Historisch Archief 1877-1940
N°. 1920
Zondag 12 April
A°. 1914
AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND)
ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING
Abonnement per 3 maanden ? ? / 1-65
Voor het Buitenl. en de Koloniën p. ]., bij vooruitbetaling fr. p. mail , 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar , 0.125
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van 1?5 regels /l.25, elke regel meer . .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel
Reclames, per regel
?0.25
,030
.0.40
INHOUD
Blz. 1: Sleeswiik-Holstein en Pruisen.
Kroniek : Prof. Kouwer en de verminde
ring der geboorten. Frisius :
Bumaen andere leenen. Parlementsbouw te
's Gravenhage. J. G. Veldheer : Het
schoone land en zijn verval. 2: Dr.
F. H. Fischer over van Ginneken's Hand
boek der Ned. Taal. J. Kleefstra over
mej. Kooistra's Menschen in wording.
J. H. Rössing: Het meisje van Arles.
3 : Feuilleton door Lili. 5 : De Nat.
Vrouwenraad. Mej. M. G. Kramers:
De pers en het petionnement. Allegra.
E. Heimans : Nestbouw. 6 : Hessel
Jongsma : Voetbal in het Stadion.
Matthijs Vermeulen: Matthaus-Passion.
Naatje van den Dam vernederd. 7 :
T. Landréover prof. K. Sluyterman.
Dr. P. van Olst: Machinale hersenen.
8: Alb. Plasschaert: de Zubiaurres.
Charivari. 9 : Fin. Kroniek door v. d.
M. 10: De Amer. Staaltrust door v.
d. S. Aardrijkskunde naar F. Muller.
12 : Roomsche Onderwijzers. Peet
Boetser: Tentoonstelling van
Woestijnen.Duizend-in-én-nacht-Puzzle.
Damspel door J. de Haas. 13 : Schaakspel
door R. J. Loman. Teekening Joh.
Braakensiek: de Pestbestrijding.
Bijvoegsel door Joh. Braakensiek:
Kuyper vraagt een Christelijk Sociaal Congres.
IIMIIIU1IIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIMIIIIIIIIIIIIIIIMIIII lllllinflll
N VERRE EN VAN NA
SLEESWIJK-HOLSTEIN
Kort geleden hebben de Duitsohe ele
menten in het overwegend Deensch ge
bleven Sleeswijk de vijftig jaar geleden
volbrachte verovering, door Pruisen, van
dezen Nprdmark gevierd. In de naar hun
sympathieën Deensch gebleven dorpen
van Sleeswijk-Holstein werden, met de
noodige Schneid", hoera-speechen ge
houden door mannen van de Regierung",
en dat wel onder die Pruisische
vlaggemasten, waarmee Pruisen meent, als eer
tijds Gessier door zijn paal-met-den-hoed,
overheerschte vreemden tot (Pruisische)
vaderlandsliefde te kunnen dwingen.
Want de middelen, waarmede het jonge
Pruisen in het politiek en nationaal ge
voelsleven zijner onderhoorigen pleegt in
te grijpen, zijn nog enkel primitieve mid
delen: Het massregeln, het
kommandeeren, het verbieden, verder reikt zijn
horizon niet.
Wij zien tegenover de in Pruisen
levende vreemde nationaliteiten, die dit
Pruisisch regeersysteem gebreideld houdt,
zijn machteloosheid alle dag duidelijker
bevestigd: dank zij de geestdriftige taai
heid der Polen, de beleefde minachting
der Elzassers en de trouwe waakzaam
heid der Sleeswijksche bevolking, elk
met daden van opoffering beantwoor
dende de telkens nieuwe dwangmaat
regelen, die de Pruisische overweldiger
uitdenkt.
Want op 't eene geweld, moet 't
andere volgen.
"?? Het is met een variant op een
Duitsch dichter de vloek van 't ge
weld, dat het telkens nieuw geweld moet
voortbrengen.
Met de handteekëningen er onder van
een zestigtal personen, waarbij dragers
van de eerste wetenschappelijke namen
in Nederland, is dezer dagen de hier
onder volgende circulaire in de wereld
gestuurd, waaraan wij gaarne, daar wij
haar geheel onderschrijven, op deze plaats,
?tenminste in hoofdzaak, publicatie geven.
