De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 29 maart pagina 2

29 maart 1914 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

r jr i '? .v' DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 29 Maart '14. Ne. land dat van-nature rijk is aan schatten en voedsel- kan bieden aan millioeten, wOrdt men in, een kunstmatig opgevoerd concurrentiebestaan tot het uiterste'' geprikkeld om zijn buurman het Voedsel af te graaien, op dat men zejf Mee porties kan verorberen." Egoïsme is bestaansvoorwaarde van het leven geworden. Hiermede onmiddellijk sa menhangend, is wat dr. V. M. B. zegt over het dollar-materialisme der Amerikanen: ?Het verstand van mannen en vrouwen beiden is zoozeer geoefend in het bereke ningen maken, dat alles wat het krijgt te verwerken, rekenkundig wordt verwerkt. De eerste indrukken zijn bij alles geldindrukken: wat zijn de dingen waard, hoeveel zit er in." Zelfs ontroeringen worden materialistisch. De schrijver verhaalt van een waarlijk ge.. stichten kerkganger, wiens geestdrift over den pais "gehobfden prediker zich aldus uitte: pinaar die man kan wel een gemeente van drieduizend dollar krijgen!" ' "Hoe kan het ook anders, waar: : ... de opvoeding (meestal) uitsluitend gericht (is)op het maatschappelijk leven... IjT'de eerste plaats worden handige, prac, tjsche, bruikbare menschen gevraagd, en de rheeste ouders zijn tevreden als zij hun , kinderen, met die qualiteiten toegerust, op de arbeidsmarkt afleveren." ? ? Aldus worden de jonge mannen beheerseht door den een en wensch om vooruit te komen," hetgeen zich dan op lateren leeftijd meer of min schijnt te wreken, daar' over 't algemeen genomen de onge trouwde jonge man, de hard werkende, sportlièvende, weinig genotzoekende jonge man solider pleegt te zijn dan bij ons, de gehuwde man onsolider..." Deze en dergelijke mededeelingen hebben alle nzelfde strekking en geven, als 't ware, de geloofsbelijdenis des schrijvers. Waar dr. V. M. B. gewaagt van de bedorven politieke toestanden in Amerika; van den nuchteren omgang, zelfs tusschen gezins leden, waaraan dieper gevoel en begrip ontbreekt; van het oppervlakkig, pp het Vele en snelle aangelegd, onderwijs; op de geringe beschaving in het gezellig ver keer; op den leegvormelijken godsdiensten de hero-worship, den zeer fortuinlijken ge wijd ; waar hij daarnaast erkent de soberheid van leven, de energie, het geduld, de vol harding van den Amerikaan, zijn vrouwevereering, de snelheid en volmaaktheid van het verkeer en in 't algemeen van al wat tot business behoort, waaraan kleinheid, knijperigheid en angstvallig dralen vreemd .zijn; aan de vrije opvattingen van iemands stand en verleden, aangevuld door werke,- lijkte" kans het tot alles te brengen ... dan verkrijgt men ten slotte een tamelijk scherp 'omtrokken Beeld van de Amerikaansche maatschappij en de bevestiging van hetgeen indrukken uit vroegere lectuur reeds lang deden vermoeden. Amerika lijkt dan het land van menschen, die eerst hard werkend om hun stoffelijk bestaan in veiligheid te brengen, al handelend bet doel van hun zwoegen hebben vergeten en maar steeds voortgaan zich te gedragen alsof zij, gelijk wijlen Robinson Crusoe, naakt aan- wal zijn gezet, met wat wrakhout en hun eigen verstand als eenige kansen op behoud. -Het geldverdienen wordt er nu om zelfswil bedreven, het is een manie, een dwangidee geworden, die een gansche maatschappij beheerscht, als een kwaadaardige koorts. Al razender draait er het leven in dien dans, dien krachtige, energieke maar grove en ongecultiveerde naturen, als den eenigen, verstaan. Primitieve ijdelheid, woest egoïsme, de lust naar het hachelijke en gevaarvolle, die het doffe leven eerst verhelderen, al deze lagere neigingen van den nog ongeestelijken krachtmënsch openbaren en verdringen zich vrije lijk om dat opwindende kansspel van de vrije concurrentie en... werken niet verede< lend, gelijk zij van oorsprong al niet zeer edel waren. Doch het bezwaar hiervan ware niet groot, als er maar een traditie van geestelijke ont wikkeling in dit land was, en als er maar een volkslaag bestond, die deze tradities be waarde, doch beide ontbreken en... een nieuwe beschaving schijnt niet te kunnen opkomen. Dat is juist het wonderlijke en .verbijsterende, dat alle verkregen verfijning van intellect en gevoel tot niets anders nut tig, blijkt, dan om het zakenleven weer hooger op te voeren. Het lijkt een vloek ep die maatschappij, dat elke gaaf van de goede FEUILLETON HET DUIVELTJE-IN-DE-FLESCH NAAR HET ENGELSCH VAN ROBERT LOUIS STEVENSON (Slot) O, het is droevig voor een jongen man te weten dat hij aan deze ziekte lijdt. En het mooie huis te moeten verlaten en afscheid te moeten nemen van al de vrienden op de Molokaikust, tusschen de ontzaglijke rots en de zeebrekers. Maar droevig allermeest voor Keawe, die nog pas gister het meisje van zijn liefde had ontmoet, haar hart gewonnen nog pas dienzelfden morgen en zijn hoop in gruis vallen zag als 'n kapotte spiegel. Wat kwaad heb ik gedaan, met welke zonde mijn geweten bezwaard, dat ik Kokua ont moette, toen zij glanzend uit het natte water kwam. Kokua, de verlokster van mijn ziel! Kokua, mijn lieve levenslicht. Nu zal ik haar niet mogen trouwen, haar niet mogen aan raken met streelende hand." Nu hieraan kunt gij zien, wat slag man Keawe was. Want hij had jaren nog in het Blijde Huis kunnen wonen, en niemand had van zijn ziekte geweten. Zelfs zou hij Kokua toch hebben kunnen trouwen; en er zijner, die zoo zouden hebben gedaan; want die hebben de ziel van zwijnen; maar Keawe minde zijn Kokua trouwhartig, en wilde haar geen leed doen, of haar gezondheid in gevaar brengen. En nog voor de ochtend was aangebroken, had Keawe moeten denken aan de macht van de flesch, die hij eenmaal had bezeten. En zeer vroeg in den morgen reed hij naar de plaats, waar de stoomboot meerde. Zijn eerste bezoek gold den notaris. U is 'n vriend van Lopaka. Kan u me helpen 'n zeker voorwerp op te sporen, dat ik hem verkocht-heb?" feeën der beschaving er terstond bedorven wordt door de booze, die wel uit de Zakenhel schijnt voort te komen. Er is daar ginds iets verbroken in de harmonie van menschelijke eigenschappen, die alleen cultuur mogelijk maakt. Het op het nuchtere, daadwerkelijke, primitieve leven gericht verstand en de wil werden er abnor maal ontwikkeld en overwogen op den duur alle gevoel en verbeelding, tot er van die twee nauwelijks meer dan de heugenis over bleef. Misschien was het de ruwheid var bestaan in dit onontgonnen land, de nood^ zakelijkheid allereerst van lichamelijkeenergie en vaardigheid, aanvankelijk pokdeschaarschheid van geestelijke ontwikkeling, die in den beginne deze geheele maatschappij brachten in het teeken van de ruwe kracht en de individualistische ontwikkeling, maar zeker is dat zij sedert niet in een ander teeken is overgegaan en het nuchtere doen er nog steeds als het eenig noodige geëerd wordt. Een volk echter schijnt zonder geestelijk heid niet te kunnen leven, en zoo kwam er ook geestelijkheid pp den duur. Maar een heel zonderlinge, die of onder den dwang, in den ban, als-'t ware, staat van het nuchter zakenverstand, of, alle verstandelijkheid, alle critisch onderzoek, als het verderfelijkst op aarde, schuwend, bij voorkeur de dolste, kromste, onwaarschijnlijkste gevoelsexcessen begaat. Aan dien cultuurdrang van de eerste soort dan dankt de Amerikaan zijn onderwijs en intellectueele ontwikkeling, die, volgens dr. V. M. B., vooral op quantiteiten zijn gericht en in elk geval tot het nuttige gaan. Terwijl de gevoelshonger, door het nuchtere, dorre ie ven van den dag veroorzaakt, zoovele metaphysische leeren" en theorieën baart, als er maar willen opkomen in de hoofden van menschen, wier zakenkoorts plotseling is afgegaan en die nu, hun kille, schamele zelf ontdekkend, doodsangstig zijn voor een apartje" fusschen dien zeif en het groote zwijgende Al. Doch ook zij, die, buiten zulke malligheden, komen tot rustige zelfbezinning, schijnen maar zwak ontvankelijk voor het geen in Europa gelukkig nog menigwerf van zelf sprekend is. Zij betoonen zich leer zaam en ijverig, zij bemachtigen den vorm van velerlei westersche cultuur... en gera ken toch nooit tot het wezen, zoodat men ginds, bij alle volmaaktheid van leermateriaal en techniek, van kunst, geloof en wijsbe geerte zelden meer of anders dan imitatie en surrogaat schijnt te vinden. Waaraan dit ligt, is allerminst duidelijk. Misschien ligt het aan het enkel oppervlakkig verstan delijke, dat geen gevoelsstrooming doorlaat, dat geen bewondering, geen ootmoed kent, gelijk niet onwaarschijnlijk ware bij men schen, die nog geen persoonlijkheden zijn, zich richtend naar een samenleving, van den beginne met materieele neigingen verzadigd, uit materieele noodzakelijkheden opgebouwd en waar de grofste naturen vanzelf de voor naamste rol speelden. Hoe dit zij: van verre gezien lijkt dit leven, dat doel met middel verwart en pompeuselijk de valsche beschaving van'uiterste technische verfijning uitstalt, tamelijk wel afstootelijk. Ik zeg de valsche beschaving, want waar zulke vereenvoudiging, verge makkelijking, versnellings des verkeers niet samengaan met een verdieping van de rede en gevoels-verinniging, daar is zij, geloof ik, voor de beschaving eerder nadeelig, om dat in den begrijpelijken hoogmoed over de verkregen resultaten, zij er weer toe bijdraagt voor een doel aan te zien, wat toch hoogstens een middel kan zijn om voortaan geestelij ker'te leven. Geestelijker, ideëeler te leven, dat wil zeggen, bevrijd van het klein en eng per soonlijke, algemeener_ te leven, boven direct stoffelijk belang en eigenbaat, opdat wij ein delijk die geestelijke eenheid bereiken, waar elk leven, bewust of onbewust, naar smacht en waarvan wij in kunst, geloof en wijsbe geerte een voorsmaak mogen genieten. Aan deze drie bronnen drinken wij de eeuwig heid, helaas, nog maar in al te schaarsche oogenblikken, zeldener waarschijnlijk dan een vroegere menschheid, voor wie geloof en kunst constitutieve machten des levens waren. Sedert echter heeft zich ook in Europa iets verschoven in de verhoudingen des geestes en zoekt men weer opnieuw een basis, die het verscherpt verstand met een herboren kunst en geloof, misschien, in harmonie brengen zal. Intusschen, temidden van het al te luid geraas der huidige practische doening en Het gezicht van den notaris betrok. Stil zwijg er van, mijnheer Keawe, ik kan het zoo wel raden, wat u bedoelt. Hier is 'n adres, misschien ..." En Keawe begon, en zocht, dagen lang. En gaande van den een naar den ander vond hij overal als 'n nagelaten spoor nieuwe kleeren en rijtuigen, en mooie huizen en vroolijke gezichten, die echter, dat is waar, minder vriendelijk werden, zoodra hij de zaak noemde, waarvoor hij gekomen was. Ja," dacht Keawe maar eerst wanneer ik bleeke wangen zie en diepe zuchten hoor, zal ik weten, dat ik het einddoel genaderd ben." Daar stond hij tenlaatste tegenover een huis in de Beritaniastraat, dat al de kenteekenen van den nieuwen bouw bezat. Maar toen hij achter, een der ruiten een jongen man zag, bleek als een lijk, met zwarte kringen onder deoogen en verwilderde haren, zeide Keawe: Hier is het, vast" en tot den jongen man: Ik kom om de flesch." Op deze woorden vloog het jonge bleekgezicht naar den tuinmuur: De flesch ?" hijgde hij en het leek wel of hij stikken zou. Dan nam hij Keawe bij den arm en bracht hem in een kamer, waar hij hem een glas wijn schonk. Op uw gezondheid, mijnheer,''zei Keawe, die in zijn tijd veel met blanken had om gegaan, ik kom de flesch koopen. Hoe is nou de prijs ?" Nu liet de jonge man het glas, dat hij aan de lippen bracht, zakken en sta melde: De prijs? Dus u kent de prijs niet?" Komaan," zei Keawe, als hij zijn jongen gastheer eenigen tijd met duistere voorge voelens had aangezien, zegt u maar op. Voor hoeveel hebt u 'm gekocht ?" De jongeling werd zoo bleek als een doek. Voor twee cents," fluisterde hij. Wat!" riep Keawe, twee cent. Dus, dan moet u 'm verkoopen voor l cent. En der heerschappij van het zakenvernuft, is het de taak van allen, die beter weten, om te eeren en zoolang ongeschonden te be waren die gevoelens, strevingen en krachten, (in Amerika, ibólang zij incognito gaan, als nonsens gequalifieerd) door de menschheid in eeuwen van ontwikkeling en met onein dige inspanning verkregen en die eigenlijk uitmaken dat, wat wij beschaving noemen. Zoo past het dan aan ons, die wonen in dit oude land, grootendeels af te wijzen 'het geestelijke dat van Amerika komt, in de overtuiging, dat het beste hiervan niet meer is dan de krachtseigenschappen eener lage cultuur, en de rest misgeboorten van een maatschappij, die in het geestelijke haar wil en doel niet weet, omdat het haar aan alle zelfbesef ontbreekt. FRANS COENEN De afstamming en de bloedverwantschap van menschen en volken Onlangs, in den trein naar Helmond, heb ik een broeder-overste van een Capucijnerklooster uit dit liefelijk deel van NoordBrabant medegedeeld, dat hij afstamt van Koning Herodés. Hij glimlachte, want hij was geen Noord-Hollander, en zei op de beminnelijkste wijze, dat hij dan hoopte, door zoo goed mogelijk te leven, de zonden van zijn voorvader te helpen boeten en het zon dige element, dat door Herodes in hem was, te vernietigen. Ik heb hem toen weer gerust gesteld door te zeggen : eerwaarde pater, gij zijt misschien slechts voor n 32 duizend billioenste Herodes. En op zijn nieuwsgierige, vraag hoe ik het zoo precies te weten kwam dat hij, broeder-overste, dan toch maar af stamde van dien verschrikkelijken Herodes uit de eerste jaartelling van het Christen dom, heb ik hem dit rekenkundig bewezen, aldus (in goede trouw) te werk gaande : Eerwaarde vader, zeide ik, gij zult geen kinderen ooit bezitten en ook niet huwen, maar gij moogt daarom nooit vergeten hoe vele huwelijken zijn moeten gesloten wor den in den loop der eeuwen, die er vooraf gingen, om eindelijk aan het einde van een geweldige reeks van trouwverbintenissen u voort te brengen, die die reeks voor uzelf afsluit. Stel, pater, dat gij geboren zijt in 1870. Zoo hebt gij een vader en moeder gehad, twee grootvaders, die op een blijden dag t wee groot moeders vonden voor levensgezellin, vier overgrootvaders, die niets van elkaar wetend, elkaar wellicht ganschelijk niet kennend of voor elkaar den neus optrekkend, om vier lieftallige overgrootmoeders van u vrijden, die al evenmin elkander kenden en misschien wel niet wilden kennen, en die met zijn achten, zooals ze in de 18de eeuw hun huwelijk aangingen (in Helmond, in Middel burg, in Stratum en in Nijmegen ?) zich er niet van bewust waren, dat hun huwelijk, leiden , moest tot de voortbrenging van u, den pater-overste van 1914! Als wij nu rekenen, dat drie geslachten omspannen honderd jaren, dan kunnen wij zeggen dat honderd jaar vór uw geboorte vier menschen, die geen capucijnen waren, vier andere men schen, die de nonnenbelofte niet hadden afgelegd, ten huwelijk namen met het (hun onbekende) doel u in de gelegenheid te stellen met mij in dezen Helmondschen trein te zitten. De goede vader-capucyn gaf met een groote welwillendheid toe, dat hij mijn berekening feilloos achtte. Daar hij over de boekhouding ging van zijn klooster en dus met cijfers vertrouwd was, gevoelde ik hierin een aanmoediging en berekende verder. Vier mannen vonden dus vier vrouwen, zeg honderd jaar geleden, maar dat geeft aan overgrootouders van deze vier paren overgrootouders, 4X2X2X2 mannen en 4X2X2X2 vrouwen, die, zonder aan u, pater, te denken, 200 jaar geleden hebben moeten huwen, was er eenige denkbare kans dat gij geboren werd: twee en dertig man nen en twee en dertig vrouwen moesten huwen om langs de lange lijn van hun geslachtsvoortzetting (waarbij geen enkele onderbreking wegensonvruchtbaarheid mocht voorkomen !) u te kunnen doen geboren wor den in 1870. Zeg dus dat 200 jaar geleden, zeg dat in 't jaar 1700, twee en dertig mannen twee en dertig vrouwen moesten huwen. Dat maakt, telkens met acht vermenig vuldigend, en voor 't gemak nu eens naar beneden dan weer naar boven de getallen afrondend: hij, die 'm koopt,..." De woorden bestierven Keawe op de lippen. O God, koop 'm. Ik was gek toen ik 'm kocht. Ik had geld verduisterd van me patroon. Ik was anders de gevangenis i ngemoeten." Arm heertje," zei Keawe, u hebt uw zieleheil gewaagd voor je goeie naam, zal ik dan aarzelen voor m'n lief? Geef op de flesch. Hier, heb je van een stuiverstuk terug ?" En nauwelijks had Keawe zijn hand om de hals van de flesch, of de wensch tot ge nezing van de vreeselijke ziekte was al uitge sproken, en zijn lichaam weer zoo zuiver als dat van een pasgeboren kind. Maar, o wonder, nog was de vreugde maar nauwe lijks ontloken in zijn ziel, of er veranderde iets in zijn gedachten. Kokua leek hem niet meer begeerlijk, en reeds teisterde hem de vrees voor het eeuwige vuur. Het blies hem de heete adem in het aangezicht, en schroeide zijn ziel tot daarin niets was dan wat verglommen asch. Maar," dacht Keawe, zou ik dan-het lief niet nemen, nu ik het leed niet weigeren kan?'' Hij keerde naar ,Hawaii terug met de eerste stoomboot, en trouwde zoo spoedig als het maar mogelijk was met Kokua en nam haar met zich naar het Blijde Huis" op de berg. Nu ging het zómet die twee, dat wan neer zij tezamen waren, Keawe's hart gerust was. Maar zoo gauw als hij alleen was verviel hij in een akelige neerslachtigheid. Dat liefste meisje was de zijne geworden met heel haar hart; haar schoon gelaat bloosde als zij hem zag; en haar lichaam ontlook als een nieuwe dag. Zij was van vroolijken aard, prettig in het samenzijn en als een speeltuig vol muziek. Zij was het blijdste van al de blijde dingen in het blijde huis. Maar nu kwam de dag, dat haar voetjes loomer gingen worden en haar liedjes schaarsch en nu huilde niet langer Keawe alleen, maar In Mannen. Vrouwen. 1900 l 1800 4 en 4 1700 (8X4 32) 32 32 1600 (8X32 = 246) 250 250 1500 (8X250 = 2.000) 2.000 2.000 , 1400 {8X2.000 = 16.000) 16.000 16.000 1300 (8X16.000 =128.000) 125.000 125.000 1200 (8X125.000=lmill.)1.000.000 1.000.000 Dat is dus, pater, zeide ik, geen peuleschil geweest, om tot uwe geboorte te komen! Want het blijkt uit het lijstje toch maar onomstoptelijk, dat, als iemand in de ge zegende jaren 1200 gezegd had, hoe zal de vader-overste in 1914 in een trein kunnen reizen, en hij had toen met uwe en mijne rekenkundige kennis een staatje gemaakt van de daartoe noodige huwelijken, zoo zou hij hebben ingezien dat een vereeniging van miliioenen mannen en vrouwen voor die belangrijke opgaaf onvermijdelijk en zelfs, wilde gij niet te laat voor dezen locaaltrein komen,.pressant was! Indien bij een meetkundige reeks, als we hier hadden, in een tijdperk ongeveer 700 jaar geleden (nl. van 1900 terug tot 1200), n millioen mannen noodig is om er n in dezen tijd voort te brengen, zal reken het maar uit 700 andere jaren terug, dus in 1200 min 700 d. w. z. in het jaar 500 n. Chr. l billioen mannen l billioen vrouwen hebben moeten huwen voor ditzelfde doel. En reken maar weer met de tabel hierboven zal alwederom 500 jaar terug, d. w. z. toen Herodes leefde en gelukkig getrouwd was, 16,000 billioenen mannen 16,000 billioenen vrouwen moeten hebben gevrijd en getrouwd, wilde er eenige zekerheid zijn voor het individueele en achtbare bestaan van u ! En daar er op het aardrijk zonder eenigen twijfel in Herodes' tijd niet mér menschen leefden dan 32.000 billioen, en daar volgens de Schrift Herodes een der menschen was die in Herodes' tijd geleefd hebben, zoo is het duidelijk, dat gij, pater-overste, van Herodes afstamt. Dit is zeer juist", zeide mijn beminne lijke reisgenoot. Maar hoevelen moeten mijne voorouders dan wel geweest zijn in getal, 40 eeuwen vórdat Herodes leefde, nl toen alleen Adam en Eva de menschen waren?..." Hij lachte mij toe, maar ik weigerde zulke theologische argumentatie! * * Natuurlijk was mijne berekening fout ge weest, eerwaarde pater! Het is buiten twijfel, dat nooit op de aarde, die thans ongeveer 1000 millioen zielen doet leven, de menschen bij duizenden billioenen rondwandelden. Hoewel mijn berekening wiskundig juist was, was ze de lezer voelde het dadelijk practisch fout: móst ze practisch fout wezen: en de fout stak hierin gij weet het reeds! dat hoe antieker een betoudovergrootvader is, des te meer wis kundig berekende betoudovergrootvaders hij in zijn persoon vereenigt; zoo'n verre bet oudovergrootvader van mij kan oudover grootvader zijn zoowel van mijn vader als van mijne moeder immers. Indien ge van waarlijk Nederlandsche komaf zijt, kunt ge er dus ongeveer zeker van wezen, dat in een tijd, waarin, volgens onze wiskundige berekening van daarstraks, het aantal uwer voorouders grooter moet geweest zijn dan het aantal toen levende Nederlanders, al deze Nederlanders (de oude vrijers en vrijsters uitgezonderd) uw voorzaten zijn ge weest en wel op meerdere wijzen in meer dere qualiteit! M. a. w., in verband met het boven afgedrukt tabelletje kunt ge met vrij groote zekerheid vast alle Nederlanders, die in 1100 en 1200 leefden, tot de voorvaderen rekenen van uzelf en uw grootsten vijand, terwijl zekere dorps- of stadsgemeenschap pen, als gij het nog kondt nagaan, zouden blijken in 't bijzonder te krioelen van uwe voorvaderen, die het zouden zijn in velerlei graad en op velerlei wijze: gij zoudt allicht den een of ander vinden, die honderden, ja duizenden oudovergrootvaders, overoudoveren betoveroudovergrootvaders in zijn ne persoon vereenigde. Welk een bloedmenging en verwarde bloedverwantschap voor onszelf en onze stamverwanten"! De haren rijzen te berge als ge denkt aan de kleine volksstammen, die zich vele eeuwen hebben gehandhaafd, hetgeen beteekent vele eeuwen uit denzelf den vél te kleinen kring het nageslacht hebben voortgeplant. Maar ook dan, ook dan als gij uit zoo'n klos-garen van klein familie-verband komt, is de groote wereldgemeenschap der volke ren nog evengoed aan u geparenteerd! Indien al uw voorouders tot in 1200 toe elk van beiden zonderde zich nu van den ander af op een balkon aan tegenoverge stelde kanten van het breede huis. En zoo diep was Keawe verzonken in de put van zijn droefenis dat hij de verandering niet opmerkte, maar blij was zich nu mindertot een valsche vroolijkheid te hoeven opschroeven. Maar op een keer hoorde hij thuiskomend het gesnik van een kind, en vond Kokua in groote wanhoop zich kronkelen op den vloer van het balkon, kermend als die verdoemd zijn. Ja, Kokua," zei Keawe, wel mag je weenen in dit huis. Toch gaf ik mijn leven als jij tenminste maar gelukkig was." Gelukkig!' riep zij uit. Toen je hier nog alleen woonde, Keawe, was je de ge lukkigste man uit het land. Zoo noemden de menschen je. En nou je met mij getrouwd ben Wat heb 'ik je gedaan ? Ben ik dan zoo leelijk, dat je daarom misschien niet van me houden kunt ?" Arme, arme Kokua," zei Keawe en ging naast haar zitten. Hij wilde haar hand in de zijne nemen, maar zij trok die weg. Arm kind, lief kind. Ach, ik had het je willen besparen. Maar luister, want zoo is het toch ook te erg." En Keawe vertelde de heele geschiedenis van de flesch, van het begin af aan. En dat heb je voor mij gedaan?" riep Kokua uit. Wat komt alles er dan op aan," en snikkend viel zij hem om de hals. Kind," zei Keawe, toch, toch, als ik aan het helsche vuur denk, word ik weer bang." Neen,' zei Kokua met groote beslistheid. Als je alleen Kokua hebt lief gehad en anders geen zonde hebt gedaan, hoe zou je dan verdoemd kunnen zijn. Ik zal je redden, of anders met je verloren gaan." Meisje," zei Keawe, wat kan het mij hel pen, al zou je honderdmaal willen sterven?" Je begrijpt me slecht, Keawe", zei zij. Ik ben op school gegaan in Honolulu. Ik ben geen gewoon meisje. Ik zal mijn lief redden. Wat praatte je nou van een cent ? Amerika is toch niet de heele wereld. In Nederlanders waren, en rn 1200 was een mooie Siameescne dame van een der kruis tochten als buit meegevoerd, zoo zoudt gij met vrij groote zekerheid kunnen aannemen, dat alle Nederlanders, of ze in paleizen wonen of in krotwoningen, van die ne Siameesche afstammen, en dat alle Siameezen van 't jaar 500 na Christus voorouders zijn van Nederlanders van nu. En daar geen bloed zoozeer van vreemde smetten vrij is of er loopt wel eens een halve Chi nees of een geblankette negerin of genegerde blanke doorheen, zoo is toch ook werkelijk de eerwaarde vader capucijn nog wel familie van Herodes, en is de Cyrcassische dienst maagd van Catullus ons aller beminnelijke grootmama. v. D. EECKHOUT Nieuwe boeken voor Kinderen Sprookje, door A. TRELKER, met teekeningen van TJEERD BOTTEMA. Uit gave van C. A. J. van Dishoeck, Bussum, 1913 Het is moeilijk schrijven voor kinderen, die net een beetje met de letterteekens ver trouwd zijn, maar nog niet bijster veel routine bezitten in het maken van verbindingen en het overzien van groepeeringen. Een ver haaltje, een sprookje eenigszins kleurig en bevattelijk vertéllen ligt binnen het bereik van een behoorlijk-goede onderwijzeres; het zelf-verzinnen van een gebeurtenisje stelt al hooger eischen, maar een sprookje voor de dreumessen schrijven (zódat ze 't zelf kunnen lezen!), vergt nevens een fijn begrip ook iets, dat al zeer veel op talent gaat lijken. Het Sprookje" van den heer Trelker zweemt, in allen eenvoud van simpele woor den, korte zinnen en primitieve constructie, naar het schoone. In aansluiting met zijn, eveneens bij van Dishoeck uitgegeven, vijf zeer mooie leesboekjes welke de taal en de leeskunst, voor kleuters die de eerste stamelingen achter den rug hebben, uit den aard der zaak meer praktisch behartigen wordt de taal hier, tot der kinderen latere eruditie, een fijner, geacheveerder instrument. Ik kan moeilijk groepen van deze korte, muzikale zinnetjes buiten verband aanhalen, doch zij zijn mij zoovele bewijzen, dat kinderlijkheid in een vertellingof sprookje niet noodzakelijk hoeft synoniem te wezen met plompheid, onduidelijkheid of saaiheid. Een pagina minstens zou moeten worden afge drukt, om de muziek die door dat kinderlijke en toch zoo geacheveerde proza ruischt, genegen te kunnen beluisteren. Liever wil ik nog spreken van de uiterlijke verzorging van het boek. Of de heer Van Dishoeck het doet om gewin of om de vreugde der voldoening, kan mij betrekkelijk koud laten; maar ik moet hier getuigen, dat mij geen zoo mooi en typografisch goed verzorgd (en tevens zoo goedkoop, ingen. ?0.90) kinderboek uit den laatsten tijd bekend is. Tjeerd Bottema zal welhaast aan de spits onzer illustrators staan; de diepdruk-cliché's bewaren zeer mooi den fijnen toon van zijn bijna altijd met liefde behandelde teekeningen. In de figuren is hij, dunkt me, niet altijd even gelukkig (sommige belijningen konden eleganter, soepeler zijn), doch haast ieder prentje heeft een eigen stemming en sfeer. Den kleuters, die dit boek, waarin voor moeilijker woorden de lettergrepen gescheiden zijn, eerst stamelen, daarna zullen lezen en herlezen, zal het, geloof ik, een groote schat zijn, waarvan ze moeilijk ten faveure van jongere generaties zullen kunnen afstand doen. De Meisjes-Robinsons, naar het Engelsch van mrs. HERBERT STRANO door R. S. VANGouDOEVER,platenvanN.TENisoN. W. de Haan, Utrecht. We kennen reeds Zwitsersche en andere Robinsons (die van Defoe niet te vergeten) en de padvinderij zal zeker in een zeer vruchtbare periode aan een Hollandschen Robinson het aanzijn geven, maar tot zoolang moet de jeugd zich maar met dit geïmpor teerde boek vergenoegen. Drie meisjes komen, na de traditioneele schipbreuk, op een Zuidzee-eiland aandrijven, dat later ook twee vreedzame inboorlingen tot verblijfplaats blijkt te dienen. De inlanders worden den meisjes wel geen onontbeerlijke makker en dienaar, als Vrijdag Robinson, maar toch staan zij elkaar in avontuur en nood dapper ter zijde en redden zelfs door gezamenlijk overleg een grijsgebaard zendeling, die toevallig" een vriend is van -de oom der meisjes! Engeland daar hebben ze een muntje, dat maar de helft waard is. Och, neen, dat zou weinig helpen. Dan was de kooper toch verloren, want niemand is zoo moedig als mijn Keawe. Maar in Frankrijk dan. Daar bestaan nog kleinere, van die er vijf gaan in onze cent. Mooier kan het niet. Kom, Keawe, we gaan naar de Fransche eilanden, naar Tahiti. Dan hebben ze nog keus, voor vier, drie, twee centimes. Geef me 'n zoen en laat 't verdriet varen. Je Kokua zal je bijstaan." Maar het was geen lichte taak in Tahiti. Het was zoo gemakkelijk niet om eerst de menschen te overtuigen, dat je geen grapje maakte, als je ze aanbood voor vier centimes 'n onuitputtelijke bron van alle rijkdom en genot te verkoopen. Dan was het noodzakelijk ook de gevaren die aan den koop verbonden waren uit te leg gen. En de een lachte, en de ander trok een heel bedenkelijk gezicht, en het einde was dat de groote menschen Keawe en Kokua schuwden en de kinderen ze nariepen op straat. Dan maakte moedeloosheid zich van hen meester. Des avonds zaten zij, rustend van den vruch'eloozen arbeid, bij elkaar, en alleen Kokua's snikken werd bij tusschenpoozen gehoord. Ook baden zij wel te zamen of haalden de flesch uit de kast en zetten 'r voor zich neer op den grond, en staarden ert, aldoor maar naar met groote angst en durfden niet gaan rusten. Dan duurde het lang eer n de oogen sloot, en, ontwaakte hij uit een lichte sluimering, dan vond hij de ander wakker, zachtjes schreiend. Op een nacht, dat Kokua ontwaakte, be merkte zij dat Keawe niet naast haar lag. Zij ging overeind zitten in bed en in het maanlicht, dat door de vensters drong, zag zij de flesch voor het ledikant op den grond staan. Buiten blies de booze wind, en de groote boomen langs den weg kreunden van de moeilijke en zware deiningen hunner takken. Natte bladeren kleklen tegen het

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl