De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 15 maart pagina 2

15 maart 1914 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 15 Maart '14. No. 1916 weg beproefd, voordat ge ons in een oorlog stort ?" Ik hield aan, dat terwijl er een bewon? derenswaardig doel was,-waarloe het Vredespaleis als vergaderplaats voor Internationale Conferenties en Scheidsgerechten zou dienen, het 't meest direct practische en tastbare nut had als een uitwendig en zichtbaar teeken" voor de geheele wereld, dat alle voorzorgen voor het Internationale Gerechts hof genomen waren, en dat zulk een scheidsgerecht ten allen tijde bijeengeroepen kon worden. Voor mij was dit zoo duidelijk, dat de Sokratische methode van den heer Carnegie mij begon te enerveeren, en het gevolg was, dat ik een brief schreef, die, zooals ik veronderstelde, de corres pondentie zou sluiten. Tot mijn groote vol doening echter werd deze spoedig beant woord door een telegram, luidende: Kom naar Skibp, en wij zullen er over spreken." Deze uitnoodiging nam ik zoo spoedig mogejijk aan, en het gevolg was een aller heerlijkste week. ledere morgen werd inge leid door den pijper, die oud-Schotsche krijgszangen deed weerklinken, als hij zijn drie ronden over de wallen van het kasteel maakte, en de plichten van eiken dag werden dan op waardige wijze begonnen door lof liederen op het orgel in de groote zaal van het kasteel. Aanzienlijke gasten uit verschil lende werelddeelen traden aan het ontbijt in discussie over de politiek van den dag en sociale vraagstukken, en dan volgden uitstapjes tusschen de heuvels van Sutherlandshire, of langs de oevers der stroomen, of door de wouden alles medewerkende om iederen dag tot een schoonen droom te maken. Maar spoedig begon dit mij te veront rusten. Van de Sokratische methode was niets meer over. Het Haagsche Vredespaleis en alle questies, die ik was komen bespreken, schenen even absoluut vergeten te zijn als de Geest van Bannockburn. Heerlijke dagen volgden elkaar op, maar aan de questie, waarvoor ik gekomen was, werd niet de minste aandacht geschonken, en nadat een week zoo voorbijgegaan was, gebeurde er iets, dat op een kleine comedie geleek. Op een morgen noodigde de heer Carnegie mij uit met hem te gaan visschen in de forellenvijvers tusschen de heuvels. Ik had sinds een roemvollen dag, veertig jaar geleden, in de Noordelijke wouden van New-York, nooit een forel gevangen; maar nu groeide mijn hoop aan, nu zou ik den philantroop geheel voor 'mijzelf hebben. Welk een uit muntende conditie om diplomatiek te hen gelen ; wie kon zeggen welke nieuwe steun voor de wereld ik mede terug zou brengen ? Zeker, it looked like business". Wij waren gekleed in Schotsche mantels en kragen, droegen Schotsche petten, en hadden een ware tentoonstelling van vischtuig ont vangen, en na een korte wandeling stonden wij bij een boot in een der forellenvijvers. Maar helaas, een kolossale Hooglander geleidde den heer Carnegie naar het eene einde van de boot, mijzelf naar het andere, en tot mijn geweldige teleurstelling nam hij de riemen en plaatste zich tusschen ons in. Daarna gaf hij mij te verstaan, dat het aller eerste vereischte voor de Schotsche forellenvangst is: stilte. De situatie werd nu werkelijk wanhopig: het was mijn laatste dag in dit Paradijs, en ik had toebereidselen gemaakt om den volgenden morgen vroeg te vertrekken. Het berglandschap verloor zijn aantrek kelijkheid. Spoedig verloor ik mijn belang stelling in het hengelen en gaf mij over aan overpeinzingen, even vreugdeloos als de rots achtige hellingen der heuvels. Zoo ging de dag langzaam voorbij, geen woord werd gewisseld. De heer Carnegie ving veel visch, ik geen enkele, en mijn illusies van het grpote Vredespaleis verdwenen in den mistigen hemel boven ons. De terugrit was gewijd aan de philosophie van het visschen. Het diner kwam, met discussies over letter kundige en wetenschappelijke quaesties, en de avond volgde met edele muziek. Alles waarvoor ik gekomen was scheen verloren, tot onze gastheer plotseling rustig naast mij kwam zitten. Toen begon de stille, zwakke stem te spreken, en rechtstreeks, niet langer op listig Socratische wijze, maar nobel-Platonisch, werd aan het gezelschap een blik geopen baard op het geheele onderwerp, waarover wij vele maanden geleden van gedachten gewisseld hadden. Het oorspronkelijk denk beeld van een Bibliotheek van Internationaal Recht was tot iets veel grootschers uitge breid. Het Vredespaleis in Den Haag begon op nieuw en in een nieuwe glorie te verschijnen als een onderpand en een teeken van een betere toekomst voor de wereld; en toen kwamen de woorden van hem, die zijn groote gift aan de naties verzekerden, de schepping van een middelpunt en symbool van 's werelds verlangen naar vrede en een welbehagen in menschen". Dit, mijn waarde en geachte vriend, is de geheele geschiedenis zooals ik mij die herinner, en ik verblijf, geheel de Uwe, (w. g.) ANDREW D. WHITE 11 ha c a, 8 Juli 1913." De heer White, de schrijver van dezen brief, was tijdens de eerste V redesconferentie gezant der Vereenigde Staten te Berlijn. Op Carnegie's last deed hij met Stead en onzen landgenoot Asser de eerste stappen tot het oprichten van een bibliotheek van inter nationaal recht, waartoe de Amerikaansche dollarkoning oorspronkelijk besloten was. Ook in Carnegie's Amerikaansche stichtingen speelde hij dikwijls een leidende rol. Ondanks de hulde, Carnegie in het slot van 's heeren White's brief gebracht, laat deze aan duidelijkheid niets te wenschen over. Carnegie's daad was zelfs niet het gevolg van eigen initiatief; het denkbeeld werd hem geheel door anderen aangegeven. Zijn daad werd allerminst spontaan door voeld en verricht, maar door allerlei gezochte tegenwerpingen op de lange baan geschoven. Hij behoefde zelfs de hulp van een bediende om een gesprek er over te ontwijken, het geen zijn hooge menschenliefde wel in een zeer bijzonder licht stelt. En ten slotte kwam zijn daad toch nog tot stand als een caprice, een verrassing, een klap-op-de-vuurpijl, voor des millionairs gasten, wien hij op deze wijze een exquise emotie bereidde. Misschien ook als een belooning voor den oorspronkelijken bedenker, wiens volharding toch meer dan een teleurstelling verdiende. Men kan een daad als deze bezwaarlijk au sérieux nemen, en die zeker niet als het logische uitvloeisel van een werkelijk supe rieur karakter bezien. Spontaan, in warme, gulle mildheid vertrouwt men een daad van waarachtige menschenliefde verricht te zien worden. Welk doel had het den heer White twee maal de hoop op succes te doen verliezen, als Cargenie eenvoudig op nobele wijze, in het belang van zijn medeschepselen wilde handelen, om met den heer v. d. Vies te spreken ? Vrede door Recht" had beter gedaan de oorzaak van Carnegie's edelmoedigheid bui ten het debat te houden, en zich te beperken tot de veel belangrijker questie, het vredes vraagstuk zelf. Wilde de vereeniging met alle geweld buiten het bloote feit der schen king om een appreciatie geven van deze oorzaak, dan had zij den heer v. d. Vies, of iemand anders, moeten laten schrijven: Carnegie's gift was het gevolg van een caprice, welke hij zich met zijn fortuin best kon veroorloven, en waarvan de oude heer veel genoegen beleefd heeft. G. J. M. Jr. *** (Uit den brief van den zijn ijdelheid koeste renden diplomaat blijkt naar onze meening nog niet, dat men de daad van Carnegie men zegge liever: zijn bedoeling-- niet au sérieux" moet nemen.... Een groot organisator, als deze Amerikaansche trustleider, weet zeker veel te goed, dat hij toch wel het meest op den duur roem oogst door dingen te doen, waaraan