 8 maart pagina 1

8 maart 1914 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

Zondag 8 Maart DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND) ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING Abonnement per 3 maanden / 1.65 Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail , 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar 0.125 UITGEVERS: VAN HOLKEMA 6 WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Advertentiën van l?5 regels ? 1.25, elke regel meer . . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel Reclames, per regel ?0.25 .0.30 .0.40 INHOUD Blz.l: Bevolkingsaanwas. Kroniek: Over de Kronieken. J. H. Schutte: De Diamantbewerkers, II. Frans Erens over Claudel, II. 2: Feuilleton naar Charles Reade. Honoréde la Baignoire over O, die Poes en Monna Vanna. Ingez. . H. M. Beekman contra L. H. Grondijs. 5: Tutti Frutti door N. Mansfeldt-de W. H. Parabel van Upton Sinclair. Mr. E. de Grave contra Martina G Kramers. Allegra. E. HéimansrZonnediertjes en Straaldiert jes. 6: Alb, Plasschaert over Toorop. W. Steenhoff over Bosboom. Matthijs Vermeulen over Debussy. 7: Leipziger Messe. Amundsen. Michel Angelo en Julius II, uit Gobineau's La Renaissance. Dr. P. van Olst: Photographische sterrekaart. Charivarius: Ik lees geen liberale Bladen" (Van den Biesen). 8: Charivari. 9: Fin. Kroniek door v. d. M. 10: Komen en gaan door v. d. S. Oplossing Driehoek-Puzzle. Damspel door J. de Haas. 11: Schaakspel door R. Loman. Teekening Joh. Braakensiek:(iMexico en Ver. Staten. **=*»"?.*-< Bijvoegsel 'door Johan [Braakensiek: Frankrijk en fcde a.s. algemeene Jverkiezingen. BEVOLKINGSAANWAS In de N. R. Ct. vonden wij dezer dagen een paar tabellen, door dit blad ontleend aan het Tijdschrift van het Beiersche Bureau voor Statistiek: tabellen, die in cijfers een overzicht geven van vrucht baarheid en sterfte in de verschillende Europeesche staten volgens de officieele gegevens van 't jaar 1910. Volgens het Beiersche Bureau kwamen dan op 1000 inwoners in 1910 het vol gend aantal levend geborenen: Rusland 43.9 Bulgarije 42. Roemenie 39.2 Servië 38.5 Oostenrijk 32.6 Hongarije 35.7 Italië 33.3 Spanje 33.1 Portugal 32.3 Duitschland 29.8 Nederland 28.6 Denemarken 27.5 Noorwegen 26 l Zweden 24.7 Engeland 25. Zwitserland 25. België 23.6 Frankrijk 19.6 Tegenover deze geboortegetallen staan de volgende sterftecijfers voor 1910 op 1000 inwoners: Rusland 28.9 Roemenië 24.8 Bulgarije 23.5 Servië 22.1 Hongarije 23.6 Oostenrijk 23.1 Spanje 23.3 Portugal 19.8 Frankrijk 17.8 Duitschland 16.2 België 15.2 Zwitserland 15.1 Engeland 14. Zweden 14. Nederland 13.6 Noorwegen 13.5 Denemarken 12.9 Trekt men het sterftecijfer van het geboortegetal af, dan krijgt men het geboorteoverschot, dus het na tuurlijke bevolkingsaccres voor 1910 op 1000 inwoners. Het bedroeg voor de verschillende landen: Bulgarije 18.5 Servië 16.4 Nederland 15. Rusland 15. Denemarken 14.6 Roemenië 14.4 Duitschland 13.6 Portugal 12.7 Noorwegen 12.6 Hongarije 12.1 Oostenrijk 11.3 Engeland 11. Zweden 10.7 Zwitserland 7.9 Spanje 9.8 België 8.6 Frankrijk 1.8 Bij deze, door het Beiersch Bureau geconstateerde geboorte-o verschot ten ontwaart men alvast een wisselend succes voor de wedijverende methodes voor vermeerdering der bevolking. Men ziet de onbeschaafde methode, die in den wilde weg duizende menschenlevens ontstaan doet en ze bij duizende, als haringkuit in de golven, veronachtzaamt, n de beschaafdere methode indien van zoo iets sprake mag zijn die minder wezens in het leven roept doch aan de levenden beter aandacht schenkt. Een volk als het Russische dat 43 geboorten telt per duizend inwoners tegen 28 sterfgevallen, komt, als het batig saldo moet worden opgemaakt, beneden Nederland te staan met zijn 28 geboorten maar zijn slechts 13 sterfgevallen. Doch Servië, met zijn achterlijkheid in hygiëne en zijn hoog sterftecijfer, vertoont toch weer, dank zij de vruchtbaarheid zijner bevolking, een grooter accres dan Nederland heeft; Rusland een grooter dan het in zuige lingen- en zieken-zorg aan de spits staande Denemarken. Zie echter hoe Hongarije en Oostenrijk, met hunne ge boorten van om en om 36 per duizend, minder vooruitgaan dan Noorwegen, dat er slechts 26 noteert, doch op de tabel der sterften een gunstig figuur maakt. Het zou kunnen lijken of de Europeesche staten wedijverden volgens twee even bedenkelijke vermeerderings-systemen, in dien men er niet zeker van was, dat deze dingen minder in de decreten der indivi duen en der staten liggen dan in het instinctieve leven" der massa's en in de omstandigheden, die dit leven beheerschen. Ingrijpen, decreteeren, dwingen, zelfs in een materie als deze, is nochtans niet vreemd aan den wensch der over heden, geestelijke en militaire, die bij steeds geringer bevolkingsaccres in een onbestemden angst gaan verkeeren. Duitsch land, dat in 1910 nog vrij gunstig stond op de kleine kinderen-balans, maar sedert sterk achteruitging, kreeg om deze reden reeds bisschoppenmandementen tot waarschuwing te hooren en ziet een wets ontwerp tegen den handel in malthusiaansche middelen in voorbereiding. Aan vermindering van godsvrucht en kerkbe zoek wordt daar door de kerkelijken na tuurlijk weer geweten, wat niet in de eerste plaats aan kerkelijkheid of onkerkelijk heid liggen kan, en met wetten denkt men daar weer te handhaven wat aan wettelijken invloed niet juist zijn ont staan dankt! Heeft niet onlangs een studie over de buitengewoon groote criminaliteit in de zuidelijke (zeer kerksche) provincies van ons vaderland de Nederlandsche katholieken dankbaar ge stemd, voorzoover er in werd geconclu deerd, dat deze meerdere criminaliteit niet op rekening mocht worden geschre ven van den godsdienst, doch moest worden geweten aan sociale omstandig heden. ... Als dit zoo is, als dan de kerkelijken (in het nauw gedreven) gaan erkennen, dat sociale omstandigheden door geen kerk in eenigszins belang rijke mate worden beïnvloed, zal men er toch toe moeten komen aan mande menten den invloed te ontzeggen de bevolkingsaanwas van Duitschland en andere landen te verbeteren en zal men moeten aannemen, dat het middel,! door Nederland aangegrepen, n.l. de betere hygiëne, de verspreiding van medische hulp en kennis tot over de kleinste dorpen, duizend maal probater is voor de instandhouding van een natie en voor den bevolkingsaanwas dan de Pruisische wetsontwerpen-in-wording en de preeken van goedmeenende leeraren. Voor militaire droomers, voor nationa listen en ras-verwoedelingen moet het een zware tijd zijn. De Beiersche statis tiek geeft behalve de hierboven afge drukte tabellen een overzicht van het over heel Europa gestadig afnemend geboorteaccres (sedert de helft der vorige eeuw), en wij kunnen ons de radeloos heid voorstellen der strategen in het Berlijnsch oorlogsdepartement, die, met die cijfers vór zich, de gehoopte wereld hegemonie minder dicht nabij, misschien onbereikbaar achten. Voor hen die hopen, dat