Na eene inleiding zegt deze circulaire:
Door harde wetten en uitzonderings
bepalingen, wier handhaving in de hand
gegeven is van oppermachtige en veelal
willekeurige landrate"
(regeeringsambtenaren,) zijn alle kinderen van Deensche
ouders verstoken van de gelegenheid het
schoolonderwijs in hunne moedertaal te
ontvangen, en met het godsdienstonder
wijs is het op vele plaatsen niet beter
gesteld.
Ter staving van deze volkomen juiste
bewering behoeven wij slechts te ver
wijzen naar de discussie op 14 en 16
Februari van dit jaar in het Pruisische
Haus jler Abgeordneten" gevoerd. Men
kan .daar onder meer lezen, dat in 1898
zelfs een rechter (Dr. Hahn) een poging
gedaan heeft, ouders uit de ouderlijke
macht te ontzetten om geene andere
reden dan deze, dat zij hunne kinderen
naar een school in Denemarken gezonden
hadden. Ook het vereenigingsleven wordt
op de meest krasse wijze belemmerd.
Nog kort geleden hebben de couranten
ons bericht, hoe den beroemden reiziger
Amundsen verboden werd, bij het doen
van eene wetenschappelijke mededeeling,
gebruik te maken van zijn eigen taal.
Ook het geweld, te Sönderborg gepleegd
tegen een schip met Deensche toeristen,
die slechts een dagje in de natuur van
Sleeswijk wilden doorbrengen maar door
de politie niet werden toegelaten, ligt
nog versch in de herinnering. Het zou
niet moeilijk zijn, dit tweetal feiten met
een groot aantal andere te vermeerderen.
Wie Deensche couranten leest, kan
dagelijks nieuwe daden van geweld ver
nemen.
In Denemarken hebben een aantal vrou
wen en mannen van iederen stand en
van elke politieke en godsdienstige rich
ting zich vereenigd, om de broeders ten
Zuiden van de grens op wettige wijze
te steunen in hun moeilijken strijd. Zij
wenschen een kapitaal bijeen te brengen,
dat bestemd zal zijn, om bestaande
Deensche bibliotheken in Sleeswijk te
steunen, nieuwe te stichten en ook op
andere wijzen het behoud der Deensche
beschaving in het zoo zwaar beproefde
land te bevorderen. Zij hopen daardoor
te bereiken, dat deze menschen, wien
van officiëele zijde alle cultuurmiddelen
onthouden worden, zoolang zij niet ver
kiezen, in heel hun denken en voelen
tot Pruisen te worden, toch dit ne
hooge cultuurmiddel zullen behouden, de
kennis van de schoone letterkunde van
het land, dat hun geestelijk vaderland
is en blijven wil.
Wij, Nederlanders moeten voor dit
streven sympathie hebben. Ook wij
kennen den strijd voor onze taal in en
buiten Europa, ofschoon een geweld, als
waarvan hier sprake is, tegenover haar
nooit gepleegd is; wij weten, wat het
zeggen wil, zulk een strijd te moeten
voeren, maar ook, welke moreele waarde
de steun en de sympathie van gelukkiger
broeders heeft. Wij zijn numeriek een
klein volk, gelijk het Deensche, en daarom
meer dan anderen in staat te begrijpen,
welk gevaar voor de geheele nationaliteit
gelegen is in de stelselmatige onder
drukking van een deel dier natie, in de
pogingen tot verenging van het taal
gebied. En daarom zijn wij meer dan
eenig ander volk geroepen, de Denen,
die met ons zooveel punten van aan
raking hebben, in hun streven te steunen".
Het is zeker, dat onze Nederlandsche
Regeering, die in het overheerscht Indië
bevorderd heeft de viering van onze
Nederlandsche onafhankelijkheid (!), op
't punt van den goeden smaak in den
omgang met andere rassen niet een
exempel kan worden genoemd. Maar de
heeren Pruisische regeeringsambtenaren
steken aan dergelijke fouten verre den
loef af, hetgeen, gegeven de jongere
cultuur van Pruisenland wel begrijpelijk
is, maar in even groote mate als het
begrijpelijk is, pok gevaarlijk: daar
aldus deze hebbelijkheid essentieel blijkt
in plaats van accidenteel. Wij Neder
landers, de buren van deze Pruisen,
zooals de Denen hunne buren zijn,
weten nu immers, dat geen toevallige
fouten door deze Pruisen gemaakt wor
den, als zij ginds op de brutaalste wijze
een volksaard en een taal aanranden en
trachten te verstikken. Het is integen
deel de echt-Pruisische geest van zelf
verheerlijking en zelfopdringing aan
anderen, die zich even eerlijk als onhan
dig en rauw telkens weer openbaart: en
waarvoor wij Nederlanders, in vrede en
vriendschap, goed doen op te passen.