hij tenminste zelf nog eenige reëele beteekenis kan ontdek ken. Het dunkt ons dus waarschijnlijk dat hij niet bijwijze van gril, maar in het juiste bewustzijn van wat hij wilde, zij het dan ook aan een dessert!, anderhalf millioen dol lar een bestemming heeft gegeven. Wat nu den geest aangaat, waarin Vrede door Recht" deze dingen ziet, dunkt ons, dat men net zoo goed bij een Kitchener in zijn soort een groot man teedere menschelijkheid kan veronderstellen, als bij een selfmade grootgeldman, nog wel van het kaliber van Carnegie, zuivere philantropie. Voor ons is de door den inzender behan delde vraag in zooverre dan ook geen vraag en ligt de groote beteekenis van mannen als Carnegie elders dan binnen de grenzen des gemoeds. In hetgeen wij hier afdrukten schijnt ons het .geschrijf van den diplomaat White als document" over hemzelf en zijns gelijken het interessantst... Is hier niet tot poëzie geworden de eerbied voor het geld en de ijdelheid met het geld in bijna kunstvol tournooi te zijn geweest, met dat enorme geld? De eenvoudigste bediende op een kantoorkruk heeft verzen gemaakt toen hij voor 't eerst verliefd was, deze diplomaat wordt bloemrijk, hij schrijft zijn eerste romantische" verhaal, hij gewaagt van Plato, als hij vertellen zal hoe, dank zij hem, het levende Gouden Kalf want dat is het, voelt men, wat hij in Carnegie eert ja knikte. Carnegies decoreert men of men maakt ze van adel, maar hen edel noemen, op de wijze van Vrede door Recht," zouden wij alleen durven na gezette studie van hun binnenste. Red.) Kroniek der Gedichten EMILE VERHAEREN. Les Bles mouvants. Poèmes?Paris. Mercure de France. MCMXIII. Geene dichtersloopbaan is in onze tijden zoo schoon te noemen als die van Emile Verhaeren. Zij is het niet zoozeer nog van wege een aldoor rijper talent: wat men onder talent verstaat is eene zeer wissel vallige geesteswerking die, naarmate zij den drang gevoelt, en er aan gehoorzaamt, van de verdieping en van de loutering, vaak er geen uitdrukking voor vindt die niet troe belder en meer-ingewikkeld dan in vroeger stadium schijnt te zijn. Daar hebt gij, als voorbeeld, Rimbaud: op zestienjarigen leeftijd als verskunstenaar een wonder kind, neen, een der sterkste en fijnste, tevens meest-persoonlijke dichters van Frank rijk. In schijn dragen deze verzen de eerste, die sluiten op Le Bateau ivre" en Les Corbeaux" het merk van het hoogstbereikbare talent; zij zijn van eene spontane zekerheid, eene geniale frischheid in het definitieve van hun vorm, waar het meerfluïde, lang niet zoo vaste, vaak hortende, soms stamelende van de gedichten, die in de latere llluminations" zijn opgenomen, voor eiken gewonen lezer leelijk bij afsteken zal; al weet hij, die Rimbaud kent en doorziet, te goed welke grondige ontwikkeling ook van het talent het sterk-elliptische of sinuëusverglijdende van deze, anders onrustbarende, lang niet onmiddellijk-bevredigende verzen, beteekent. Hierin Verhaeren bij Rimbaud te verge lijken (dien ik als voorbeeld koos omdat geen dichter zulke scherpe, en tevens voor den doorsneê-liefhebber-van-poëzie teleur stellende ontwikkeling vertoonde) gaat niet aan. Verhaeren weliswaar bleek eveneens van bij zijn eersten bundel een rijk instrument volkomen meester te zijn. Zou echter tot bij Les Villes tentaculaires" zijne virtuositeit boek aan boek schijnen te rijzen, het kan goed gebeuren dat sommigen in Les Forces tumultueuses", La multiple Spiendeur" en Les Rythmes souverains" noode de luide en machtige assonanties, de hamerende en beitelende stafrijmen en de rijk-wisselende, steeds zoo bewust-wendende arabeske van den rythmus missen die van Les Villages illusoires" bijvoorbeeld een zoo uitzonderlijk boekje maken. Al meenen wij dat, in zijn pnopgesmukten, naakteren eenvoud, deze jongste bundel van den Meester: Les Bles mouvants", ook hierin aan talent dus hooger staat. Waar de minder-gevoelige, minder-geoe fende lezer, die het, wat betreft talent, waarschijnlijk eerder met Les Campagnes hallucinées" houdt dan met Les Heures d'Après-midi ', nu eveneens beseft dat geen dichter van dezen tijd op eene schoonere loopbaan kan wijzen dan Verhaeren, zoo kan dat dus niet zijn omdat hij ondervindt dat dezes talent grooter en grooter ge worden is. Het kan het nog minder zijn, geloof ik, omdat hij zijne oorspronkelijkheid scherper en scherper gaat vinden. Oorspronkelijkheid, personaliteit, in den zin genomen dien het lezend publiek" aan het woord geeft: zij rijst natuurlijk naarmate de dichter zich meer en meer individueel aan gevdel en zegging onderscheidt; naarmate hij innerlijk, en uiter lijk vooral, van het aangenomen-normale afwijkt. Dat normale: het is nu weliswaar weder eene dier entiteiten, waarvan de be teekenis meer op eene taciete overeenkomst dan op eene gedegene werkelijkheid berust. Mijne natuurlijke norma kan de uwe niet zijn; en gij zijt misschien allang uw per soonlijk spoor bijster, als ik het mijne nog volg met luchtige zekerheid. Daarenboven maakt elk individu (en bij dichters is dit van zeldzaam gewicht) op sommige oogenblikken van zijn leven, crisissen door, waarin hij zeer bepaald afdwaalt van het eigen oor spronkelijke wezen, en er dan ook meer of minder geestelijk-gewijzigd, laat staan ge havend, afkomt. Zonder te spreken, natuur lijk, van dezen die inderdaad en bij voort durendheid der pathologie behooren. En het spreeVt dan ook van zelf dat, zoo onze individu een dichter is, zijne poëzie aan uitzonderlijkheid (gewone opvatting van het woord oorspronkelijkheid) zal winnen, naar de crisis heviger ondergaan en uitgedrukt is, en dat om tot Verhaeren terug te keeren Les Flambeaux noirs", boek eener geestesziekte, aldus oorspronkelijker zal lijken dan La multiple Splendeur", boek meer nog van algemeen-ethische dan van persoonlijk-aesthetische beteekenis. Zoo de dichtersloopbaan van Emile Ver haeren schoener en schoener het heden doorstraalt en de toekomst schijnt te be lichten, ook in de oogen van dezen, wier bezigheid elders ligt dan in het ontleden van verzenbundels, en dit niet kan toege schreven aan de ontwikkeling van zijn talent of van zijne uitzonderlijkheid, dan moet deze ook door kruideniers erkende evidentie hare verklaring natuurlijk zoeken in andere bestanddeelen van Verhaeren's kunst. In zijn genie", zullen bedoelde kruideniers onmiddellijk antwoorden. Zij, die meenen uit de literaire geschiedenis op te mogen maken, dat juist déze dichters het geniaalst zijn gebleken, die buiten hun tijd, boven hun tijd stonden, al waren zij er nu ook het hoogste en heerlijkste resultaat van, resumeerende wezens die, uit eigen wezen en wezen hunner omgeving, schakel aan schakel de hoogere menschelijke gevoelens boven alle gemakkelijke toevalligheden om, verbonden tot de keten van het gesublimiseerde menschdom, zij, die zulke opvatting zijn toegedaan (en overigens, kruideniers verklaringen voor meestal holle noten hebben leeren houden), zullen bij de orakelende uit spraak: aan zijn genie" blijven twijfelen in onvoldaanheid. Doch, zoo daar zijn, die de wonderbaar-adequate uiting van heel een tijd, van het precies-momentane, nog ongelouterde, nog ongeschifte en ongerangschikte van een lijd door den luiden en geestdriftigen mond van een dichter voor genie houden; die beheerschen en overzien beneden mede leven-in-volle-overgave achten, en meenen dat de geringste gebeurtenis is als een atoom bij welks afwezigheid de sterkste gebeurlijkheid ineen kan stuiken; die eindelijk oordeelen dat afzondering en beschouwing niet naar algemeen begrijpen en beminnen, en alleen naar egoïsme en verdorring leiden : die hebben gelijk te beweren, dat Verhaeren het aldoor rijker bloeiende van zijne loop baan dankt aan wat men terecht dan noemt zijn genie. Want Verhaeren is in deze wonderbaar, dat nimmer misschien en nergens, zelfs in landen en onder samenlevingen die, even wichtig, dergelijke wisselwerking van maat schappij en individu gemakkelijker maakten, dat nimmer en nergens een dichter is opge staan, die mocht bloeien als eene grandioze en rustige roos, als eene bloem van kalm en stadig-stralend vuur, uit de doorwoelde aarde, uit den gloeienden krater eener wereld, die, aangeblazen door de tegenstrijdigste winden, nu schroeiend is om straks in zwarte roetwalmen te verstikken; uit eene onrust die alle geloof aan het wankelen en smooken brengt als een toorts in den regen; die de sterkste geest verdooft als een vlam in eene angstig-luchtijle ruimte. Het haast-ongelooflijke in het dichtersleven van Verhaeren, in een leven dat schooner en schooner wordt, is, dat het daar zoo troostelijk en zoo be zielend staat te gloren, met al zijn schoone, bezonkene en blijde vrede, in een tijd die nu meer dan eene eeuw de geestelijk-woeligste is die Europa sedert eeuwen heeft gekend, in een land dat als het brandpunt is waar de elkaar bevechtende stralen zich in n fel licht samen komen verteren (en het vergoelijkend optimisme der Belgische bour geoisie, dat alles tot middelmaat herleidt, maakt het niet beter!) en dat hij nochtans, hij, Verhaeren, de juiste, de minst-dubbelzinnige, de meest-rechtstreeksche, de wellicht haast-onbewuste, de klaarblijkelijk-voorbestemde uiting van dien tijd is en van dat land. Neen, Verhaeren is nu eenmaal niet de herborene Adam, de aldoor nieuwe en onrepte menschenziel die, hoewel rijk aan de ervaring van alle tijden, ze nochtans telkens als een nieuwe vreugd of een nieuwe smart herleven moet. Hij is niet een mensch-bloot-mensch. Hij is niet De Mensch-zonder-meer, zooals ik mij nu eenmaal den oppersten dichter voorstel. (Al zijn daar de drie engelachtige en toch zoo menschelijke bundeltjes: Les Heures claires", Les Heures d'Après-midi" en Les Heures du Soir": voor mij nog steeds het hoogste in Verhaeren). Maar er is tus schen hem en het tijdperk waar hij in leeft en het land waar hij geboren werd (zoo zijne opleiding hem ook van dit laatste naar de taal, natuurlijke uiting, vervreemden moest) eene eenheid ontstaan, eene echte samensmelting gebeurd, en boven die samensmelting leeft nu, als boven kokende metalen, eene ijle zindering van licht, zooals sedert heel lang, en nooit misschien zoo innig en zoo aantrekkelijk, was voor gevallen. Verhaeren is het gevoelig verstand van onzen tijd, en is het van nature, zonder dwang van buiten en zonder eigen moed willigheid. En 't meest wondere van al voor den minsten kruidenier is dit duidelijk geworden, en wordt het dag aan dag duidelijker. Merkwaardig is daarenboven, dat de eerste bundels van Verhaeren meer opzet verraden, dan de meeste volgende. In Les Flamandes" en in Les Moines", ontstaan trouwens pp een tijdstip dat het parnassiaansch objectivisme niet geheel had uitgediend, wil de dichter blijkbaar standpunt nemen: hij bewijst, niet zoozeer door uitstorting van innerlijk wezen als door bewerking van buiten hem staande feitelijkheid, dat hij zich een Vlaming weet in de twee traditioneele factoren van zinne lijkheid en mysticisme. Wat nogal gemak kelijk n ook toen nogal naïef was, al kwam hierbij heel veel talent heel wat voorbedacht heid vergoelijken. Maar bij de volgende trilogie reeds: Les Soirs'', Les Debacles", Les Flambeaux noirs", heeft de tijd, heeft de ziekte van zijn tijd Verhaeren te pakken. Alle pose" is uitgesloten, en reeds lijdt de Vlaming onder zijn Europeeër-zijn, te hevi ger omdat hij zich thans in alle werkelijkheid Vlaming voelt. Het is de tijd, dat Russisch' medelijden en Russische opstandelijkheid literaire bestanddeelen het gevoel van sociale ontreddering bij vele dichters voeden kwamen. Het spreekt vanzelf dat dezen geen persoonlijk aandeel konden hebben in militant, misschien geestbevrijdend maar al te sim plistisch anarchisme. Zulke toestanden, die in haast alle zuivere gewetens van dien tijd om meer rechtvaardigheid schreeuw den, al zou deze dan ook niet kunnen worden geboren dan uit de ergste en gevaar lijkste maatschappelijke storingen, zouden om die reden velen ziek maken in z.ulke mate,... dat zij'nooit zouden genezen van de onstuimige liefde en den onverwoestelijken haat, die voortaan de deesem van hun leven zouden zijn. De pezige Ver haeren genas van de gevaarlijke utopie die het anarchisme zou blijken; liefde en haat, die hem echter van zijn zieken waan over bleven, uitte hij in Les Villages illusoi res", in Les Campagnes hallucinées", in Les Villes tentaculaires", in zijn schoon drame Les Aubes." En de Vlaming, die hij was, hoefde hierbij geen opzet meer, om zich te vertoonen. Juist omdat hij lief had en haatte in alle physiologische oprecht heid, had hij waarachtig niet meer noodig, den sensuëelen mysticus, of den mystieken sensuëele te fingeeren... De onrustige tijden gingen bezinken; of beter: 't gestrooide zaad schoot dieperen wortel, en spriette niet langer uit als hondsgras en dolle kervel. En weer is Verhaeren een trouwe spiegel van die tijden, en, meer dan ooit, van zijn land en 't onoverwinnelijke optimisme ervan. Niets verwaait uit eene gezonde ziel zoo spoe dig als haat: Verhaeren houdt alleen de liefde over, waar hij de formule in vindt, die voortaan zijne geheele philosophie zal zijn: Admirezvous les uns les autres." Ons samenleven van bewuste degelijkheid, van eng misschien maar veerkrachtig en per slot dan toch vruchtenrijk realisme, dat weliswaar een hongerige ziel al te gemakkelijk sust bij de gezonde moeheid van een werkdadig lichaam: gij vindt het uitgedrukt in de magnifiekbetrouwende zangen die de vier-vijf laatste boeken van Verhaeren uitmaken. En in Les Bles mouvants", zijn laatsten, pas versche nen bundel, drukt hij, meer dan ooit en beter dan wie, de les uit van onzen helaasberustenden, maar goddank-hoopvollen tijd: de liefde voor, de wijsheid vanwege het Leven. In dit boek keert de dichter, als naar het oord der rust, naar 't eigene Vlaanderen terug. Maar welk verschil hier met Les Flamandes", zijn aanvangswerk, waar het nochtans onmiddellijk aan denken doet! Hoever zijn wij hier van lekker objectivismezonder-meer! Men leze maar La Belle Fille' Au cceur de la moisson dont s'érigent les ors Quant la clartése boit, se mange et se respire, Je suis tes pas aux champs, et Ipnguement j'admire Le faisceau de santéque dresse et meut ton corps. Le dur et franc travail fait ton effort superbe ; Les gars a coups de faux abattent Ie froment; Mais ce sont tes deux bras a toi, qui fortement Nouent-les pis d'un tour de poing et font la gerbe. Tu adores l'élan, la peine et la sueur, Le geste utile et clair dans la belle lumière, Et tes yeux sont vaillantsatraverslapoussière Que soulève la hate autour de ton labeur. Un sang rouge et puissant circule en tes artères Et colore tes seins superbement debout, Et ta bouche est charnue et tes cheveux sont roux, Et ton corps est heureux de marcher sur la terre. Jusqu'aux heures du soir oüles faucheurs s'en vont, Tu t'attardes düment a la tache vitale, Et l'entêtement doux de la Flandre natale Par-dessus tes regards luisants bloque ton front. Aussi par les polders de Tamise et de Hamme, Ceux dont l'amour soudain rend les cceurs haletants Songent a la vigueur belle de tes vingt ans Quand ils rêvent, Ie soir, quelle sera leur femme. Ta ferme claire, un jour, avec son pignondrpit Luira dans l'or des grands bles mürs, panouie; Ta volontc sera largement obéie Et l'ordre et l'abondance habiteront ton toit. Et la vie clora de ton ventre robuste, Nombreuse et violente ainsi qu'aux temps anciens, Et tes enfants seront l'orgueil et les soutiens De ta vieillesse lente et de ta mort auguste. Wie, in de drie laatste strophen van dit gedicht, niet gevoelt dat eene prachtige werkelijkheid zich in eene bezonkene wijs heid omzet, is niet vatbaar voor poëzie. Maar allen zult gij het gevoelen, want het lijkt zoowaar de gemakkelijke wijsheidvan-den-dag te zijn. Terwijl het, trouwens, toevallig eene eeuwige wijsheid is. KAREL VAN DE WOESTYNE * * * ROBERT DE LA SlZERANNE: Les MdSques et les Visages a Florence et au Louvre. Hachette et Cie, Paris. Peter Spaan, ineen Gids-opstel mijmerend over opera-dualisme, wendde als vanzelf zijn gedachte tot de schilderkunst: Wie gaat 't model zien, terwille van 't kunst werk?" vroeg hij, overtuigd en overtuigend. Het model leidt na het kunstwerk geen bestaan in verband tot dat kunstwerk" ... Een gezonde opvatting. De schrijver van 't hierboven vermelde boek echter, Robert de la Sizeranne, vermat zich van den goeden regel af te wijken en het kunstwerk te gaan zien terwille van 't model, Wie is hij, deze man van schoon-klinkenden naam? Hij schreef, meen ik, eenige boeken over assthetica, boeken die ik niet las, noch lezen zal. In deze onlangs ver schenen Masques et Visages" toch ziet hij de kunst zoo anti-kunstzinnig, dat men wel veronderstellen moet: f, dat zijn aesthetica" hem begon te vervelen, f, dat deze eveneens- in den geest der Masques et Visages" behandeld is. En beide veronder stellingen moeten dan wel een soort ver oordeeling bevatten van die vroegere geschriften. Want wie zich door zijn werk vervelen laat, bewijst daardoor het niet met zijn hart, niet uit overtuiging gedaan te hebben; en wie kunst behandelt in den geest van dit eene boek, behandelt heelemaal geen kunst, doch historie. Niet, dat 't een verkeerdheid zou zijn kunstwerken k eens buiten de straf-analytische kritiek om te beschouwen... dat zij verre, mijn lezer! maar wat te denken van den kunstfilosoof, die portretten beschouwt als mas kers", maskers waarachter het werkelijke gelaat" verborgen blijft? En wat te den ken van hem, die dat gelaat dan zooveel belangrijker gaat vinden dan 't z.g.n. masker? Maar aanvaarden wij het feit, dat deze schrijver zich niet meer rustig kon over geven aan de levens-openbaring der kunst, sinds hij zich de vraag ging stellen: wie al die geschilderde figuren in werkelijkheid toch wel geweest zijn, welke hartstochten, welke illusies, welke gedachten er leefden 'in deze menschen, die wij slechts kennen in de gedaante van een schilders-droom. Hoewel het duidelijk is, dat zulk een historische belangstelling het wezenlijke le ven der kunst niet raakt, toch schijnt ze sympathiek van menschelijkheid. Een bittereerlijk, een zwartgallig of sceptisch mensch denkt ge vór u te hebben, iemand die zegt: wat kunst" en droom," en wit Da Vinci of Raphaël: ik wil de concrete, levende werkelijkheid kennen en niets anders! Een Montaigne of een Schopenhiuer konden z door Italië hebben gereisd... En al meent ge dan, o verfijnde of ver stokte sestheet, al meent ge 't honderd maal beter te weten, hoe de waarheid der kunst zich tegenover die van 't gewone" leven verhoudt, toch zoudt ge zulk een heftigen werkelijkheids-drang bewonderen en zou die ruige kunst-ontkenner u oneindig ple zieriger aandoen, dan het laffe, dwepende touristen-dom dezer kwasi-kunstzinnige tijden. Edoch, vergalloppeer u niet, o lezer: van zulk een knoestig hout is onze Robert geenszins gesneden... Hij is, wat wij Hol landers met eenige zelf-tevredenheid noemen: echt Fransch". En echt-Fransch, dat is voor ons niet meer de verstands-helderheid en de moreele onafhankelijkheid van een Montaigne of La Rochefoucauld, noch de kernige geest en de stralende levens-liefde van Molière, maar echt-Fransch noemen wij thans alles wat gracelijk luchthartig doet, wat spelend zijn weg gaat en met een aardig wendinkje van woorden ons een oogenblik verrast en vroolijk maakt. Echt Fransch, dat is thans de gratie, de charme, de gees tigheid... En trachten wij 't ook zóte genieten. De la Sizeranne dan zal ons geen por tretten toonen, maar menschen... En hij heeft 't over Giovanna Tornabuoni, de luchtige, sierlijke; over la Bella Simonetta, de... nu-ja luchtige en sierlijke; over Lucrezia de Medicis, moeder van Lorenzo il Magnifico" en van Giulio, den armen ver moorden Giulio ... over Tullia van Aragon, Eleonora van Toledo, Bianca Cappello ... Wat vertelt hij van al deze vrouwen, die bemind werden en beminden, die hooge vreugden en ruwe droefenissen kenden? Nauwelijks iets... Nauwelijks iets meer tenminste, dan ge in eiken, ietwat uitvoerigen reis-gids kunt vinden. Ook moet ge volstrekt niet denken, dat dit weinige be langrijk gemaakt wordt door een diepzinnig of eigenaardig psychisch inzicht. Maar 't is, dat deze schrijver zoo aanbiddelijk suggestief weet te-doen, ook waar maar weinig te suggereeren valt! Hij weet zoo verrukkelijk te mijmeren droevig, stil, sierlijk, glimlachend om dan plotseling, in heel bescheiden en beschaafden rhetpriek, met een alleraardigste vondst" zijn mijme ring af te breken. Naar den vorm zijn deze opstellen meer lezingen": men ziet den fijnen, sceptischen, poëtischen ja zoo waar poëtischen" man op 't podium staan, soepel en elegant in zijn smoking; men ziet hem op zijn vertrouwelijke manier gemoedelijke paradoxen wagen, kleine onwaarschijnlijk heden optooveren en uitspinnen, vermetele grapjes vertellen... En aan het slot, bij dat electrisch knappend en lichtend vonkje ver nuft, waar men nooit vergeefs op wacht, waarlijk hórt men dan verweg en onbegrijpelijk-ècht als in een phonograaf het plots-invallend, leuk-klaterend handge klap' van 't wellevende, dankbare publiek, dat een uurtje lang aan de verveling des levens ontrukt werd, om nu even rijk of arm als voorheen weer huiswaarts te tuffen. Men had even de illusie in Parijs te zijn. En er zijn mindere illusies... Ook onze Couperus bezit wel dien eigenaardigen toon der hoogere journalistieK," den toon van den wereldschen kunstenaar tegen over 't wereldsch publiek. En 't meest juist, waar hij over Italië schrijft... arm Italië ! Maar Couperus is er eigenlijk te geniaal" voor: 't valt hem niet zoo makkelijk gemeen zaamheid te huichelen. Van Deijssel pro beerde 't; maar ach, die is er een toch wel vél te uitzonderlijk wezen voor: hij schrikt de menschen af, hij irriteert ze, met zijn geestelijke goocheltoeren; ze krijgen 't gevoel de dupe te zijn en zelf niet weten waarvan. Wie in die hoogere journalistiek wenscht te slagen, moet vór alles, de takt bezitten der bescheidenheid, Hij moet den dilettant willen schijnen. Hij moet bekoren, door zich nooit met nadruk boven zijn publiek te ver heffen en door toch telkens even, als bij ongeluk, te toonen dat hij mér is dan 't pu bliek. Hij moet in de schatting zijner hoorders een wijs man" zijn, dus lichtelijk ironisch en heelemaal niet een apostel! Want inder daad is 't een onaangename gewaarwording, als iemand u, zij 't ook in bedekte termen, te kennen geeft, hoeveel beter hij 't weet, dan gij. Ieder onbeschaafd mensch wil u zijn meerderheid opdringen zoodra hij zeker is van zijn positie. De politie-agent, die u in een vreemde stad den weg aanduidt, de handels-reiziger, die u op den open landweg bij 't repareeren van een lekken fiets-band helpt: ze zullen nooit nalaten u als een on bevattelijk en onredzaam kind te behandelen. Hij, de kunstenaar der hoogere journalis tiek moet het aandoenlijke en gruwelijke, het teedere en dwaze, het ontzaglijke en

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl