De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 15 maart pagina 1

15 maart 1914 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

me Zondag 15 Haart A°. 1914 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLANID ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSINQ Abonnement per 3 maanden / 1.65 Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail , 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar . 0.12' UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Advertentiën van 1?5 regels /1.25, elke regel meer .... ?0.25 Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel . . . 0.30 Reclames, per regel 0.40 INHOUD Blz. l: Het Zoenoffer voor de Maat schappij. Kroniek: Vernieling van een Velasquez door een Suffragette. CarnÉgie. 2: Karel van de Woestijne over Emile Verhaeren. Just Havelaar over R. de la Sizeranne en de Causerie. 3: Feuilleton: Haagsche Typen, door Peet Boetser. 5; Kattententoonstelling Lucy d'Audretsch. W. P.: Het Kind in Frankrijk. Allegra. - E. Heimans: de Boomen in Maart. 6: Mr. N. Muller: Het penitentiair Museum te Amsterdam. Matthijs Vermeulen over Debussy. Portret Kardinaal Kopp. J. G. Veldheer: Wiener Werkstatte bij Hirsch. 7: Paleis van- den Vorst van Albanië. Teekening G. H. Grauss: de Schoonheidscommissie en jhr. Roëll. Mr. C. T. D.: Budapest. De Matroos": Woorden en Muziek van d. Coenraads, teekening van Hildo Krop. 8: Charivari. 9: Fin. Kroniek door v. d. M. 10: De Bouwcrisis door v. d. S. Goethe als Opvoeder. Schetsje door Erhrriy van Lokhorst. Ingez. Mr. de Grave en Martina G. Kramers. Damspel door J. de Haas. 11: Schaakspel door R. Lornan. Teekening door Joh. Braakènsiëk: Home Rule en Ulster. Bijvoegsel van Johan Braakènsiëk: De Onderwijzersarmoe en hetMilitaire Budget. HET ZOENOFFER (La Fontaine's La Peste et Les Animaux vrij gevolgd) Een schipper had onder een lek in een der vaten wijn, die hij naar een stoom schip roeien moest, een emmertje gezet en daarna het lek gestopt. Het halve emmertje vol wijn weigerde hij den Commiezen, die het zagen, af te geven, zeggende: Dit is een drupje voor mijzelf. De rechtbank te Amsterdam, voor wie onbewezen bleef, hoe het lek was ont staan, veroordeelde den schipper, die nooit met de Justitie in aanraking kwam en wiens patroon de beste getuigenis voor hem aflegde, op 6 Maart wegens poging tot verduistering" tot drie weken ge van genisst raf. De Maatschappij der Menschen van een ver land in vroeger tijden leed eens duizend kwalen: het groote lichaam was ongezond en ziek. Een wraakgericht van boven openbaarde zich voor ieder in deze rampspoeden, en op een goeden dag verzamelden zich dus representanten van het gemeenebest, en de machtigste van allen, de Groote Bankier, nam het woord. Vrienden, zei hij, de Gerechtigheid toornt over onze zonden en dit geeft een gevoel van malaise, angst en onvol daanheid aan allen, zooals we hier zijn. Laat de schuldigste onder ons zich dus doen kennen en laat hij een straf onder gaan, aan zijne gruweldaden geëvenredigd. Als de Gerechtigheid dit offer van ons ontvangt, zal ze wellicht zachter gestemd worden en zal het leven voor ons weer mild zijn. De geschiedenis leert, dat zulke offers meermalen gebracht werden en spreekt in haar annalen herhaaldelijk van zulke verloochening van eigenbelang voor aller welzijn. Laat ons onszelf dus niets ver bloemen en beginnen wij in 't openbaar eene generale biecht: bestudeere ieder onzer zijn geweten op het nauwkeurigst! Wat mij betreft zoo vervolgde de Groote Bankier ik moet erkennen heel wat kleine bestaantjes met leugen en list eenigszins gulzig te hebben opgeslokt door geld te hebben gefourneerd tegen hooge renten voor zaken, waaruit het ongeluk moest voortkomen van duizenden. Ik erken wel, dat ik tot 'n enkele zelf moord 'n klein aanleidinkje gaf en dat er families geruïneerd zijn, waarvan ik nu de dochters in de Kalverstraat tegen kom (want in dat verre land in vroeger tijd ontbrak een Kalverstraat niet) ook heb ik.... Mijnheer, viel de Groote Advocaat in, gij zijt werkelijk van een gevoeligheid, " die u eert, maar die overmatig is! Een geacht man" als u zou hier in onzen nederigen kring moeten opvallen door zon digheid! Ga gij er gerust mee door families in het ongeluk te brengen, die reeds van nature zóverdorven zijn, dat hun doch ters later geen beter werk weten dan den slechten weg te bewandelen en de vaders dan zich op te hangen. Dit zijn gedege nereerde naturen, waarvan gij, Mijnheer, de Maatschappij ontlast! Zoo sprak de Groote Advocaat en ver telde daarna zijn eigen zonden bij de procedures van het mijn en dijn en de contracten-knoeierijen en de onderscheidenste contractbreuken. Ik heb, eerlijk gezegd, de gemoedsrust van heel velen op mijn kerfstok, riep hij pathetisch uit. Toen vroeg de Groote Fabrikant het woord en dankte den Grooten Advokaat en noemde hem den verdediger van weduwe en wees en van zijne Firma en als zoodanig een weldoener der Maatschappij. Wat mij zelf betreft, ging hij verder, moet ik erkennen, door leve ring van andere qualiteit dan bedon gen was, belangrijke kapitalen aan mijn naasten te hebben onttrokken en door de invoeging van schadelijke bestanddeelen in mijn fabrikaat een aantal kinderen van koopers naar de andere wereld te hebben geholpen en er tienmaal zooveel te hebben ziek gemaakt en de moeders ellendig. Ik erken een vergiftiger te zijn geweest van de consumenten en een moreel bederver van mijne kantoor bedienden en van mijn, ten mijnen bate vervalschend personeel. Ho! ho! riep de Groote Dagbladleider, zijt gij zoo slecht, gij, een lid van zoo vele goede instellingen, een steunpilaar van onze stad en ridder in de Verre Leeuw ?! Gij, die weet te leven en te laten leven gij adverteert uw waren geregeld in mijn blad! , gij zoudt de zóndigste van ons zijn? Neen, dan nog eerder ik. Ik sla mij zelf hier ruiterlijk op de borst. Heb ik de Gerechtigheid, die nu op ons toornt, niet vaak verkocht voor de dertig zilverlingen der abonnementsgelden en mijn redacteurs de vleugels van de gewone eer lijkheid afgeknipt ? Heb ik niet uit winzucht de advertenties opgenomen, waardoor bekende oplichters de beurzen konden ledigen der kleine lieden en heb ik niet de ontucht en de kwakzalverij indirect maar welbewust gesteund, die allerlei pngezien leed binnen de vier wanden van het gezin brachten Gij zijt, viel de Groote Reeder in, met uwe zonden quite! Het Gezin... hoe schoon schreeft ge er in het Zondagsblad over en liet gij erover schrijven! De on tucht kon eens een beetje uit uw adver tenties loeren en de kwakzalverijtjes en financieele oplichterijtjes konden er de grootste ruimte vinden, op de vórpagina's stond gij pal, als een St George, voor het ideaal en het gemeenebest! Maar ik ! Erkenne ik het eerlijk! Alleen door dwang van buiten zorgde ik eindelijk wel eens voor voldoende zeewaardigheid van mijn schepen. De zee heeft heel wat visschers verzwolgen in een afschuwelijken dood en de weduwen en weezen kijken mij terecht erop aan.... De Groote Reeder scheen getroffen door zijn eigen biecht. Maar allen omringden hem en verklaarden op onstuimig harte lijke wijze, dat hij zichzelf onrecht deed. Om 't luidst prezen zij den man van initiatief en durf" En temidden van dit welwillend kra keel trad, schuchter, het Kleine Schip pertje naar voren. Ik ben, zei het Kleine Schippertje (dat een ringbaard had), ik ben mij bewust ook te moeten spreken, want misschien vindt u 't wel geen van allen belangrijk, maar er kón toch eenig kwaad steken in wat ik gedaan heb. Toen ik onlangs tien vaten wijn naar een Opstinjestoomer moest varen, kwam, herinner ik mij een lek in een van de vaten, en vór ik met een stop het lek stoppen kon vloeide er een emmertje half vol van. Ik kon dat troebele halve emmertje moei lijk afgeven aan den kapitein van die groote boot naar Indië, en als ik 't mijn patroon, den Grooten Expediteur, ge bracht had om 't zelf op te drinken, of met Van Gend en Loos aan den wijnhandelaar te zenden, zou hij gedacht hebben: ons schippertje wordt kindsch. Ik zei dus tegen heeren commiezen: ,Dat is 'n drupje voor mezelf. Maar nu vonden dezen, die geleerder zijn dan ik, dat ik iets bezig was mij toe te eigenen," en daarom vertel ik het, dat is de eenige reden, waarom ik het u vertel, want ik zelf zie er openhartig gesproken niets in. Terwijl de Kleine Schipper sprak, had den alle Grooten zich, van den Reeder, ! dien zij troostten, afgewend en met klimmende ontzetting de biecht gehoord j van dezen wijn-verduisteraar. i De ernst teekende zich af op het fronsend gelaat van den Grooten Bankier, den Grooten Advocaat, den Grooten Fabrikant, den Grooten Dagbladleider en den Grooten Reeder. Eerst klonk een gemompel, het zwol aan tot een gerucht van afschuw. En een, die nog niet ge sproken had, de Groote Rechter, trad naar voren. Ik heb mijn zonden nog niet gebiecht, zeide de Groote Rechter: Maar het is ook niet meer noodig. De toorn der Gerech tigheid, waarvoor wij de juiste verklaring nog niet hadden gevonden, is thans ge peild en de reden staat hier voor u: deze Schipper, die den eigendom heeft aan getast. Wat dunkt u, heeren, als wij dezen man eens drie weken opsloten in een gevangenis en hem aldus het brandmerk van te hebben gezeten" op 't voorhoofd drukten? Mij dunkt dit is het zoenoffer, dat de beleedigde Gerech tigheid aan onze Maatschappij vraagt! Een gejoel van instemming was het antwoord, en de zon brak weer door de wolken. Zij, die van goeden wille zijn, liepen weer in het licht van Gerechtig heid en Broederliefde in dat land verweg en in langgeleden vroeger tijd. * * * KRONIEK DE VENUS VAN VELASQUES BESCHADIGD Het klinkt misschien niet vriendelijk, maar het is toch waar, dat, als die Engelsche Suffragette eenige levende ministers hadde in de pan gehakt, zij zich minder aan de menschheid vergrepen zou hebben dan thans door haar verminking van Velasques' Venus met den Spiegel. Want ministers zijn her stelbaar, desnoods vervangbaar, maar de schilderij blijft geschonden voor altijd en deze zonde, tegen den Heiligen Geest der Schoonheid begaan, valt niet meer goed te maken. Wat eenmaal die Geest in een zeld zaam en vluchtig moment wrochtte, praalde daar als een bewijs voor den adeldom der menschheid. Het was een wonder van stof felijke vergeestelijking, de Schepping van een eigen menschelijke nieuwe wereld, waarin het geestelijke in de illusie van het materieele verscheen tot glorie ?en geluk der gansene menschheid... Zooiets gebeurt niet alle dagen, al wordt er ook veel geschilderd, maar wanneer het gebeurt, heeft zijn schoonheid een tint van heiligheid, juist zooals de groote geloofshelden in hun heiligheid een schijn van schoonheid metdragen. En dan komt op een kwaden dag een Engelsche juffrouw, die kiesrecht verlangt, en snijdt daarom zulk een beeld aan stukken... Indien het nog een anarchist geweest ware! In bittere armoe, half verhongerd en ver volgd, maar vooral ontgoocheld, met een laaien brand van meelij en wraakzucht in zijn hart om de meedoogenloosheid der bezitters en de schreiende ellende des volks, kon zoo een desperado een kunstwerk willen vernietigen, omdat het hem onlogisch ten hemel schreiend onrechtvaardig toeschijnt, dat de menschheid aan schoonheid offert en den geest viert waar zij een deel van haar zelve aan verdierlijking prijs geeft. Wat is de schoonheid voor hem en voor duizenden anders dan een hoon en spot van het eigen jammerlijk geestdoodend, menschelijkheid beschamend bestaan ? Zoo wreekt hij zich dan op schoonheid en menschheid beide, als hij den Geest treft in wat haar het hoogste geldt, Maar deze jonge dame had van dit alles waarschijnlijk geen last. Zij leefde denkelijk comfertabel en ongehinderd door iets anders dan door het gebrek aan kiesrecht. Daarbij wordt zij geacht te weten, wat schoonheid beteekent en zelfs schoonheid te kunnen genieten, zij zelve n dier begenadigden, wier leven door zulke kunstwerken verheven en gezaligd kan worden. Wat is het dan voor gruwbare begripsverwarring, die haar het uiterste- en zeldzaam-geestelijke, waar aan zij zelf deel heette te hebben, deed vernietigen ter wille van een zaak, hoog stens van algemeen nut en lagere, maat schappelijke rechtvaardigheid ? In de vraag ligt tevens het antwoord, dat verwijst naar de Engelsche beschaving, die er een is van het ras en de klasse, niet van het individu. De Engelschen zijn slechts beschaafd in en zoover het algemeene vormen geldt. De samenleving bepaalt den inhoud van hun denken en gevoelen. In die samenleving zijn zij gematigd, zelfbeheerscht en vormverfijnd; doch dit alles is niet het product van eigen overweging en wil. Op den algemeenen stroom drijven zij gemakkelijk mee en schik ken zich zonder veel moeite in wat de ge meenschap, ten bate van allen, hun oplegt. Maar zoo zij, door een of andere sterke oorzaak, aan dien maatschappelijken band komen te ontspringen, dan is bij dit individu ook geen enkel stuur meer over, en als wrakhout drijft het af op de woelige wateren van hartstocht en impulsie. Dan toont het te zijn, wat het eigenlijk altijd is, doch in de algemeene strakke gedragenheid niet blijkt te zijn : een kind, dat van verhou dingen niet weet en eigen leed en onrecht altijd voor wereldgroot aanziet. En dan gaat het heftig te keer, tot zijn geprikkelde zenuwen door de actie zijn ter rust gebracht en het zich glimlachend afkeerende, van niets meer weet. . .Zou niet aldus de diagnose kunnen zijn van miss Richardson's daad, en van al der gelijke mr'ssed'daden, die niet bepaald ter eere van de Engelsche beschaving bedreven worden ? F. C. Carnegie's gift De Algemeene Nederlandsche Bond Vrede door Recht" heeft onlangs in zijn blijdschap over de opening van het Haagsche Vredespaleis een lijvig boekdeel de wereld in ge zonden, waarin talrijke pacifisten van naam hun oordeel over het vredesvraagstuk ten beste geven. Waarschijnlijk heeft men dezen bundel onvolledig geacht, als men zich uitsluitend tot dit vraagstuk zelf bepaalde. De redactie heeft zich tenminste de kleine afdwaling veroorloofd een appreciatie te willen doen geven van Carnegie's beteekenis in de internationale vredesbeweging, in ver band met het gebouw, dat hij aan de volkeren" ten geschenke gaf. Dit verband nu is dunkt ons geheel bijzaak. Het vredesvraagstuk moge door het beschikbaar stellen van een internationaal home een schrede nader tot zijn oplossing gekomen zijn, de vraag waarom Carnegie het paleis liet bouwen kan er toch al heel weinig invloed op oefenen. Intusschen, aanhangers van het internati onalisme uit verschillende landen staan, als gezegd, bijdragen af, door elk hunner in zijn eigen moedertaal geschreven. Ik vind er een essay over Carnegie als persoonlijkheid, van de hand van onzen landgenoot, den heer A. B. v. d. Vies, in het . . . Engelsen. Gelukkig volgen de meeste andere Hollandsche medewerkers dit voorbeeld niet. 's Heeren v. d. Vies' opstel leert ons eenig nieuws. Carnegie trok zich in 1901 uit zijn zaken terug, na een schitte rende loopbaan van spoel-jongen in een katoenfabriek, in 1848, tot multi-millionnair in 1900. Reeds in 1886 vertoonde hij de eerste symptomen van zijn latere belang stelling in det vredesquestie. Hij was afge vaardigde der Vereenigde Staten op de Pan-Amerikaansche Conferentie te Washing ton in 1889, en hield in 1905 bij zijn benoe ming tot rector der St. Andreas-Universiteit in Schotland een eenigszins beroemd ge worden speech over A League of Peace", die door bemiddeling van den pacifist Baron d'Estournelles de Constant in niet minder dan 1 4 talen vertaald werd. Carnegie heeft ook een boek geschreven, helaas niet over den vrede maar over Problems of to-day. Wealth, Labour, Socialism". Opmerkelijk mag mehet zeker noemen, dat het hoofdstuk Wealth" reeds negen jaar vór de verschij ning van het boek n.l. als tijdschrift artikel de aandacht van Gladstone had getrokken, en dat President Roosevelt den schrijver eveneens twee jaar vór deze ver schijning reeds een compliment over het artikel maakte. Zeer zeker dus een weloverdachte prestatie. In den vorm van geschriften heeft Carnegie der menschheid blijkbaar geen verdere giften gedaan; wel echter, in veel veelvuldiger aantal en op veel omvangrijker wijze, in den vorm van klinkende dollars. Deze giften, voor zoover de heer v. d. Vies cijfers opsomt, vormen te zamen het niet onaanzienlijk bedrag van 53 X millioen dollar, hetgeen een treffend inzicht geeft in het vermogen, dat Carnegie zich met onverdroten ijver bijeen wist te brengen. Men heeft tenminste niet vernomen, dat hij na deze giften zijn uitgaven heeft moeten beperken. Echter tegenover b. v. de schenking van 20 millioen dollar voor de Carnegiestichting ter bevordering van het onderwijs", in 1908 te New-York ' gesticht, slaan de IK millioen dollars, die hij voor het Haagsche Vredespaleis beschikbaar stelde, en waardoor veel meer de aandacht der geheele wereld op hem gevestigd werd, wel een ietwat klein figuur. De heer v. d. Vies besluit nu zijn waardeerend artikel met de volgende tirade: Dat Andrew Carnegie niet aldus gedaan heeft uit ambitie voor zelfreclame, maar om in het belang van zijn medeschepselen te handelen met de beste van hen te zamen, mag uit zijn publicaties afgeleid worden." Ook de heer v. d. Vies schijnt dus iets vernomen te hebben van een zekere meening, welke den heer Carnegie zeer oneerbiediglijk den stralenkrans om zijn hoofd wil ontnemen. Men zou zelfs geneigd zijn aan te gaan nemen door 's heeren v. d. Vies' weerlegging, dat deze opinie wel nietslechts het oordeel van enkelen zal weergeven, als zij in een officieel-getinte waardeering van Carnegie's edelmoedigheid ter sprake ge bracht en bestreden dient te worden. Deze indruk van den heer v. d. Vies is juist ge weest. Zeer velen beschouwen inderdaad Carnegie's vrijgevigheid minder als een gevolg van nobele menschenliefde dan wel als een gemakkelijke wijze om bij Europeesche vorsten en toon-aangevers in een erkentelijk gevlei te komen. Sommige jour nalisten spraken zonder eenige egards van snobisme," en zelfs zij, die deze uiterste consequentie nu juist nog niet geheel werischten te onderschrijven, vroegen zich met verbazing af, welk motief verschillende Europeesche vorsten toch dreef, om zoo be reidwillig, en zonder in 't minst op hun keizerlijke of koninklijke waardigheden 1e letten, Carnegie in staat te stellen in Amerika zijn bekende anecdoten over zijn vriend Wilhelm" e. d. te doen zwerven. Welke visie juist is, die van den edelen menschenvriend of van den ietwat snoevenden millionnair, wordt door een der vele zonderlinge spelingen van het lot beslist door die wel allerminst van anti-pacificistische neigingen verdacht kan worden, n.l. door den Nobelprijs-winnaar dr. Alfred H. Fried te Weenen. In zijn bekend blad Die Friedenswarte" publiceert hij den volgenden brief: Waarde heer Fried, Uw brief van achttien Juni heb ik ont vangen ; u constateert daarin, hoe professor Von Martens u eenige jaren geleden mede deelde, dat ik het was, die (om zijn eigen woorden te gebruiken) den beslissenden stap deed, welke den heer Carnegie er toe bracht het Vredespaleis in den Haag te stichten." De desbetreffende feiten, die u wenscht te kennen, zijn de volgende: Kort na de sluiting van de Eerste Haag sche Conferentie in 1899, bracht prof. Von Martens, een van mijn Russische collega's in dat lichaam, mij een bezoek in het Amerikaansche gezantschap te Berlijn, en in den loop van ons onderhoud bespraken wij de wenschelijkheid van een gebouw in Den Haag, dat zoowel een Paleis van Justitie voor Internationale Rechtbanken, als een plaats van samenkomst voor toekomstige Conferenties zou zijn. In den loop van ons gesprek zeide hij: Uw Amerikaansche millionnairs brengen wondervolle dingen tot stand, waarom zoudt u eenige van hen niet op het denkbeeld kunnen brengen om zulk een gebouw te stichten?" Mijn antwoord was, dat vele van onze rijke lieden zeer milddadig en humaan waren in Amerikaan sche aangelegenheden, maar dat ik slechts n onder hen kende, wiens leven en er varingen zoodanig waren om hem de waarde van zulk een schepping te doen inzien, den heer Andrew Carnegie, en ik eindigde met te zeggen: de heer Carnegie beziet de wereld met breeden blik, en het zou in ieder geval de moeite waard zijn de zaak met hem te bespreken." Het resultaat was, dat ik hem dadelijk schreef. Het antwoord kwam spoedig en was een zeer listig voorbeeld van Socrates' methode vragen te stellen, en daarmee tegen werpingen te opperen. Dit resultaat was in 't begin tamelijk ontmoedigend, en de cor respondentie, zooals die uit Alassio in Italië werd voortgezet, waar ik een paar jaar ver blijf hield na mijn vertrek uit Berlijn, werd slechts meer en meer Socratisch. Slechts een ding in mr. Carnegie's brieven gaf mij hoop: hij zag klaarblijkelijk mogelijkheden en een beteekenis in het werk, dat reeds in Den Haag gedaan was, welke sommige van de invloedrijkste journalisten en recensenten van de wereld in dien tijd niet inzagen. Op de eerste Haagsche Conferentie was veel teleurstelling en eenige reactie gevolgd, en ik werd daarom bemoedigd in zijn brieven te vinden, dat hij begreep, wat daar gedaan was, en de waarde er van inzag. Hij ontwikkelde er langzamerhand een nieuwe phase van teleurstelling voor, en sprak tot mijn groote voldoening van een plan om aan een of andere daartoe geschikte orga nisatie in Den Haag een groote bibliotheek over Internationaal Recht te geven, ten gebruike voor Conferenties en hoven, die daar opgericht zouden worden. Zijn eerste brieven beantwoordende, viel het mij niet moeilijk aan te toonen, dat op zulk een bibliotheek logisch de vestiging van een Vredesrechtbank en de oprichting van een Vredespaleis zouden volgen, maar dat het vooreerst noodig was de wereld te doen begrijpen, dat de Internationale Recht bank reeds inderdaad was samengesteld, en ik argumenteerde, dat dit het eenvoudigst en meest afdoende kon geschieden door de oprichting en openstelling voor de geheele wereld van een groot Internatio naal Rechtsgebouw en Paleis van Justitie. Zulk een gebouw, drong ik aan, zou het tot de groote massa over de geheele wereld met tastbare klaarheid doen door dringen, dat zulk een rechtbank reeds be stond, en zou de publieke opinie zoodanig beïnvloeden, dat wanneer er later ooit drei gende geschillen zouden ontstaan, deregee-. ringen en volkeren als vanzelf tot de par tijen, die een oplossing door de wapenen zouden voorstaan, zeggen zouden: Waarom niet eerst het Haagsche Internationale Hof beproefd? Een groot lichaam van rechters van den hoogsten rang in de verschillende naties is reeds samengesteld, en hieruit kunt ge uw keus doen. Ook staat een internatio naal Rechtsgebouw wijd voor u open. Boven dien is op ditoogenblik reeds een groot comité, samengesteld uit alle vertegenwoordigers der vreemde mogendheden, die nu in Den Haag verblijf houden, tot uw beschikking, met den Nederlandschen ministervan Buitenlandsche Zaken tot voorzitter, met het doel alle voorloopige en nuttige stappen te doen om deze rechters tot elkaar te brengen en hen in uw Vredespaleis hun werkzaamheden te doen aanvangen. Waa;om niet dezen vreedzamen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl