Historisch Archief 1877-1940
r
jr
i '?
.v'
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
29 Maart '14. Ne.
land dat van-nature rijk is aan schatten en
voedsel- kan bieden aan millioeten, wOrdt
men in, een kunstmatig opgevoerd
concurrentiebestaan tot het uiterste'' geprikkeld om
zijn buurman het Voedsel af te graaien, op
dat men zejf Mee porties kan verorberen."
Egoïsme is bestaansvoorwaarde van het
leven geworden. Hiermede onmiddellijk sa
menhangend, is wat dr. V. M. B. zegt over
het dollar-materialisme der Amerikanen:
?Het verstand van mannen en vrouwen
beiden is zoozeer geoefend in het bereke
ningen maken, dat alles wat het krijgt te
verwerken, rekenkundig wordt verwerkt.
De eerste indrukken zijn bij alles
geldindrukken: wat zijn de dingen waard, hoeveel
zit er in."
Zelfs ontroeringen worden materialistisch.
De schrijver verhaalt van een waarlijk
ge.. stichten kerkganger, wiens geestdrift over den
pais "gehobfden prediker zich aldus uitte:
pinaar die man kan wel een gemeente van
drieduizend dollar krijgen!"
' "Hoe kan het ook anders, waar:
: ... de opvoeding (meestal) uitsluitend
gericht (is)op het maatschappelijk leven...
IjT'de eerste plaats worden handige,
prac, tjsche, bruikbare menschen gevraagd, en de
rheeste ouders zijn tevreden als zij hun
, kinderen, met die qualiteiten toegerust, op
de arbeidsmarkt afleveren." ?
? Aldus worden de jonge mannen
beheerseht door den een en wensch om vooruit
te komen," hetgeen zich dan op lateren
leeftijd meer of min schijnt te wreken,
daar' over 't algemeen genomen de onge
trouwde jonge man, de hard werkende,
sportlièvende, weinig genotzoekende jonge
man solider pleegt te zijn dan bij ons, de
gehuwde man onsolider..."
Deze en dergelijke mededeelingen hebben
alle nzelfde strekking en geven, als 't ware,
de geloofsbelijdenis des schrijvers. Waar
dr. V. M. B. gewaagt van de bedorven
politieke toestanden in Amerika; van den
nuchteren omgang, zelfs tusschen gezins
leden, waaraan dieper gevoel en begrip
ontbreekt; van het oppervlakkig, pp het
Vele en snelle aangelegd, onderwijs; op
de geringe beschaving in het gezellig ver
keer; op den leegvormelijken godsdiensten
de hero-worship, den zeer fortuinlijken ge
wijd ; waar hij daarnaast erkent de soberheid
van leven, de energie, het geduld, de vol
harding van den Amerikaan, zijn
vrouwevereering, de snelheid en volmaaktheid van
het verkeer en in 't algemeen van al wat
tot business behoort, waaraan kleinheid,
knijperigheid en angstvallig dralen vreemd
.zijn; aan de vrije opvattingen van iemands
stand en verleden, aangevuld door
werke,- lijkte" kans het tot alles te brengen ... dan
verkrijgt men ten slotte een tamelijk scherp
'omtrokken Beeld van de Amerikaansche
maatschappij en de bevestiging van hetgeen
indrukken uit vroegere lectuur reeds lang
deden vermoeden.
Amerika lijkt dan het land van menschen,
die eerst hard werkend om hun stoffelijk
bestaan in veiligheid te brengen, al handelend
bet doel van hun zwoegen hebben vergeten
en maar steeds voortgaan zich te gedragen
alsof zij, gelijk wijlen Robinson Crusoe, naakt
aan- wal zijn gezet, met wat wrakhout en
hun eigen verstand als eenige kansen op
behoud.
-Het geldverdienen wordt er nu om
zelfswil bedreven, het is een manie, een
dwangidee geworden, die een gansche maatschappij
beheerscht, als een kwaadaardige koorts. Al
razender draait er het leven in dien dans,
dien krachtige, energieke maar grove en
ongecultiveerde naturen, als den eenigen,
verstaan.
Primitieve ijdelheid, woest egoïsme, de lust
naar het hachelijke en gevaarvolle, die het
doffe leven eerst verhelderen, al deze lagere
neigingen van den nog ongeestelijken
krachtmënsch openbaren en verdringen zich vrije
lijk om dat opwindende kansspel van de
vrije concurrentie en... werken niet
verede< lend, gelijk zij van oorsprong al niet zeer
edel waren.
Doch het bezwaar hiervan ware niet groot,
als er maar een traditie van geestelijke ont
wikkeling in dit land was, en als er maar
een volkslaag bestond, die deze tradities be
waarde, doch beide ontbreken en... een
nieuwe beschaving schijnt niet te kunnen
opkomen. Dat is juist het wonderlijke en
.verbijsterende, dat alle verkregen verfijning
van intellect en gevoel tot niets anders nut
tig, blijkt, dan om het zakenleven weer hooger
op te voeren. Het lijkt een vloek ep die
maatschappij, dat elke gaaf van de goede
FEUILLETON
HET DUIVELTJE-IN-DE-FLESCH
NAAR HET ENGELSCH
VAN
ROBERT LOUIS STEVENSON
(Slot)
O, het is droevig voor een jongen man te
weten dat hij aan deze ziekte lijdt. En het
mooie huis te moeten verlaten en afscheid te
moeten nemen van al de vrienden op de
Molokaikust, tusschen de ontzaglijke rots en de
zeebrekers. Maar droevig allermeest voor
Keawe, die nog pas gister het meisje van
zijn liefde had ontmoet, haar hart gewonnen
nog pas dienzelfden morgen en zijn hoop
in gruis vallen zag als 'n kapotte spiegel.
Wat kwaad heb ik gedaan, met welke zonde
mijn geweten bezwaard, dat ik Kokua ont
moette, toen zij glanzend uit het natte water
kwam. Kokua, de verlokster van mijn ziel!
Kokua, mijn lieve levenslicht. Nu zal ik haar
niet mogen trouwen, haar niet mogen aan
raken met streelende hand."
Nu hieraan kunt gij zien, wat slag man
Keawe was. Want hij had jaren nog in het
Blijde Huis kunnen wonen, en niemand had
van zijn ziekte geweten. Zelfs zou hij Kokua
toch hebben kunnen trouwen; en er zijner,
die zoo zouden hebben gedaan; want die
hebben de ziel van zwijnen; maar Keawe
minde zijn Kokua trouwhartig, en wilde
haar geen leed doen, of haar gezondheid in
gevaar brengen.
En nog voor de ochtend was aangebroken,
had Keawe moeten denken aan de macht van
de flesch, die hij eenmaal had bezeten.
En zeer vroeg in den morgen reed hij
naar de plaats, waar de stoomboot meerde.
Zijn eerste bezoek gold den notaris.
U is 'n vriend van Lopaka. Kan u me
helpen 'n zeker voorwerp op te sporen, dat
ik hem verkocht-heb?"
feeën der beschaving er terstond bedorven
wordt door de booze, die wel uit de
Zakenhel schijnt voort te komen.
Er is daar ginds iets verbroken in de
harmonie van menschelijke eigenschappen,
die alleen cultuur mogelijk maakt. Het op
het nuchtere, daadwerkelijke, primitieve leven
gericht verstand en de wil werden er abnor
maal ontwikkeld en overwogen op den duur
alle gevoel en verbeelding, tot er van die
twee nauwelijks meer dan de heugenis over
bleef. Misschien was het de ruwheid var
bestaan in dit onontgonnen land, de nood^
zakelijkheid allereerst van lichamelijkeenergie
en vaardigheid, aanvankelijk
pokdeschaarschheid van geestelijke ontwikkeling, die in
den beginne deze geheele maatschappij
brachten in het teeken van de ruwe kracht
en de individualistische ontwikkeling, maar
zeker is dat zij sedert niet in een ander
teeken is overgegaan en het nuchtere doen
er nog steeds als het eenig noodige geëerd
wordt.
Een volk echter schijnt zonder geestelijk
heid niet te kunnen leven, en zoo kwam er
ook geestelijkheid pp den duur. Maar een
heel zonderlinge, die of onder den dwang,
in den ban, als-'t ware, staat van het nuchter
zakenverstand, of, alle verstandelijkheid, alle
critisch onderzoek, als het verderfelijkst
op aarde, schuwend, bij voorkeur de dolste,
kromste, onwaarschijnlijkste gevoelsexcessen
begaat.
Aan dien cultuurdrang van de eerste soort
dan dankt de Amerikaan zijn onderwijs en
intellectueele ontwikkeling, die, volgens dr.
V. M. B., vooral op quantiteiten zijn gericht
en in elk geval tot het nuttige gaan. Terwijl
de gevoelshonger, door het nuchtere, dorre
ie ven van den dag veroorzaakt, zoovele
metaphysische leeren" en theorieën baart, als er
maar willen opkomen in de hoofden van
menschen, wier zakenkoorts plotseling is
afgegaan en die nu, hun kille, schamele
zelf ontdekkend, doodsangstig zijn voor een
apartje" fusschen dien zeif en het groote
zwijgende Al.
Doch ook zij, die, buiten zulke
malligheden, komen tot rustige zelfbezinning,
schijnen maar zwak ontvankelijk voor het
geen in Europa gelukkig nog menigwerf
van zelf sprekend is. Zij betoonen zich leer
zaam en ijverig, zij bemachtigen den vorm
van velerlei westersche cultuur... en gera
ken toch nooit tot het wezen, zoodat men
ginds, bij alle volmaaktheid van leermateriaal
en techniek, van kunst, geloof en wijsbe
geerte zelden meer of anders dan imitatie
en surrogaat schijnt te vinden. Waaraan
dit ligt, is allerminst duidelijk. Misschien
ligt het aan het enkel oppervlakkig verstan
delijke, dat geen gevoelsstrooming doorlaat,
dat geen bewondering, geen ootmoed kent,
gelijk niet onwaarschijnlijk ware bij men
schen, die nog geen persoonlijkheden zijn,
zich richtend naar een samenleving, van den
beginne met materieele neigingen verzadigd,
uit materieele noodzakelijkheden opgebouwd
en waar de grofste naturen vanzelf de voor
naamste rol speelden.
Hoe dit zij: van verre gezien lijkt dit
leven, dat doel met middel verwart en
pompeuselijk de valsche beschaving van'uiterste
technische verfijning uitstalt, tamelijk wel
afstootelijk. Ik zeg de valsche beschaving,
want waar zulke vereenvoudiging, verge
makkelijking, versnellings des verkeers niet
samengaan met een verdieping van de rede
en gevoels-verinniging, daar is zij, geloof
ik, voor de beschaving eerder nadeelig, om
dat in den begrijpelijken hoogmoed over de
verkregen resultaten, zij er weer toe bijdraagt
voor een doel aan te zien, wat toch hoogstens
een middel kan zijn om voortaan geestelij
ker'te leven.
Geestelijker, ideëeler te leven, dat wil
zeggen, bevrijd van het klein en eng per
soonlijke, algemeener_ te leven, boven direct
stoffelijk belang en eigenbaat, opdat wij ein
delijk die geestelijke eenheid bereiken, waar
elk leven, bewust of onbewust, naar smacht
en waarvan wij in kunst, geloof en wijsbe
geerte een voorsmaak mogen genieten. Aan
deze drie bronnen drinken wij de eeuwig
heid, helaas, nog maar in al te schaarsche
oogenblikken, zeldener waarschijnlijk dan
een vroegere menschheid, voor wie geloof
en kunst constitutieve machten des levens
waren. Sedert echter heeft zich ook in
Europa iets verschoven in de verhoudingen
des geestes en zoekt men weer opnieuw
een basis, die het verscherpt verstand met
een herboren kunst en geloof, misschien, in
harmonie brengen zal.
Intusschen, temidden van het al te luid
geraas der huidige practische doening en
Het gezicht van den notaris betrok.
Stil zwijg er van, mijnheer Keawe, ik
kan het zoo wel raden, wat u bedoelt. Hier
is 'n adres, misschien ..."
En Keawe begon, en zocht, dagen lang.
En gaande van den een naar den ander vond
hij overal als 'n nagelaten spoor nieuwe
kleeren en rijtuigen, en mooie huizen en
vroolijke gezichten, die echter, dat is waar,
minder vriendelijk werden, zoodra hij de zaak
noemde, waarvoor hij gekomen was.
Ja," dacht Keawe maar eerst wanneer
ik bleeke wangen zie en diepe zuchten hoor,
zal ik weten, dat ik het einddoel genaderd
ben."
Daar stond hij tenlaatste tegenover een
huis in de Beritaniastraat, dat al de
kenteekenen van den nieuwen bouw bezat.
Maar toen hij achter, een der ruiten een
jongen man zag, bleek als een lijk, met
zwarte kringen onder deoogen en verwilderde
haren, zeide Keawe: Hier is het, vast" en
tot den jongen man:
Ik kom om de flesch."
Op deze woorden vloog het jonge
bleekgezicht naar den tuinmuur:
De flesch ?" hijgde hij en het leek wel
of hij stikken zou. Dan nam hij Keawe bij
den arm en bracht hem in een kamer, waar
hij hem een glas wijn schonk.
Op uw gezondheid, mijnheer,''zei Keawe,
die in zijn tijd veel met blanken had om
gegaan, ik kom de flesch koopen. Hoe is
nou de prijs ?"
Nu liet de jonge man het glas, dat hij
aan de lippen bracht, zakken en sta
melde:
De prijs? Dus u kent de prijs niet?"
Komaan," zei Keawe, als hij zijn jongen
gastheer eenigen tijd met duistere voorge
voelens had aangezien, zegt u maar op.
Voor hoeveel hebt u 'm gekocht ?"
De jongeling werd zoo bleek als een doek.
Voor twee cents," fluisterde hij.
Wat!" riep Keawe, twee cent. Dus,
dan moet u 'm verkoopen voor l cent. En
der heerschappij van het zakenvernuft, is
het de taak van allen, die beter weten, om
te eeren en zoolang ongeschonden te be
waren die gevoelens, strevingen en krachten,
(in Amerika, ibólang zij incognito gaan, als
nonsens gequalifieerd) door de menschheid
in eeuwen van ontwikkeling en met onein
dige inspanning verkregen en die eigenlijk
uitmaken dat, wat wij beschaving noemen.
Zoo past het dan aan ons, die wonen in
dit oude land, grootendeels af te wijzen
'het geestelijke dat van Amerika komt, in
de overtuiging, dat het beste hiervan niet
meer is dan de krachtseigenschappen eener
lage cultuur, en de rest misgeboorten van
een maatschappij, die in het geestelijke haar
wil en doel niet weet, omdat het haar aan
alle zelfbesef ontbreekt.
FRANS COENEN
De afstamming en de
bloedverwantschap van menschen
en volken
Onlangs, in den trein naar Helmond, heb
ik een broeder-overste van een
Capucijnerklooster uit dit liefelijk deel van
NoordBrabant medegedeeld, dat hij afstamt van
Koning Herodés. Hij glimlachte, want hij
was geen Noord-Hollander, en zei op de
beminnelijkste wijze, dat hij dan hoopte, door
zoo goed mogelijk te leven, de zonden van
zijn voorvader te helpen boeten en het zon
dige element, dat door Herodes in hem was,
te vernietigen. Ik heb hem toen weer gerust
gesteld door te zeggen : eerwaarde pater, gij
zijt misschien slechts voor n 32 duizend
billioenste Herodes. En op zijn nieuwsgierige,
vraag hoe ik het zoo precies te weten kwam
dat hij, broeder-overste, dan toch maar af
stamde van dien verschrikkelijken Herodes
uit de eerste jaartelling van het Christen
dom, heb ik hem dit rekenkundig bewezen,
aldus (in goede trouw) te werk gaande :
Eerwaarde vader, zeide ik, gij zult geen
kinderen ooit bezitten en ook niet huwen,
maar gij moogt daarom nooit vergeten hoe
vele huwelijken zijn moeten gesloten wor
den in den loop der eeuwen, die er vooraf
gingen, om eindelijk aan het einde van een
geweldige reeks van trouwverbintenissen u
voort te brengen, die die reeks voor uzelf
afsluit. Stel, pater, dat gij geboren zijt in 1870.
Zoo hebt gij een vader en moeder gehad, twee
grootvaders, die op een blijden dag t wee groot
moeders vonden voor levensgezellin, vier
overgrootvaders, die niets van elkaar wetend,
elkaar wellicht ganschelijk niet kennend of
voor elkaar den neus optrekkend, om vier
lieftallige overgrootmoeders van u vrijden,
die al evenmin elkander kenden en misschien
wel niet wilden kennen, en die met zijn
achten, zooals ze in de 18de eeuw hun
huwelijk aangingen (in Helmond, in Middel
burg, in Stratum en in Nijmegen ?) zich er
niet van bewust waren, dat hun huwelijk,
leiden , moest tot de voortbrenging van u,
den pater-overste van 1914! Als wij nu
rekenen, dat drie geslachten omspannen
honderd jaren, dan kunnen wij zeggen dat
honderd jaar vór uw geboorte vier menschen,
die geen capucijnen waren, vier andere men
schen, die de nonnenbelofte niet hadden
afgelegd, ten huwelijk namen met het (hun
onbekende) doel u in de gelegenheid te
stellen met mij in dezen Helmondschen trein
te zitten.
De goede vader-capucyn gaf met een
groote welwillendheid toe, dat hij mijn
berekening feilloos achtte. Daar hij over de
boekhouding ging van zijn klooster en dus
met cijfers vertrouwd was, gevoelde ik
hierin een aanmoediging en berekende verder.
Vier mannen vonden dus vier vrouwen,
zeg honderd jaar geleden, maar dat geeft
aan overgrootouders van deze vier paren
overgrootouders, 4X2X2X2 mannen en
4X2X2X2 vrouwen, die, zonder aan
u, pater, te denken, 200 jaar geleden hebben
moeten huwen, was er eenige denkbare kans
dat gij geboren werd: twee en dertig man
nen en twee en dertig vrouwen moesten
huwen om langs de lange lijn van hun
geslachtsvoortzetting (waarbij geen enkele
onderbreking wegensonvruchtbaarheid mocht
voorkomen !) u te kunnen doen geboren wor
den in 1870.
Zeg dus dat 200 jaar geleden, zeg dat in
't jaar 1700, twee en dertig mannen twee
en dertig vrouwen moesten huwen.
Dat maakt, telkens met acht vermenig
vuldigend, en voor 't gemak nu eens naar
beneden dan weer naar boven de getallen
afrondend:
hij, die 'm koopt,..." De woorden bestierven
Keawe op de lippen.
O God, koop 'm. Ik was gek toen ik 'm
kocht. Ik had geld verduisterd van me
patroon. Ik was anders de gevangenis i
ngemoeten."
Arm heertje," zei Keawe, u hebt uw
zieleheil gewaagd voor je goeie naam, zal
ik dan aarzelen voor m'n lief? Geef op de
flesch. Hier, heb je van een stuiverstuk
terug ?"
En nauwelijks had Keawe zijn hand om
de hals van de flesch, of de wensch tot ge
nezing van de vreeselijke ziekte was al uitge
sproken, en zijn lichaam weer zoo zuiver
als dat van een pasgeboren kind. Maar, o
wonder, nog was de vreugde maar nauwe
lijks ontloken in zijn ziel, of er veranderde
iets in zijn gedachten. Kokua leek hem niet
meer begeerlijk, en reeds teisterde hem de
vrees voor het eeuwige vuur. Het blies hem
de heete adem in het aangezicht, en schroeide
zijn ziel tot daarin niets was dan wat
verglommen asch.
Maar," dacht Keawe, zou ik dan-het lief
niet nemen, nu ik het leed niet weigeren kan?''
Hij keerde naar ,Hawaii terug met de
eerste stoomboot, en trouwde zoo spoedig
als het maar mogelijk was met Kokua en
nam haar met zich naar het Blijde Huis"
op de berg.
Nu ging het zómet die twee, dat wan
neer zij tezamen waren, Keawe's hart gerust
was. Maar zoo gauw als hij alleen was
verviel hij in een akelige neerslachtigheid.
Dat liefste meisje was de zijne geworden
met heel haar hart; haar schoon gelaat
bloosde als zij hem zag; en haar lichaam
ontlook als een nieuwe dag. Zij was van
vroolijken aard, prettig in het samenzijn en
als een speeltuig vol muziek. Zij was het
blijdste van al de blijde dingen in het blijde
huis.
Maar nu kwam de dag, dat haar voetjes
loomer gingen worden en haar liedjes schaarsch
en nu huilde niet langer Keawe alleen, maar
In Mannen. Vrouwen.
1900 l
1800 4 en 4
1700 (8X4 32) 32 32
1600 (8X32 = 246) 250 250
1500 (8X250 = 2.000) 2.000 2.000 ,
1400 {8X2.000 = 16.000) 16.000 16.000
1300 (8X16.000 =128.000) 125.000 125.000
1200 (8X125.000=lmill.)1.000.000 1.000.000
Dat is dus, pater, zeide ik, geen
peuleschil geweest, om tot uwe geboorte te komen!
Want het blijkt uit het lijstje toch maar
onomstoptelijk, dat, als iemand in de ge
zegende jaren 1200 gezegd had, hoe zal de
vader-overste in 1914 in een trein kunnen
reizen, en hij had toen met uwe en mijne
rekenkundige kennis een staatje gemaakt
van de daartoe noodige huwelijken, zoo zou
hij hebben ingezien dat een vereeniging van
miliioenen mannen en vrouwen voor die
belangrijke opgaaf onvermijdelijk en zelfs,
wilde gij niet te laat voor dezen locaaltrein
komen,.pressant was!
Indien bij een meetkundige reeks, als we
hier hadden, in een tijdperk ongeveer 700
jaar geleden (nl. van 1900 terug tot 1200),
n millioen mannen noodig is om er n
in dezen tijd voort te brengen, zal reken
het maar uit 700 andere jaren terug, dus
in 1200 min 700 d. w. z. in het jaar 500 n. Chr.
l billioen mannen l billioen vrouwen hebben
moeten huwen voor ditzelfde doel. En
reken maar weer met de tabel hierboven
zal alwederom 500 jaar terug, d. w. z. toen
Herodes leefde en gelukkig getrouwd was,
16,000 billioenen mannen 16,000 billioenen
vrouwen moeten hebben gevrijd en getrouwd,
wilde er eenige zekerheid zijn voor het
individueele en achtbare bestaan van u ! En daar
er op het aardrijk zonder eenigen twijfel
in Herodes' tijd niet mér menschen leefden
dan 32.000 billioen, en daar volgens de
Schrift Herodes een der menschen was die
in Herodes' tijd geleefd hebben, zoo is het
duidelijk, dat gij, pater-overste, van Herodes
afstamt.
Dit is zeer juist", zeide mijn beminne
lijke reisgenoot. Maar hoevelen moeten mijne
voorouders dan wel geweest zijn in getal,
40 eeuwen vórdat Herodes leefde, nl toen
alleen Adam en Eva de menschen waren?..."
Hij lachte mij toe, maar ik weigerde zulke
theologische argumentatie!
* *
Natuurlijk was mijne berekening fout ge
weest, eerwaarde pater!
Het is buiten twijfel, dat nooit op de aarde,
die thans ongeveer 1000 millioen zielen doet
leven, de menschen bij duizenden billioenen
rondwandelden. Hoewel mijn berekening
wiskundig juist was, was ze de lezer voelde
het dadelijk practisch fout: móst ze
practisch fout wezen: en de fout stak hierin
gij weet het reeds! dat hoe antieker een
betoudovergrootvader is, des te meer wis
kundig berekende betoudovergrootvaders hij
in zijn persoon vereenigt; zoo'n verre bet
oudovergrootvader van mij kan oudover
grootvader zijn zoowel van mijn vader als
van mijne moeder immers. Indien ge van
waarlijk Nederlandsche komaf zijt, kunt ge
er dus ongeveer zeker van wezen, dat in
een tijd, waarin, volgens onze wiskundige
berekening van daarstraks, het aantal uwer
voorouders grooter moet geweest zijn dan
het aantal toen levende Nederlanders, al
deze Nederlanders (de oude vrijers en
vrijsters uitgezonderd) uw voorzaten zijn ge
weest en wel op meerdere wijzen in meer
dere qualiteit! M. a. w., in verband met het
boven afgedrukt tabelletje kunt ge met vrij
groote zekerheid vast alle Nederlanders, die in
1100 en 1200 leefden, tot de voorvaderen
rekenen van uzelf en uw grootsten vijand,
terwijl zekere dorps- of stadsgemeenschap
pen, als gij het nog kondt nagaan, zouden
blijken in 't bijzonder te krioelen van uwe
voorvaderen, die het zouden zijn in velerlei
graad en op velerlei wijze: gij zoudt allicht
den een of ander vinden, die honderden, ja
duizenden oudovergrootvaders,
overoudoveren betoveroudovergrootvaders in zijn ne
persoon vereenigde.
Welk een bloedmenging en verwarde
bloedverwantschap voor onszelf en onze
stamverwanten"! De haren rijzen te berge
als ge denkt aan de kleine volksstammen,
die zich vele eeuwen hebben gehandhaafd,
hetgeen beteekent vele eeuwen uit denzelf
den vél te kleinen kring het nageslacht
hebben voortgeplant.
Maar ook dan, ook dan als gij uit zoo'n
klos-garen van klein familie-verband komt,
is de groote wereldgemeenschap der volke
ren nog evengoed aan u geparenteerd!
Indien al uw voorouders tot in 1200 toe
elk van beiden zonderde zich nu van den
ander af op een balkon aan tegenoverge
stelde kanten van het breede huis. En zoo
diep was Keawe verzonken in de put van
zijn droefenis dat hij de verandering niet
opmerkte, maar blij was zich nu mindertot een
valsche vroolijkheid te hoeven opschroeven.
Maar op een keer hoorde hij thuiskomend
het gesnik van een kind, en vond Kokua in
groote wanhoop zich kronkelen op den vloer
van het balkon, kermend als die verdoemd zijn.
Ja, Kokua," zei Keawe, wel mag je
weenen in dit huis. Toch gaf ik mijn leven als
jij tenminste maar gelukkig was."
Gelukkig!' riep zij uit. Toen je hier
nog alleen woonde, Keawe, was je de ge
lukkigste man uit het land. Zoo noemden
de menschen je. En nou je met mij getrouwd
ben Wat heb 'ik je gedaan ? Ben ik dan
zoo leelijk, dat je daarom misschien niet
van me houden kunt ?"
Arme, arme Kokua," zei Keawe en ging
naast haar zitten. Hij wilde haar hand in de
zijne nemen, maar zij trok die weg. Arm
kind, lief kind. Ach, ik had het je willen
besparen. Maar luister, want zoo is het toch
ook te erg."
En Keawe vertelde de heele geschiedenis
van de flesch, van het begin af aan.
En dat heb je voor mij gedaan?" riep
Kokua uit. Wat komt alles er dan op aan,"
en snikkend viel zij hem om de hals.
Kind," zei Keawe, toch, toch, als ik aan
het helsche vuur denk, word ik weer bang."
Neen,' zei Kokua met groote beslistheid.
Als je alleen Kokua hebt lief gehad en
anders geen zonde hebt gedaan, hoe zou je
dan verdoemd kunnen zijn. Ik zal je redden,
of anders met je verloren gaan."
Meisje," zei Keawe, wat kan het mij hel
pen, al zou je honderdmaal willen sterven?"
Je begrijpt me slecht, Keawe", zei zij.
Ik ben op school gegaan in Honolulu. Ik
ben geen gewoon meisje. Ik zal mijn lief
redden. Wat praatte je nou van een cent ?
Amerika is toch niet de heele wereld. In
Nederlanders waren, en rn 1200 was een
mooie Siameescne dame van een der kruis
tochten als buit meegevoerd, zoo zoudt gij
met vrij groote zekerheid kunnen aannemen,
dat alle Nederlanders, of ze in paleizen
wonen of in krotwoningen, van die ne
Siameesche afstammen, en dat alle
Siameezen van 't jaar 500 na Christus voorouders
zijn van Nederlanders van nu. En daar
geen bloed zoozeer van vreemde smetten
vrij is of er loopt wel eens een halve Chi
nees of een geblankette negerin of genegerde
blanke doorheen, zoo is toch ook werkelijk
de eerwaarde vader capucijn nog wel familie
van Herodes, en is de Cyrcassische dienst
maagd van Catullus ons aller beminnelijke
grootmama.
v. D. EECKHOUT
Nieuwe boeken voor Kinderen
Sprookje, door A. TRELKER, met
teekeningen van TJEERD BOTTEMA. Uit
gave van C. A. J. van Dishoeck,
Bussum, 1913
Het is moeilijk schrijven voor kinderen,
die net een beetje met de letterteekens ver
trouwd zijn, maar nog niet bijster veel routine
bezitten in het maken van verbindingen en
het overzien van groepeeringen. Een ver
haaltje, een sprookje eenigszins kleurig en
bevattelijk vertéllen ligt binnen het bereik
van een behoorlijk-goede onderwijzeres; het
zelf-verzinnen van een gebeurtenisje stelt
al hooger eischen, maar een sprookje voor
de dreumessen schrijven (zódat ze 't zelf
kunnen lezen!), vergt nevens een fijn begrip
ook iets, dat al zeer veel op talent gaat
lijken. Het Sprookje" van den heer Trelker
zweemt, in allen eenvoud van simpele woor
den, korte zinnen en primitieve constructie,
naar het schoone. In aansluiting met zijn,
eveneens bij van Dishoeck uitgegeven, vijf
zeer mooie leesboekjes welke de taal en
de leeskunst, voor kleuters die de eerste
stamelingen achter den rug hebben, uit den
aard der zaak meer praktisch behartigen
wordt de taal hier, tot der kinderen latere
eruditie, een fijner, geacheveerder instrument.
Ik kan moeilijk groepen van deze korte,
muzikale zinnetjes buiten verband aanhalen,
doch zij zijn mij zoovele bewijzen, dat
kinderlijkheid in een vertellingof sprookje niet
noodzakelijk hoeft synoniem te wezen met
plompheid, onduidelijkheid of saaiheid. Een
pagina minstens zou moeten worden afge
drukt, om de muziek die door dat kinderlijke
en toch zoo geacheveerde proza ruischt,
genegen te kunnen beluisteren.
Liever wil ik nog spreken van de uiterlijke
verzorging van het boek. Of de heer Van
Dishoeck het doet om gewin of om de
vreugde der voldoening, kan mij betrekkelijk
koud laten; maar ik moet hier getuigen,
dat mij geen zoo mooi en typografisch
goed verzorgd (en tevens zoo goedkoop,
ingen. ?0.90) kinderboek uit den laatsten tijd
bekend is.
Tjeerd Bottema zal welhaast aan de spits
onzer illustrators staan; de diepdruk-cliché's
bewaren zeer mooi den fijnen toon van zijn
bijna altijd met liefde behandelde teekeningen.
In de figuren is hij, dunkt me, niet altijd
even gelukkig (sommige belijningen konden
eleganter, soepeler zijn), doch haast ieder
prentje heeft een eigen stemming en sfeer.
Den kleuters, die dit boek, waarin voor
moeilijker woorden de lettergrepen gescheiden
zijn, eerst stamelen, daarna zullen lezen en
herlezen, zal het, geloof ik, een groote schat
zijn, waarvan ze moeilijk ten faveure van
jongere generaties zullen kunnen afstand doen.
De Meisjes-Robinsons, naar het Engelsch
van mrs. HERBERT STRANO door R. S.
VANGouDOEVER,platenvanN.TENisoN.
W. de Haan, Utrecht.
We kennen reeds Zwitsersche en andere
Robinsons (die van Defoe niet te vergeten)
en de padvinderij zal zeker in een zeer
vruchtbare periode aan een Hollandschen
Robinson het aanzijn geven, maar tot zoolang
moet de jeugd zich maar met dit geïmpor
teerde boek vergenoegen. Drie meisjes komen,
na de traditioneele schipbreuk, op een
Zuidzee-eiland aandrijven, dat later ook twee
vreedzame inboorlingen tot verblijfplaats
blijkt te dienen. De inlanders worden den
meisjes wel geen onontbeerlijke makker en
dienaar, als Vrijdag Robinson, maar toch
staan zij elkaar in avontuur en nood dapper
ter zijde en redden zelfs door gezamenlijk
overleg een grijsgebaard zendeling, die
toevallig" een vriend is van -de oom der
meisjes!
Engeland daar hebben ze een muntje, dat
maar de helft waard is. Och, neen, dat zou
weinig helpen. Dan was de kooper toch
verloren, want niemand is zoo moedig
als mijn Keawe. Maar in Frankrijk dan.
Daar bestaan nog kleinere, van die er vijf
gaan in onze cent. Mooier kan het niet.
Kom, Keawe, we gaan naar de Fransche
eilanden, naar Tahiti. Dan hebben ze nog
keus, voor vier, drie, twee centimes. Geef
me 'n zoen en laat 't verdriet varen. Je
Kokua zal je bijstaan."
Maar het was geen lichte taak in
Tahiti. Het was zoo gemakkelijk niet om
eerst de menschen te overtuigen, dat je geen
grapje maakte, als je ze aanbood voor
vier centimes 'n onuitputtelijke bron van
alle rijkdom en genot te verkoopen. Dan
was het noodzakelijk ook de gevaren die
aan den koop verbonden waren uit te leg
gen. En de een lachte, en de ander trok een
heel bedenkelijk gezicht, en het einde was
dat de groote menschen Keawe en Kokua
schuwden en de kinderen ze nariepen op
straat.
Dan maakte moedeloosheid zich van hen
meester. Des avonds zaten zij, rustend van
den vruch'eloozen arbeid, bij elkaar, en
alleen Kokua's snikken werd bij
tusschenpoozen gehoord. Ook baden zij wel te zamen
of haalden de flesch uit de kast en zetten 'r
voor zich neer op den grond, en staarden
ert, aldoor maar naar met groote angst en
durfden niet gaan rusten. Dan duurde het
lang eer n de oogen sloot, en, ontwaakte
hij uit een lichte sluimering, dan vond hij
de ander wakker, zachtjes schreiend.
Op een nacht, dat Kokua ontwaakte, be
merkte zij dat Keawe niet naast haar lag.
Zij ging overeind zitten in bed en in het
maanlicht, dat door de vensters drong, zag
zij de flesch voor het ledikant op den grond
staan. Buiten blies de booze wind, en de
groote boomen langs den weg kreunden van
de moeilijke en zware deiningen hunner
takken. Natte bladeren kleklen tegen het