De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 29 maart pagina 5

29 maart 1914 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

29 Maart '14. No. 1918 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND De vrouw van den Engelschen minister Lloyd George past een nieuw middel toe om de mannen te dwingen tot het aanvaarden van vrouwenkiesrecht. Zij zwoer een duren eed, niet eerder heur ; haar te kammen, voor haar man voor stander van Vrouwenkiesrecht is ge worden, en andere vrouwen zullen dit middel eveneens gaan toepassen. ItllHIIHIIIIilllilllltllllllllllflIllllllllllllllllllllllllllflIllltllllllllllllllllllll Klacht van een eerzaam huisvader over den dienstbodennood 't Is een tijd dien wij beleven! Alles zou ik willen geven, Kon ik er een meid voor huren! Maar helaas, hoelang zal 't duren ?! Honderden veradverteerde ik Half mijn traktement verteerde ik, Met het schrijven op annonces, Waarbij toch weer niets voor ons is. 'k Ben mij duizendmaal gaan richten Tot liefdadigheidsgestichten: Bij de weezen, vondelingen, Bij de stadsbestedelingen, Altijd moest ik 't hoofd weer stooten; In 't gesticht voor idioten Was me de laatste net ontschoten! En, zal ik ten slotte slagen, Hoe kan ik de kosten dragen! 'k Moet betalen honderd riksen Voor de pienteren en fiksen, Maar... mijn vrouw moet voor ze koken, Moet voor ze de kachel stoken, Voor ze vochten, drogen, strijken, En de juf zit toe te kijken, Of we haar wel goed behandlen. Eiken Zondag moet zij wandlen, En wij zitten onverdroten Heel den rustdag opgesloten. Moet zij, wat vaak het geval is, Naar iets waar na afloop bal is, Kunnen we om haar wakker blijven En de slaap uit de oogen wrijven. Doch... durf ze maar eens bekijven! Honderd daalders voor de halven, Voor de veulens en de kalven, Die den heelen boel nog breken, En daarbij geen hand uitsteken, Omdat ze aan zwakte lijden. Om hun kwalen te bestrijden, Moeten wij ze laten voeren Door de melk- en eierenboeren, Al hoezeer de prijzen stijgen... Maar zelfs die zijn niet te krijgen! Nu er zóom wordt gevochten, Zijn wij altijd weer gesjochten. Wie zich in de handen wrijven, Hopen dat het zoo mag blijven, \Zijn de advertentiebladen, Die van onze schande en schade Vullen hunne leege laden! Ach, wat moet er toch van komen! Denk ik in benauwde droomen. UI T DE NA TUUR DLXXIII. Kiemen Enkele menschen, begiftigd met een bijzon der scherp reukorgaan, beweren dat zij tegen einde Maart of begin April het kiemen van de zaden in den grond kunnen ruiken. Een dezer fijnruikers verklaarde mij, dat het heel iets anders is, dan de gewone voorjaarsgeur of de reuk van dor of jong blad en vochtige blootgedekte aarde, maar dat het bepaald het kiemen der zaden moet zijn; 't is bijna dezelfde geur, die ook te ruiken valt, als in een kweekerij de zaden bij honderden op zaagsel of nat zand liggen en beginnen te kiemen. Er is nog weer verschil in kiemgeur, al naar de soort der zaden, zooals bij kiemende gerst of mout, maar dat is een bijreukje, de algemeene geur is vrijwel overal dezelfde. Ik zelf ben niet in het gelukkig bezit van zoo'n goed reukorgaan, maar ik kan mij het mij heel goed voorstellen. Dat het kiemen ruikbaar is, ook al schuilen de zaden onder den grond, is ook best te verklaren; er komen scheikundige processen bij te pas; en dan is geuren regel en geen uitzondering. Wat er eigenlijk gebeurt, daar in zoo'n donker zaad korreltje, dat is natuurlijk niet te zien. Vór het kiempje uit de zaadhuid breekt, zijn de veranderingen stellig allang aan den gang geweest. Bij ons, in een klimaat met scherp gescheiden jaargetijden, zal mogelijk wel een rustpoos gehouden worden; maar het scheikundig proces begint ongetwijfeld al heel vroeg in den nawinter, zoo het niet den geheelen winter onafge broken doorgaat. Wat het allereerst gebeurt, kan men ook wel door na denken te weten komen; want n ding is zeker, waar groei geconstateerd wordt, daar moet voedsel gebruikt zijn. En daar in het