weldra het oogenblik nadere, waarop een fede reering en ontmilitariseering van mogend heden aan deze mogendheden nuttiger blijken zal dan de wedstrijd in leger vermeerdering die nu plaats heeft, voor hen die op zóiets hopen, ligt in deze deceptie der militaire menschenkweekers toch weer een stille troost. Vijftig jaar terug waren gezinnen van vijftien en twintig kinderen in Nederland geen zeldzaamheid. Den meesten onzer lijkt dit thans, zoo luttel jaren daarna, met respect gezegd, een konijnenverleden. Men is nu gewoon aan aantallen tusschen vier en tien ---- Weldra gaat het hier wellicht nóg Franscher toe, en wie weet hoe het dan wordt! Het is mogelijk, dat al die nieuwigheden niet wenschelijk zijn voor een sterk nationaal bestaan, maar zijn wij slechter en minder schoon volk in de oogen van latere geslachten dan onze veel-teelende vaderen van 't jaar 1810 en 1830 en dan de Serviërs, Bul garen en andere Oostersche onontwikkelden van nu ? En van uit dien hoek mag men de de zaken toch k zien. Si KRONIEK TOT RECHT VERSTAND DER KRONIEKEN Tot ons leedwezen, en ook een weinig tot onze beschaming, moesten wij ervaren, dat er lieden zijn, harteloos en cynisch genoeg om te durven twijfelen aan het oprecht gemeende van al wat in deze kronieken wordt uitgedrukt. En gedrukt. Zoo worden wij dan wel genoodzaakt het hier nog eens uitdrukkelijk (en drukkelijk) te verklaren: Wij meenen al wat wij hier zeggen, al zeggen wij niet al wat wij meenen, bijzonder lijk niet het tegendeel van hetgeen wij zeggen, en dat wij ook meenen. Vaak, niet altijd. Want wij weten vaak niet wat wij meenen, al meenen wij altijd niet te weten, wat anderen zoo stellig meenen te weten. Zulks is nu eenmaal niet anders en hangt samen met een organisch gebrek in onze hersenschors, dat in de wandeling ijdelheid wordt geheeteH. tengevolge waarvan onze gedachten voortdurend kijken in den spiegel (onzer ziel?), waar zij onvermijdelijk hun tegenbeeld gewaarworden. Daar echter een dergelijk inferieur procédéjbeschamend is voor onzen trots, zoo plegen wij het geheim te houden en altijd slechts de helft te open baren van hetgeen wij denken. Het is dan ook niet dan noodgedrongen, dat wij deze onthulling doen, teneinde den bona-fide lezer een sleutel te verschaffen tot het recht begrip dezer chronische afwijkingen van het richtige en dus normale. Vul immer de andere helft aan, zoo luidt de formule, en gij hebt het Geheel ... der Waarheid. Nu is misschien de vulgariseering van het redactioneel geheim dezer Kroniek daarom minder hachelijk, wijl het ook eenigszins het geheim van het geheele blad is, alwaar het dan vaak in polemischen vorm, onder den zinspreuk hoor en wederhoor", tot uiting komt. Niet altijd met succes, dient er bijge voegd, aangezien het gros der menschen uit slecht-hoorenden bestaat. Wij onthullen hier dan ook feitelijk niets, dat niet iedereen reeds van tevoren kon weten, doch niemand weten wil, dewijl men zonder vaste ideale goederen niet schijnt te kunnen leven. Ongetwijfeld zijn er enkele ideale zaken, waaromtrent twijfel is buitengesloten. Het Heilige zal altijd heilig, het Goede altijd goed en het Misdadige altijd misdadig zijn, God lof! De moeilijkheid begint eerst bij de bij zondere gevallen en dat wordt niet altijd voldoende beseft. Daarom heeft een wijze redactie deze rubriek van het chronisch fragmentarische ingesteld, als een Beeld des Levens en wijders opdat een Begenadigde Heer van middelbaren leeftijd, P. G., scribent van Vak enVocatie, den argloozen voorbijganger beleefdelijk at tent zou maken op het groot moeras van onzekerheid, dat diens onvaste oogenblikkelijke werkelijkheid van het ideaal der eeuwige vastheid gevaarlijk scheidt. En de niet on vermoede ervaring bij deze werkzaamheid is, dat de voorbijganger geregeld boos wordt, als iemand die liever niet weten wil en zijn eigen lichtzinnigen gang gaan. Maar is daarmede onze arbeid veroordeeld ? Is het niet integendeel onze heilige plicht op den ingeslagen weg voort te gaan en de gewetens te wekken tot het besef hunner dwazen hoogmoed, die maar al te vaak de helft der wereld verdoemt? Opdat de wereld heel blijve, zijn wij dan ook, nu en voortaan, voor de andere helft. F. C * * # De Diamantbewerkers en hun Bond (Slot) Naast de zeer lage loonen en lange werk dagen moesten de diamantbewerkers zich allerlei andere uitzuigerijen laten welgevallen. De verdiensten van de roosjesslijpers vari eerden tusschen de ? 5 en ? 12 per week, de z.g.n. chipsslijpers verdienden ?7 a ? 10 en zelden meer dan/12; in de gewone goederen werd zelden meei1 dan ?18 verdiend. Een andere soort van uitknijperij, die den reeds zoo langen arbeidsdag heelemaal tot een helsche straf maakte, was het eigenmolenstelsel, dat de heeren werkgevers uit die dagen steeds meer in toepassing brachten. Dit kwam hier pp neer: Naast heel wat krotten van fabrieken, waar lucht en zelfs licht alles te wenschen overliet, waar onge dierte het den arbeiders lastig maakte, waar alles kleefde van viezigheid en vettigheid, waar soms geen zonnestraaltje doordrong, waar geen sprake was van ventilatie f waar de verkoudheid de menschen in het lijf gegooid werd, waren er ook ettelijke be hoorlijke fabrieken, met voldoende frissche lucht en ruimte van beweging. De werk gevers nu huurden z.g.n. molens en bloc" tegen 40 cent per molen en per dag en gaven slechts dien slijpers werk die op de door hen gehuurde krotten wilden zitten tegen ?0.75 soms ? 1.?per dag. En in die veelte duur betaalde krotten moesten die arme drommels 12 uren per dag, etenstijd niet inbegrepen, zitten te zwoegen aan allerlei slechte grond stof voor loonen als boven genoemd. Veelal werd 's avonds, dikwijls 's nachts doorge werkt. Jonge, krachtige kerels konden som wijlen, nadat het werk geëindigd was, niet van hunne banken opstaan van de pijn in den rug en tusschen de schouderbladen. Ook op de specie, die de diamantslijper bij het slijpen van de facetten noodig heeft, en welke boort genoemd wordt, werden de arbeiders openlijk bestolen. Zij moesten deze boort van hun juwelier betrekken tegen/3.50 per karaat hoewel de marktprijzen tusschen ? 1.50 en ?2.?schommelden. Een zeker percentage werd door menigen werkgever van het te ontvangen loonbedrag afgehouden en de gedwongen winkelnering behoorde lang niet tot de zeldzaamheden. In n woord : erger kon het niet. *) In den zomer nu van 1894 had te Ant werpen een Internationaal Congres van dia mantbewerkers plaats, waar besluiten werden genomen omtrent loontarief, arbeidsduur en leerlingstelsel. Intusschen waren in denzelf den zomer eenige vereenigingen gesticht, t.w. de vereeniging van Brillantslijpersknechten, Brillantverstellers en Brillantsnijders; het organisatieleven begon wat op te fleuren. In het najaar werd druk gewerkt, maar meer verdiend werd er volstrekt niet; de toestand werd zoo, dat zelfs hier en daar de werklieden gedaan kregen; totdat ein delijk een heel personeel in staking ging, daarin onmiddellijk gevolgd door ettelijke andere personeelen. Binnen vier en twintig uren hadden ongeveer duizend der slechtstbezoldigde slijpers, de z.g.n. chipsslijpers, het werk neergelegd. Een commissie werd in derhaast benoemd, die onderhandelen zou met de patroons. Deze laatsten echter wezen alle eischen, hoe bescheiden en schuchter deze ook waren, af, met het gevolg, dat de stakers een beroep deden op hun overige vakgenooten en de algemeene werkstaking geproclameerd werd. Voor het eerst staakten alle diamantbewer kers en 7 November van het jaar 1894 stond de Amsterdamsche diamantindustrie geheel stil. In den nacht van 7 op 8 November werd door de bestuurders der toen bestaande vereenigingen, onder leiding van het bestuur der Nederlandsche Diamantbewerkersvereeniging.een minimum-loontarief vastgesteld. Na vier dagen was de zege op de door vrees bevangen patroons bevochten. Onthutst door het nooit-verwachte optreden hunner werklieden, bevreesd voor hoogere eischen gesteld te worden bij een eventueele wei gering en belust op de winst, die de periode van groote levendigheid in den handel hun beloofde, gaven zij op alle punten toe. De bedongen loonsverhoogingen beliepen 20 pCt tot 25 pCt. De algemeent: toestand en het organisatorisch verleden der diamant bewerkers in aanmerking genomen, was dit een overwinning, waarvan de sterkste opti mist tot voor eenige weken niet had durven droomen. De toenmalige leiders echter be grepen volkomen, dat elke loonsverhooging weer te niet gedaan zou worden, indien deze gebeurtenissen niet bekrachtigd werden door een daad. En deze daad moestzijn:hetstichten van een op reëele grondslagen berustenden vakbond; kwam men tot deze daad niet, en daarvan was een stel kloeke mannen door drongen, dan was alle moeite te vergeefs geweest.dan zou de oudetoestand weerterugkeeren, de oplaaiende solidariteit weer gebluscht worden, misschien wel voor jaren en jaren, en weer zou een arbeidersgroep van circa 7000 a 8000 menschen voortleven in kommer en ellende, en in zedelijke minderwaardigheid. Deze mannen bleken geen ndagsvliegen te zijn, en zij smeedden het ijzer toen het heet was. Met veldheersblik overzagen zij het terrein van den strijd, met tact en be zieling wisten zij de eenheid van allediamantbewerkers te bepleiten en hun vakgenooten een van de grootste overwinningen op zich zelf te doen behalen. Onder leiding van het kleine groepje van dezelfde mannen, die sedert jaren hunne vakgenooten trachtten op te heffen, mocht het gelukken den A. N. D. B. te stichten. Dit voor de diamantbewerkers in het bij zonder, en voor de arbeidersklasse in het algemeen zoo heugelijke feit, vond plaats op den 16den November 1894. Henri Polak werd tot voorzitter en Herman Kuijper tot secretaris gekozen. Toen deze Bond twee en twintig maanden bestond, was hij de best georganiseerde vakvereeniging in ons land, waren de loonen verhoogd met ? 10.?a ? 12.?per week, was de arbeidstijd van 12 en meer uren per dag tot een maximum arbeidsdag van 10 uren teruggebracht; in den loop der jaren werd eerst de 9-uren dag en daarna de 8-uren dag verkregen en mocht het den Bond gelukken zijn leden op te heffen uit de zee van stoffelijke, verstandelijke en ze delijke ellende. Over de groote momenten van strijd zullen wij in een volgend artikel nog een en ander zeggen, alleen zij hier tot slot nog even gewezen - op een hier merkwaardig en wel dadig verschijnsel. In tegenstelling met den Kaapschen Tijd" hebben de twee drukke perioden, van 1904 1907 en van 1908?1911, het tegenwoordige geslacht van diamantbewerkers noch zedelijk noch verstandelijk veel nadeel berokkend. De groote massa van hen heeft zich aan een behoorlijk levenspeil gewend, van brooddronkenheid was maar bij slechts zeer, zeer enkelen sprake. Die groote massa heeft zich beter gevoed, beter gekleed, en is wat beter gaan wonen. Zoo goed als allen heb ben hun kinderen wat beter onderwijs laten geven. Hunne genietingen waren gewoonlijk van de beste, 's Zomers maakten zij reizen om van het natuurschoon te genieten en het buitenland te leeren kennen, 's winters bezochten zij mooie concertuitvoeringen en opera's, en werden zij schouwburgbezoekers, die niet aan de slechtste concerten de voor keur gaven ; zij bezochten tentoonstellingen, bemoeiden zich met de arbeidersbeweging en de politiek; zij voelden zich de laatste 20 jaren meer en meer burgers van het land hunner inwoning, wilden de lusten hiervan dragen en op de rechten wilde zij aanspraak maken. De tegenwoordige diamantbewerker heeft bovendien in en door den strijd zijn mede-arbeiders uit andere vakken leeren vinden. Er heeft zich een elite gevormd, die de verkorting van den arbeidsdag heeft benut om zich kennis te vergaren. In die elite is gaan bruischen een echt mooi leven van idealisme en sociaal-voelen; in die kringen zijn bestudeerd en beredeneerd de grondslagen van het maatschappelijk leven; over opvoeding en onderwijs, over kunst en genot, over verfijning van verstand, ge moed en zeden is daar gelezen, gesproken en ... gedacht. Men heeft er schrijvers en kunstenaars uit zien opkomen. In die elite heeft de wetenschap van een betere, schoonere en wisse toekomst vaste vormen aan genomen. De massa en de elite vinden elkander dag aan dag, zij voelen zich n; door solidariteit en wetenschap, kunnen en zullen zij uit nederlagen overwinningen smeden. Thans, in dezen weer slechten tijd, lijden zij soms peinzend hun zorgen; en suffend, schijnbaar moedeloos, gaan velen hunner gebukt onder persend leed. Maar vraag hun: Wat wilt gij ? Wanhoopt gij ? En het ant woord uit mond en blik van duizenden hunner zal tintelen en vlammen van moed, strijdlust en vertrouwen in hun Bond. Vanwaar dit zoet Wonder? Zij zijn door hun Bond opgevoed. De welvaart kon hen niet meer zoo besmetten, als hun vakge nooten uit den Kaapschen tijd, en tegenspoed kan hen niet neerslaan, omdat in hen woont het woord, dikwijls door hun bondsvoor zitter uitgesproken: Ondanks alles, is de wereld ons." Dat hebben de Kaapsche vak genooten gemist. 22 Nov. 1913 J. H. SCHUTTE *) De hier beschreven toestanden tus schen 1888 en 1894 heeft de schrijver van dit artikel zelf meegemaakt. PAUL CLAUDEL, L''Annonce faite a Marie, mystère en quatre actes et un prologue. Paris. Nouvelle Revue Framjaise. (Slot) Bij de lezing van het werk van Claudel is het begrijpelijk, dat ten opzichte van 's dichters genie en kunnen in Frankrijk nog altijd eenig wantrouwen bestaat. Schrijvers die boven anderen tot de algemeene en diepergaande problemen trachten te komen, ontmoeten zoo geen tegenstand toch altijd eenig wantrouwen, want hun werk kan geen halve goedkeuring wegdragen. Het is hier alles of niets. Daarom is het begrijpelijk dat Claudel een vasten kring van bewonderaars heeft, die in hem den hedendaagschen grooten dichter van Frankrijk zien. Even hoog geschat wordt hij op het oogenblik in Duitschland, misschien hier nog meer,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl