Historisch Archief 1877-1940
5 April '14. No. 1919
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
?de kleur. Van Mieghen zoekt de typen der
dokken (zie l, 8, 9, 11, 17). Hij staat ineen
modem verband dat niet het modernste meer
is. En Vaes? Zijn werken vertoonen hem
zooals ik hem ken: een beschaafd schilder.
Hij laat hier stadsgezicht, stilleven, en por
tret zien. Het is werk dat met bezinning
gemaakt is, en met bezinnen kan genoten
worden. Het is niet van een meer en meer
gewoon wordende, buitensporige, nieuw
heid en individualiteit: het vereent traditie
en persoonlijkheid; het is, zooals ik schreef,
werk voor Holland zeer waardeerbaar: stof
uitdrukking met voldoend lichtspel daarover
en daarin.
En Rik Wouters, de beeldhouwer-schilder ?
Hij is, zooals de meeste der Belgische schil
ders, vol leven en met een drang, die op
kracht duidt. Terwijl wij in Holland tegen
woordig het kenmerk der kracht en der
persoonlijkheid niet te overvloedig vertoonen
in de schilderkunst, zijn de meeste dezer
Belgische schilders in den tijd der kracht,
vór de verfijning; ze zijn op weg naar hun
doel. Rik Wouters zou soms naar zijn schil
derwerk de Cezanne der rooden te noemen
zijn. Hij zoekt te vereenvoudigen, en laat
sterk franschen invloed zien. In een beeldje
in den Haag is het levende in hem tot fijn
heid gekomen...
Deze tentoonstelling bewijst, dat wij goed
doen met de kennis der Belgische kunst niet
te verwaarloozen.
| PLASSCHAERT
P.S. De reproductie in het Toorop-artikel
van de Ecce Homo bewijst niet dat ik dit
werk waardeer. Ik vind het integendeel een
der zwakste van alle.
De eerste zonde van Margaretha
NAAR HET FRANSCH VAN HENRY MURQER
I
Zij heette Margaretha, en men wachtte
haar in 't paradijs, want God had gezegd:
Het is een voortreffelijke ziel, en wijl heur
daar beneêeen ongeluk zou kunnen over
komen, zal ik haar eerstdaags tot mij roe
pen, als ik er aan denk."
Zij was een nederig en zacht meisje,
en men gaf haar den bijnaam: engel derstreek.
Morgenlijk als 't dagekrieken en even
frisch, zeide zij alle dagen bij het opstaan
het gebed, dat heur haar moeder leerde, en
kleedde zich daarna in haar slaapvertrek.
En omdat zij geen kostbaren opschik bezat,
behoefde zij geen spiegel.
Dan, gelijk zij daags te voren deed, en
gelijk zij den volgenden dag weer zou doen
om eerlijk te leven ging zij aan den
arbeid.
En, afs krekel en bij terzelfdertijd, werkte
zij al zingend.
Een oud lied van glorie en van liefde, dat
al bij veel wiegen was gezongen, maar welks
verzen een onschuldige ziel konden roeren,
zonder de zuiverheid te schenden.
II
Een zomeravond zat zij voor de woning
en spon het linnen van het huis.
't Was op het uur dat de sterren n voor
n worden geboren aan den hemel, en
tot teeken zijn voor de minnenden.
Die naar de plaats van saamkomst loopen
met de rappe beenen der twintig-jarigen, en
die vór den tijd reeds komen'.
Want het hart loopt altijd de wijzers vooruit.
Magaretha zong heur lied, terwijl zij draaide
aan 't spinnewiel.
Toen liep een harer buurmeisjes voorbij,
die naar een naburig feest ging.
Zij was gekleed in een nieuw gewaad, en zij
werd aangetrokken door 't tamboerijnen
geluid, dat de wind van rondom meevoerde.
Maar zij bleef staan voor Margaretha.
Opdat die haar nieuw kleed zou zien, en
haar halssnoer en haar oorsieradiën.
En zij reikte haar de hand:
Opdat zij een gouden ring zou kunnen
zien, die aan haar vinger schitterde.
Toen maakte zij zich lachend uit de voeten.
En Margaretha volgde haar met heur blik
die heur goeden engel verontrustte.
En 't vlas gleed minder snel door de
vingers van Margaretha, en het wiel liet
niet meer zijn eentonig geluid hooren, en
de klos viel uit haar handen.
En toen 't geluid, dat deze maakte bij 't
vallen, het jonge meisje uit haar peinzen
wekte, zag zij, terwijl zij de oogen ophief,
vór zich staan:
In zijn hand een vilthoed, waar een zachte
veer gelijk een vlam afwapperde, een prach
tig gekleede ruiter, die haar eerbiediglijk
groette, en met zachte en bevallige stem
vroeg:
Hoe gaat de weg naar de stad?"
Margaretha lichtte hem in, en strekte de
hand uit om beter hem den weg te kunnen
duiden dien hij volgen moest.
Toen boog de onbekende en in ruil voor
den dienst, dien zij pas hem had bewezen,
nam hij van zijnen vinger een gouden ring,
waarin een diamant, schitterend als een ster,
was gezet, en stak hem aan den vinger
van Margaretha, die den diamant schooner
Robert Seely, de pas afgetreden Engelsche minister van oorlog,
een schietbaan inwijdend
immuun n uiiiiiiiiiitliii tiiiiiiitiniilimtlilMMllHiMMiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiii iiiiiillllllllllllllltlltflllltlltlllllllllllllllllllilllllllllltt
vond dan dien van haar genoote
En 't gezicht van den vreemdeling werd
verlicht door een zonderlingen glimlach.
Maar toen kwam opeens een bedelaar, in
lompen gehuld, die ook bij Margaretha bleef
stil staan, en met gebroken stem haar
vroeg:
Een aalmoes, mijn schoone jonkvrouw!"
Margaretha nam den ring van haar vinger
en gaf hem aan den arme.
inililllMIlHlimlmllmiMlliMMNiiilimiNMMiiiiiiiiiiiitiHiiMiiiiHimMiiiiiNimtiiiimiMiH
Illlllllllll llllllllllllllllltlMIMIIIIIIIItmiltllMMMIIIIIMimMMItMIIMIHHMMHtirilllllMIIIII IIIIIIIIIIMIIIIIIIII1M lllllllllMlllllMIIIIMIIItlllllUHIUMIIilH
De Nederlandsche Bank van 1847?1869
Hoofdgebouw van de Nederlandsche Bank 1914
'\[Htt Gebouw der Nederlandsche
Bank te Amsterdam
Zonderling en niet zonder ironie kunnen
tegenstellingen en lotswisselingen zijn. De
buurtgeschiedenis van Amsterdam bevat er
vele.
In de later lichtzinnige Nes nu weer
gezuiverd door de Tabakken" klonken
oudzijds vrome zangen uit de kloosters,
wier groot aantal den weg maakte tot Het
Gebed zonder End." Aan de overzijde, over
den Grim lag door een sloot gescheiden
van het convent der Oude Nonnen, het
klooster der Nieuwe Nonnen, of het Huis
ter Leliën, met voor de paterspoort een erf
ot tuin ingericht, beplant met salie, kool,
warmoes en pruimboomen..
Met het Geus worden van Amsterdam in
1578 was het uit met het klooster der Nieuwe
Nonnen. De Gasthuismeesters van Sint
Pieter en van Onze Lieve vrouwen namen er
bezit van, evenals van het er aan grenzende
convent Mariënvelde. Vele waren de ver
anderingen, die er gemaakt werden, de Kapel
o.a., waar de Nieuwe Nonnen daags en op
hooge feesten ter kerke gingen, werd inge
richt tot een ziekenzaal voor behoeftige
vrouwen.
Later heeft men er predicatié'n voor de
zieken gehouden en na den brand van de
Nieuwe Kerk, !1 Januari 1645, de kerk of
kapel vergroot door er het Mannengasthuis
bij aan te trekken, opdat de leden der Gere
formeerde religie, gewoon naar de Nieuwe
Kerk op den Dam te gaan, daar ter plaatse
gesticht en opgebouwd konden worden.
Deze kerk heette de Gasthuiskerk, van
welke de geschiedenis verhaalt, dat daar
11 Januari 1699 een kind van Zevendehalf
jaaren oudt", een predicatie heeft gehouden
over Mattheus 21 vers 16, ten aanhoore
van honderden menschen. Een waaragtig
verhaal" heeft hiervan in 1699 het licht ge
zien, waarvan het slot luidt: Hij, (het
zevendehalfjaars predikantje) eindigde met
de woorden des volmaakte(n) Gebed(s)
van onsen Saligmaker Jezu Christi, hetgeen
hij altemaal zoo heerlijk van 't eerste tot
het laatste volbragt, dat hij by ieder vooreen
wonder des weerelds gerekend wiert, en zo
wenste hij ook haar alle tot zijn afscheit
een heerlijke zegen toe, waarmee een ieder
met de grootste vernoeging na huys ging."
Dit predikantje was niemand minder dan
de latere mr. Jan Jacob Mauricius, bewind
hebber van Suriname, daarna Resident van
Hunne Hoogmogenden te Hamburg, die,
14 jaar oud, het blijspel Het Leydsche
Studentenleven'" schreef en in 1740 voor
Hollandsche tooneelspelers te Hamburg een
Voorspel dichtte voor de opening van hun
schouwburg aldaar. Hij stierf 21 Maart 1768
in Oost-Indië.
De Gasthuiskerk heeft lang het karakter
van hulpkerk behouden. Van 1791?1793 wer
den er bij beurte predicatiën gehouden voor
de Hervormden en de Hersteld-Lutherschen.
Tot 1808 bleef er wijding over de oude
buurt en over de oude, veel vergroote kapel
hangen. Het was een buurt, waar sedert de
middeleeuwen medicijn naar ziel en lichaam
werd verstrekt tot... het jaar 1808 alle hei
ligheid er verdreef, en de plaats des vredes"
maakte tot plaats des gewelds" en tot ber
ging van den Mammon. Koning Lodewijk,
die te Amsterdam kwam resideeren, had
voor al de Regeeringslichamen behoefte aan
gebouwen. Om daarin te voorzien werd
o. a. voor het depot van het Ministerie van
Oorlog de Gasthuiskerk, oorspronkelijk de
kapel der Nieuwe Nonnen, aangewezen,
en de elf huizen er voor in 1642 op last
der Regenten van de Gasthuiskerk gebouwd
om tot meerdere inkomsten te geraken
bestemd tot onderkomen van het Ministerie
van Oorlog, het departement van Justitie
en Politie, van Waterstaat en der directie
van de Publieke Schatkist.
Op de huizen, waar tot aan den omme
keer van zaken, de directie der Publieke
Schatkist gevestigd was, viel, het spreekt
als van zelf, het oog der Bestuurders van
de op te richten Nederlandsche Bank. Het
scheen of zij er toe voorbestemd waren
| om te worden tot het gebouw der Neder
landsche Bank, nadat aan deze op 25 Maart
1814 door den Souvereinen Vorst Octrooi
blkèn WP.RKDAG
*«jni, als vuin't rar,
itpni 18 ja , Staatsblad
<?e«CT bij de
Muntbiljet van 1870
was verleend.
Deze vijf huizen op de Oude Turfmarkt
vór 1564 bij de Papenbrug door
een gemeenschappelijke kroonlijst ver
bonden, aanduidende dat zij bij elkaar
behoorenden, herbergden in den aanvang en
vele jaren er na het Bestuur en de beambten
dier Bank in kantoorlokalen, welke zich niet
veel onderscheidden van de andere
Amsterdamsche in dien tijd, en waartoe zijkamers,
binnen- en achterkamers werden gebruikt.
De dubbele hooge stoep van het middelste
dier huizen diende tot algemeenen opgang.
Tegenover deze vijf huizen kwam later een
lompen plomp, vrij groot wachthuis, te water
uitgebouwd", in 't welk dag en nacht sol
daten waren, om schildwachten uit te zetten
ter bewaking der Bank. Dit houten wacht
huis was in 1848 op kosten van de Bank
gebouwd, om ten allen tijde meerder zeker
heid te hebben voor de veiligheid van het
gebouw en de daarin liggende schatten.
Allerlei schuim volks en opgeschoten jongens
toch hadden op den 29sten Maart van het
Oproerjaar 1848, hier en daar met steenen
de glazen ingegooid, en erger schandalen
doen vreezen. Hoewel zij de Bank onge
moeid hadden gelaten, gaf hun doen aan
leiding tot bouwen van het wachthuis en
het vestigen vaneen wacht soldaten tegenover
de Bank.
Bij de groote uitbreiding, die de zaken van
de Bank in den loop der jaren namen, deed
zich dringend de behoefte aan meerder
ruimte, aan een goed ingericht gebouw ge
voelen.
De Bank had al een halve eeuw bestaan
eer hiertoe werd overgegaan. De huizen er
naast, waar het Grootboek der Nationale
Schuld zijn kantoren had. werden mede
geslecht ter verkrijging van grooter bouw
oppervlak. Het Grootboek vroeger met de
prcntenkamer boven de Oude Beurs, tusschen
Vijgendam en Rokin, was sedert 1818 in die
huizen gevestigd.
Het nieuwe Bankgebouw, zooals wij
het thans kennen in gebruik genomen
10 Mei 1869, werd naar het ontwerp van
W. A. Froger, door de aannemers De Zwaan
en Koper hecht en sterk, hier en daar alsof
het een fort gold, opgetrokken en in den
voorkap werd eene zinnebeeldige voorstelling van
den Handel door den Haagschen beeldhouwer
Koelman aangebracht. Toen het gebouw
gereed was, noemde men het een sieraad
voor Amsterdam", en roemde den bouw.
Men vertelde, dat uit hoofde van de
dringende behoefte aan veilige bergplaatsen
van zilver, de bouw met inbegrip van den
gevel in tweeën (was) volbracht.'" Van de
inrichting wist men weinig te vertellen,
daar het belangrijkste gedeelte, de kelders,
door ijzer en steen aan het oog werden l
onttrokken en dat, behalve de geroepenen,
de keldermeester er onder begrepen, niemand
er in werd toegelaten, gelijk tot heden het
geval is.
Geheimzinnig wist de een den ander ook
te zeggen dat men de voorzichtigheid had
gehad om de bouwstoffen in bewerkten
staat, door vier smeden te doen leveren,
zpodat buiten het Bestuur en den Ontwerper,
niemand wist hoe de boel in elkaar zat."
De waarheid zal wel zijn, dat de inrich
ting van de Bank weinig bizonders heeft.
Het inwendige maakt den indruk van een
groot, deftig koopmanshuis. De verschillende
zalen en kantoren hebben geen buitengewone
kenmerken en kennen zoo goed als geen
weelde. De ingang maakt door groote af
meting eenigen indruk. Als men de trappen
opgaat, heeft men zeker het eenige sieraad
voor zich in de groote geschilderde glazen,
afbeeldende het Nederlandsche wapen met
twee zinnebeeldige figuren. Op de eerste
verdieping zijn : de Vergaderzaal der Directie;
kamers voor President en Secretaris; kanloor
van beleening; kantoor van uitbetaling; kan
toor van ontvangst; kantoor van verwisseling
en coupons; kantoor van incasseering; kan
toor bankbiljetten; secretarie; overschrijven
van aandeelen; kamer van den Inspecteur
der goederen-beleeningen. Op de tweede
verdieping: kantoor voor controle over de
Bijbank en de Agentschappen; kantoor van
bewaarneming; kantoor van boekhouding.
Op de derde verdieping: het Archief.
In de kelders worden het goud en zilver,
de beleende effecten en de panden veilig en
wel bewaard. Het eigenaardige der kelders,
met een pantservloer", is, dat ze niet als
gewoonlijk onder den grond gelegen zijn,
maar gelijkstraats.
Volksmond zegt, dat in die kelders het
goud met schoppen in karren wordt op
geschept, en daarin weggereden. Dit is
niet het geval. Goud en zilver liggen er in
baren, en geld in zakken, natuurlijk voor
miljoenen, even als er voor miljoenen
aan beleeningen ligt. Wanneer er geld naar
de Agenten moet verzonden, worden de
zakken met het benoodigde op lorries gezet
en zoo het gebouw uitgereden. Voor Indië
wordt het in kisten en tonnetjes gedaan.
De Hoofdwacht voor de Bank is sedert
jaren ingetrokken; de bewaking geschiedt
thans nacht en dag door politie. Door het
intrekken der wacht is ook het wachthuis
gesloopt. Toch is, na het verdwijnen van
het wachthuis, de Bank nog lang door mi
litairen bewaakt.
Vór een halve eeuw was er nabij de
Nederlandsche Bank nog een gebouwtje,
te water uitgebouwd;" een groote glazen
koepel tegenover het Grootboek, gebouwd
voor en ingericht door den bloemist J.
Kienhuizen, om te strekken tot rustplaats voor
wandelaars en tot verkoopplaats voor bloe
men". Het beheer liet echter zoo veel te
wenschen over, dat het mooie koepelgebouwtje
weldra verdween. Kienhuizen's
bloempaleis", het werd afgebroken en weder opge
steld in een der lanen van den Huize
Schaffelaar in de gemeente Barneveld.
De reusachtige uitbreiding van den werk
kring der Bank het Bestuur met het per
soneel bestaat uit een 150 personen eischt
voortdurend meerder ruimte. Reeds is aan
het gebouw de aangrenzende woning van
den President, na ontruiming, er aan ver
bonden om over meerdere kantoren te kunnen
beschikken; en nog is er plaatsgebrek.
Een nieuwe uitbreiding staat te wachten.
Zoo gaat de geschiedenis van het Gebouw
saam met die der eigentlijke Bank. Klein
begonnen en strijdend met vele moeilijk
heden, zelfs met zeker wantrouwen, is de
Bank eveneens groot, en een machtig lichaam
geworden, met onbeperkt vertrouwen, dat
zich afteekent in de spreekwijze: Zoo zeker
als de Bank."
De Nederlandsche Bank" heeft alle reden
om haar honderdjarig bestaan met voldoe
ning te gedenken en de hulde te aanvaar
den, zinnebeeldig voorgesteld in het kost
baar monument, het Bestuur heden, Zaterdag
4 April, een der feestdagen, aangeboden.
Het monument, vervaardigd naar ontwerp
en teekening van den architect EduardCuypers
te Amsterdam,uitgevoerd doorCrevels en Bos
sche en in brons gegoten inde Koper- en Brons
gieterij van J. K. C. Scheltjes te Haarlem,
is met eene toespraak vol waardeering door
den heer J. P. van Fastenhout aangeboden
aan het Bestuur door De Vereeniging 1914",
bestaande uit-beambten der Bank, die uit
hun midden tot Bestuursleden hadden ge
kozen : J. P. van Fastenhout, Voorzitter; G.
van Weeren, Onder- Voorzitter ; C. C.
Matveld Jr., Secretaris; M. N. Roos, 2de Secre
taris ; Ph. E. Anthoni, Penningmeester, en
de volgende commissarissen: B. A. van
Balen Blanken ; A. L. C. ter Bruggen; P.
Colder en E. L. Smits. Aan dit huldeblijk
hebben ook deelgenomen al de Agenten en
Correspondenten der Nederlandsche Bank.
Een album, een geschenk der heerenj. H.
de Bussy en F. W. Craandijk met
titelbalden, uitgevoerd door C. Wiersma, een
der jongste beambten van de Bank, bevat
de namen van alle deelnemers van het ge
schenk.
J. H. RÖSSING
f *'
B i J E T.
C,i ' IXVIM'li; (.-'JLUEN. Ungege'.vn i;u;evo!i!c ,)e >ri T
. i" /'<"." . Jtf-iS, ,§taat£lilD (VV. 9a, waarvoor
.k' w \ l Kul. Dij ,k y^ctcTtanir: 2&ant
Gedeeltelijke afdruk van een muntbiljet van 1846