Het Comité, dat bovenstaanden oproep
verspreidt, verzoekt om geldelijken en
moreelen steun aan het adres van Mevr.
van Gestel-Bouvy, Joh. Verhulststr. 11,
Amsterdam, of van den heer Vilh.
Carstens te Oosterbeek, terwijl de Incassobank
te Amsterdam en de Geldersche
Credietvereeniging te Arnhem gelden in ont
vangst nemen. Alles wordt afgedragen
aan het Deensche Hoofdcomité.
* * *
KRONIEK
HET IDEAAL DER VERLOSKUNDE
Zou het geen aanbeveling verdienen al
ware het enkel ter verandering die
algemeene vermindering van het geboorte
overschot", de al minder gunstige" verhou
ding van geboorte- tot sterftecijfer in de
West-Europeesche landen ook eens met een
vroolijk oog aan te zien?
Er is in het weeklagen over die, nog
maar betrekkelijke, geboortevermindering
en de sombere prognosen bij dit geval
gesteld, veel dat men eigenlijk niet ver
trouwt, vele chauvinistische, militaristische,
imperialistische neigingen, die verwijzen
naar commercieele winzucht en
concurrentievrees, kortom naar al wat. juist niet be
schaving beduidt. Men vermoedt er op zijn
best een benauwd soort ras-egoïsme en
rasijdelheid in, alsof wij, westerlingen, het on
herroepelijk laatste woord der kuituur waren.
En ook een individueele, ijselijk
bekrompenmoreele opvatting van den algemeenen gang
der wereldsche zaken.
Gevoelen daartegen niet velen een harte
lijke verluchting nu eindelijk die schrikba
rende bevolkingsaanwas in Europa gedurende
de vorige eeuw begint te minderen en leeft
er niet reeds een tamelijk algemeen besef,
dat men de voortreffelijkheid van het
menschdom liever in qualiteit dan in quantiteit
moet zoeken ? Bij de dieren weet men wel
van verstandig fokken en van rasverbetering.
Is het dan redelijk, ons boos en angstig te
maken, zoo het blijkt, dat ook bij het
menschenras meer rationeele beginselen staan
gevolgd te worden ?
En wat den enkeling betreft, is het toch
waarlijk des Goeden Vaders, des Goeden
Huisvaders tevens, te overwegen of men
wel mér kinderen zal hebben dan men
onderhouden kan. En dat niet enkel
economisch. Kinderen zijn tegenwoordig
een beetje anders dan vroeger. Zij^hebben
voor hun persoontjes wat meer plaats
noodig en laten zich niet meer zoo mak
kelijk per half dozijn tellen. Met andere
woorden: vaders en moeders kunnen zoo
veel kinders niet meer aan. En willen dit
ook niet, wijl de konijnachtige procreatie
van vorige geslachten blijkbaar haar bekoring
verloor. Zelfzucht, gemakzucht, meent men?
Misschien wel. Doch daar een kind behoefte
heeft aan onzelfzuchtige ouders, is het
wenschelijk dat egoïste menschen vooral geen
kinderen hebben, niet waar? En van de
onzelizuchtigen dient men dan nog over
tuigd te zijn dat geen sleur, gemakzucht,
onnadenkendheid, gemis aan verantwoorde
lijkheidsbesef hen tot voortbrengen dreven.
Een kind moet er liefst niet bij toeval zijn,
en zeker niet bij ongeluk, maar uit den vrijen
wil van twee menschen, genoeg maatschap
pelijk, verstandelijk en zedelijk ontwikkeld
om ongeveer te weten wat zij willen. In
elk ander geval wreekt zich de vergissing
op het kind, dat toch geen schuld heeft.
Zoo gij, lezer, bovenstaande gedachten der
overweging waard mocht achten, verzoek
ik u echter dit niet aan prof. dr. B. J.
Kouwer te doen weten om dezen geleerde
(dien het Vaderland in verband met
prinses Juliana nog altijd dankbaar gedenkt)
niet te beleedigen in zijn dierste overtuigingen.
Waarvan hij den volke konde deed in zijn
belangwekkende Dies-rede op 27 Maart jl.
Prof. Kouwer is een verloskundige, moeten
wij bedenken, en wat kan het ideaal eens
verloskundigen anders zijn dan het ideaal
eener vrouw, die maar n ideaal heeft: het
moederschap. Hoe meer moederschap, hoe
meer kinderen, hoe meer kinderen, hoe meer
verloskunde. Dat sluit als een bus... waarin
een verloskundig professor zou besloten
zitten.Wat is hem socialisme? Wat feminisme,
en waarschijnlijk nog vele andere ismen?
Laten er kinderen geboren worden, rede
loos vele kinderen, wier ter wereld komen
eindelooze complicaties oplevert, als zoovele
aantrekkelijke puzzles der verloskunde. Zoo
wil het de liefde tot het vak.
Staat er eigenlijk nog iets anders in het
lange verslag van dezes professors Rede ?
Neen, er staat eigenlijk niets anders. Er zijn
vage verwijzingen naar een geel en zwart
gevaar'', de overvleugeling van het blanke
ras. Prof. K. schijnt dat jammer te
vindenIk niet, zelfs na het genot van deze toe
spraak. Dan komen er louter ethische over
wegingen ten gunste van het kinderfokken,
die echter verzuimden logische bewijskracht
mede te brengen. Afkeuring van vrouwen
arbeid op den, meen ik, niet splinternieuwen
grond, dat aldus de vrouw van de kinders
af en buiten het gezin raakt.
Ten slotte de smaakvolle troost, dat sou
vent femme varie", zoodat hetkinderkrijgen
wel weer in de mode kan komen en de
verkapte, zonderlinge wensch aspirant-leden
der Vrouwenvereenigingen op haar vrucht
baarheid te doen onderzoeken. Een en ander
uitmakend het meer cultuurhistorische deel
van deze overigens zeer belangrijke rede.
Belangrijk, niet in de allerlaatste plaats ook
voor den eleganten aard van den heer
Kouwer, Prof. Dr. B. J. Of moeten wij
maar eenvoudig Her-kauwer zeggen?
F. C.
De Friesche leenen
De artikelen van mr. S. Vellenga te Sneek
in het Weekblad De Amsterdammer, en van
anderen, in Friesche bladen, over een der door
nu wijlen dr. L. A. Buma te Makkum ge
stichte beurzen, in casu die voor academische
studiën, hebben terecht veler aandacht ge
trokken.
Met wijziging van de woorden van Hamlet
zou men, in het algemeen, van genoemde
beurzen en van de studieleenen in Friesland
kunnen zeggen There is every thing rotten
in the state of Frisia."
Er zijn er thans nog 25 in Friesland.
Ik schrijf nog", want ik heb dikwijls
hooren beweren, dat het getal vroeger
grooter was, doch dat de eigendommen, uit de
inkomsten waarvan de studie-kosten moesten
worden betaald, in oude tijden zouden zijn...
verdonkeremaand.
Volgens anderen echter, was dit laatste
onjuist.
Onder de verschillende eigenschappen en
verdeelingen van de Hollandsche 1) leenen,
Feudi substanüaüa, naturalia et accidentalia,
bestonden ze voornamelijk in twee soorten,
in goede en in kwade leenen.
De eerstgemelde waren onsterfelijke" en
vervielen niet, zoolang er iemand werd ge
vonden, die als des laatsten bezitters erf
genaam bij versterf optrad. Ze kwamen
eerst op den zoon, en bij gebrek van zonen,
op de dochters; ontbraken ook deze, op
een van het derde lid. Het mannelijk oir
ging altijd vór het vrouwelijk geslacht en
de oudste vór den jongste.
De laatstgenoemde verstierven alleen op
het oudste en naaste manshoofd onder diens
wettige kinderen of andere afstammelingen;
waren deze er niet, dan vervielen ze op den
leenheer terug, zonder dat de opgaande
linie of zijmagen hier in eenige aanmerking
konden komen.
De inkomsten der leenen dienden eertijds
voornamelijk tot belooning van ridderlijke
krijgsdiensten, onder den naam van
beneficiën" of geschenken". Dikwijls ook wer
den de eigendommen, bestaande in
kasteelen, landerijen en andere goederen, zelfs
geheele dorpen, daartoe door den leenheer
geschonken.
Ik kom terug tot de leenen in Friesland.
De meesten zijn bestemd voor hooger
onderwijs, sommigen mede voor lager en
middelbaar onderwijs.
De jaarlijksche pensie" (de algemeene
beraming) voor de academische studiën loopt
van ?300 tot ? 2730 (de twee Buma-beurzen).
Er zijn er ook verscheidene van ?1000 en
?1200.
Reeds lang vór een pensie staat open te
vallen wordt er jacht op gemaakt bij hen,
die tot de begeving gerechtigd zijn; het is dan
een ware wedloop. Het moeilijkst is dit wel,
indien het een familieleen betreft, zooals
met veertien van de vijfentwintig. De fa
milieleden zijn dikwijls over het geheele
land, niet zelden over het buitenland, ver
spreid. Men begrijpt, dat er dan wat voor
de liefhebbers is te doen! Het heette zelfs
meer dan eens, dat er stemmen werden
gekocht.
Niet bij iedereen is de woonplaats der
familieleden bekend. De ingewijden weten
het echter wel en daaronder zijn er niet
zelden personen, die door den aard van hun
ambt of betrekking van alles geheel op de
hoogte zijn en het in den regel dan ook
van hun mededingers winnen.
Van andere leenen heeft soms een enkel
persoon het recht van begeving, ook wel
een gemeentebestuur. Dan geldt vooral ook:
wie het dichtst bij het vuur zit, warmt zich
het best". De vriendjes" worden natuurlijk
het eerst geholpen, al is hun inkomen groot
genoeg, om zelven de studiekosten van hun
zonen te betalen. Er zijn voorbeelden van
personen, die tot de eerste standen
behooren, doch die het niet beneden zich ach
ten zich te voorzien van een bewijs van
onvermogen, dat zij niet in staat waren de
studiekosten van hun zoon te betalen.
Het is nog niet zoovele jaren geleden
gebeurd, dat een hoofdofficier, die in
Frieslands hoofdstad in garnizoen was ge
komen en die daar wild vreemd was geweest,
door protectie van de groote heeren ook op
soortgelijke wijze een leen voor de acade
mische studie van zijn zoon wist te verkrijgen.
Er zijn leenen, waarvan de begeving ge
schiedt na het afleggen van een vergelijkend
examen door de sollicitanten. Nu deed zich
eens het geval voor, dat zekere gemeen
teraad tot zoodanige begeving zou over
gaan. Niemand dacht anders of de jonge
ling, die boven alle anderen bij het verge
lijkend examen had uitgeblonken en bovendien
van de beste getuigschriften was voorzien,
zou de gelukkige zijn. Doch hij was een...
jood. Hij werd voorbij gegaan door een andere
jongeling, die minder punten had verkregen.
Alles wat ik mededeel natuurlijk ten nadeele
van zonen van ouders, die met het oog op de
eerste eigenlijke bestemming der leenen, daar
op in de plaats aanspraak mochten maken.
Mij is bekend het geval van een school
hoofd, die een zoon had van grooten aanleg
en bij het eindexamen van de hoogere
burgerschool op de meest uitstekende
wijze was geslaagd. Hij riep de voorspraak
in van een invloed rijk man uit den aan
zienlijken stand, om voor de begeving van
een opengevallen leen in aanmerking te
ko
1) Ze waren er ook in vele andere landen
van Europa.
men. Wat was het antwoord? De bedoelde
persoon zei, er niets aan te willen doen,
al zou de jongeling de academische studie
goed volbrengen, hij zou toch maar het
wetenschappelijk proletariaat" in de hand
werken! De jongeling werd toen door eenige
weldenkende personen geholpen en is reeds
sedert langen tijd een man van beteekenis in
de Nederlandsche wetenschappelijke wereld.
Ik ben nog slechts gedeeltelijk doorge
drongen in de geheimen van de geschiede
nis van de begeving der Friesche leenen.
Ik meen echter met grond te mogen aan
nemen, dat er, buiten de door mij mede
gedeelde gevallen van ongerechtigheden,
althans van zeer groote onbillijkheden, nog
veel meer zoodanige gevallen zullen zijn
aan te wijzen. Hoe het in andere provinciën
met de zaak is gesteld, is mij niet bekend.
De leenen worden beheerscht" door de
Koninklijke besluiten van 20 December 1818
(Staatsblad No. 48), 2 December 1823 (Staats
blad No. 49), 12 Februari 1829 (Staats
blad No. 3) en 20 April 1873 (Staatsblad
No. 44). In hoever deze Koninklijke beslui
ten werkelijk bindende kracht hebben, zou
ik niet kunnen beslissen. Misschien echter
ware er iets aan te doen, opdat de zaak
der leenen bij de wet werd geregeld en dan
een middel zou kunnen worden gevonden, om
een einde te maken aan een toestand, die
reeds zoo veel jaren aanleiding heeft gege
ven tot groote klachten en grieven.
FRISIUS
Parlementsbouw
Woensdag j.l. heeft de heer R. N. Roland
Holst te Amsterdam een rede gehouden over
Officiëele Kunst, die eene herhaling bevatte
van hetgeen hij over dat onderwerp te Rot
terdam reeds te berde bracht.
Thans echter, sprekende in een kring van
architecten en intellectueelen van onder
scheiden gading, heeft de spreker, met 't
oog op de naderende beslissing over den
ombouw van het Binnenhof te 's Graven
hage, de groote meerderheid der vergade
ring overtuigd, dat allen, die in Nederland
voor de levende kunst gevoelen, voorgegaan
door de architecten zelven, de Regeering
met aandrang moeten vragen:
een representatief gebouw, als een Par
lement, niet te doen samenstellen in de
bouw-technische bureaux der departementen,
die reeds zoovele karakterlooze
rijksbouwwerken, als klienieken, gestichten, spaar
banken, postkantoren over het vroeger, in
de 17de eeuw, architectonisch zoo bevoor
rechte Nederland, hebben verspreid: een
lange stoet van verveling-wekkende
namaaksels;
een dergelijk representatief gebouw te
doen ontwerpen door een der belangrijkste
dragers van onze levende architectuur.
Roland Holst heeft de vergadering ge
vraagd uit te spreken hetgeen zij onder
den indruk van des sprekers eigen clan ook
gedaan heeft , dat de gezamenlijke archi
tecten in Nederland aan de Regeering, bij
wege van referendum, moesten aanduiden
welke architect of welke architecten zij zelf,
de vakbroeders, het best in staat achten
tot de groote en moeilijke, maar eervolle
opgave van den Parlementsbouw.
Wij hopen zeer, dat alle kleine verschil
len als het ware in een architectorale
wapenstilstand tijdelijk zullen worden op
zijde gezet, nu het geldt een uitteraard on
deskundige Regeering in te lichten welke
de dringendste eischen van de schoonheid
zijn in dit zeldzaam belangrijke geval:
den bijna geheelen ombouw van het Bin
nenhof.
De domper der kunstlooze bureaux (zie
Groningen) en de gevaren der prijsvragen,
die door de keuze-van-hoogerhand der jury's
zoo licht verloopen in het slop der officiëele
bureau-mannen (zie Rotterdam), moeten al
len, die Nederland eindelijk uit dien
versuffenden greep redden willen, tot ne kloeke
daad van belangloosheid kunnen voeren.
Mocht men daarop eens alle krachten
richten!
Na de woorden, vorige week in dit Week
blad door een onzer eerste bouwmeesters
rondweg en met een moedige duidelijkheid
uitgesproken, na het lan, dat de heer Roland
Holst, zelf geen architect, getoond heeft,
moge een geheele kunstenaars-stand tot zulk
een zelfde doelbewustheid en lan zich wil
len verheffen!
Wat er te 's-Gravenhage te gebeuren dreigt
is de moeite daartoe waard.
* * ?
Het schoone land en zijn verval
De koude houdt hen nog binnen. Doch
straks zullen ze komen, de menschen uit
de stad, die een plekje, een plaatsje willen
zoeken om dezen zomer hunne vrijheid uit
te vieren. Heel oordeelkundig gaan zij hierin
niet te werk. Ze zoeken ten minste het