De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 12 april pagina 1

12 april 1914 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°. 1920 Zondag 12 April A°. 1914 AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND) ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING Abonnement per 3 maanden ? ? / 1-65 Voor het Buitenl. en de Koloniën p. ]., bij vooruitbetaling fr. p. mail , 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar , 0.125 UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Advertentiën van 1?5 regels /l.25, elke regel meer . . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel Reclames, per regel ?0.25 ,030 .0.40 INHOUD Blz. 1: Sleeswiik-Holstein en Pruisen. Kroniek : Prof. Kouwer en de verminde ring der geboorten. Frisius : Bumaen andere leenen. Parlementsbouw te 's Gravenhage. J. G. Veldheer : Het schoone land en zijn verval. 2: Dr. F. H. Fischer over van Ginneken's Hand boek der Ned. Taal. J. Kleefstra over mej. Kooistra's Menschen in wording. J. H. Rössing: Het meisje van Arles. 3 : Feuilleton door Lili. 5 : De Nat. Vrouwenraad. Mej. M. G. Kramers: De pers en het petionnement. Allegra. E. Heimans : Nestbouw. 6 : Hessel Jongsma : Voetbal in het Stadion. Matthijs Vermeulen: Matthaus-Passion. Naatje van den Dam vernederd. 7 : T. Landréover prof. K. Sluyterman. Dr. P. van Olst: Machinale hersenen. 8: Alb. Plasschaert: de Zubiaurres. Charivari. 9 : Fin. Kroniek door v. d. M. 10: De Amer. Staaltrust door v. d. S. Aardrijkskunde naar F. Muller. 12 : Roomsche Onderwijzers. Peet Boetser: Tentoonstelling van Woestijnen.Duizend-in-én-nacht-Puzzle. Damspel door J. de Haas. 13 : Schaakspel door R. J. Loman. Teekening Joh. Braakensiek: de Pestbestrijding. Bijvoegsel door Joh. Braakensiek: Kuyper vraagt een Christelijk Sociaal Congres. IIMIIIU1IIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIMIIIIIIIIIIIIIIIMIIII lllllinflll N VERRE EN VAN NA SLEESWIJK-HOLSTEIN Kort geleden hebben de Duitsohe ele menten in het overwegend Deensch ge bleven Sleeswijk de vijftig jaar geleden volbrachte verovering, door Pruisen, van dezen Nprdmark gevierd. In de naar hun sympathieën Deensch gebleven dorpen van Sleeswijk-Holstein werden, met de noodige Schneid", hoera-speechen ge houden door mannen van de Regierung", en dat wel onder die Pruisische vlaggemasten, waarmee Pruisen meent, als eer tijds Gessier door zijn paal-met-den-hoed, overheerschte vreemden tot (Pruisische) vaderlandsliefde te kunnen dwingen. Want de middelen, waarmede het jonge Pruisen in het politiek en nationaal ge voelsleven zijner onderhoorigen pleegt in te grijpen, zijn nog enkel primitieve mid delen: Het massregeln, het kommandeeren, het verbieden, verder reikt zijn horizon niet. Wij zien tegenover de in Pruisen levende vreemde nationaliteiten, die dit Pruisisch regeersysteem gebreideld houdt, zijn machteloosheid alle dag duidelijker bevestigd: dank zij de geestdriftige taai heid der Polen, de beleefde minachting der Elzassers en de trouwe waakzaam heid der Sleeswijksche bevolking, elk met daden van opoffering beantwoor dende de telkens nieuwe dwangmaat regelen, die de Pruisische overweldiger uitdenkt. Want op 't eene geweld, moet 't andere volgen. "?? Het is met een variant op een Duitsch dichter de vloek van 't ge weld, dat het telkens nieuw geweld moet voortbrengen. Met de handteekëningen er onder van een zestigtal personen, waarbij dragers van de eerste wetenschappelijke namen in Nederland, is dezer dagen de hier onder volgende circulaire in de wereld gestuurd, waaraan wij gaarne, daar wij haar geheel onderschrijven, op deze plaats, ?tenminste in hoofdzaak, publicatie geven. Na eene inleiding zegt deze circulaire: Door