Historisch Archief 1877-1940
me
Zondag 15 Haart
A°. 1914
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLANID
ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSINQ
Abonnement per 3 maanden / 1.65
Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail , 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar . 0.12'
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van 1?5 regels /1.25, elke regel meer .... ?0.25
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel . . . 0.30
Reclames, per regel 0.40
INHOUD
Blz. l: Het Zoenoffer voor de Maat
schappij. Kroniek: Vernieling van een
Velasquez door een Suffragette.
CarnÉgie. 2: Karel van de Woestijne
over Emile Verhaeren. Just Havelaar
over R. de la Sizeranne en de Causerie.
3: Feuilleton: Haagsche Typen, door
Peet Boetser. 5; Kattententoonstelling
Lucy d'Audretsch. W. P.: Het Kind
in Frankrijk. Allegra. - E. Heimans:
de Boomen in Maart. 6: Mr. N.
Muller: Het penitentiair Museum te
Amsterdam. Matthijs Vermeulen over
Debussy. Portret Kardinaal Kopp.
J. G. Veldheer: Wiener Werkstatte bij
Hirsch. 7: Paleis van- den Vorst van
Albanië. Teekening G. H. Grauss: de
Schoonheidscommissie en jhr. Roëll.
Mr. C. T. D.: Budapest. De Matroos":
Woorden en Muziek van d. Coenraads,
teekening van Hildo Krop. 8:
Charivari. 9: Fin. Kroniek door v. d. M.
10: De Bouwcrisis door v. d. S.
Goethe als Opvoeder. Schetsje door
Erhrriy van Lokhorst. Ingez. Mr. de
Grave en Martina G. Kramers.
Damspel door J. de Haas. 11: Schaakspel
door R. Lornan. Teekening door Joh.
Braakènsiëk: Home Rule en Ulster.
Bijvoegsel van Johan Braakènsiëk: De
Onderwijzersarmoe en hetMilitaire Budget.
HET ZOENOFFER
(La Fontaine's La Peste et Les
Animaux vrij gevolgd)
Een schipper had onder een lek in een
der vaten wijn, die hij naar een stoom
schip roeien moest, een emmertje gezet
en daarna het lek gestopt. Het halve
emmertje vol wijn weigerde hij den
Commiezen, die het zagen, af te geven,
zeggende: Dit is een drupje voor mijzelf.
De rechtbank te Amsterdam, voor wie
onbewezen bleef, hoe het lek was ont
staan, veroordeelde den schipper, die
nooit met de Justitie in aanraking kwam
en wiens patroon de beste getuigenis
voor hem aflegde, op 6 Maart wegens
poging tot verduistering" tot drie weken
ge van genisst raf.
De Maatschappij der Menschen van
een ver land in vroeger tijden leed eens
duizend kwalen: het groote lichaam was
ongezond en ziek. Een wraakgericht van
boven openbaarde zich voor ieder in
deze rampspoeden, en op een goeden dag
verzamelden zich dus representanten van
het gemeenebest, en de machtigste van
allen, de Groote Bankier, nam het woord.
Vrienden, zei hij, de Gerechtigheid
toornt over onze zonden en dit geeft
een gevoel van malaise, angst en onvol
daanheid aan allen, zooals we hier zijn.
Laat de schuldigste onder ons zich dus
doen kennen en laat hij een straf onder
gaan, aan zijne gruweldaden geëvenredigd.
Als de Gerechtigheid dit offer van ons
ontvangt, zal ze wellicht zachter gestemd
worden en zal het leven voor ons weer mild
zijn. De geschiedenis leert, dat zulke offers
meermalen gebracht werden en spreekt
in haar annalen herhaaldelijk van zulke
verloochening van eigenbelang voor aller
welzijn. Laat ons onszelf dus niets ver
bloemen en beginnen wij in 't openbaar
eene generale biecht: bestudeere ieder
onzer zijn geweten op het nauwkeurigst!
Wat mij betreft zoo vervolgde de
Groote Bankier ik moet erkennen heel
wat kleine bestaantjes met leugen en list
eenigszins gulzig te hebben opgeslokt
door geld te hebben gefourneerd tegen
hooge renten voor zaken, waaruit het
ongeluk moest voortkomen van duizenden.
Ik erken wel, dat ik tot 'n enkele zelf
moord 'n klein aanleidinkje gaf en dat
er families geruïneerd zijn, waarvan ik
nu de dochters in de Kalverstraat tegen
kom (want in dat verre land in vroeger
tijd ontbrak een Kalverstraat niet) ook
heb ik....
Mijnheer, viel de Groote Advocaat in,
gij zijt werkelijk van een gevoeligheid,
" die u eert, maar die overmatig is! Een
geacht man" als u zou hier in onzen
nederigen kring moeten opvallen door zon
digheid! Ga gij er gerust mee door families
in het ongeluk te brengen, die reeds van
nature zóverdorven zijn, dat hun doch
ters later geen beter werk weten dan den
slechten weg te bewandelen en de vaders
dan zich op te hangen. Dit zijn gedege
nereerde naturen, waarvan gij, Mijnheer,
de Maatschappij ontlast!
Zoo sprak de Groote Advocaat en ver
telde daarna zijn eigen zonden bij de
procedures van het mijn en dijn en de
contracten-knoeierijen en de
onderscheidenste contractbreuken. Ik heb, eerlijk
gezegd, de gemoedsrust van heel velen
op mijn kerfstok, riep hij pathetisch uit.
Toen vroeg de Groote Fabrikant het
woord en dankte den Grooten Advokaat
en noemde hem den verdediger van
weduwe en wees en van zijne Firma
en als zoodanig een weldoener der
Maatschappij. Wat mij zelf betreft, ging
hij verder, moet ik erkennen, door leve
ring van andere qualiteit dan bedon
gen was, belangrijke kapitalen aan mijn
naasten te hebben onttrokken en door
de invoeging van schadelijke
bestanddeelen in mijn fabrikaat een aantal
kinderen van koopers naar de andere
wereld te hebben geholpen en er tienmaal
zooveel te hebben ziek gemaakt en de
moeders ellendig. Ik erken een vergiftiger
te zijn geweest van de consumenten
en een moreel bederver van mijne kantoor
bedienden en van mijn, ten mijnen bate
vervalschend personeel.
Ho! ho! riep de Groote Dagbladleider,
zijt gij zoo slecht, gij, een lid van zoo
vele goede instellingen, een steunpilaar van
onze stad en ridder in de Verre Leeuw ?!
Gij, die weet te leven en te laten leven
gij adverteert uw waren geregeld in mijn
blad! , gij zoudt de zóndigste van ons
zijn? Neen, dan nog eerder ik. Ik sla
mij zelf hier ruiterlijk op de borst. Heb ik
de Gerechtigheid, die nu op ons toornt,
niet vaak verkocht voor de dertig
zilverlingen der abonnementsgelden en mijn
redacteurs de vleugels van de gewone eer
lijkheid afgeknipt ? Heb ik niet uit winzucht
de advertenties opgenomen, waardoor
bekende oplichters de beurzen konden
ledigen der kleine lieden en heb ik niet de
ontucht en de kwakzalverij indirect maar
welbewust gesteund, die allerlei pngezien
leed binnen de vier wanden van het
gezin brachten
Gij zijt, viel de Groote Reeder in, met
uwe zonden quite! Het Gezin... hoe
schoon schreeft ge er in het Zondagsblad
over en liet gij erover schrijven! De on
tucht kon eens een beetje uit uw adver
tenties loeren en de kwakzalverijtjes en
financieele oplichterijtjes konden er de
grootste ruimte vinden, op de vórpagina's
stond gij pal, als een St George, voor
het ideaal en het gemeenebest! Maar ik !
Erkenne ik het eerlijk! Alleen door dwang
van buiten zorgde ik eindelijk wel eens
voor voldoende zeewaardigheid van mijn
schepen. De zee heeft heel wat visschers
verzwolgen in een afschuwelijken dood
en de weduwen en weezen kijken mij
terecht erop aan....
De Groote Reeder scheen getroffen door
zijn eigen biecht. Maar allen omringden
hem en verklaarden op onstuimig harte
lijke wijze, dat hij zichzelf onrecht deed.
Om 't luidst prezen zij den man van
initiatief en durf"
En temidden van dit welwillend kra
keel trad, schuchter, het Kleine Schip
pertje naar voren.
Ik ben, zei het Kleine Schippertje (dat
een ringbaard had), ik ben mij bewust
ook te moeten spreken, want misschien
vindt u 't wel geen van allen belangrijk,
maar er kón toch eenig kwaad steken in
wat ik gedaan heb. Toen ik onlangs
tien vaten wijn naar een Opstinjestoomer
moest varen, kwam, herinner ik mij
een lek in een van de vaten, en vór
ik met een stop het lek stoppen kon
vloeide er een emmertje half vol van.
Ik kon dat troebele halve emmertje moei
lijk afgeven aan den kapitein van die
groote boot naar Indië, en als ik 't mijn
patroon, den Grooten Expediteur, ge
bracht had om 't zelf op te drinken, of
met Van Gend en Loos aan den
wijnhandelaar te zenden, zou hij gedacht
hebben: ons schippertje wordt kindsch.
Ik zei dus tegen heeren commiezen:
,Dat is 'n drupje voor mezelf. Maar nu
vonden dezen, die geleerder zijn dan
ik, dat ik iets bezig was mij toe te
eigenen," en daarom vertel ik het, dat
is de eenige reden, waarom ik het u
vertel, want ik zelf zie er openhartig
gesproken niets in.
Terwijl de Kleine Schipper sprak, had
den alle Grooten zich, van den Reeder,
! dien zij troostten, afgewend en met
klimmende ontzetting de biecht gehoord
j van dezen wijn-verduisteraar.
i De ernst teekende zich af op het
fronsend gelaat van den Grooten Bankier,
den Grooten Advocaat, den Grooten
Fabrikant, den Grooten Dagbladleider en
den Grooten Reeder. Eerst klonk een
gemompel, het zwol aan tot een gerucht
van afschuw. En een, die nog niet ge
sproken had, de Groote Rechter, trad
naar voren.
Ik heb mijn zonden nog niet gebiecht,
zeide de Groote Rechter: Maar het is ook
niet meer noodig. De toorn der Gerech
tigheid, waarvoor wij de juiste verklaring
nog niet hadden gevonden, is thans ge
peild en de reden staat hier voor u: deze
Schipper, die den eigendom heeft aan
getast. Wat dunkt u, heeren, als wij
dezen man eens drie weken opsloten
in een gevangenis en hem aldus het
brandmerk van te hebben gezeten" op
't voorhoofd drukten? Mij dunkt dit is
het zoenoffer, dat de beleedigde Gerech
tigheid aan onze Maatschappij vraagt!
Een gejoel van instemming was het
antwoord, en de zon brak weer door de
wolken. Zij, die van goeden wille zijn,
liepen weer in het licht van Gerechtig
heid en Broederliefde in dat land verweg
en in langgeleden vroeger tijd.
* * *
KRONIEK
DE VENUS VAN VELASQUES BESCHADIGD
Het klinkt misschien niet vriendelijk, maar
het is toch waar, dat, als die Engelsche
Suffragette eenige levende ministers hadde
in de pan gehakt, zij zich minder aan de
menschheid vergrepen zou hebben dan thans
door haar verminking van Velasques' Venus
met den Spiegel. Want ministers zijn her
stelbaar, desnoods vervangbaar, maar de
schilderij blijft geschonden voor altijd en
deze zonde, tegen den Heiligen Geest der
Schoonheid begaan, valt niet meer goed te
maken. Wat eenmaal die Geest in een zeld
zaam en vluchtig moment wrochtte, praalde
daar als een bewijs voor den adeldom der
menschheid. Het was een wonder van stof
felijke vergeestelijking, de Schepping van
een eigen menschelijke nieuwe wereld, waarin
het geestelijke in de illusie van het
materieele verscheen tot glorie ?en geluk der
gansene menschheid...
Zooiets gebeurt niet alle dagen, al wordt
er ook veel geschilderd, maar wanneer het
gebeurt, heeft zijn schoonheid een tint van
heiligheid, juist zooals de groote
geloofshelden in hun heiligheid een schijn van
schoonheid metdragen.
En dan komt op een kwaden dag een
Engelsche juffrouw, die kiesrecht verlangt,
en snijdt daarom zulk een beeld aan stukken...
Indien het nog een anarchist geweest
ware!
In bittere armoe, half verhongerd en ver
volgd, maar vooral ontgoocheld, met een
laaien brand van meelij en wraakzucht in
zijn hart om de meedoogenloosheid der
bezitters en de schreiende ellende des volks,
kon zoo een desperado een kunstwerk willen
vernietigen, omdat het hem onlogisch ten
hemel schreiend onrechtvaardig toeschijnt,
dat de menschheid aan schoonheid offert en
den geest viert waar zij een deel van haar
zelve aan verdierlijking prijs geeft. Wat is
de schoonheid voor hem en voor duizenden
anders dan een hoon en spot van het eigen
jammerlijk geestdoodend, menschelijkheid
beschamend bestaan ?
Zoo wreekt hij zich dan op schoonheid
en menschheid beide, als hij den Geest treft
in wat haar het hoogste geldt,
Maar deze jonge dame had van dit alles
waarschijnlijk geen last. Zij leefde denkelijk
comfertabel en ongehinderd door iets anders
dan door het gebrek aan kiesrecht. Daarbij
wordt zij geacht te weten, wat schoonheid
beteekent en zelfs schoonheid te kunnen
genieten, zij zelve n dier begenadigden,
wier leven door zulke kunstwerken verheven
en gezaligd kan worden. Wat is het dan
voor gruwbare begripsverwarring, die haar
het uiterste- en zeldzaam-geestelijke, waar
aan zij zelf deel heette te hebben, deed
vernietigen ter wille van een zaak, hoog
stens van algemeen nut en lagere, maat
schappelijke rechtvaardigheid ?
In de vraag ligt tevens het antwoord, dat
verwijst naar de Engelsche beschaving, die
er een is van het ras en de klasse, niet van
het individu.
De Engelschen zijn slechts beschaafd in
en zoover het algemeene vormen geldt. De
samenleving bepaalt den inhoud van hun
denken en gevoelen. In die samenleving zijn
zij gematigd, zelfbeheerscht en vormverfijnd;
doch dit alles is niet het product van eigen
overweging en wil. Op den algemeenen
stroom drijven zij gemakkelijk mee en schik
ken zich zonder veel moeite in wat de ge
meenschap, ten bate van allen, hun oplegt.
Maar zoo zij, door een of andere sterke
oorzaak, aan dien maatschappelijken band
komen te ontspringen, dan is bij dit individu
ook geen enkel stuur meer over, en als
wrakhout drijft het af op de woelige wateren
van hartstocht en impulsie. Dan toont het
te zijn, wat het eigenlijk altijd is, doch in
de algemeene strakke gedragenheid niet
blijkt te zijn : een kind, dat van verhou
dingen niet weet en eigen leed en onrecht
altijd voor wereldgroot aanziet. En dan gaat
het heftig te keer, tot zijn geprikkelde
zenuwen door de actie zijn ter rust gebracht
en het zich glimlachend afkeerende, van
niets meer weet. .
.Zou niet aldus de diagnose kunnen zijn
van miss Richardson's daad, en van al der
gelijke mr'ssed'daden, die niet bepaald ter
eere van de Engelsche beschaving bedreven
worden ? F. C.
Carnegie's gift
De Algemeene Nederlandsche Bond Vrede
door Recht" heeft onlangs in zijn blijdschap
over de opening van het Haagsche
Vredespaleis een lijvig boekdeel de wereld in ge
zonden, waarin talrijke pacifisten van naam
hun oordeel over het vredesvraagstuk ten
beste geven. Waarschijnlijk heeft men dezen
bundel onvolledig geacht, als men zich
uitsluitend tot dit vraagstuk zelf bepaalde.
De redactie heeft zich tenminste de kleine
afdwaling veroorloofd een appreciatie te
willen doen geven van Carnegie's beteekenis
in de internationale vredesbeweging, in ver
band met het gebouw, dat hij aan de
volkeren" ten geschenke gaf. Dit verband nu is
dunkt ons geheel bijzaak. Het vredesvraagstuk
moge door het beschikbaar stellen van een
internationaal home een schrede nader tot
zijn oplossing gekomen zijn, de vraag
waarom Carnegie het paleis liet bouwen
kan er toch al heel weinig invloed op
oefenen.
Intusschen, aanhangers van het internati
onalisme uit verschillende landen staan, als
gezegd, bijdragen af, door elk hunner in
zijn eigen moedertaal geschreven. Ik vind er
een essay over Carnegie als persoonlijkheid,
van de hand van onzen landgenoot, den
heer A. B. v. d. Vies, in het . . . Engelsen.
Gelukkig volgen de meeste andere
Hollandsche medewerkers dit voorbeeld niet.
's Heeren v. d. Vies' opstel leert ons
eenig nieuws. Carnegie trok zich in 1901
uit zijn zaken terug, na een schitte
rende loopbaan van spoel-jongen in een
katoenfabriek, in 1848, tot multi-millionnair
in 1900. Reeds in 1886 vertoonde hij de
eerste symptomen van zijn latere belang
stelling in det vredesquestie. Hij was afge
vaardigde der Vereenigde Staten op de
Pan-Amerikaansche Conferentie te Washing
ton in 1889, en hield in 1905 bij zijn benoe
ming tot rector der St. Andreas-Universiteit
in Schotland een eenigszins beroemd ge
worden speech over A League of Peace",
die door bemiddeling van den pacifist Baron
d'Estournelles de Constant in niet minder dan
1 4 talen vertaald werd. Carnegie heeft ook een
boek geschreven, helaas niet over den vrede
maar over Problems of to-day. Wealth,
Labour, Socialism". Opmerkelijk mag
mehet zeker noemen, dat het hoofdstuk
Wealth" reeds negen jaar vór de verschij
ning van het boek n.l. als tijdschrift
artikel de aandacht van Gladstone had
getrokken, en dat President Roosevelt den
schrijver eveneens twee jaar vór deze ver
schijning reeds een compliment over het artikel
maakte. Zeer zeker dus een weloverdachte
prestatie. In den vorm van geschriften heeft
Carnegie der menschheid blijkbaar geen
verdere giften gedaan; wel echter, in veel
veelvuldiger aantal en op veel omvangrijker
wijze, in den vorm van klinkende dollars.
Deze giften, voor zoover de heer v. d. Vies
cijfers opsomt, vormen te zamen het niet
onaanzienlijk bedrag van 53 X millioen
dollar, hetgeen een treffend inzicht geeft
in het vermogen, dat Carnegie zich met
onverdroten ijver bijeen wist te brengen.
Men heeft tenminste niet vernomen, dat hij
na deze giften zijn uitgaven heeft moeten
beperken. Echter tegenover b. v. de schenking
van 20 millioen dollar voor de
Carnegiestichting ter bevordering van het onderwijs",
in 1908 te New-York ' gesticht, slaan de
IK millioen dollars, die hij voor het
Haagsche Vredespaleis beschikbaar stelde,
en waardoor veel meer de aandacht der
geheele wereld op hem gevestigd werd, wel
een ietwat klein figuur.
De heer v. d. Vies besluit nu zijn waardeerend
artikel met de volgende tirade: Dat Andrew
Carnegie niet aldus gedaan heeft uit ambitie
voor zelfreclame, maar om in het belang van
zijn medeschepselen te handelen met de
beste van hen te zamen, mag uit zijn
publicaties afgeleid worden." Ook de heer
v. d. Vies schijnt dus iets vernomen
te hebben van een zekere meening, welke
den heer Carnegie zeer oneerbiediglijk
den stralenkrans om zijn hoofd wil
ontnemen. Men zou zelfs geneigd zijn aan
te gaan nemen door 's heeren v. d. Vies'
weerlegging, dat deze opinie wel nietslechts
het oordeel van enkelen zal weergeven, als
zij in een officieel-getinte waardeering van
Carnegie's edelmoedigheid ter sprake ge
bracht en bestreden dient te worden. Deze
indruk van den heer v. d. Vies is juist ge
weest. Zeer velen beschouwen inderdaad
Carnegie's vrijgevigheid minder als een
gevolg van nobele menschenliefde dan wel
als een gemakkelijke wijze om bij
Europeesche vorsten en toon-aangevers in een
erkentelijk gevlei te komen. Sommige jour
nalisten spraken zonder eenige egards van
snobisme," en zelfs zij, die deze uiterste
consequentie nu juist nog niet geheel
werischten te onderschrijven, vroegen zich met
verbazing af, welk motief verschillende
Europeesche vorsten toch dreef, om zoo be
reidwillig, en zonder in 't minst op hun
keizerlijke of koninklijke waardigheden 1e
letten, Carnegie in staat te stellen in Amerika
zijn bekende anecdoten over zijn vriend
Wilhelm" e. d. te doen zwerven.
Welke visie juist is, die van den edelen
menschenvriend of van den ietwat
snoevenden millionnair, wordt door een der vele
zonderlinge spelingen van het lot beslist
door die wel allerminst van
anti-pacificistische neigingen verdacht kan worden, n.l.
door den Nobelprijs-winnaar dr. Alfred H.
Fried te Weenen. In zijn bekend blad Die
Friedenswarte" publiceert hij den volgenden
brief:
Waarde heer Fried,
Uw brief van achttien Juni heb ik ont
vangen ; u constateert daarin, hoe professor
Von Martens u eenige jaren geleden mede
deelde, dat ik het was, die (om zijn eigen
woorden te gebruiken) den beslissenden stap
deed, welke den heer Carnegie er toe bracht
het Vredespaleis in den Haag te stichten."
De desbetreffende feiten, die u wenscht
te kennen, zijn de volgende:
Kort na de sluiting van de Eerste Haag
sche Conferentie in 1899, bracht prof. Von
Martens, een van mijn Russische collega's
in dat lichaam, mij een bezoek in het
Amerikaansche gezantschap te Berlijn, en in den
loop van ons onderhoud bespraken wij de
wenschelijkheid van een gebouw in Den
Haag, dat zoowel een Paleis van Justitie
voor Internationale Rechtbanken, als een
plaats van samenkomst voor toekomstige
Conferenties zou zijn. In den loop van ons
gesprek zeide hij: Uw Amerikaansche
millionnairs brengen wondervolle dingen tot
stand, waarom zoudt u eenige van hen niet
op het denkbeeld kunnen brengen om zulk
een gebouw te stichten?" Mijn antwoord
was, dat vele van onze rijke lieden zeer
milddadig en humaan waren in Amerikaan
sche aangelegenheden, maar dat ik slechts
n onder hen kende, wiens leven en er
varingen zoodanig waren om hem de waarde
van zulk een schepping te doen inzien,
den heer Andrew Carnegie, en ik eindigde
met te zeggen: de heer Carnegie beziet de
wereld met breeden blik, en het zou in
ieder geval de moeite waard zijn de zaak
met hem te bespreken." Het resultaat was,
dat ik hem dadelijk schreef.
Het antwoord kwam spoedig en was een
zeer listig voorbeeld van Socrates' methode
vragen te stellen, en daarmee tegen
werpingen te opperen. Dit resultaat was in
't begin tamelijk ontmoedigend, en de cor
respondentie, zooals die uit Alassio in Italië
werd voortgezet, waar ik een paar jaar ver
blijf hield na mijn vertrek uit Berlijn, werd
slechts meer en meer Socratisch. Slechts
een ding in mr. Carnegie's brieven gaf mij
hoop: hij zag klaarblijkelijk mogelijkheden
en een beteekenis in het werk, dat reeds in
Den Haag gedaan was, welke sommige van de
invloedrijkste journalisten en recensenten
van de wereld in dien tijd niet inzagen.
Op de eerste Haagsche Conferentie was
veel teleurstelling en eenige reactie gevolgd,
en ik werd daarom bemoedigd in zijn
brieven te vinden, dat hij begreep, wat daar
gedaan was, en de waarde er van inzag.
Hij ontwikkelde er langzamerhand een nieuwe
phase van teleurstelling voor, en sprak tot
mijn groote voldoening van een plan om
aan een of andere daartoe geschikte orga
nisatie in Den Haag een groote bibliotheek
over Internationaal Recht te geven, ten
gebruike voor Conferenties en hoven, die daar
opgericht zouden worden.
Zijn eerste brieven beantwoordende, viel
het mij niet moeilijk aan te toonen, dat op
zulk een bibliotheek logisch de vestiging
van een Vredesrechtbank en de oprichting
van een Vredespaleis zouden volgen, maar
dat het vooreerst noodig was de wereld te
doen begrijpen, dat de Internationale Recht
bank reeds inderdaad was samengesteld, en
ik argumenteerde, dat dit het eenvoudigst
en meest afdoende kon geschieden door
de oprichting en openstelling voor de
geheele wereld van een groot Internatio
naal Rechtsgebouw en Paleis van Justitie.
Zulk een gebouw, drong ik aan, zou
het tot de groote massa over de geheele
wereld met tastbare klaarheid doen door
dringen, dat zulk een rechtbank reeds be
stond, en zou de publieke opinie zoodanig
beïnvloeden, dat wanneer er later ooit drei
gende geschillen zouden ontstaan, deregee-.
ringen en volkeren als vanzelf tot de par
tijen, die een oplossing door de wapenen
zouden voorstaan, zeggen zouden: Waarom
niet eerst het Haagsche Internationale Hof
beproefd? Een groot lichaam van rechters
van den hoogsten rang in de verschillende
naties is reeds samengesteld, en hieruit kunt
ge uw keus doen. Ook staat een internatio
naal Rechtsgebouw wijd voor u open. Boven
dien is op ditoogenblik reeds een groot comité,
samengesteld uit alle vertegenwoordigers der
vreemde mogendheden, die nu in Den Haag
verblijf houden, tot uw beschikking, met den
Nederlandschen ministervan Buitenlandsche
Zaken tot voorzitter, met het doel alle
voorloopige en nuttige stappen te doen om deze
rechters tot elkaar te brengen en hen in uw
Vredespaleis hun werkzaamheden te doen
aanvangen. Waa;om niet dezen vreedzamen