begin het nog vaak luchten waterdicht gesloten zaadje van buiten niets toelaat tot de groeiende kiem, die er in verschoten lag, en die nu den zaadwand doorboort, moet het voedsel ? al binnen in het zaad aangesproken zijn. De cultuur gaat dra verloren, Als auteurs en professoren, Hunne arme vrouwen helpend, Want de drukte is overstelpend, En alleen kan zij 't niet redden, Haar gaan bijstaan met de bedden, Met de wasch en met het boenen, Met het poetsen van de schoenen; Dominees en advocaten Zien we aan 't wasschen van de vaten En aan 't schrobben van de straten. Alles gaat er door bederven! Dat de wereld uit gaat sterven, Komt niet van het paganisme, Met zijn Malthusianisme, Maar van het abstinentisme Onzer boden, die 't vertikken, Zich naar 't wassend kroost te schikken, Kinderkamers schoon te schuieren, Met de kindren rond te kuieren, En te wasschen onze luieren. 't Eenige om ze te houën, Is dat wij de meiden trouwen! Maar . . . dan worden 't weer mevrouwen, Kunnen wij opnieuw aan 't sjouwen, Vies en vuil als kolentremmers, Met het aschvat en de emmers! Ach, wie helpt ons mettertijd Aan de machinale meid! PATER FAMILIAS Een raad voor de huishouding Versch brood is voor velen een begeerlijk goed, en toen de Bakkerswet dreigde te worden ingevoerd, werd door sommigen als een harer nadeelen begrepen, dat het ochtendlijke versche brood dan wel eens kon gaan ontbreken : ten onrechte dit, want door even in een oven het brood te zetten krijgt het. zijn krokante eigenschappen terug. Hoe dit zij, voor de huisvrouw heeft het snijden van zeer versch brood ook zijn moeilijkheden. Het versch gebakkene is van een dergelijke samenstelling, dat het mes niet gemakkelijk er doorheen glijdt. In een Amerikaansch blad wordt nu den raad gegeven, het mes vór het snijden telkens even te houden in een bak met kokend water. Deze wijze van handelen moet het in ooglijke sneden verdeelen van versch brood zeer ten goede komen. Wellicht dat ook Hollandsche huisvrouwen met dezen raad haar voordeel kunnen doen. M. C. Gerechtigheid ? De vrouwengevangenis St. Lazare her bergt sinds korten tijd een wél illustre persoonlijkheid in de vrouw van den exminister van financiën Caillaux, gedetineerd wegens moord. Moord in koelen bloede, gepleegd op den directeur van de Figaro, omdat zij vreesde, dat deze brieven wilde publiceeren, welke voor haar compromitteerend waren. Het is hfer de plaats niet om beschou wingen te houden of en in hoeverre die vrees gegrond was, bezien we, ontdaan van allen politieken bijsmaak alleen het feit en wat daarop gevolgd is. Een vrouw, een hooggeplaatste, een dame", zooals zij zichzelve qualificeerde, na het plegen van het gruwelijk-laf bedrijf, is in voorarrest wegens moord. En voor deze dame, die echter door haar daad de aan spraak op die betiteling verloren heeft, wijkt men af van elk reglement en voorschrift, om haar de gevangenisstraf zoo licht moge lijk te maken, dus om haar zooveel doenlijk te vrijwaren voor de gevolgen eener daad, waarvan zij de volle verantwoordelijkheid draagt. De direcfeur der gevangenis begon met haar een gewone cel aan te wijzen. Maar ongetwij feld zijn er wenken gegeven van hoogerhand, want reeds den volgenden dag werden allerlei In verscheidne zaden, en steeds in de gevallen waar de kiem niet al gevoed werd door de moederplant, neemt het voedsel voor de kiem grooter ruimte in beslag dan de kiem zelf. In vele groote zaden is de kiem dan ook zoo klein, dat een loupe noodig is, om het nietige stipje als een jong plantje te herkennen; het ligt in een veel grootere massa reservevoedsel als een verdwaalde krent in een groot wittebrood; met dit onderscheid dat de kiem meestal wit is, terwijl het kiemvoedsel in den regel donkerder is getint dan de kiem zelf of er glasachtig uitziet. Het gebeurt ook, dat het voedsel even wit is als de kiem en dan valt het moeilijk de kiem in het zaad te vinden. Vooral in de zaden, die de menschen en dieren het vaakst als voedsel gebruiken, neemt het kiemvoedsel, of het kiemwit een groote ruimte in ; zoo in de granen. Wat bestemd was voor het jonge plantje, dat zich nog niet voeden kan, neemt de mensch voor zich zelf in beslag; evenals hij met de koemelk doet, die toch ook niet voor hem wordt afgescheiden. Een groot deel van dit voedsel nu kan door de jonge plant, niet anders dan in den Kiemplant van een dadelpalm. De pit ligt een heel eind rechts en wordt leeggezogen door het haustorium. Dadelpit. Links de gleufzijde naar boven. Bij k het knopje dat de kiemholte dekt; rechts dwarsdoorgesneden pit met de kiem (wit). Daar onder drie keer zoo groot maatregelen getroffen, die ten duidelijkste aantoonen, dat het gevangenisrégime niet geldt voor mevrouw Caillaux. De grijze dekens van het gevangenisbed waren zoo grof en zoo ruw voor het ver wende lichaam ze werden snel vervangen door zachtgekleurde, donzige zijden spreien; de steenen vloer zoo koud voor de teere voetjes men rolde een mollig, warm tapijt uit op den grond ; de cel zoo somber en zoo kaal, welnu men zou trachten die om geving wat gezelliger te maken. Er is veel mogelijk, als men geld heeft. Van de zes bedden werden er vier ver wijderd uit de pistole, de wanden behangen met tapijten ; en met wat bibelots en boeken, een elegant schemerlampje, een betere tafel en stoelen werd ze omgetooverd in een soort boudoir, waarin mevrouw Caillaux haar voorarrest niet al te zeer verstooten van weelde en comfort kan doorbrengen. Twee gedetineerden zijn aangewezen om de kachel aan te houden en de kamer van een cel kan men waarlijk niet meer spreken in orde te brengen. Is de hand, die niet te fijn was om een revolver af te trekken dan te teer om wat lichten arbeid te verrichten ? Dat is toch minder onteerend dan het plegen van een moord ! De vrijheid, zelf voorloopige vrijheid, kan men haar niet geven, dat zou te zér een slag in 't aangezicht van het recht zijn, maar binnen de muren van St. Lazare is aan mevrouw Caillaux volle vrijheid van han delen, van bewegen toegestaan. Haar man, haar verdedigers, enkele vrien den mag zij ontvangen en spreken zonder eenige surveillance, zoolang en zoo dikwijls als zij wil. Een leegstaande cel is zelfs als spreekkamer voor haar ingericht. Haar brie ven mag ze verzegelen en verzenden zooals haar goeddunkt. Wanneer zij zich in de gang wat vertreden wil, het is haar toe gestaan. Is er grooter parodie denkbaar op de Egalité", het tweede groote wachtwoord der republiek. Een veronderstelling. Wanneer de employévan de Figaro, die mevrouw Caillaux greep en ontwapende, in dat oogenblik van onbeschrijflijke verwar ring de revolver had opgeraapt, den zesden laatsten kogel op haar had afgeschoten en haar doodelijk verwond, zou men hem dan ook niet met zooveel, want het was een man maar dan toch met eenige egards behandeld hebben? Toen Gaston Calmette doodelijk gewond in zijn stoel neerzakte, was een der eerste woorden, die mevrouw Caillaux sprak : Omdat er geen gerechtigheid is in Frankrijk ..... Gerechtigheid, inderdaad ! W. P. Toch meer gerechtigheid dan de schrijfster denkt. Naar onze meening kan een opvallend zachte behandeling van op heeterdaad ge grepen misdadigers zeker een onaangenamen indruk maken. Men mag echter nooit ver geten, dat alleen de rechter behoort te kun nen straffen en dat preventieve hechtenis nooit op eenig leed mag gericht zijn. RED. Sneeuwman-propagandist In New-York hebben de saffragists getracht een tijdelijke propagandapost te vestigen op het plein van de 59th. Street, door een sneeuwman een vlag in zijn kille armen te geven, voorzien van het opschrift Votes for Women." Ondef leiding van dr. Mary Halton werd een leger van vrouwen en jonge meisjes gerequireerd die met fikschen moed een geweldig sneeuwstandbeeld zouden scheppen dat haar eisch verkondigen zou. Doch helaas, dr. Mary Halton is afkomstig uit Californië, en was met de behandeling van de reeds bevroren sneeuw niet ver trouwd. De sneeuw wilde noch onder haar vorm van suiker worden opgenomen; het is echter maar zelden in dezen zoo gemakkelijk verteerbaren vorm aanwezig is. Veel vaker als meel, of ook, maar zelden, als celstof. Meel en celstof evenwel kunnen door giststoffen, die in het zaad aanwezig zijn, worden omgezet in suiker; en deze gist-werkingder enzymen, dit scheikundig proces is het waar schijnlijk onder andere, dat den zooeven bedoelde kiemgeur verspreidt. Maar dan zal de zaadhuid al wel gebroken zijn en gaat het kiempje zich spoedig vertoonen. Daarbij gebeuren bij sommige planten zulke belangwekkende dingen, dat het wel de moeite waard is, eens na te gaan waar de kiem zich in een zaadkorrel bevindt. Dit is in den regel niet moeilijk uit te maken. Bij groote zaden zooals noten, kastanjes, wijst de vorm van het zaad, een knobbel of een deukje al gauw den weg. Wie begonnen is zich daarvoor te interesseeren voor dit zoeken naar de kiemligging in de groote zaden, die ieder mensch van tijd tot tijd in handen heeft, die krijgt in korten tijd een soort speurzin voor die dingen en ziet dadelijk waar het kiempje ligt, f waar het voorden dag zal komen bij het ontkiemen van het zaad. Het is inderdaad een dankbaar werk ver schillende groote zaden eens in een bloempot te steken en het ontkiemen na te gaan. Wie zoo een kastanje, een hazelnoot, of een wal noot, een lindevruchtje, een aucubabes, een amandel of een dadelpit in wat aarde of maar in vochtig zand of zaagsel legt, niet om een boom te kweeken, maar alleen om de kietn te zien, krijgt meteen de overtuiging dat ook de planten evengoed als de dieren en menschen er in hun prille jeugd heel anders kunnen uitzien dan de ouden en vol wassenen; de eerste blaadjes van linde en beuk, van noot en eschdoorn gelijken heelemaal niet op de latere boombladeren van dezelfde soort. Wie nog al veel geduld bezit, kan ik aan raden eens met dadelpitten een kiemproef te nemen. Om goed te begrijpen wat er gebeurt, moet ge zoo'n pit eerst eens met een ver grootglas, een goede loup te bekijken. Ge wrijft vooraf de vliezen die nog om de pit of het zaad zitten, als ge de dadel bes, geconfijt of alleen gedroogd hebt afgegeten, er goed af. Aan de eene zijde van de langwerpige pit bevindt zich een gleuf met rimpels, het is of een dik blad naar binnen is dichtgerold. Aan de tegen overgestelde en gave zijde, merkt ge een knobbeltje op, als een heel kleine speldeknop; dit ligt iets boven het midden van de i/on boji/ok orwe Nioma/ Collectie,StoEkn. fv:2lida. UlSl.Kou6«sng. IIIIIMIMIIIIIIIII llllUIIIIIIIIIIMIIIt noch onder haar helpsters handen gedijen tot den man, die de denkbeelden der vrouwen zou verkonden. It 's anti-su'ffrage snow, that 's what it is!" merkte een van de medewerksters op, toen de droge poeiersneeuw weigerde zich te laten kneden en klitten. Toch gelukte het der doorzettende dames, het onderlijf van den sneeuwpop gereed te krijgen. Er werd lengte. Dit knopje is een dekseltje op een holte, zoo iets als een gewelf op de kelder, waarin de kiem verscholen ligt. Die is heel klein, maar toch met het bloote oog duidelijk te zien. Daartoe snijdt ge den palmpit dwars door. Dit lijkt heel moeilijk, daar het zaad steenhard schijnt; minstens zoo hard als de zaadwand van een kersepit of een pruim. Maar ook dit is maar schijn. Legt ge een mes met de snede dwars op de pit, precies op het speldeknopje en tikt ge er met een hamertje of een ander mes even flink op, dan snijdt ge den pit glad doormidden. p de snede ziet ge duidelijk het witte kiempje liggen, als een krom insecteneitje in een groote glasachtige massa. Die glazige stof is het voedsel voor de kiemende plant, het bestaat hier bijna geheel uit celwandstof of cellulose. De dadelpalm geeft zijn nakomelingen dit goedje als reserve mee, om hem de eerste moeielijke levens dagen, als de kiem nog geen voedsel kan bereiden, te boven te doen komen. De bruine zaadhuid is maar dun, de keep schijnt met kurkstof gevuld te zijn; de kiem-holte wordt niet geheel door het kiempje opgevuld; het ligt er scheef in. Met een sterke loup zult ge in het witte, middendoorgehalte kiempje het cotyl of de zaadlob afzonderlijk kunnen opmerken; die ligt in een dikke scheede Ik heb eens een tiental ontkiemde dadel palmen in een terrarium gehad. Het was al een half jaar geleden dat ik ze er had in gezet en ik dacht er niet meer aan; tot mijn verbazing zag ik midden in den winter, dat er eenige grassprietjes tusschen het mos uit kwamen kijken. Dit werden breede, platte, gegroefde grasbladeren; en nog dacht }k niet aan dadelpalmen. Wie zou ook verwachten hier 's winters in een vochtig terrarium, als staat het in een verwarmd school-vertrek, jonge dadelpalmen te voor schijn te zien komen. Let wel: dadelpalmen, boomen die alleen goed gedijen willen bij een woestijn-temperatuur, zoo hoog, dat maar enkele menschenrassen bij dadels kun nen leven; en het is er dan nog een leven naar, zoo'n bestaan bij een zomerhitte, die geregeld tot 47°a 50°C. stijgt. Voor het kiemen van dadels echter is stellig geen hooge temperatuur noodig; al zal die natuurlijk niet hinderlijk zijn. Ik heb al een paar maal verleden jaar nog eens weer dadelpalmen in gezelschap van een vijge boompje bij ons in vrijheid aangetroffen. De vijg staat nog gezond en wel in den schooltuin, de dadel niet; die was te jong en is spoedig bezweken. Beide tropische planten groeiden op een hoop keuken-afval een primitief hoofd op bevestigd en de kiesrechtvlag werd in de rudimentaire armen bevestigd. Ook de traditioneele pijp, door een der omstanders welwillend afgestaan, ontbrak niet. Ondanks de aandacht, die haar kunststuk trok, waren de dames toch maar blij, dat een zoeler temperatuur zich over den sneeuwman ontfermde. M. C. lllllmlIHIIIIlmlIIIIIIIIIIIMIIIMMIIIIIIIIIIIIIIIMIIflIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIMII op de heide bij Zeist, achter een buiten plaats-muur op de zonzijde. Mijn dadelpalmen uit zaad van geconfijte dadels, die ik voor grassprieten hield, her kende ik eerst als Phoenix-planten, toen ik het mos weg nam om te zien of ik den wortel van het gras, dat zoo raar ging groeien, vinden kon. De dadelpit was nog aanwezig, die lag evenwel een heel eind bijna een decimeter, verwijderd van de plek waar het eerste blad van de palm als een smalle stijve groene wimpel omhoog stak. Twee van de kiemplanten, die wat achter gebleven waren, lieten duidelijk opmaken, hoe dat kwam. Uit het putje op den pit was een dunne witte stengel gegroeid die de heele kiem, het worteltje met de zaadlob bevatte; het grootste deel van die lob een dwarsstuk leek het bleef met het zaad in verband als door een navelstreng. Het werd de opzuiger van het voedsel, het haustorium, en tevens het kanaal waar langs het vervoerd werd. Dit stuk groeide sterk en schoof de kiem een heel eind weg. Het eerste groene blaadje was geheel gedekt door een groote muts of scheede, die door de aarde boorde en zoo het jonge blad beschermde. Daarop begon de groei van de wortels; het middenstuk daarvan kreeg fijne haar wortels en bij worteltjes; het groeiend blad lichtte eindelijk zijn muts op; die scheurde aan den top en nu kwam het eerste onge spleten grasachtige palmblad te voorschijn. Eerst toen het een hand lang en ruim een centimeter breed was, hield de eerste zaadlob op met zuigen in de pit; die was toen ook net heelemaal leeg, en de zuiger zelf verdroogde; toen kwam het tweede blad, als een gaffel. Een van deze eigengezaaide palmen heb ik drie jaar gehad; er was al een in vieren gespleten blad gevormd, dat al iets leek op een dadelpalmblad; maar toen kwam een extra strenge winterdag en uit was het. In een serre op het Zuiden en dan in een broeikasje, zouden hier best dadelpalmpjes te kweeken zijn; gewone dadelpitten die anders na het gebruik van de vrucht worden weegeworpen. Dit doen trouwens de kweekers ook wel. E. HEIMANS * * *

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl