Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD V OOR NEDERLAND
29 Maart '14. No. 1918
Naar een prent uit R. W. P. de Vries" Atlas van Amsterdam
Foto Martefohl
Willem I, Souverein Vorst, gaat naar de Vergadering der Aanzienlijken in de Nieuwe Kerk te Amst., Maart 1814
Het Dampaleis en de Nieuwe Kerk met het hoofdpostkantoor er achter, Maart 1914
De Grondwet honderd jaar
Het Dagboek van Willem de Clercq",
bekend als Improvisator, schrijver eener
bekroonde verhandeling over den invloed
der vreemde letterkunde op de
Nederlandsche, en als de eerste President der
Nederlandsche Handelmaatschappij, bevat
ten opzichte van het jaar 1814 enkele
merkwaardige bladzijden over de luste
loosheid en slaperigheid der Nederlan
ders ondanks de geestdrift van het vorig
jaar, 1813, toen Nederland weder zelf
standige Staat was geworden. Dit oor
deel van den destijds nog jongen schrij
ver stemt saam met de koelheid, waar
mede te Amsterdam bij de kooplieden
25 Maart 1814 door den Souvereinen
Vorst der Nederlanden uitgevaardigd be
sluit ter verleening van het Octrooi voor
de Nederlandsche Bank", was ontvangen.
Van ingenomenheid met dit besluit blijkt
nergens iets, wel dat velen voor het blij
ven bestaan der Wisselbank waren, en
het moeite kostte het vereischte kapitaal
bijeen te brengen. Van nieuw leven in
handel en bedrijf bleek in het eerste
kwartaal van 1814 weinig; in de maand
Maart ankerde er voor Amsterdam slechts
n schip.
Langzamerhand keerde energie terug.
Het heeft den schijn alsof men wakker
was geschud door de handelwijze der
Engelschen, die, bij de Conventie van
13 Augustus 1814 tusschen hun en ons
land, niet alle bezittingen in Oost- en
West-lndie, in hun macht, teruggaven,
maar enkele voor zich behielden, n.l.:
Ceylon, de Kaap de Goede Hoop, Berbice,
Essequebo en Demerary.
Schijn van nieuw leven gaf te Amster
dam, in het kort tijdsverloop van den
zomer en den herfst van hetzelfde jaar,
het uitzeilen van 1575 schepen en het
er voor anker komen van 1426 schepen
uit verschillende havens. Een heugelijk
verschijnsel bij de jaren er onmiddellijk
aan voorafgaande. Zoowel in 1812 als
in 1813 toch bedroeg ieder jaar het aan
tal der voor Amsterdam ankerende en van
Amsterdam uitvarende schepen geen 40.
Er viel in den aanvang van 1814 en
nog lang er na, veel te regelen en tot
stand te brengen. De wetten van in- en
uitgaande rechten van het jaar 1725
werden hersteld; het Hooger en Lager
Onderwijs geregeld; eene commissie be
noemd en belast met de zorg voor de
conservatie van het Grootboek der
Nationale Schuld; de herstelling der
Plaatselijke Commissie van Geneeskundig
Toezicht; de reeds gemelde oprichting
der Nederlandsche Bank, en voor Am
sterdam het herkrijgen van den ouden
regeeringsvorm: vier Burgemeesteren en
drie maal twaalf Raden, die de voorloopige
Regeering vervingen.
Het belangrijkste van het jaar 1814
was het samenkomen te Amsterdam van
het grootst aantal leden eener com
missie van 600 Aanzienlijken" ofte wel
Notabelen" uit alle deelen des lands
ter goedkeuring van de naar Gysbert
Karel van Hogendorp's aangeven
ontworpen Staatswet gekozen, waarvoor
hun ruimen tijd was verleend om die
op het nauwkeurigst te onderzoeken.
Den 29sten Maart 1814 kwamen zij al
daar in de daarvoor ingerichte Nieuwe
Kerk te saam, uitmakende de Groote
Vergadering, vertegenwoordigende het
Volk van Nederland.
Te 9 uur 's morgens waren 474 der
Aanzienlijken" aanwezig. Te half elf
verliet onder het lossen van 21 kanon
schoten de Souvereine Vorst in
plechtigen optocht het Paleis om zich naar
deze vergadering te begeven.
Eene eerewacht, van Amsterdamsche
jongelingen opende den stoet van
hoflakeien en kamerdienaars, gevolgd door
vier trompetters, den Ceremoniemeester,
den Vorstelijken stalmeester met zijne
pagies, de Edellieden en Kamerheeren
van den Vorst, de Groot-officieren van
het Hof en van de Leden en den Secretaris
der Commissie tot de constitutie.
Voorafgegaan door alle dezen verscheen
de Vorst, gaande tusschen zijne beide
zonen, Kroonprins Willem en Prins
Frederik gevolgd door Hoofd-officieren,
Adjudanten en militaire Autoriteiten,
Ministerieele Hoofden en de Hoofden
der besturende Machten te 'sGravenhage.
De stoet werd besloten door Hoflakeien
en een detachement der Vorstelijke
lijfwacht.
Aan den ingang der Nieuwe Kerk werd
de Vorst door Burgemeesters en Com
missarissen-generaal van het Departe
ment ontvangen en, terwijl alle notabelen
van hunne zetels oprezen, naar den troon
geleid.
Onmiddellijk opende de Vorst de ver
gadering. Met luider en overal waar
neembare stem sprak Z. K. H. een rede
uit, waarin hij een blik wierp op het
verleden en nadruk legde op het gewicht
van het oogenblik, dat de kundigste en
gegoedste mannen" des lands bij-een zag
om te beslissen over het ge
wichtigste punt, dat immer
voor een Volk in overweging
kan worden genomen: over de
Grondwet, van welke het geluk
niet alleen van dit geslacht,
maar, gel ij k w ij hopen, ook dat
van volgende geslachten moet
af han ge n."
De voorzitter van het Hooge Gerechts
hof en lid der commissie tot de consti
tutie, mr. C. F. van Maanen, hield ver
volgens eene rede van ruim 14 bladzijden
druks over de grondbeginselen en den
geest der Grondwet, en ontving uit han
den van den Vorst de Grondwet zelve,
door de ontwerpers onderteekend en door
Z. K. H. bij voorraad aangenomen.
Daarna verliet de Vorst en zijn ge
zinde het kerkgebouw op dezelfde v/ijze
als bij zijn komst.
Met een toespraak van Mr. C. F. van
Maanen namen onmiddellijk de beraad
slagingen een aanvang. Daarna werd
tot stemming overgegaan. Na het op
nemen der stemmen bleek, dat De
Grondwet" de eerste Grondwet van
Nederland met eene groote meerder
heid, 448 stemmen vór en 26 tegen,
was aangenomen.
Zij, die tegen gestemd hadden, ver
klaarden zich hoofdzakelijk tegen de
macht, waarmede de Souverein zou
bekleed worden om oorlog te kunnen
verklaren en vrede te sluiten. Sommigen
beweerden, dat de belangen der Protes
tanten gevaar zouden loopen door de
toelating van lieden van allerlei gezind
heden tot het bekleeden van openbare
ambten. Daartegen klaagden later de
Roomschgezinden, dat de Staat niet
genoegzaam in het onderhoud hunner
godsdienstige inrichtingen voorzag."
Terwijl de Notabelen vergaderden, had
de Vorst zich met zijne zonen begeven
naar de Fransche Kerk, waar Het Nut"
eene plechtige feestviering had voor
gesteld der verlossing van Nederland.
De dichter Cornelis Loots, lid van het
Instituut, deed dat in een lang vaers.
Muziek en zang van de leerlingen der
Stads-Armenscholen luisterden deze
bijIttMIIIIIIIIIIIIllllllMHlMIIIIIIIIIIHIIIIIIIMIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIll
SIR EDWARD CARSON,
lagerhuislid, leider van het protestantsche
Ulster in zijn verzet tegen de Engelsche
regeering en Home-Rule
Tentoonstellingen
In het Stedelijk Museum is Henri Luyten
te gast, een der ouderen onderde Belgische
schilders, die hier, lange jaren geleden al,
exposeerde in het Panoramagebouw.
Hij schijnt zich sinds dien tijd ongeveer
gelijk gebleven te zijn als dit ten minste
mogelijk kan zijn. Het is intusschen niet recht
duidelijk wat hem bewogen heeft, hier nog
eens op bezoek te gaan. Hij komt ons thans
opnieuw bewijzen, dat hij een schilder is
van zessen klaar, die voor geen onderneming
staat, onverschillig in welk genre en op
welke afmeting te volvoeren. Zoo heeft hij
nu in triptiekvorm drie verschillende epi
sodes van een werkstaking geleverd, die
nog wel meer meters in omvang zal tellen
dan onze Slag van Waterloo door Pieneman.
Luyten heeft alle eigenschappen die ken
merkend zijn voor het onderscheid, ten
naen ten voordeele, tusschen den
Hollandschen en Belgischen
schilder van den ouderen stem
pel echter reeds; eigenschappen,
die kortelijk samen te vatten zijn
tot uitbundigheid en onderne
mingsgeest bij den Belg, tot
ingetogenheid en verdieptheid
bij den Hollander. De schaduw
zijde van die eigenschappen bij
den eerste (type Luyten) is hol
heid van zin en bluf, bij den
tweede femelarij en gebeuzel. En
't is dan moeielijk den voorkeur
te geven aan het bombastisch
vertoon of de muffe degelijkheid,
wat zich tot elkaar ongeveer ver
houdt als schuimend sop tot
troebel bezinksel. Het werk van
Henry Luyten is zeker al heel ver van het
gelikte" af, maar het is dan ook in aan
zienlijke mate ... ongelikt.
Zijn meest waardeer bare werken nogzoowat
uit al die branieachtige schilderkunstige en
compositionneele proeven zijn: een intérieur
met een nettenboetster, een meisje tusschen
koienschooven, en een landschap met recht van
voren geziene bulkende koe, een werk dat
van zuiverder dramatiek is dan die
werkstaking-tafereelen ; dan is het groote stuk,
voorstellend jonge werksters in een steen
bakkerij, een knaphandig en behoorlijk
academisch werk, regelrecht afkomstig van
Verlat.
Tegelijk met Henri Luyten exposeeren in
het Stedelijk Museum de X. Ik heb niet na
geteld of het tiental volledig is, wél weet
ik dat het verscheidenen zijn, en dat zij een
zeer gemengd gezelschap uitmaken.
Van Heijenbrock zijn er, we verwachten
niet anders, voorstellingen uit fabrieken, gie
terijen en mijnen, het onderwerp, dat wel
uitsluitend dezen schilder schijnt te vervul
len, maar dat toch meer mocht blijken te
zijn een obsessie voor zijn verbeelding. Nu
deelt hij in verschillende tafereelen ons wel
mee welke sublieme gegevens er voor den
kunstenaar in die sinistere wereld van arbeid
te vinden zijn als bijv. Lotharingen bij
nacht", maar een voorstellingsvorm, die zijn,
mogelijk grootsche, visie van die infernale
verschijningen op ons overdraagt, heeft hij
nog niet gevonden. Het werk is ontegen
zeggelijk belangwekkend... in topografisch
opzicht, en daar het in 't algemeen lang niet
onbekwaam of slordig in de uitvoering is,
M. VAN DER VALK: Boerderij aan den Zijl
ook opmerkenswaardig. Maar om te pakken
moest de conceptie mér Zolaïstisch zijn.
In sommige der landschap-situatie's om de
fabrieken heen, in cement, lood en steen
groeven, is er meer van een visie" te be
speuren.
Tegenstellingen met Heijenbrock vormen
Schaap en de Boer als romantici en het
verschil tusschen deze twee is dat de laatste
een sprookjesverzinner is, en Schaap een
lyricus. De Boer's porceleinen romantiek,
gebrouwen met de deskundige toepassing
van allerlei kleurpreparaten en
metierkneepen, lijkt me minder levensvatbaar en
ook minder oprecht dan de wat dweepzieke
verheerlijking van het stralende lenteleven
in de natuur, verzinnebeeld in bloeiende
boomgaarden en groenende valleien, bij
Schaap. Bij dezen doet althans weldadig
aan de welgemeendheid van den juichtoon.
Over 't algemeen mocht zijn werk in de
instrumentatie wat minder liefelijk, meer ...
strident zijn. Het kleurwezen is te arm aan
schakeeringen; het groen te geel, mocht
blauwer wezen, dit is: rijker aan opalen glan
zen, onstoffelijker meer uit de verf.
De inzending van Mej. van der Willigen
is over 't algemeen nog al slordig. Toch is
zij een schilderes, en een verfkwak of een
achteloos uitgevloeide waterverftint bij haar,
houdt veelal nog kleur in.
Verdienstelijk maar niet bijster
aantrek| kelijk zijn de spiegelgladde etsen van Toon
l de Jong. 't Zijn eerder burijngravures dan
etsen. Detechnische beslommeringen schijnen
hem bovenmatig te vervullen. Het syste
matische brengt hem niet veel heil aan, als
te bewijzen valt uit de teekening van een
pier in zee, die, hoe stellig en
veelvuldig ook van lijnen, niet
de vereischte expressie heeft.
Van de overigen uit het ge
zelschap valt niet veel te zeg
gen. De landschapjes van
Polvliet zijn gedwee en zachtaar
dig ; van Schalk schijnt voor zijn
landschappen schooner doek en
schooner verf te gebruiken dan
van Nieuwenhoven; misschien
ook wel is hij alleen wat voor
zichtiger bij 't schilderen.
Van Tusschenbroek schildert
schilderachtige plekjes in Laren
en teekent mondaine tafereelen
in Casino's en tingeltangels te
Parijs. Die eerzame arbeid van
de eerste soort doet hier de
escapade's in de tweede verrassend uitkomen.
Krabbégaat steeds rustig voort op het
eenmaal ingeslagen pad 't kan ook wel
een tredmolen zijn.
Een paar naaktstudietjes, hier aanwezig,
doen blijken dat deze brave schilder voet
bij stuk houdt van af zijn leertijd. Er schijnt
waarlijk al heel weinig gebeurd te zijn
bij dezen in zijn geestelijke en technische
ontwikkeling, een heelen kunstenaarsloop
baan lang, sinds de oefenjaren op de academie l
De proeven van mezzo-tinto doen alleen
gewaar worden de behoefte aan wat afwis
seling bij een gezapigen arbeid.
W. STEENHOFF
* * *
ERRATUM. In mijn artikel van verleden
week is door het uitvallen van een onnoozel
lidwoordje en een komma, een zin wat
raar terecht gekomen. Er werd gedrukt:
Vincent van Gogh was de eerste moderne
grondlegger voor de gedaante eener toe
komstkunst" ; ik had geschreven: Vincent
van Gogh was de eerste Moderne, de grond
legger voor de gedaante eener toekomstkunst."
W. S.
* * *
Etsen van M. W. van der Valk
De kunsthandel Bernard de Vries stelt op
het oogenblik bijna het gansche grafische
oeuvre van Van der Valk te kijk.
Het is open en frisch werk, eenvoudig
van voordracht, som wijlen liefelijk overpeinsd.
Van der Valk geeft veeltijds het Hollandsche
polderlandschap; het land, doorsneden van
sloot en vaart; waar de rietpluimen wuiven
en waar de wilgen zich spiegelen in den
eenkomst op, die, halverwege, werd ge
staakt. Door eene ijlbode was den Vorst
een brief gebracht om terstond kennis
van te nemen. Hiertoe verwijderde Z. K. H.
zich eenige oogenblikken, waarna, bij
's Vorsten terugkomst, de feestviering des
te hartelijker werd voortgezet, daar ieder
aan de houding van den Vorst begreep,
dat het zendschrijven de aanneming van
de Grondwet inhield.
Zoo was het. Den Vorst, ten palaize
wedergekeerd, werd door eene commis
sie van 20 leden uit de Notabelen of
Aanzienlijken aangekondigd, dat het ont
werp van Grondwet was aangenomen.
Z. K. H. toonde zich daarover zeer ver
heugd en verklaarde, dat van nu af aan
het Ontwerp als Grondwet van Neder
land moest worden beschouwd.
De commissie keerde naar de verga
derden in de Nieuwe Kerk terug, deed
verslag van hare bemoeiingen, waarna
alle leden het tot Grondwet geworden
ontwerp teekenden.
Het lossen van het geschut aan alle
poorten der stad kondigde den Volke
de aanneming van De Grondwet aan, op
den 29sten dag van Maart van het jaar
1814.
In de stad heerschte feestvreugde en
opgewondenheid, die zich intiemer uitte
toen de Souvereine Vorst met schitterend
gevolg des avonds eene voorstelling in
den schouwburg bijwoonde.
Den volgenden dag, 30 Maart, werd
de Souvereine Vorst in de Nieuwe Kerk
plechtig ingehuldigd, en legde Hij den eed
op de den vorigen dag aangenomen
Grondwet af.
J. H. RÖSSING
fiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiMiiimiiiitiiiiiiiiimiiiiiiimtiiiiitiiiiiiiiii
JOHN REDMOND,
lagerhuislid, leider van de katholieke
leren in hun overwinnende beweging
voor Home-Rule
waterplas. Veel van deze dingen zijn, als ik
het zoo noemen mag, vaderlandsch degelijk
gedaan. Straf en strak is de teekening uit
de etsnaald gegleden. Technisch zeer zuiver
is deze arbeid. Doch bij den eerbied, dien
men krijgt voor dit vermogen, blijft het
toch de vraag of hij niet hooger staat, niet
kunstzinniger is, en zeker zielvoller wordt
in zijn luchtiger krabbels. Die etsjes van
de reis, die luchtig en licht neergeschreven
opmerkingen van een tocht, de krabbels uit
Mériel, Hironsville, Anvers zijn dat geen
uitingen van een warm temperament, een blij
hart, dat diep getroffen door de overstelpende
schoonheid dier steden, nerveus en haastig,
wat hem beroerde in levende" prenten wist
vast te leggen. Ik acht ze ook boven de om
vangrijke gewetensvolle arbeid van enkele
polderlandschappen om de meerdere willig
heid, waarmee hij zich gaf. Is het eene
oeuvre beschouwend van aanleg, geeft hij
hierin met nauwgezetten vlijt een zuiver
inzicht in het beeld van het land; de andere
uiting stamt uit blijder, bewogener gemoed.
Het heeft zekere romantische neigingen, en ik
hoop dat men het mij vergeve, mijn gemoed
is hiervoor zoo ontvankelijk dat ik het
voorloopig bij dit laatste houd.
J. G. VELDHEER