harde wetten en uitzonderings bepalingen, wier handhaving in de hand gegeven is van oppermachtige en veelal willekeurige landrate" (regeeringsambtenaren,) zijn alle kinderen van Deensche ouders verstoken van de gelegenheid het schoolonderwijs in hunne moedertaal te ontvangen, en met het godsdienstonder wijs is het op vele plaatsen niet beter gesteld. Ter staving van deze volkomen juiste bewering behoeven wij slechts te ver wijzen naar de discussie op 14 en 16 Februari van dit jaar in het Pruisische Haus jler Abgeordneten" gevoerd. Men kan .daar onder meer lezen, dat in 1898 zelfs een rechter (Dr. Hahn) een poging gedaan heeft, ouders uit de ouderlijke macht te ontzetten om geene andere reden dan deze, dat zij hunne kinderen naar een school in Denemarken gezonden hadden. Ook het vereenigingsleven wordt op de meest krasse wijze belemmerd. Nog kort geleden hebben de couranten ons bericht, hoe den beroemden reiziger Amundsen verboden werd, bij het doen van eene wetenschappelijke mededeeling, gebruik te maken van zijn eigen taal. Ook het geweld, te Sönderborg gepleegd tegen een schip met Deensche toeristen, die slechts een dagje in de natuur van Sleeswijk wilden doorbrengen maar door de politie niet werden toegelaten, ligt nog versch in de herinnering. Het zou niet moeilijk zijn, dit tweetal feiten met een groot aantal andere te vermeerderen. Wie Deensche couranten leest, kan dagelijks nieuwe daden van geweld ver nemen. In Denemarken hebben een aantal vrou wen en mannen van iederen stand en van elke politieke en godsdienstige rich ting zich vereenigd, om de broeders ten Zuiden van de grens op wettige wijze te steunen in hun moeilijken strijd. Zij wenschen een kapitaal bijeen te brengen, dat bestemd zal zijn, om bestaande Deensche bibliotheken in Sleeswijk te steunen, nieuwe te stichten en ook op andere wijzen het behoud der Deensche beschaving in het zoo zwaar beproefde land te bevorderen. Zij hopen daardoor te bereiken, dat deze menschen, wien van officiëele zijde alle cultuurmiddelen onthouden worden, zoolang zij niet ver kiezen, in heel hun denken en voelen tot Pruisen te worden, toch dit ne hooge cultuurmiddel zullen behouden, de kennis van de schoone letterkunde van het land, dat hun geestelijk vaderland is en blijven wil. Wij, Nederlanders moeten voor dit streven sympathie hebben. Ook wij kennen den strijd voor onze taal in en buiten Europa, ofschoon een geweld, als waarvan hier sprake is, tegenover haar nooit gepleegd is; wij weten, wat het zeggen wil, zulk een strijd te moeten voeren, maar ook, welke moreele waarde de steun en de sympathie van gelukkiger broeders heeft. Wij zijn numeriek een klein volk, gelijk het Deensche, en daarom meer dan anderen in staat te begrijpen, welk gevaar voor de geheele nationaliteit gelegen is in de stelselmatige onder drukking van een deel dier natie, in de pogingen tot verenging van het taal gebied. En daarom zijn wij meer dan eenig ander volk geroepen, de Denen, die met ons zooveel punten van aan raking hebben, in hun streven te steunen". Het is zeker, dat onze Nederlandsche Regeering, die in het overheerscht Indië bevorderd heeft de viering van onze Nederlandsche onafhankelijkheid (!), op 't punt van den goeden smaak in den omgang met andere rassen niet een exempel kan worden genoemd. Maar de heeren Pruisische regeeringsambtenaren steken aan dergelijke fouten verre den loef af, hetgeen, gegeven de jongere cultuur van Pruisenland wel begrijpelijk is, maar in even groote mate als het begrijpelijk is, pok gevaarlijk: daar aldus deze hebbelijkheid essentieel blijkt in plaats van accidenteel. Wij Neder landers, de buren van deze Pruisen, zooals de Denen hunne buren zijn, weten nu immers, dat geen toevallige fouten door deze Pruisen gemaakt wor den, als zij ginds op de brutaalste wijze een volksaard en een taal aanranden en trachten te verstikken. Het is integen deel de echt-Pruisische geest van zelf verheerlijking en zelfopdringing aan anderen, die zich even eerlijk als onhan dig en rauw telkens weer openbaart: en waarvoor wij Nederlanders, in vrede en vriendschap, goed doen op te passen. Het Comité, dat bovenstaanden oproep verspreidt, verzoekt om geldelijken en moreelen steun aan het adres van Mevr. van Gestel-Bouvy, Joh. Verhulststr. 11, Amsterdam, of van den heer Vilh. Carstens te Oosterbeek, terwijl de Incassobank te Amsterdam en de Geldersche Credietvereeniging te Arnhem gelden in ont vangst nemen. Alles wordt afgedragen aan het Deensche Hoofdcomité. * * * KRONIEK HET IDEAAL DER VERLOSKUNDE Zou het geen aanbeveling verdienen al ware het enkel ter verandering die algemeene vermindering van het geboorte overschot", de al minder gunstige" verhou ding van geboorte- tot sterftecijfer in de West-Europeesche landen ook eens met een vroolijk oog aan te zien? Er is in het weeklagen over die, nog maar betrekkelijke, geboortevermindering en de sombere prognosen bij dit geval gesteld, veel dat men eigenlijk niet ver trouwt, vele chauvinistische, militaristische, imperialistische neigingen, die verwijzen naar commercieele winzucht en concurrentievrees, kortom naar al wat. juist niet be schaving beduidt. Men vermoedt er op zijn best een benauwd soort ras-egoïsme en rasijdelheid in, alsof wij, westerlingen, het on herroepelijk laatste woord der kuituur waren. En ook een individueele, ijselijk bekrompenmoreele opvatting van den algemeenen gang der wereldsche zaken. Gevoelen daartegen niet velen een harte lijke verluchting nu eindelijk die schrikba rende bevolkingsaanwas in Europa gedurende de vorige eeuw begint te minderen en leeft er niet reeds een tamelijk algemeen besef, dat men de voortreffelijkheid van het menschdom liever in qualiteit dan in quantiteit moet zoeken ? Bij de dieren weet men wel van verstandig fokken en van rasverbetering. Is het dan redelijk, ons boos en angstig te maken, zoo het blijkt, dat ook bij het menschenras meer rationeele beginselen staan gevolgd te worden ? En wat den enkeling betreft, is het toch waarlijk des Goeden Vaders, des Goeden Huisvaders tevens, te overwegen of men wel mér kinderen zal hebben dan men onderhouden kan. En dat niet enkel economisch. Kinderen zijn tegenwoordig een beetje anders dan vroeger. Zij^hebben voor hun persoontjes wat meer plaats noodig en laten zich niet meer zoo mak kelijk per half dozijn tellen. Met andere woorden: vaders en moeders kunnen zoo veel kinders niet meer aan. En willen dit ook niet, wijl de konijnachtige procreatie van vorige geslachten blijkbaar haar bekoring verloor. Zelfzucht, gemakzucht, meent men? Misschien wel. Doch daar een kind behoefte heeft aan onzelfzuchtige ouders, is het wenschelijk dat egoïste menschen vooral geen kinderen hebben, niet waar? En van de onzelizuchtigen dient men dan nog over tuigd te zijn dat geen sleur, gemakzucht, onnadenkendheid, gemis aan verantwoorde lijkheidsbesef hen tot voortbrengen dreven. Een kind moet er liefst niet bij toeval zijn, en zeker niet bij ongeluk, maar uit den vrijen wil van twee menschen, genoeg maatschap pelijk, verstandelijk en zedelijk ontwikkeld om ongeveer te weten wat zij willen. In elk ander geval wreekt zich de vergissing op het kind, dat toch geen schuld heeft. Zoo gij, lezer, bovenstaande gedachten der overweging waard mocht achten, verzoek ik u echter dit niet aan prof. dr. B. J. Kouwer te doen weten om dezen geleerde (dien het Vaderland in verband met prinses Juliana nog altijd dankbaar gedenkt) niet te beleedigen in zijn dierste overtuigingen. Waarvan hij den volke konde deed in zijn belangwekkende Dies-rede op 27 Maart jl. Prof. Kouwer is een verloskundige, moeten wij bedenken, en wat kan het ideaal eens verloskundigen anders zijn dan het ideaal eener vrouw, die maar n ideaal heeft: het moederschap. Hoe meer moederschap, hoe meer kinderen, hoe meer kinderen, hoe meer verloskunde. Dat sluit als een bus... waarin een verloskundig professor zou besloten zitten.Wat is hem socialisme? Wat feminisme, en waarschijnlijk nog vele andere ismen? Laten er kinderen geboren worden, rede loos vele kinderen, wier ter wereld komen eindelooze complicaties oplevert, als zoovele aantrekkelijke puzzles der verloskunde. Zoo wil het de liefde tot het vak. Staat er eigenlijk nog iets anders in het lange verslag van dezes professors Rede ? Neen, er staat eigenlijk niets anders. Er zijn vage verwijzingen naar een geel en zwart gevaar'', de overvleugeling van het blanke ras. Prof. K. schijnt dat jammer te vindenIk niet, zelfs na het genot van deze toe spraak. Dan komen er louter ethische over wegingen ten gunste van het kinderfokken, die echter verzuimden logische bewijskracht mede te brengen. Afkeuring van vrouwen arbeid op den, meen ik, niet splinternieuwen grond, dat aldus de vrouw van de kinders af en buiten het gezin raakt. Ten slotte de smaakvolle troost, dat sou vent femme varie", zoodat hetkinderkrijgen wel weer in de mode kan komen en de verkapte, zonderlinge wensch aspirant-leden der Vrouwenvereenigingen op haar vrucht baarheid te doen onderzoeken. Een en ander uitmakend het meer cultuurhistorische deel van deze overigens zeer belangrijke rede. Belangrijk, niet in de allerlaatste plaats ook voor den eleganten aard van den heer Kouwer, Prof. Dr. B. J. Of moeten wij maar eenvoudig Her-kauwer zeggen? F. C. De Friesche leenen De artikelen van mr. S. Vellenga te Sneek in het Weekblad De Amsterdammer, en van anderen, in Friesche bladen, over een der door nu wijlen dr. L. A. Buma te Makkum ge stichte beurzen, in casu die voor academische studiën, hebben terecht veler aandacht ge trokken. Met wijziging van de woorden van Hamlet zou men, in het algemeen, van genoemde beurzen en van de studieleenen in Friesland kunnen zeggen There is every thing rotten in the state of Frisia." Er zijn er thans nog 25 in Friesland. Ik schrijf nog", want ik heb dikwijls hooren beweren, dat het getal vroeger grooter was, doch dat de eigendommen, uit de inkomsten waarvan de studie-kosten moesten worden betaald, in oude tijden zouden zijn... verdonkeremaand. Volgens anderen echter, was dit laatste onjuist. Onder de verschillende eigenschappen en verdeelingen van de Hollandsche 1) leenen, Feudi substanüaüa, naturalia et accidentalia, bestonden ze voornamelijk in twee soorten, in goede en in kwade leenen. De eerstgemelde waren onsterfelijke" en vervielen niet, zoolang er iemand werd ge vonden, die als des laatsten bezitters erf genaam bij versterf optrad. Ze kwamen eerst op den zoon, en bij gebrek van zonen, op de dochters; ontbraken ook deze, op een van het derde lid. Het mannelijk oir ging altijd vór het vrouwelijk geslacht en de oudste vór den jongste. De laatstgenoemde verstierven alleen op het oudste en naaste manshoofd onder diens wettige kinderen of andere afstammelingen; waren deze er niet, dan vervielen ze op den leenheer terug, zonder dat de opgaande linie of zijmagen hier in eenige aanmerking konden komen. De inkomsten der leenen dienden eertijds voornamelijk tot belooning van ridderlijke krijgsdiensten, onder den naam van beneficiën" of geschenken". Dikwijls ook wer den de eigendommen, bestaande in kasteelen, landerijen en andere goederen, zelfs geheele dorpen, daartoe door den leenheer geschonken. Ik kom terug tot de leenen in Friesland. De meesten zijn bestemd voor hooger onderwijs, sommigen mede voor lager en middelbaar onderwijs. De jaarlijksche pensie" (de algemeene beraming) voor de academische studiën loopt van ?300 tot ? 2730 (de twee Buma-beurzen). Er zijn er ook verscheidene van ?1000 en ?1200. Reeds lang vór een pensie staat open te vallen wordt er jacht op gemaakt bij hen, die tot de begeving gerechtigd zijn; het is dan een ware wedloop. Het moeilijkst is dit wel, indien het een familieleen betreft, zooals met veertien van de vijfentwintig. De fa milieleden zijn dikwijls over het geheele land, niet zelden over het buitenland, ver spreid. Men begrijpt, dat er dan wat voor de liefhebbers is te doen! Het heette zelfs meer dan eens, dat er stemmen werden gekocht. Niet bij iedereen is de woonplaats der familieleden bekend. De ingewijden weten het echter wel en daaronder zijn er niet zelden personen, die door den aard van hun ambt of betrekking van alles geheel op de hoogte zijn en het in den regel dan ook van hun mededingers winnen. Van andere leenen heeft soms een enkel persoon het recht van begeving, ook wel een gemeentebestuur. Dan geldt vooral ook: wie het dichtst bij het vuur zit, warmt zich het best". De vriendjes" worden natuurlijk het eerst geholpen, al is hun inkomen groot genoeg, om zelven de studiekosten van hun zonen te betalen. Er zijn voorbeelden van personen, die tot de eerste standen behooren, doch die het niet beneden zich ach ten zich te voorzien van een bewijs van onvermogen, dat zij niet in staat waren de studiekosten van hun zoon te betalen. Het is nog niet zoovele jaren geleden gebeurd, dat een hoofdofficier, die in Frieslands hoofdstad in garnizoen was ge komen en die daar wild vreemd was geweest, door protectie van de groote heeren ook op soortgelijke wijze een leen voor de acade mische studie van zijn zoon wist te verkrijgen. Er zijn leenen, waarvan de begeving ge schiedt na het afleggen van een vergelijkend examen door de sollicitanten. Nu deed zich eens het geval voor, dat zekere gemeen teraad tot zoodanige begeving zou over gaan. Niemand dacht anders of de jonge ling, die boven alle anderen bij het verge lijkend examen had uitgeblonken en bovendien van de beste getuigschriften was voorzien, zou de gelukkige zijn. Doch hij was een... jood. Hij werd voorbij gegaan door een andere jongeling, die minder punten had verkregen. Alles wat ik mededeel natuurlijk ten nadeele van zonen van ouders, die met het oog op de eerste eigenlijke bestemming der leenen, daar op in de plaats aanspraak mochten maken. Mij is bekend het geval van een school hoofd, die een zoon had van grooten aanleg en bij het eindexamen van de hoogere burgerschool op de meest uitstekende wijze was geslaagd. Hij riep de voorspraak in van een invloed rijk man uit den aan zienlijken stand, om voor de begeving van een opengevallen leen in aanmerking te ko 1) Ze waren er ook in vele andere landen van Europa. men. Wat was het antwoord? De bedoelde persoon zei, er niets aan te willen doen, al zou de jongeling de academische studie goed volbrengen, hij zou toch maar het wetenschappelijk proletariaat" in de hand werken! De jongeling werd toen door eenige weldenkende personen geholpen en is reeds sedert langen tijd een man van beteekenis in de Nederlandsche wetenschappelijke wereld. Ik ben nog slechts gedeeltelijk doorge drongen in de geheimen van de geschiede nis van de begeving der Friesche leenen. Ik meen echter met grond te mogen aan nemen, dat er, buiten de door mij mede gedeelde gevallen van ongerechtigheden, althans van zeer groote onbillijkheden, nog veel meer zoodanige gevallen zullen zijn aan te wijzen. Hoe het in andere provinciën met de zaak is gesteld, is mij niet bekend. De leenen worden beheerscht" door de Koninklijke besluiten van 20 December 1818 (Staatsblad No. 48), 2 December 1823 (Staats blad No. 49), 12 Februari 1829 (Staats blad No. 3) en 20 April 1873 (Staatsblad No. 44). In hoever deze Koninklijke beslui ten werkelijk bindende kracht hebben, zou ik niet kunnen beslissen. Misschien echter ware er iets aan te doen, opdat de zaak der leenen bij de wet werd geregeld en dan een middel zou kunnen worden gevonden, om een einde te maken aan een toestand, die reeds zoo veel jaren aanleiding heeft gege ven tot groote klachten en grieven. FRISIUS Parlementsbouw Woensdag j.l. heeft de heer R. N. Roland Holst te Amsterdam een rede gehouden over Officiëele Kunst, die eene herhaling bevatte van hetgeen hij over dat onderwerp te Rot terdam reeds te berde bracht. Thans echter, sprekende in een kring van architecten en intellectueelen van onder scheiden gading, heeft de spreker, met 't oog op de naderende beslissing over den ombouw van het Binnenhof te 's Graven hage, de groote meerderheid der vergade ring overtuigd, dat allen, die in Nederland voor de levende kunst gevoelen, voorgegaan door de architecten zelven, de Regeering met aandrang moeten vragen: een representatief gebouw, als een Par lement, niet te doen samenstellen in de bouw-technische bureaux der departementen, die reeds zoovele karakterlooze rijksbouwwerken, als klienieken, gestichten, spaar banken, postkantoren over het vroeger, in de 17de eeuw, architectonisch zoo bevoor rechte Nederland, hebben verspreid: een lange stoet van verveling-wekkende namaaksels; een dergelijk representatief gebouw te doen ontwerpen door een der belangrijkste dragers van onze levende architectuur. Roland Holst heeft de vergadering ge vraagd uit te spreken hetgeen zij onder den indruk van des sprekers eigen clan ook gedaan heeft , dat de gezamenlijke archi tecten in Nederland aan de Regeering, bij wege van referendum, moesten aanduiden welke architect of welke architecten zij zelf, de vakbroeders, het best in staat achten tot de groote en moeilijke, maar eervolle opgave van den Parlementsbouw. Wij hopen zeer, dat alle kleine verschil len als het ware in een architectorale wapenstilstand tijdelijk zullen worden op zijde gezet, nu het geldt een uitteraard on deskundige Regeering in te lichten welke de dringendste eischen van de schoonheid zijn in dit zeldzaam belangrijke geval: den bijna geheelen ombouw van het Bin nenhof. De domper der kunstlooze bureaux (zie Groningen) en de gevaren der prijsvragen, die door de keuze-van-hoogerhand der jury's zoo licht verloopen in het slop der officiëele bureau-mannen (zie Rotterdam), moeten al len, die Nederland eindelijk uit dien versuffenden greep redden willen, tot ne kloeke daad van belangloosheid kunnen voeren. Mocht men daarop eens alle krachten richten! Na de woorden, vorige week in dit Week blad door een onzer eerste bouwmeesters rondweg en met een moedige duidelijkheid uitgesproken, na het lan, dat de heer Roland Holst, zelf geen architect, getoond heeft, moge een geheele kunstenaars-stand tot zulk een zelfde doelbewustheid en lan zich wil len verheffen! Wat er te 's-Gravenhage te gebeuren dreigt is de moeite daartoe waard. * * ? Het schoone land en zijn verval De koude houdt hen nog binnen. Doch straks zullen ze komen, de menschen uit de stad, die een plekje, een plaatsje willen zoeken om dezen zomer hunne vrijheid uit te vieren. Heel oordeelkundig gaan zij hierin niet te werk. Ze zoeken ten minste het

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl