Historisch Archief 1877-1940
10
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
15 Maart '14. No. 1916
tot winstnemingen werd overgegaan, gelijk
uit de onderstaande noteeringen blijkt.
5 Maart 12 Maart
Amsterdam Deli . 245 235 Vs
Langkat ge w. 320 298
pref. 378 360
Bindjey Tabak 112 108
Deli Batavia 467 449
Cultuur 166H 161 Vs
Maatschappij 582 565
Krapoh Tabak 85^4 1. m. 70 Vj
Medan 222V»214Vs
Rotterdam Deli 252 235
Senembah Maatschappij 540 521
Serdang Tabak 113 110
United Lankat 504 487Vs.
Rubber-aandeelen waren verdeeld van hou
ding; de prijzen van het artikel zijn wederom
eenigszins afbrokkelend.
Petroleum-waarden hadden eene zwakke
tendenz met uitzondering van North
Cau' casian's.
Cultuur-soorten nagenoeg onveranderd.
Aan den stroom van emissies is een einde
gekomen, er is althans eene sterke afneming
van den hoogen vloed merkbaar; in den loop
der week kwam de leening der stad Budapest
aan de markt, die het gewenschte succes
had. Waar de keuze tegenwoordig, vooral
ten opzichte van uitheemsche beleggings
fondsen zoo beperkt is, vertegenwoordigt
eene dergelijke stedelijke leening een ge
schikt beleggings-object.
13 Maart. v. D. M.
P.S. Op de heden gehouden tabaksinschrij
ving werden over 't algemeen prijzen besteed,
die verre boven de taxatie-cijfers uitgingen,
welke opmerkelijk laag zijn uitgebracht. De
geldmarkt is in den loop der week aanmer
kelijk ruimer geworden, tengevolge waaraan
prolongatie-rente tot 3 pCt. daalde.
De bouwcrisis in Oostenrijk
In buitengewone mate wordt Oostenrijk
getroffen door de naweeën van den Balkan
oorlog. Niet alleen heeft de langdurige
mobilisatie, die honderden millioenen kronen
kostte, de reeds niet schitterende financieele
positie des lands belangrijk verergerd, maar
de -industrie ondervindt nog steeds groot
nadeel van de gebeurtenissen van 1913 en
gaat onder de gevolgen daarvan gebukt.
Een van de meest ernstige verschijnselen
van den algemeen ongunstigen economischen
toestand, waarvan de terugwerking in
uitgebreiden kring wordt gevoeld, is voorzeker
de tegenwoordige crisis in de bouwvakken
in Oostenrijk, die zich openbaart niet alleen
door een abnormale inkrimping van het
bedrijf en de daarvan afhankelijke vakken,
maar ook door het geringe vooruitzicht op
verbetering, nu het voor het bouwvak onont
beerlijk krediet heeft opgehouden. Dienten
gevolge kan zelfs niet eens in de bestaande
behoeften worden voorzien.
Van hoe groote beteekenis die teruggang
is, kan men nagaan, wanneer men weet, dat
de in 1913 alleen te Weenen voor bouw
doeleinden verbruikte hoeveelheden steen en
ijzer slechts 55 pCt. zijn geweest van de
massa's, in 1912 aldaar verwerkt.
De terugwerking van deze crisis is van
zeer ongunstigen aard voor een aantal tak
ken van nijverheid. In de provincie, en vooral
jn de groote industrieele centra des lands
zijn de toestanden nog erger dan in de
hoofdstad, daar de enorme inkrimping van
de industrieele bedrijvigheid ten gevolge
van de Balkan-crisis het uitvoeren van
nieuwe bouwplannen of veranderen van
bestaande bouwwerken onmogenlijk maakt.
De voornaamste oorzaak van deze crisis
is te zoeken in de omstandigheid, dat de
bouw-ondernemers geen kapitaal kunnen
verkrijgen en de bronnen, waaruit het bouw
krediet moet worden geput, als het ware
verstopt zijn. In de helft van 1911 en de
eerste helft van 1912 bedroeg dit krediet
te Weenen ongeveer 100 millioen kronen,
geconverteerd in 140 millioen kronen hypo
thecair krediet. In 1913 was het krediet ver
minderd tot 40 millioen kronen tegenover
85 millioen hypotheekschuld. En sedert is
de toestand niet beter, doch integendeel
slechter geworden. Groote firma's bezwij
ken onder den last harer verbintenissen en
zij, die'erin slagen krediet te verkrijgen, zijn
niet beter eraan toe, want voorschotten ten
koste van 20 a 23 pCt. voor rente en provisie
aan bemiddellaars zijn nog lang niet de
meest ongunstige gevallen.
Voor een niet gering deel wordt deze
toestand geweten aan de finantieele politiek
van den Oostenrijkschen staat. De staats
schuld is in de laatste jaren in buitengewone
mate vermeerderd, nl. van 3.6 milliarden in
1902 tot 7.2 milliarden in 1912. In het vorige
jaar werd de markt overstroomd met
kronenrente tot lageren koers, waardoor de uitgifte
van nieuwe leeningen werd belemmerd. Het
ministerie van financiën nam daarop ver
schillende maatregelen, waarvan echter geen
gebleken is afdoende te zijn geweest. Het
waren tijdelijke hulpmiddelen, die in den
bestaanden toestand slechts voorbijgaande
wijziging vermochten te brengen.
Men begon met een gedwongen over
name van 80 millioen kronen door de parti
culiere verzekeringmaatschappijen. In den
loop van Januari 1913 verscheen een
regeeringsbesluit, waarbij de spaarkassen werden
verplicht het derde deel van haar kapitaal
in staatsfondsen te beleggen.
Maar in Oostenrijk zijn juist die
maatmaatschappijen en de spaarkassen de hoofd
bronnen voor het bouw-krediet. Het uit
vloeisel van deze beslissing was dan ook
behalve den ongunstigen indruk dat geld
voor bouwkrediet in mindere mate beschik
baar werd.
En daar begin 1913, in verband met den
politieken toestand, de inlagen in de spaar
kassen belangrijk verminderden, werd de
kredietnood grooter, hetgeen een ernstige
bedreiging bleek te zijn voor de bedrijvig
heid in de bouwvakken.
Later nam het aantal kleine inleggers wel
weer toe, maar in plaats van naar de spaar
kassen, gingen zij naar de banken, die
hoogere rente vergoeden.
De inlagen bij de bank-instellingen zijn
in het laatste jaar dan ook met 114 millioen
kronen toegenomen en bij de spaarkassen
daarentegen met 50 millioen verminderd.
? Maar ondanks deze ongunstige verhouding,
werd van regeeringswege voortgegaan met
het beschikbaar kapitaal van
verzekeringmaatschappijen, spaarkassen en andere in
stellingen, waarop zij invloed kan uitoefenen,
tot zich te trekken. In het laatst van 1913
werd zelfs door het departement van
binnenlandsche zaken een waarschuwing gericht tot
de spaarkassen, om het oogenblikkeltfk" in
ongunstigen toestand verkeerend bouwbedrijf
te hulp te komen door bouwkrediet te
verleenen. En bij de wet op de pensioen-ver
zekering van particuliere beambten werd van
regeeringswege vastgehouden aan de-bepa
ling, volgens welke het pensioenfonds 20
pCt. van de beschikbare gelden in
Oostenrijksche staatsfondsen en minstens 15 pCt.
in obligatiën van leeningen op grondbezit,
hypotheek op landerijen en dergelijke waar
den moet beleggen, tengevolge waarvan aan
het voor bouwkrediet beschikbaar kapitaal
ook jaarlijks 5 a 6 millioen kronen wordt
onttrokken.
Dit alles geeft aan deze crisis zulk een
ernstig karakter. De waarschuwing, gegeven
met het oog op een oogenblikkelijk" on
gunstigen toestand in de bouwvakken, heeft
allen schijn van den tijdelijken een
blijvenden toestand te zullen maken.
Vele duizenden ondervinden de nadeelige
terugwerking van deze crisis, omdat de
gevolgen daarvan zich -tot zoo velerlei be
drijven uitstrekken, getuige het belangrijk
toegenomen aantal werkloozen. Ook vreest
men voor den ongunstigen invloed van dezen
toestand op de woningprijzen, die te Weenen
en in de meeste steden van Oostenrijk reeds
tamelijk hoog zijn.
Met veel moeite en strijd is in 1910 en
1911 van regeeringswege een woningcontröle
ingesteld, die ten doel had, de aanhoudende
stijging der huurprijzen tegen te gaan. Maar
wat helpt het, of de staat jaarlijks in een
voórzorgfonds tot dit doel een paar millioen
kronen deponeert en op andere wijze aan
de brpnnen; die in het bouwkrediet moeten
voorzien, jaarlijks het drievoudige weer
onttrekt ?
? Hoe ernstig en onhoudbaar de tegenwoor
dige toestand moet zijn, blijkt wel uit het
verzoek van de regeering aan de groote
bankinstellingen, om de bouwbedrijven met
een voorschot van 10 millioen kronen te
hulp te komen. In beginsel hebben de ban
ken zich bereid verklaard aan dit verzoek
te voldoen, hoe en op welke voorwaarden,
wordt niet vermeld. Maar de omvang van
de crisis is zógroot, dat het beschikbaar
stellen van 10 millioen slechts op zeer be
scheiden wijze kan bijdragen, om den nood
te verminderen. Om echter op afdoende
wijze verbetering in dezen toestand te bren
gen, zou meer krachtdadige hulp noodig zijn.
13/3 '14. v. D. S.
Opvoeding door Goethe
GOETHE EN ZIJN LEERLING FRITZ VON STEIN
In het Bloemendaalsch Weekblad lezen
wij van de hand van Constant van Wessem
eenige beschouwingen over Goethe als op
voeder, waaraan wij 't hier volgende
ontleenen:
In het voorjaar van 1783 nam Goethe den
toen 11-jarigen jongsten zoon van zijn be
langrijke en groote vriendin Baronesse
Charlotte von Stein, den kleinen, aardigen
Fritz, met goedvinden der ouders in zijn
woning, om diens verdere opvoeding te
leiden, hij had er Charlotte van overtuigd,
dat de jongen in zijn functie van edelknaap
van den hertog Karl August von Sachsen
Weimar geen verzorgde opvoeding kreeg
en dat het niet goed was hem gedurende
een gevaarlijken leeftijd temidden van niet
al te voorbeeldige kameraden te laten op
groeien.
Zoo besloot Charlotte haar lievelings-zoon
aan den grooten vriend af te staan. Zij kende
hem en wist dat haar jongen in goede
handen kwam. Goethe deed het aanbod
echter niet uitsluitend uit genegenheid voor
haar, maar vooral uit liefde voor den kleinen
Fritz, het kind, dat zich van haar drie zoons
dadelijk het sterkst aan hem gehecht had.
De kleine kerel beleefde bij oom" Goethe
een tijd, dien hij later tot de gelukkigste
periode van zijn leven rekende, Goethe
observeerde en verzorgde hem als een
eigen kind; hij vond gelegenheid zijn
groote paedagogische gaven ten volle aan
hem te ontwikkelen, en hijzelf groeide als
het ware met den jongen mee. Laat hij niet
Lothario in Wilhelm Meister" zeggen:
Was sogar die Frauen an uns ungebildet
zurücklassen, das bilden die Kinder aus,
wenn wir uns mit ihnen abgeben!"
Goethe's liefde voor Frits dateerde al
vanaf de eerste kennismaking met Charlotte.
Toen er in 1779 sprake van was om voor
haar den kleinen jongen in zijn geheele
gestalte naakt te laten modelleeren door
den in smaak wat conventioneelen Martin
Klaus, greep Goethe dadelijk in om te voor
komen, dat deze weer naar zijn gewoonte
het hoofd van zijn model op een pasklaar
gemaakt engel- of amourettelichaam ging
plakken. De vriend wist zoo op hem in Ie
werken, dat deze eindelijk Gott sei Dank,
an dem schonen Körper ein bergrosz
Studium" vond. Dit beeld wordt nog in
het slot te Tiefurt bewaard.
De drie jonge Von Stein's liepen bij den
aangenomen oom" in en uit. Zij aten soms
in zijn kamer, sliepen een enkelen nacht bij
hem en waren er thuis als bij hun eigen
moeder. Goethe zat het gedoe van de
kinderen aan te kijken, leerde ze eierkoeken
bakken, gaf kinderfeesten ter eere van hen,
waarbij haast alle kinderen uit den omtrek
genoodigd werden en waarop soms zulk een
getier ontstond, dat hij zelf wanhopig weg
liep. Op feestdagen kregen zij allerlei on
verwachte geschenken van hem.
Toen langzamerhand de twee oudste
jongens Karl en Ernst, de eene als student
de andere als jachtpage, het ouderlijk huis
uittrokken, keerde Goethe's geheele gene
genheid zich naar den overgebleven Fritz.
Van nu af aan kon men den jongen bijna
altijd in zijn huis aantreffen, teekenend,
wandelend en zijn vaderlijken vriend amu
seerend met zijn meeningen en zijn plannen.
Opgetogen kon Goethe dan aan Charlotte
schrijven:
jyFritzens Urteil ber die Menschen ist
unglaublich richtig; nur mussen wir suchen
zu hindern, dasz imh das Gliick nicht
bermütig mache; ich habe ihm einige ruhige,
sehr wahre Lektionen gegeben und er ist
sehr g'ëschmeidig".
, Ook op kleine reizen nam hij Fritz met
zich mee. Eens reed hij in den nacht met
den jongen voor zich op het paard van
Wieinar naar Tiefurt, en zoo'n avontuur
lijken tocht vond deze heerlijk. Toen reeds
ging Goethe met het plan om, Fritz bij zich
in huis te nemen.
Mei 1783 betrok Goethe's aangenomen
zoon" zijn nieuw tehuis. Vór dien tijd had
Fritz tusschen de pages en zijn moeder heen
en weer gezworven; nu had hij een echt
Heim", waar hij zich ook thuis gevoelde.
Goethe's opvoedingsmethode was een zeer
vrije. Van zijn eigen conventioneelen vader
had hij geleerd hoe men kinderen niet
moet opvoeden en had daaruit de belang
rijke leering verworven, dat er aan kinderen
niets op te voeden valt, en dat door de
ouderen en wijzeren alleen zoo nu en dan
even de .hand aan het stuur gelegd kan
worden om de goede richting te blijven
behouden. Verder kan men alleen maar
toezien en de natuur in haar ontwikkeling
haar eigen gang laten gaan. Hij gaf de
voorkeur aan de opvoedingsmethode der
Hydriaten, die hun kinderen met zich mee
nemen op hun schepen en ze daar in dienst
laten rondscharrelen en zich zoo tot voor
beeldige piraten laten vormen". Goethe was
echter geen Grieksche piraat, maar een her
togelijke geheimraad, die dichtte, teekende
en de natuur bestudeerde. Fritz werd dus
al meelevende ook in deze dingen ingewijd.
Maar tevens had de oom" met alles zijn
paedagogische bedoeling. Hij ging als een
collega" met den kleinen knaap om, maar
hield toch in. het oog hoe een en ander het
beste op hem zou kunnen inwerken. B.v.
liet hij hem, door zijn eergevoel en nauw
gezetheid te prikkelen, met hem een post
van vertrouwen op te dragen, zijn kas
boeken en rekeningen bijhouden of hielp
hem zijn slecht handschrift verbeteren,
door stukken van Wilhelm Meisfer" over
te schrijven. In de uitspraak van het Fransch
oefende hij hem door hem zijn voorlezer te
laten zijn, b.v. bij Rousseau's Confessions".
Let wel, dit alles geschiedde zpnder den
minsten schijn van onderricht. Goethe
hield er van voorgelezen te worden en
vroeg dit Fritz als voor eigen genoegen!
Om den jongen te leeren zich te redden in
alle aangelegenheden, liet hij hem soms
alleen als bode of gezant rondtrekken met
een opdracht. Alle stukken en acten berustten
bij den geheimen secretaris Fritz von Stein.
Goethe schreef over dit alles: Er wird,
ohne es zu merken, in die Welt
hineingeführt, und wird damit bekannt sein ohne
es zu wissen".
Poesjes
Als Betje mij 's morgens het warme water
brengt, komt achter haar aan om den hoek
van de deur het ppesekopje van Griet, en
soms ook van Hansje. Langzaam, poot voor
poot stapt Griet de kamer door, kijkt en
passant eens hier en daar zonder zijn kop
veel te draaien; maar Hansje snuffelt langs
het plint, tript met vlugge pootjes langs het
bed, springt erop met een veerend-elegant
wipje, besnuffelt dekens en lakens, en springt
dan weer op den grond Doch Hansje
verveelt zich al gauw en loopt weer weg,
de staart slap hangend achter hem aan, met
een snuitje als van een recalcitranten
straatjongen.
Grietje blijft bij me. Hij strijkt langs mijn
beenen en kijkt me dan, het kopje achter
over, van den grond af, aan, vragend om
een beetje gestreeld te worden. Als ik bij
hem neerhurtc en zijn kopje aai, zet hij een
poot op mijn knie, wipt dan pp mijn schopt,
het neusje duwend onder mijn kin en luid
snorrend.
Ik kan niet lang zoo blijven zitten en moet
opstaan; maar hij wil niet van me af, loopt
naar mijn schouder en krampt zich daar vast
met zijn nagels in mijn nachtjapon. Hij zit
me daar kopjes te geven en buigt zich soms
naar voren om me aan te kijken, en spint
dan een harde spin van genoegen. Ik heb
moeite, hem los te krijgen, en zet hem op
bed op een paar slobkousen, dat is toch
lekker zacht en warm. Maar hij springt direct
er af en loopt naar me toe. Ik sta voor de
waschtafel mijn gezicht te sponsen, als ik
een zacht geslobber hoor: daar staat me
waarempel Grietje uit de kan, die 'k op den
grond had gezet, te drinken, de voorpootjes
op den rand, de kop neergestrekt er in !
Hij kijkt verbaasd, later verwijtend, als ik
de kan buiten zijn bereik zet... 't Was juist
zoo lekker, zoo'n volle kan ... het tongetje
likt nog even de snorren af, dan peinst hij
een oogenblik, de staart om de poolen ge
legd, het kopje wat schuin
Hij schrikt op, als ik mijn haar losschud
om het te gaan opmaken. Maar nu ik voor
de kaptafel sta, gaat hij maar op de stoel
er naast zitten, dat is dichter bij. Het bor
stelen vindt hij een naar geluid, en door al
die haren kan hij niet eens vrouwtje d'r ge
zicht zien; hij is dan ook blij, als de witte
kam dat ruige borstelding vervangt en de
haren ordelijk wegstrijkt.
Ik laat een haarspeld vallen, zijn kopje
wipt dadelijk neer naar het gevallen ding,
dan p naar mij; terwijl ik me buk langs
hem heen en als 'k de haarspeld heb
hem even aai, denkt hij, dat dit avances
voor op schoot nemen zijn, en staat op van
zijn zithouding, gereed op mijn schouder te
springen. Wat een teleurstelling dat ik
me gauw terugtrek en hij alleen op de stoel
blijft staan op zijn vier pooten de staart
achreruit omhoog gebogen...
De stoel staat voor het raam en hij kijkt
eens naar buiten, naar den zonnigen tuin
beneden, waar die bengel van een Hansje
op de schutting het hof maakt aan de witte
poesin van ernaast. Kijk die verliefde Hans
met zijn staart coquetteeren! Draaien en
krullen en weer uitbuigen... Nou! En hij
weet wel, dat zijn mooie witte borstje zoo
goed uitkomt in de zon, ais hij zoo kaars
recht zit, het pikante kopje wat achterover.
Hans is een fat en een ladykiller, vindt
Griet, en kijkt eens naar de blauwe lucht
boven den boomgaard. Straks een wande
lingetje naar de boerderij! dat zal heerlijk
zijn. Als het vrouwtje nou maar klaar was
en met hem naar beneden ging en hem een
bakje melk en een boterham gaf.
Als ik mijn tanden poets en mijn mond
spoel, begint hij te brommen. Is dat me een
spektakel! En de spatjes van die natte bor
stel komen op z ij n neus terecht dat
wordt te bar! Hij springt van de stoel, loopt
naar de deur, die dicht is. Voor de post
blijft hij staan, kijkt om, en als hij ziet, dat
die borstel weggelegd is, komt hij langzaam
poot voor poot, ernstig me aanblikkend,
terug... 't Was maar een schijnbeweging,
dat onverwachte vertrek! Met een wipjeen
veel gesnor springt hij weer op den pas
verlaten stoel en gaat zich zitten'likken;
ijverig strijkt het roode tongetje over het
vooruitgehouden klauwtje... 't Kopje gaat
achter- en vooruit... ; dan wordt twee keer
het pootje gelikt en over den kop gestreken,
weer twee keer gelikt en weer over den kop,
dat het oortje aandachtig strak gespitst
erbij neerflapt.
Zit jij je ook te wasschen, Griet ?" vraag
ik op een poesetoontje, dat hij verstaat; hij
kijkt me aan, het pootje nog geheven, alsof
hij vraagt: Zei je wat ?"
Ga maar door, hoor, Grietepiet,
waschbaas!" Hij laat het pootje zakken en begint
zijn rug te likken, wat veel moeilijker werk
is, want hij kan zijn kopje bijna niet ver
genoeg achteruit krijgen. Hij spant zich zoo
in, dat hij even moet rusten, voor hij aan
den anderen kant begint.
In den tuin kwetteren wat meezen; een
muschje, onbewust van 's vijands nabijheid,
vliegt sjilpend door de luwe morgenlucht
en strijkt neer in het kozijn van het open
raam ; op zijn twee dunne pootjes tript het
vooruit, sjilpt weer, dat het luid mijn kamer
inklinkt, en tript weer een paar tripjes...
Griet is in mekaar gehurkt; de kop vooruit
gestrekt, de oogen fel aandachtig, het buik
dons bijna verbergend de pootjes, maar de
klauwen zenuwgespannen eronder, beloert
hij het vroolijk zangdierte, dat tript in het
kozijn. Doodstil zit Griet. Alleen het puntje
van de staart gaat langzaam heen en weer
en de oogen schitteren valschgroen
Maar de morgenwind doet het gordijn
naar buiten wapperen, het muschje schrikt
en vliegt heen de prooi is verloren!
Griet's spieren ontspannen zich. Het roof
dier in hem verbergt zich weer langzamer
hand.
Als ik mijn rok heb vastgespeld en mijn
ceintuur omgesp, komt hij naar me toe; hij
weet al, dat nu de deur gauw open gaat...
en hij loopt voor me uit naar de trap, blijft
op de bovenste tree wachtend staan... Ga
ik de trap af, dan springt hij op mijn schouder
en snort en geeft kopjes... en ik heb moeite,
me den valschgrpene blik van straks te
herinneren, nu ik in zijn halfdichtgeknepen
poese oogen niets dan zachte vriendschap
bespeur.
Gulzig slokt hij het in melk geweekte
brood naar binnen, en als zijn dëjeuner is
afgeloopen, stapt hij baardlikkend, naar het
venster, sjoept het raam uit, den vroolijken
groene tuin in, om het voorgenomen wan
delingetje te volvoeren.
EMMY VAN LOKHORST.
Ingezonden
Vrouwenkiesrecht.
Mej. Kramers vergist zich als ze meent,
dat ik het boekje van dr. A. Jacobs over
Vrouwenkiesrecht niet heb gelezen en dat
ik niet bekend ben met de gevolgen van
dat kiesrecht in andere landen.
Maar ik meen, dat door die ondervinding
van elders nog niet is bewezen, dat het voor
de mannen niet gevaarlijk zou zijn, nu al
toe te laten, dat de vrouwen als kiezers de
meerderheid krijgen.
Ik heb niet geschreven noch bedoeld dat
de machtsverplaatsing onvermijdelijk" en
dadelijk" zou geschieden, zooals mej.
Kramers schrijft. <?
Dat is dus al weer mis.
Waarschijnlijker is het, naar ik meen, dat
door de ontwikkeling der vrouwen in en door
het publieke leven en de daardoor veran
derde verhouding tot de mannen, eerst na
langen tijd die quaestie aan de orde zal
komen.
10 Maart Mr. E. DE GRAVE
De troonrede van 16 Sept. verzekert ons,
dat de kwestie van het vrouwenkiesrecht in
de grondwet aan de orde is en als de vrou
wen het kiesrecht eenmaal bezitten, ook
hier in Nederland, dan zal men zien, hoe
haar ontwikkeling in en door het publieke
leven werkt ten gunste van de gemeenschap.
Grondwettelike gelijkstelling van man en
vrouw zal oud onrecht afschaffen en aan
tonen, dat de staat er bij wint, wanneer
allékrachten worden vrijgemaakt om hem
van nut te zijn. Weigezinden behoren
daarom mede te werken tot het welslagen
van het pelitionnement en zo mogelik ook
hun pen te gebruiken in dienst van de zaak
des rechts.
M. G. K.
Wij sluiten hiermee deze discussie. RED.
Damspel
IIMtllllHlMHtllHIIIIMMIIll
lle Jaargang 15 Maart 1914
Redacteur: J. DE HAAS
Graaf Florisstraat 152, Amsterdam
Verzoeke alle mededeelingen, deze rubriek
betreffende, aan bovenstaand adres te richten.
ONZE CURSUS
Wederom een typeslag uit den hekstand.
De lezers zullen wel hebben opgemerkt, dat
in dezen stand veel slagen mogelijk zijn.
D,e spelgang is echter lang niet altijd even
fraai. Zoo is het ook bij het volgende spel.
Voorloopig is het ons echter om de slag
zetten te doen, die zeer leerzaam zijn en
daarom nemen wij den spelgang, die tot die
zetten leidt maar voor lief.
Wij plaatsen nu alle schijven weer in den
aanvangsstand en spelen als volgt:
Wit Zwart
1. 31-26 19-23
2. 36-31
Wordt vaak gespeeld in deze opening.
2. 20-24
Niet aanbevelenswaardig. 14-19 is de goede
voortzetting.
3. 34-29 23:34
4. 39:19 14:23
5. 32-27
Logischer is 41-36, 44-39, 50-44.
5. 15-20
Avontuurlijk! 10-14,5-10 is de aangewezen
voortzetting.
6. 38-32 10-15
7. 41-36 4-10
Sterker is 5-10. Schijf 4 moet zoo lang
mogelijk blijven staan. Als steunpunt voor
de schijven op zwart's langen vleugel.
8. 43-38
42-38 is sterker, wit heeft te veel schijven
op zijn langen vleugel.
8. 20-25
9. 33-28 17-22?
(Stand na den 9den zet van zwart)
ZWART
l
6
11
16
21
26
31
36
41
4e
WIT
Zwart liep met 17-22 in de val. De aan
gewezen zet was 9-14.
10. 28:19 13:24
11. 32-28 22:33
12. 38:20 15:24
Ook kan hier 25:14 geslagen worden,
doch het kost zwart in ieder geval hout.
13. 27-21 16:27
14. 31:15
Een eenvoudige doch leerzame slag.
De volgende slagwending is niet onaardig
en zagen wij, zoo langs de borden wande
lende bij de competitie, gespeeld tusschen
V.A.D. II en Gezellig Samenzijn II.
Het was in onderstaanden stand.
ZWART
l
e
n
ie
21
2f
31
36
41
46
WIT
Zwart 7 schijven op 14, 15, 18, 19, 22/24
en een dam op 46.
Wit 6 schijven op 25, 30, 32, 33, 35, 42
en een dam op 1.
De laatste zet van zwart is 41-46.
Wit ontging toen de volgende fraaie winst.
Wit Zwart
F. Koch (V.A.D.) A. Damstra (G. S.)
1. 41-46
2. 33-28 22:33
3. 1-6 46:28
4. 42-38 33:42
5. 6:48
Beide spelers keken wel een beetje sip,
toen wij hen op dezen winstgang opmerk
zaam maakten.
EEN OPSLUITING
Onderstaande stand is uit een partij door
ons met wit een vijftal jaren geleden gespeeld.
ZWART
l
6
11
16
21
26
31
36
41
46
Of
WIT
Zwart 9 schijven op 13, 15, 16, 18/21, 23, 26.
Wit 9 schijven op 27, 28, 30/33, 35, 37, 39.
Zooals men ziet is wit opgesloten. Dat dit
niet altijd nadeelig is, bewijst het volgende
spel. Wit is aan den zet en speelde als volgt:
Wit Zwart
1. 30-25 20-24
2. 35-30 24:35
3. 39-34 19-24? fout.
Het beste spel voor zwart is 35-40,23-29,
19:30. Weliswaar verliest zwart hiermede
een schijf maar het spel is vrij zeker remise.
4. 28:8 24-30
Zwart dacht nu vast remise te maken maar
hem ontging de volgende leuke afwikkeling.
5. 27-22 18:40
Zwart moet 4 schijven slaan.
6. 25:45
en wit won. Een leerzaam stukje.
RECTIFICATIE
Tot onze niet geringe spijt moeten wij
onzen lezers mededeelen, dat in probleem
J. van Geemen, de stand fputief'is. Schijf
12 moet op 13 staan. De termijn van oplossing
wordt hierom met een week verlengd.
CORRESPONDENTIE
D. v. N. te R. Uw opmerking is juist, dat
u een beteren stand overhoudt, doch de slag
wending bleef niet onveranderd en dat was
juist vereischte. Uw vinding is niettemin goed.
* * 9