De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 22 maart pagina 1

22 maart 1914 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

Zoudtig 22 Maart A°. DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING Abonnement per 3 maanden / 1.65 Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling f r. p. mail . 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar 0.12* UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Advertentiön van l?5 regels/1.25, elke regel meer . . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel Reclames, per regel ?0.25 .0.30 .0.40 INHOUD n Biz. l: Het Revolverschot van mevr Caillaux. Kroniek: Beurs en Staats loterij. ,?Radboud: Het Bumaleen. Fraris Coenen over Americanisme door dr. v. Mourik Broekman. 2: Feuilleton naar, het Engelsch van Stevenson. Matthijs Vermeulen over Arnold Sch nberg. Martin Monnickendam en mr. H. L. (Je Beaufort: het Auteursrecht. 3: Ingez. Simon B. Stokvis contra den Bios coop. 5: Joha van Loon-van den Berge: Onderl. Vrouwenbescherming. - Allegra. E. Heimans: Taxus. 6: Kommandant G. Doncker: de Kweekschool voor de Zeevaart. 7: De Suffragette en Velasquez' Venus. L. H. Grauss: La bella Chietta en Meina Irwen in 't Panopticum. W. Steenhoff over Jan Vogelaar en Piet Wijngaerdt. Mr. C. H. E. Reelfs over Wilhelmina Ellenberger. Charivarius: Plaatselijke keuze. Charivari. 9 : Fin. Kroniek door v. d. M. 10: De Leidsche Straat, I, door J. de Leeuw. Boomen-Puzzle. 11: Schaak spel door R. J. Loman. Damspel door J. de Haas. Teekening Joh. Braakensiek: Hongerstaking in Engeland. Bijvoegsel door Johan Braakensiek: de Gemeenteambtenaren-pensioenen. IIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII.IIIIHIIIIIIIIIIIIIII i\N VERRE EN VAN NA EEN REVOLVERSCHOT Een Parijsch journalist, directeur van een verwelkt-mondain blad, de Figaro, lijfcourant van Fransen-lezende hove lingen in Europa, gematigd katholiekconservatief" orgaan, stelt zich op een goeden dag in dienst van een der onbe duidendste, hatelijkste en taaiste radi cale pplitici van zijn land (Barthou), die een ander even radicaal politicus (Cail laux) een been wil doen lichten. De haute ffnance, welke Caillaux' inkom stenbelasting niet wenscht, ziet glim lachend neer op deze vechtpartij van radicale ministerie-zuchtigen. Misschien betaalt ze wel de heele campagne! (Deze onderstelling is volkomen geoorloofd, want tijdens het Panama-schandaal is in 't openbaar gebleken, hoe, net als onge veer alle andere bladen, en precies zooals elkeen wel wist en weet, ook de Figaro te koop is.) Van den Parijschen journalist, die aldus, in mindere of meerdere mate op bestelling, drie maanden lang Caillaux te lijf ging, kan men niet eens zeggen, dat hij met veel talent zijn werk deed. Eerst vallen zijn beschuldigingen als kaartenhuizen ineen, en wordt hij dooreen sceptisch Parijs, dat heel goed weet wie Caillaux js, hartelijk uitgelachen, vervol gens zoekt hij in beroep op zijn eer en in emphase kracht, waarbij woorden van een Briand >?tijdelijk Barthou's bentgenoot dagelijks worden aangehaald, als hielden zij voor Caillaux een vonnis in van een wijzen en integeren rechter! Wij leven bij een dergelijken verwoeden politieken strijd in een wereld van enkel schijn, waarin alles aankomt op het be dekt houden van eigen corruptheden en het compromitteeren van den tegenstan der; in een wereld, waarin A. van B. weet, en B. van A., dat zij ieder 1000 corruptheden op hun geweten hebben, elk afzonderlijk voldoende om hen aan de verachting prijs te geven van alle menschen met (en natuurlijk zonder) karakter, maar waarin het geldt een of twee van die daden van corruptie te kun nen' openbaren op 't geschikte oogenblik. Op een hoogtepunt van het, in den Figaro met zeker mondain vertoon ge voerde krakeel, als eindelijk beter" materiaal uit Barthou's koker gekomen is, wordt een vrouwe-ziel wild van angst en verontwaardiging. Het is me vrouw Caillaux, die, nooit eens gekal meerd door haar hanigen echtgenoot, tot paroxisme van beroering kwam. De Figaro heeft een gedeelte van een minnebrief, door haar man geschreven, afgedrukt (?l'alcöve pour lui tait toujours pres de la tribune"), en er ditmaal nog wel uitgehouden het persoonlijke (op de suggestieve onderteekening na), maar wat zeggen reeds de geruchten? Tot welke, voor deze vrouw hartverscheu rende publicaties zal Calmette alsnog in staat zijn ? Wat is haar verder bikend, dat wij, publiek, nog niet welen? Kort en goed, de ministersvrouw koopt een revolver en, zeggende: gij begrijpt, dat ik niet kom om u goeden dag te zeggen", schiet zij den journalist neer. Het is zeker verkeerd, dat ministers vrouwen journalisten neerschieten, en in hoeverre wij mevrouw Caillaux haar mis daad moeten aanrekenen zal eerst later kunnen blijken. Maar dat het een daad" gewejest is, en dat ook slechte daden het merk van groote nuttigheid of zelfs noodzakelijkheid kunnen dragen, is thans wederom duidelijk. Als een stok in een hoenderhok van corrupte lieden vliegt deze moordaanslag de politieke wereld in. Als een reinigende en belichtende bliksemstraal staat zij tot schrik van de corrupten (echtgenoot, vriend en vijand) aan den hemel en wordt gezien. Wie als een man van karakter een persoonlijk onbesproken naam geniet, de heer Jaurès, heeft thans, naar de corr. van 't Hbl. mededeelt, de geheele aandacht van de volksvertegenwoordiging, die ineens een schoonmaak wenscht; en op deze wijze verkrijgt Jaurès nu voor zichzelf en zijne enquête-commissie, wat vroeger de Kamer niet geven wilde: de rechterlijke bevoegdheid. Zónoodig hebben de menschen een uitbarsting! Het doet er nu niets toe, dat reeds de samenleving van Parijsche politici tegen deze onverhoeds, met op drie na algemeene stemmen gegeven volmacht zich verzet. Het is zeer natuurlijk, dat zij zich verzet, en de argumenten, die den onbe sproken Jaurès vreezen, zijn op zichzelve een bewijs, dat de bezem noodig is. Wij lazen in de N. R. Ct.: In de Humanitéschrijft Jaurès (de voorzitter): De commissie zal, zich niet bekommerend om partijzucht, zonder vooringenomenheid en zonder iemand naar de oogen te zien, het volle licht over deze duistere zaak doen schijnen. De eer der republiek, de grootheid van Frankrijk, bestaat daarin, dat het in de moeilijkste en donkerste uren zijn heil in het volle licht zoekt". De conservatieve Echo de Paris is van meening, dat de Kamer alle houvast heeft verloren, door Jaurès in deze aan gelegenheid onbeperkte macht te verleenen. Jaurès zal als voorzitter der commissie de opperste rechter der republiek zijn. Hij zal verhooren, ver volgen, invloedrijke politici zoowel als de bescheidenste burgers kunnen laten inrekenen. Van alle schandalen, die deze kamerzittiriË! heeft opgeleverd, is dit misschien niet het geringste. Men ziet het: zij wenschen d'ndans, waarin magistraten van alle partijen tuimelen kunnen, te ontspringen. En tegelijkertijd gunnen zij den heer Jaurès met het aureool der rechtvaardigheid! Uit den Senaat gewordt hun reeds steun van vreesachtigen en van forma listen (want de formalisten spelen altijd in de kaart der vreesachtigen met kwaad geweten). De Parijsche correspondent van het Handelsblad geeft een lijstje van 't geen reeds aan corruptie vaststaat, indien ten minste een thans voor 't eerst gepubliceerd geheim rapport van den procureur-gene raal Fabre juist is. (Aan de juistheid van 't voor Fabre zelf vernederende rap port twijfelt niemand). Wij zien dan, zegt hij: Een ministervan financiën (Caillaux), die om een bevrienden oplichter (Rochette) straffeloosheid te verzekeren, invloed doet Oefenen op de justitie. Een minister-president (Monis) die daarloe meewerkt en den procureurgeneraal gelast een uitstel, dat in de praklijk afstel worden moet, te verkrij gen, wat hij (Monis) later op zijn eere woord in de Kamer heet liegen. Een procureur-generaal (Fabre), die zich voor een dergelijke interventie laat gebruiken, als hij merkt dat zijn?protesten en smeekbeden" niet helpen. Een president van een Kamer van het Hof (Bidault de l'Isle), die toegeeft aan dezen onbehoorlijken moreelen dwang, en dit, als getuige voor een parlemen taire enquête-commissie gehoord, ont kent. Een ministervan justitie (Briand), die het onthullende document achterhoudt, en weigert mee te werken aan het onder zoek van de (vroegere) enquête-com missie. Een minister-president (Barthou), die een officieel stuk immers zijn distinguo houdt geen steek, het rapportFabre was wel degelijk officieel bij zijn aftreden achterhoudt, er heimelijk kennis van geeft aan een journalist (Cal mette) die een felle campagne voert tegen zijn voornaamsten politieken tegen stander, en er mee voor den dag komt, niet om de waarheid aan het licht te brengen (dan zou hij er eerder mee gekomen zijn), maar om zijn persoonlijke poliiicke combinaties te dienen. En eindelijk een minister-president (Doumergue), die zich tevreden stelt met het niet-in-het archief-vinden van een stuk, dat uiterst bezwarend is voor zijn voornaamsten collega, zonder den schrij ver, die onder zijn bevelen staat, even per telephoon bij zich te ontbieden, om hem de noodige inlichtingen te vragen. De collectie is compleet, en zelden kreeg men van de dessous van de Fransche politiek een walgingwekkender indruk dan thans. Ziedaar wel een zeer duidelijk resumé. Wij dingen slechts af op de conclusie! Van de dessous der Fransche politiek kwam wel eens nóg meer te kijk. Straks werd reeds van 't Panama-schandaal gerept, toen van zeer vele invloedrijke mannen en van negentig procent der dagbladen het stilzwijgen met jaarlijksche giften gekocht was. Voor ons is erger dan de corruptie der politieke strebers in het Fransen Athene der décadence de dienstbaarheid van de justitie, zooals ze in Frankrijk weer bleek en elders k bestaat! de dienstbaarheid van dien zoogenaamd onafhankelijken" stand van rechtdoenden, bij wie, in de stormen der corruptie, tenminste een baken van recht zou behooren te zijn. Lees dit slot uit 't rapport van pro cureur-generaal Fabre, die na de publicatie ervan glimlachend tot een reporter zei : Ik ontslag nemen? Waarom zou ik het doen?" Het is 't rapport, dat Briand, toen minister van Justitie, van hem in zijne qualiteit verlangde, en dat uiteenzet hoe de premier Monis, in 't belang van Cail laux, den procureur-generaal opdroeg een uitstel-afstel te verkrijgen van 't proces tegen den grooten oplichter Rochette. Wat moest ik doen ? Na een hevigen, innerlijken strijd, na een ware crisis, waarvan getuige, en eenige getuige was mijn vriend en sub stituut Block-Laroque, heb ik, daartoe genoopt door het op mij uitgeoefende moreele geweld, besloten te gehoor zamen. Ik heb ontboden den voorzitter van het Hof Bidault de l'Isle. Ik heb, ont roerd, aan hem de weifelingen doen kennen die mij bestormden. Per slot heeft de heer Bidault de l'Isle er in toe gestemd, uit genegenheid voor mij, de zaak te verdagen. Denzelfden avond, d.w.z op Vrijdag 30 Maart (1911) ben ik naar den premier gegaan. Ik heb hem gezegd wat ik gedaan had. Hij scheen zeer tevreden, ik was het veel minder. In de wachtkamer had ik den heer Du Mesnil gezien, directeur van de Rappel, een krant die pro-Rochette was en mij voortdurend met hoon overlaadde. Hij kwam zonder twijfel vragen of ik mij onderworpen had. Nooit heb ik zulk een vernedering ondergaan als deze. 31 Mrt. 1911 V. FABRE Zooiets doet een procureur-generaal. Daarna schrijft hij het neer. Daarna blijft hij procureur-generaal, dat is opper ste aanklager in dienst der Maatschappij. En daarna als ieder, ook zijn minste bediende ervan weet zegt hij tot een reporter: Ik ontslag nemen? Waarom zou ik het doen? ' 't Is naïef van karakterloosheid. Maar de wetenschap van deze maatschappelijke dingen, die in meerderen of minderen graad allen landen eigen zijn, kan wel geen zachte peluw heeten voor het hoofd van den niet meer naïeven burger. Hem troosten de voor een tijdje waarheid-brengende gevolgen van een revolverschot . . . ook al vindt hij het middel wel wat weerzinwekkend. KRONIEK BEURS EN STAATSLOTERIJ Er was laatstelijk een Ingezonden Stuk'' in een onzer groote bladen, waar de schrij ver zich bitter beklaagde over de Staatsloterij. Er wer den veel te weinig loten uitgegeven voor de publieke vraag, zeide hij, en dan was de inrichting er op berekend de billijke winst kansen te verkleinen. Dat was vroeger beter, zeide hij. Wat deed nu de Regeering? Inplaats van aan de algemeen gebleken behoefte i tegemoet te komen en meer lootjes te verj koopen, ging zij te keer tegen allerlei parti culiere onderneminkjes, die wilden doen wat zij stiefmoederlijk naliet. Dat heette dan waarschijnlijk de zedelijkheid bevorderen. Maar ondartusschen bleef en blijft de Beurs open voor allerlei gedobbel voor ieder, die wat meer dan de prijs van een twintigje" besteden kan en blijkt dus de zedelijkheid te beginnen bij het bedrag, waarmede men, op ijselijk fictieve basis, Steels' of Atchison Topeka" of hoe dat 'goed meer heet, koopen kan. . . . Dit was de, per slot toch misschien niet billijke, klacht. Want hoewel het schijnbaar onwijs is van een zorgzame regeering den Arme zijn Twintigje te onthouden, immers vaak zijn nige afwisseling en romantische spanning in het vale leven van sleur en plicht, zoo kan het toch wel zijn, dat zij met zoo te handelen juist hoogere bedoe lingen koesterde. Als men opmerkt, hoe allerwegen de gelegenheid tot speculeeren gegeven en vergemakkelijkt wordt, dan be grijpt men, dat eenerzijds het korthouden der Staatsloterij en anderzijds de onderdruk king der particuliere ondernemingen, zeer wel de bedoeling kan hebben: de Beurs nader tot het Volk te brengen. En zulks uit chauvinistisch-hero sch-paedagogische overwegingen. In den grooten tijd van ons volksbestaan voer de Hollandsche koopman naar Oost en West voor allerlei hazardeuse ondernemingen. Zijn speculaties besloegen toen veel plaats en tijd. Dat kan nu niet zoo meer, maar het behoeft ook niet meer. De fondsen" heb ben al die omvangrijke en vermoeiende actie overbodig gemaakt. Zij supprimeerden de handeling, maar behielden de kern: de kans op gewin en vooral de prikkelende, ster kende emotie, en dat niet op langen ter mijn, maar eiken dag, duizendvoudig. Hoe zou dan niet een gouvernement, dat zijn taak begrijpt, er op uit zijn die opwek king tot ijver en snelheid, tot resoluut in grijpen en tactisch beheerscht geduld oefenenj kortom tot volkskracht, die van de Beurs uit kan gaan, in zoo breed mogelijke volks lagen te doen inwerken! Ons volk is van nature een beetje mat en de geestrijke dranken werken niet altijd, en ook niet altijd bevre digend. Daarbij is het accijns op gedistilleerd vrij hoog, terwijl de Beurs nog onbelast is. Zoo ligt het voor de hand het nu eens met dit middel te probeeren Er was ook nog een inzendster, zeker een lieve, eenvoudige vrouw, die pas gehoord had en zich verbaasde, dat zooveel Nederlandsch geld in onbetrouwbare Amerikaansche fond sen was gestoken, in plaats van in soliede ondernemingen, die de nationale welvaart bevorderen. Hoe dat kwam, vroeg zij en of het niet schielijk anders kon worden. Immers, Nederland en Oranje boven! Maar een ander inzender antwoordde haar. fnuikend-nuchter: geachte mevrouw, de Nederlander wil dobbelen. F. C. 4 «? * Uit het Noorden Door een paar berichtjes in plaatselijke bladen werd ik dezer dagen herinnerd aan een artikeltje van mr. Vellinga te Sneek, over het Buma-leen, voorkomende in uw blad van Zondag 20 April 1913. Dat Bumaleen schijnt nog al eens aanlei ding tot ruzie te geven, want 't is met de begeving van een der beurzen van dit leen nu al weer hommeles. Thans is deze beurs toegekend aan den zoon van een predikant, wiens inkomen naar beweerd wordt onge veer 4000 gld. per jaar bedraagt. Deze zoon is verder, naar men" zegt, de eenige van des predikants kinderen, voor wiens maat schappelijke positie nog moet worden ge zorgd, de andere zijn reeds in goede be trekkingen geplaatst. Viel nu deze zoon, zoo wordt gevraagd, in de termen om naar de bepalingen van het betrekkelijk testament voor zulk een beurs in aanmerking te komen, immers artikel 8 van dit testament luidt, zooals mr. Vellinga dit in bovenvermeld artikel aanhaalde: Geen beurs zal worden gegeven aan iemand die, of wiens ouders, voldoende middelen hebben om de kosten van zijne studiën te hoeden." Het wil ook mij voorkomen dat deze be paling geen ruimte laat voor toekenning van beurzen aan kinderen van iemand die over een jaarlijksch inkomen van 4000 gld. beschikt en in dit geval nog te minder, omdat onder de mededingende jongelingen er n was, wiens vader slechts een zeer bescheiden inkomen als gymnastiekleeraar bezit, terwijl deze jongeling uit ditzelfde Bumaleen tot dusver een beurs had voor gymnasiale studie. De vader van dit jongmensch is dan ook in beroep gekomen van de begeving der beurs aan den zoon van bedoelden predikant. Of er grond is om verzet hiertegen aan te teekenen, kan ik niet beoordeelen. Wel ben ik bij informatie tot de meening gekomen, dat in elk geval, noch in dat hetwelk indertijd door mr. Vellinga werd vermeld, noch in het onderhavige, Gedeputeerde Staten voor namelijk verwijt trelt. Het leen wordt begeven na vergelijkend examen, telkens aan een andere universiteit door enkele professoren afgenomen, terwijl een attest, omtrent het vermogen en inkomen van de deelnemers of van hunne ouders, door den burgemeester van de woonplaats des mededingers wordt verstrekt. De leden van den Raad van Sntek zijn piovi.soren en er is n bestuurder, die telkens krachtens een bepaling van het testament schijnt te worden aangewezen of benoemd. Gedeputeerde Staten schijnen dus alleen in hoogsie instantie te kunnen worden ge raadpleegd, of de bepalingen van hettesta-, ment wel worden nagekomen, maar de eigen lijke uitvoerende macht oefenen blijkbaar de bestuurder en de examen-afnemende professoren uit. De vraag, waarom alles draait, of liever van welker beantwoording alles afhangt, is en blijft in elk geval deze: kan iemand, wiens inkomen ongeveer 4000 gulden per jaar bedraagt, gerekend worden te behooren tot hen, die geen voldoende middelen hebben om de kosten van de Studie van een kind te hoeden. Zooals gezegd is, zou ik deze vraag ontkennend willen beant woorden, doch anderen zullen misschien van een tegenovergesteld gevoelen zijn. Het is maar jammer, dat wijlen de heer Buma positief heeft bepaald, dat twee beurzen uit de inkomsten van het leen zullen worden gegeven en als mr. Vellinga meent, dat dit kan worden veranderd, dat het naar ons Nederlandsch Recht mogelijk is voor het vervolg drie a vier jongelui uit de inkomsten van het Bumaleen te laten studeeren, dan geloof ik dat hij een zeer nuttig werk zou doen door hieraan eens zijne juridische krachten te besteden. Het andere middel, door hem indertijd genoemd, n.l. snellere aflossing van de nog bestaande schulden van dit leen, wegens nieuwbouw van boerenhuizingen, komt mij echter voor op den duur tot verergering der kwaal te zullen leiden. Wel is waar zou hierdoor het bedrag van elke pensie dalen zoolang die schuld nog niet afgelost was, doch na aflossing weer stijgen tot zelfs verre boven het nu bestede bedrag van J 2500 a ?2700. Dat ook onder de Raadsleden van Sneek tot nu toe niemand gevonden wordt, die een goede oplossing weet aan de hand te doen, bleek mij indertijd uit een Raadsverslag van die gemeente, voorkomende in de Sneeker Courant. Uit dat verslag merkte ik dat het niet geheel juist was, wat mr. Vel linga in zijn artikeltje omtrent deze zaak in voorgenoemd blad beweerd had, n.l. dat de Raad van Sneek tot dusver tevergeefs op eene door Gedeputeerde Staten toegezegde conferentie over deze zaak wachtte. In dat verslag toch stond, dat Ged. Staten zich tot deze conferentie bereid hadden verklaard, iudien de Raad eene oplossing wist aan de hand te doen, maar dat zij Ged. Staten tot dusver omtrent dit laatste geen tijding hadden gekregen. Niet de Raad wachtte dus op Ged. Staten, doch Ged. Staten op den Raad. Mijne conclusie is dus deze: niemand weet tot dusver eene oplossing te vinden in deze wezenlijk netelige zaak en ik, als leek op juridisch gebied, betreur het dat onze Nederlandsche wetten geen middel schijnen te bezitten om oorspronkelijke goede, maar in den loop der tijden onpractisch en zelfs verkeerd werkend geworden bepalingen, in goeden zin te veranderert, ook al zou dit ten algemeenen nulte en blijkbaar ook wel in den geest der erflaters zijn. Maar zou in deze wat niet is, niet kunnen komen? RADBOUD mmimmiimi ^..^f~> *^_<2 «? ^ '-' v \[»' ^ (- i- ~i «^"?S^M fr KUNST ENIiLETTEREN Americanisme De Yankee in denken en doen, karakterteekening van het Amerikaanscheleven, door dr. M. C. VAN MOURIK BROEKMAN. Tjeenk Willinken Zoon, Haarlem. 1914 Amerika is voor velen nog her land van belofte en zijn naam heeft een wonderlijk verlokkenden klank. De ontplooiing der per soonlijkheid,zonder belemmeringen van stand, van geboorte, van verleden, van materieele middelen zelfs, schijnt er in begrepen, en al j wat sterk individueel is en vol energie, moet wel een soort heimwee gevoelen naar een maatschappij, waar een zakenman letterlijk door niets wordt gehinderd in den concur rentiestrijd. Hoevelen van hier leerden eerst j in Amerika wat echt zaken-doen mag heeten en kwamen vol geestdrift, verruimd en ver sterkt, terug. Hoevelen ook, half mislukten, door overmaat van kracht en vitaliteit, in deze benauwd conventioneele maatschappij, vonden daarginds eindelijk de ruimte, die zij om te leven noodig hadden en prezen Amerika, als l ua waarachtig vaderland. Wat in de oude weield gansch of ten deele ge brek lijdt, benard wordt door gemis aan durf, aan medewerking, aan inzicht, aan kapitaal, denkt met verlangen aan dat overzeescne land, waar iedereen zijn kans ge geven wordt, waar men niet valt over klei nigheden, waar men vinding, zakeninzicht en kracht weet te waardeeren en te steunen j en nooit naar andere dingen dan de zaak ; zelve vraagt. Voegt men hier nog bij de j menigte landverhuizers, die als boeren of i werklieden slaagden en een beter leven begonnen ; de menigte reizigers, die har' telijk ontvnrgen en vluchtig rondziende, n waren over volk en land; de . kunstiia; dulaars, antiquaars en

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl