De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 19 april pagina 2

19 april 1914 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 19 April '14. No. 1921 nog in leven zijn. Zoo ras knaagde die Tand. Is dit dan ontaarding, wreed cynisme van vergrofde geesten? Het ontroerde enthousiasme van een ge heel Volk, dat blijmoedig huis en hof, vrouw, kind en kraai verlaat om zich te scharen rondom zijn Vorst, ten einde den nationalen bodem heel te houden,.. hoe is het mogelijk, dat een Ontaard Nakroost daar niets meer voor gevoelt? En enkel het gedenkteeken foeileelijk vindt? En omgooit waardoor het als Nageslacht" moest worden opgewekt"? Nog geen zestig jaar na dato! Is het niet om een mensen voorgoed te dégoüteeren iets, al ware 't slechts een Hildebrandpomp, ter opwekking van het nageslacht" te stichten! Ondankbare, piëteitlooze rakkers, de voorspraak en liefde van den heer Kouwer onwaardig Maar ook helaas, wat blijft er van ge voelens en ideeën, die eeuwig heetten, en hoe zullen wij nog op onze huidige natio nale geestdriften vertrouwen, als die even goedgemeende Eendrachtsroes van 1856 nog geen zestig jaar levens had. En maar van zandsteen bleek... F. C. HIIIIIIIIIHIIHHI Van Reizen en Trekken. Uitgegeven door de Mpij voor Goede en Goedkoope Lectuur, Amsterdam. In de vaderlandsche en onvaderlandsche geschiedenissen leerden wij vanhetgruwbaar lot der lijfeigenen of hoorigen", die hun leven lang het genoegen van te verhuizen niet kenden en als simpel toegift op het land aan een nieuwen eigenaar werden over gedaan. Het lot dezer aan den aardschol verkleefden" leek ons dan bijster hard, als wij dachten aan eigen vrijheid om te gaan waar wij wilden, ware het tot Kleef en Bentheim toe. Doch- later, in de bittere practijk des levens, zal het menigeen wel eens voorge komen zijn of het onderscheid tusschen hem en velen anderen eenerzijds en die weinig bewegelijke hoorigen" anderzijds nog zoo groot niet was. De allermeeste menschen toch leven tamelijk benatowd in enge dagelijksche banen. Hun gangen en wegen, hun doen en hun gedachten, het is dag aan dag vrijwel gelijk, behalve des Zondags, als wanneer het twee-en-vijftig maal per jaar gelijkelijk anders is. Zoomin als de deerniswekkende lijfeigenen bezitten zij de macht van plaats en bezigheid te wisselen en een maal ergens geplant, bloeien zij (als men dat zoo noemen mag) daar ter plaatse uit en sterven op tijd. Alleen zeer weinigen, betrekkelijk ge sproken, is het gegeven een minder oester achtig bestaan te leiden en zich van den aardkluit hunner geboorte te verwijderen, hetzij voor een minnelijk zomerreisje, of voor heel verre en heel lange tochten, door niets enger bepaald dan door den omtrek der aarde zelve. Dezen laatsten dan, zou men FEUILLETON H niiuiiiHiiimiiiiiKiHiininnnini HEIMWEE EEN lERSCHE VERTELLING DOOR GEORGE MOORE vertaald uit het Engelsen door P. Z. Hij vertelde den dokter, dat hij 's morgens om acht uur in de gelagkamer moest zijn; de kroeg was in een steegje in de Bowery, en hij had alleen gezond kunnen blijven door om vijf uur op te staan en lange wandelingen in het Central Park te maken. Je moet een zeereis doen", zei de dokter. Waarom zou je niet voor twee of drie maanden naar Ierland gaan; je zult als een heel ander mensch terug komen." Ik zou Ierland wel weer eens willen zien." En hij dacht hoe de menschen thuis het zouden maken. De dokter had gelijk. Hij bedankte hem en drie weken later landde hij in Cork. Terwijl hij in den trein zat, bracht hij zich het dorpje, waar hij geboren was, voor den geest; hij kon het zien liggen, en het meer, en dan de velden, n voor n, en de wegen. Hij kon een groot stuk rotsig land zien, een schiereiland, drie- of vier honderd morgen groot, dat zich in het bochtige meer uitstrekte. Op dit schiereiland hadden de boeren hun hutten mogen bouwen met verlof van de vorige bezitters var. hetHuis uit den tijd der Georges, dat op den mooien groenen heuvel stond. De tegenwoordige bezitters schaamden zich voor het dorp, maar de dorpsbewoners betaalden een hooge pacht voor hun stukje grond, en al de handenarbeid, die op het Groote Huis noodig was, kwam van het dorp: de tuinlieden, de stalknechts en huis- en keukenmeiden. Bryden was dertien jaar in Amerika ge weest, en toen de trein aan zijn station ophield, keek hij om zich heen om te zien of er eenige veranderingen in gebracht waren. Het was nog precies hetzelfde blauw-kalksteenen station als dertien jaar geleden. Het perron en de loodsen waren hetzelfde en er lag een weg van vijf mijl tusschen het station en Duncannon. De zeereis had hem goed gedaan, maar vijf mijl was vandaag te veel voor hem; den laatsten keer had hij er anderhalf uur over gedaan, met een zwaren bundel aan een stok. Hij vond het jammer, dat hij zich niet sterk genoeg voelde voor de wandeling; de avond was mooi en hij zou veel menschen tegenkomen, die van de markt kwamen, van wie hij sommigen in zijn jeugd gekend had, en zij zouden hem kunnen zeggen waar hij een net kosthuis kon krijgen. Maar de voerman zou hem dat ook kunnen zeggen en hij riep den wagen, die aan 't station stond te wachten en was weldra bezig vragen over Amerika te beantwoorden. Maar hij wilde hooren over hen, die nog altijd in het oude land woonden, en nadat hij de geschiedenis gehoord had van vele menschen, die hij vergeten was, hoorde hij dat Mike meenen, zijn de waarlijk gelukkige, de ongewoon bevoorrechte, de feitelijk vrije menschen, die men wel zou moeten benij den, zoo zij inderdaad... vrij waren. Doch wij kunnen er ons over bedroe ven of mee troosten, al naar onzen aard de waarheid is, dat gemeenlijk juist deze feitelijk vrijen het minst vrij zijn van geest en menigeen hunner van een wereldreis niet meer of andere gevoelens en gedachten terug brengt dan waarmee hij heen toog. Ook al door de eentonigheid van het overal ten behoeve der touristen verspreide comfort, schijnt het steeds minder mogelijk zijn ouden Adam op reis kwijt te raken. Zooals die gaat komt hij terug... en toch was er juist behoefte aan het tegendeel. Het merkwaardige doet zich nl. voor, dat al meer menschen zich de weelde van reizen kunnen veroor loven en tegelijk dat reizen al minder doel treffend wordt. Terwijl de gebondenheid aan de stof allengs schijnt te worden opge heven, blijkt er een pijnlijke gebondenheid van den geest te bestaan, die nog het grootste euvel is. omdat er in onze tegen woordige beschaving geen kruid voor wast. Waarom immers reizen wij? Het heet om ons te beschaven, om onzen gezichtskring te verruimen" en ons oor deel te scherpen," het heet ook, bescheidener, om ons te ontspannen", te vermaken, des noods, door eens wat anders te zien." Maar onder dit alles huist het ne albeheerschende: de begeerte tijdelijk aan ons dagelijksch leven en gewonen zelf te ont komen. Wij willen door een andere reactie ook onszelf anders en, zoo 't kan, ruimer gevoelen, opdat er voldaan worde aan dien in zoovele harten gloeienden drang, dien men, ook weer naar gelang van eigen aard en aanleg, levenslust en belangstelling, of wel rusteloosheid en levensonlust kan noemen. In alle proporties, in alle gedaanten be staat die drang, die precies het halve leven zelf is. Onze spelen en genoegens worden er geheel, onze bezigheden ten deele door bepaald. Kunst, godsdienst, wijsbegeerte, wetenschap, zij alle hebben, welbeschouwd, geen anderen inhoud of beteekenis dan de vervulling van die begeerte uit ons zelf te kruipen ter verruiming, ter vernieuwing, ter verfrissching van het Ik, dat wij kennen, en dat zich niet gelijk blijven ken, op straffe van geestelijk bederf. Dan met het verstand, dan met het gevoel of de verbeelding tracht een deel der menschheid het misschien eerst sedert gisteren gewetene, gevoelde, verbeelde te boven te komen, niet zonder de illusie bij dit pro ces ook vooruit te gaan. Maar een ander deel, minder haastig gebakerd, stelt zich voorloopig tevreden met het bereikte en predikt geregeld de eeuwige geldigheid van geloofs- of kunstleeren, omdat er naast een drang ter verandering ook vanzelf spre kend een behoefte aan vastheid en gelijkblijven bestaat, als wicht en tegenwicht, en de menschheid aldus tegen omvallen bewaard blijft. Wie nu niet en dat zijn er talloos velen in geloof of wetenschap of kunst een idealen uitweg vindt uit de benauwde af zondering des dagelijkschen levens, die tracht langs den reëelen weg van reizen en trekken" zijn onvoldaanheid te stillen. Maar bij gebrek aan contanten, kan hij zich mis schien ook met geschreven reizen tevre stellen, zoo hij maar eenige Verbeelding bezit. Reisbeschrijvingen zijn ten allen tijde gretig begeerd door hen, die niet of niet genoeg llllllllimMIIIIHIIMIIIHIMIIIIMinmiMMMIIIIIMIHIIIIIIIHIimilllltlMIIIIII Scully, die jaren lang weg geweest was als koetsier in King's County, terug was ge komen en een mooi huis gebouwd had met een echten vloer. Nu was er een goede zolder in het huis van Mike Scully en Mike zou het prettig vinden een kostganger te krijgen. Bryden herinnerde zich dat Mike in een betrekking geweest was aan het Groote Huis; hij was van plan geweest jockey te worden, maar was plotseling opgeschoten tot een flinke, groote man en had daarom in plaats daarvan koetsier moeten worden. Bryden trachtte zich zijn gezicht te binnen te roepen, maar hij kon zich alleen maar een rechte neus en een eenigszins donkere gelaatskleur herinneren. Mike was een van de helden uit zijn kindsheid, en nu zweefde het beeld van zijn jeugd voor zijn geest, en telkens zag hij even zichzelf, iets wat meer was dan een schim doch minder dan wer kelijkheid. Plotseling werd zijn droom ver broken, de voerman wees met zijn zweep en Bryden zag een lange, mooi gebouwde man van middelbaren leeftijd door het hek komen en de koetsier zei: Daar is Mike Scully." Mike was Bryden zelfs nog meer vergeten dan Bryden hem, en vele tantes en ooms werden genoemd vór hij het begon te be grijpen. Je bent een flinke man geworden, James," zei hij, terwijl hij naar de breede borst van Bryden keek. Maar je hebt magere wangen, en ze zijn erg ingevallen ook." Ik ben de laatste tijd niet erg gezond geweest, dat is een van de redenen waarom ik teruggekomen ben; maar ik wil jullie allen weer eens zien." Bryden betaalde den voerman, wenschte hem een God behoede je" en hij en Mike verdeelden de bagage onder elkaar. Mike droeg den handkoffer en Bryden het bun deltje, en ze liepen om het meer heen want de stadslanden lagen achter in de domeinen en onder het loopen stelde James voor Mike tien shilling per week te betalen voor kost en inwoning. Hij herinnerde zich, dat de bosschen dicht en goed onderhouden waren; nu waren ze door den wind gehavend, de slooten waren volgegroeid met onkruid, en de brug over den inham van het meer dreigde in te storten. Hun weg leidde tusschen uitgestrekte velden, waar kudden vee graasden; de weg was oneffen en Bryden vroeg zich af hoe de dor pelingen er met hun wagens over konden rijden, en Mike zei dat de landheer hem niet in orde kon houden en hij wilde niet toestaan, dat hij uit de belastinggelden onder houden werd, want dan zou het een publieke weg zijn en hij vond het niet te pas komen dat er een publieke weg door zijn eigen dommen zou leiden. Na langs vele velden te zijn gegaan kwamen ze aan het dorp, en het leek een verlaten plaats, zelfs op dien mooien avond, en Bryden merkte op dat de streek niet zoo goed bevolkt scheen te zijn als vroeger. Het was tegelijkertijd vreemd en gewoon de kuikens in de keuken te zien en omdat zelf konden reizen, maar er zijn ook gethakzuchtige lieden, die het zelf-reizen niet eens begeeren en pleizierig vinden als anderen dat voor hen doen. Zij redeneeren waarschijnlijk, dat van alle banale handelingen het hedendaagsche ge wone reizen wel het allerbanaalst is, om dat het voor 't gros der menschen zelden meer oplevert dan stations, hotels en museums, rook, stof en geldverlies. Maar reisbeschrijvingen, als zij goed gesteld en een beetje bijzonder zijn, ver schaffen daartegen een zeer bekorende zelfvergetelheid, zelfs aan verstandige lieden, die het beneden zich achten iets dergelijks aan fictieverhalen te vragen. Een reisbe schrijving is dan toch altijd iets positiefs en ongeveer reëels, dat bovendien nog nuttige kennis en een verruimden blik" kan aanbrengen. Een solied mensch mag voor zulke lectuur uitkomen, zonder gevaar te loopen voor vrouwelijk oppervlakkig versleten te worden, al is dan misschien het lezen van reis-verhalen ook een tikje ouderwetsch, nu de gansche wereld reeds betreden en in kaart gebracht land is. Hoe meer nu echter het avontuur op listige wijze gemengd is onder het reisver haal, hoe meer het geschrift onze heimelijke neiging naar verstrooiing en afwisseling voldoet, als het boek maar niet op een Gulliver of Robinson Crusoe gaat gelijken hoe hooger wij het zullen achten, als een ideale versmelting van romantiek en positiviteit. Van deze verstandige en treffende over wegingen is ongetwijfeld de Mpij voor Goede en goedkoope lectuur (bij verkorting Wereldbibliotheek) uitgegaan, toen zij, aller eerst voor volksgebruik, een nieuwe serie Van Reizen en Trekken in het licht zond. Het zijn aardige, handige boekjes, goed gedrukt en met vele prentjes, in een ge kleurd omslag. Zes verschenen er reeds van: een goudzoekershistorie, een zendelingsreis verhaal, een moderne en heusch gebeurde Robinson-geschiedenis. Deze drie zijn van vreemden bodem, bewerkingen van uitge breidere Engelsche boeken, maar de overige werden door landgenooten geschreven: een luchtig en vlot relaas van een groote reis door Amerika van mr. W. J. van Balen, een verhandeling over land en volk van Monte negro, door H. v. d. Mandere, en van J. Kleefstra, den bekenden paedagogischen specialist, wederwaardigheden en ervarin gen in een vacantietijd, op de Friesche wa teren doorgebracht. Niet al deze boekjes richten zich tot een zelfde publiek. De gpudzoekersavonturen en ook wel Kleefstra's vacantieontspanning kunnen door jongelieden (van beide sexen) genoten worden en over 't geheel ook door al degenen, die het aandachtig en geduldig lezen pas beginnen te leeren. Voor dit doel is het zendelingsboekje Van Oeganda naar Khartoem wat te eentonig en droog. Men moet meer bepaaldelijk in Midden-Afrika en dat curieuse zendingswerk belang stellen, liefst den onbedoelden humor van zulke mededeelingen waardeeren, om deze lectuur te genieten. Terwijl die Bekentenissen van een Strandvonder,weerten ietwat hoogere geestes gesteldheid vereischen tot hun begrip. De schrijver is een man vol spirif' en zacht zinnige ironie, die op voor kinderen en eenvoudigen niet gansch bevattelijken toon spreekt over de ellenden der stedebescha ving en de heerlijkheden van het eiland, waar hij zich terugtrok. Daarbij betoont hij zich weer aan de oude gewoonten wilde wennen, vroeg hij vrouw Scully ze niet weg te jagen, ze hinderden hem niet. Mike ver telde zijn vrouw dat Bryden in Duncannon geboren was, en toen ze Bryden's naam hoorde gaf ze hem een hand, na die aan haar schort afgeveegd te hebben en zei dat hij van harte welkom was, maar ze was bang, dat hij 't niet prettig zou vinden om op een zolder te slapen. Waarom zou ik niet op een zolder willen slapen, een drogen zolder! Jullie hebt hier een hooge dunk van Amerika", zei hij, maar 't is werkelijk niet zoo goed als jullie denkt. Hier werk je als je zin hebt en ga je zitten als je zin hebt, rhaar als je een lichten graad van bloedvergiftiging gehad hebt zooals ik, en als je jonge menschen met een stok hebt zien loopen, dan denk je wel dat er iets voor Oud-Ierland te zeg gen is." Wil je nu niet een kop melk hebben? Je zult zin hebben om wat te drinken na de reis," zei vrouw Scully. En toen hij de melk op had vroeg Mike hem of hij nu binnen wilde gaan zitten of gaan wandelen. Je wilt zeker wat gaan zitten." n ze gingen het kleine kamertje binnen en begonnen te praten over het loon dat men in Amerika kon verdienen en den lan gen werktijd. En nadat Bryden Mike alles verteld had over Amerika wat hij van belang vond, vroeg hij Mike over Ierland. Maar Mike scheen hem niet veel belangrijks te kunnen vertellen. Ze waren allen arm, armer mis schien dan toen hij wegging. Ik denk niet dat iemand anders dan ik zelf zestig gulden bezit." Bryden hoopte dat het hem genoeg speet voor Mike. Maar eigenlijk konden hem Mike's leven en vooruitzichten weinig schelen. Hij was teruggekomen om zijn gezondheid te herkrijgen en hij voelde zich al wat beter, de melk had hem goed gedaan en de kool met spek in de pot verspreidde een heerlijken geur. De Scully's waren heel vriendelijk; zij drongen er op aan dat hij flink zou eten, een paar weken van landelijke lucht en landelijk voedsel, zeiden ze, zouden hem zijn gezondheid, die hij in de Bowery ver loren had, wel teruggeven, en toen Bryden zei dat hij naar een pijp verlangde zei Mike dat er geen beter teeken was dan dat. Tij dens zijn lange ziekte had hij nooit zin in rooken gehad en hij was een stevig rooker. 't Was aangenaam zoo bij 't zachte turfvuur te zitten en naar den rook van hun pijp te zien, die langzaam door den schoor steen omhoog steeg, en alles wat Bryden verlangde was, dat men hem met rust zou laten. Hij wilde niet van iemands ongeluk gen hooren, maar om negen uur kwam een aantal dorpelingen binnen en hun voorko men was drukkend. Bryden herinnerde zich een of twee van hen; hij kende ze heel goed toen hij een jongen was; hun gesprek was al even drukkend als hun voorkomen en ze boezemden hem niet het minste belang in. Hij was niet ontroerd toen hij hoorde dat Higgins de metselaar dood was; hij was hij een innige belangstelling voor allerlei gedierte in het water en op het land en geeft ook anecdotieke staaltjes van het leven der inboorlingen. Dit alles echter zal kin derlijken geesten niet dienen, het is voor de meergevorderden," die humor en een weinigje overdrijving door enthousiasme weten te schatten en ten slotte ook gevoelen voor den vorm, waarin de dingen worden gezegd. Het is een heel bijzonder boekje, deze strandvondersbekentenissen. Een zelfde soort lezers zal ook Van Balens Amerikaansche aanteekeningen genieten. Het schenkt een ware voldoening, dat ook deze schrijver, gelijk Dr. van Mourik Broekman. van hei Amerikaansche land veel schoons en gewaardeerds opsomt, doch de Ameri kaansche beschaving over 't geheel niet hoog aanslaat. Blijkbaar ziet elke beschaafde Hollander, zoo hij niet te veel een zakenman of een journalist is, de Amerikaansche toe standen op dezelfde wijze aan, bewonderend in lengte en breedte, maar zelden in de diepte ... waar de echte bewpnderingen huizen. En hun einduitspraak is gewoon lijk: machtig veel energie, die zichzelf ver slindt en zichzelf weer voortbrengt, het leven als doellpos doen... echter met veel overtuiging. Een boekje met zulke strekkingen is na tuurlijk niet voor kinders of die met hen gelijkstaan, doch voor echt volwassenen, die een waarachtigen indruk wenschen van het groote land over den oceaan. Hun ver beelding zal opgewekt worden door sugges tieve schilderingen in dit reisverhaal, terwijl hun algemeen besef van land en volk zui verder en straffer wordt door de kalme, zoo objectief mogelijke beschouwingen van dezen reiziger, die nooit te lang of te diepzinnig is en dus de eischen van ontspanningslectuur nergens geweld aan doet. Het laatste boekje eindelijk der serie, het beeld van Montenegro en deszelfs bewoners, door den heerv.d.Mandereontworpen.isnoch voor kinderen bestemd, noch voor eenvoudig belangstellende volwassenen. Het richt zich eenigermate tot een lezerskring, die er smaak in vindt te vertoeven in den glans van Gekroonde Hoofden, zij het maar die van de Nikitaansche koningsfamilie. Plecht statig aan koning Nikita opgedragen, wordt van dien monarch en zijn illustre Huis zooveel en vaak notitie genomen, dat men tenslotte den schrijver verdenkt een soort Grootkruis van de Nikitaansche Huisorde of minstens vice-consul van Montenegro te willen worden. Toch zegt hij wel merk waardige dingen van de menschen en het land, bij zijn lezers den onverwoestbaren indruk vestigend, dat de Montenegrijnen een karakteristiek barbaarsche stam zijn, weinig verschillend van Kaffers of Tekke Turkomannen en geregeerd door een modernen rooverhoofdman, die heel beleefd voor de vreem delingen is. De schrijver vermeldt niet of hij ook geld van hen leent, maar een enkel geschenk zal hij zeker aanvaarden, zij het maar in den vorm van een boekopdracht. Ieder zal echter erkennen, dat dit niet onbe scheiden is voor zoo groot een vorst, die een armen reiziger evengoed al zijn bagage kon afnemen. Daarom lijkt het toch ge raden niet te veel mee te nemen, ofschoon de heer v. d. M. zegt, dat de andere Mon tenegrijnen heel eerlijk zijn... Als een deel van die opwekkende serie Reizen en Trekken, schijnt dit Montenegrijnsche verhaal niet het allergelukkigste, ook omdat het niet bijster fraai geschreven is. niet bewogen toen hij hoorde dat Mary Kelly, die altijd de wasch deed voor het Groote Huis, getrouwd was, het interes seerde hem alleen toen hij hoorde dat ze naar Amerika gegaan was. Neen, hij had haar daar niet ontmoet, Amerika is groot. Toen vroeg een van de boeren hem of hij zich Patsy Carabine herinnerde, die altijd voor den tuin van het Groote Huis zorgde. Ja, hij herinnerde zich Patsy nog goed. Patsy was in het armhuis. Hij was door zijn arm niet in staat geweest eenig werk te doen, zijn huis was vervallen, hij had zijn boer derij opgegeven en was in het armhuis gegaan. Dat was alles heel treurig en om het hooren van verdere onaangename dingen te ontkomen, begon Bryden hun over Amerika te vertellen. En ze zaten luisterend om hem heen, maar hij deed al het praten, het ver moeide hem; en de groep rondziende, her kende hij een grijze verweerde boer met een bochel; twintig jaar geleden was hij een jonge man met een bochel en zich tot hem wendend vroeg Bryden of het goed ging met zijn vijf morgen land. Ach, niet goed: 't Is een slecht jaar ge weest. De aardappelen zijn mislukt, ze waren waterig, er zat geen voedsel in." Deze boeren waren het er allen over eens, dat ze niets konden verdienen met hunne boerderijen. Het speet hun, dat ze niet jong naar Amerika gegaan waren; en na getracht te hebben zich te interesseeren voor het feit dat O'Connor een merrie met veulen ter waarde van vijfhonderd gulden verloren had, begon Bryden te wenschen dat hij weer in het steegje was. Toen ze weggingen vroeg hij zich af of elke avond zooals deze zou zijn. Mike stapelde nieuwe turven op het vuur en hoopte, dat ze voor Bryden genoeg licht zouden verspreiden op zolder om er zich bij te ontkleeden. Het gaggelen van eenige ganzen op straat hield hem wakker, en de eenzaamheid van het land scheen tot zijn beenderen door te dringen en het merg er van te doen bevriezen. Er was een vleermuis op den zolder, in de verte jankte een hond, en toen trok hij zijn kleeren uit. Nooit was hij zoo ongelukkig geweest, en het geluid van Mike, die naast zijn vrouw in de keuken lag te slapen, vergrootte zijn zenuwachtige onrust. Toen dommelde hij even in en op zijn rug liggend droomde hij dat hij wakker was en de mannen, die hij dien, avond om het vuur had zien zitten, schenen hem geesten toe, gekomen uit een onbekend gebied van moerassen en met riet begroeide poelen. Hij greep naar zijn kleeren, besloten om weg te vluchien van dit huis, maar hij herinnerde zich den eenzamen weg die naar het station leidde en viel terug op zijn kussen. De ganzen gaggelden nog altijd door, maar hij was te moe om langer wakker te kunnen blijven. Het leek hem toe of hij slechts een paar minuten geslapen had toen hij Mike hem hoorde roepen. Mike was half weg de ladder opgeklommen en zei hem dat het ontbijt klaar was. Wat voor ontbijt zou hij me geven?" dacht Bryden, terwijl hij zijn kleeren aantrok. Er was warme gebakken koek voor Daar koning Nikita misschien geen Hol landsen verstaat, zal zulks dien majesteit niet hinderen. Maar ons wel. FRANS COENEN ? ? * Nieuwe boeken voor kinderen O, die lastige juf, door CORNELIE NOORDWAL, geïll. door A. RÜNCKEL. Utrecht, A. W. Bruna en Zoon. Waar deze vijfde druk nog eens opzette lijk ter illustratie van het overstelpend succes der uitgave wordt toegezonden, rust op mij de plicht nog eens kortelijk tegen dit verderfelijk schrijfsel te waarschuwen. Cornelie Noordwal, die in haar tallopze romans reeds zoo dikwijls de gelegenheid aangreep om voor volwassenen te getuigen van haar gebrek aan geest en fijn gevoel, is wel de laatste om voor kinderen te mogen schrijven. Als al haar werk, heeft pok dit boek een zeker raffinement van schrijfkunst in engeren zin, vertoont zelfs eenig (hoewel schamel) talent voor compositie en schikking, doch het is zoo hopeloos onwaar en bovendien zoo geheel en al ontbloot van belangstelling voor en meevoelen met haar personen, dat er voor kinderen in ieder geval een ver keerde invloed van uitgaat. Juf" is een caricatuur, de vader is vrijwel een caricatuur, de gemoedelijke buren zijn caricaturen van bonhommes, en al dat lugubere vermaak is bijeengeschoffeld ter verstrooiing van de jonge lezers, die het nog zoo vervelend niet vinden, dat ze eens groote menschen zoo bespottelijk zien, zoo echt idioot". Laten we ook tegen over de kinderen zelf ouders en opvoeders niet door dik en dun in bescherming nemen, maar laten we tevens tegen zoo'n schaamtelooze en grove parodie van menschen en toestanden als hier voor kinderen is afgedrukt met kracht opkomen. Ik sta in mijn oordeel niet alleen. Tegen dit boek waarschuwde een werkelijk mildgezinde Commissie tot beoordeeling van Kinderlectuur mede ernstig en uitdrukkelijk. * * * Een vrootijke Frans, door Jo UFKES, geïll. door Louis RAEMAEKERS. Valkhoff en Co., Amersfoort. Van sommige boeken is nauw te zeggen, wat de bekoring er van uitmaakt: men schrijft het toe aan fijne trekjes in de karakterteekening, aan de frischheid en levendig heid van den stijl, aan ongekunsteldheid en eenvoud, maar er blijft dikwijls iets door de critiek onaangeduid, dat juist de charme bewijst te zijn Dat vage en onbenader bare waast ook over het verhaal van Jo Ufkes; ik weet het waardeerbare in stijl en compositie, in de karakter-ontleding vooral, aan te wijzen, maar buitendien is daar het bizondere, niet te definieeren sentiment, het welk dit boek zoo aantrekkelijk en... zoo goed maakt. Het lijkt mij niet zóbizonderals Uitgevlogen" van Lina van Bussum, dat ik eenigen tijd geleden besprak: dat was origineeler, losser van conventie en ingetogenheid vooral, maar de levenswarmte in beide mag op n lijn gesteld worden. Van deze simpele ge beurtenissen moet voor kinderen een rustige, sterkende invloed uitgaan; ze zullen er van genieten en buiten de vreugde (die anders om haar zelfs wille ook gediend mag zijn) er wat wijsheid uit meenemen. Dat kan geen kwaad, want het boek lijkt mij bestemd voor meisjes, die anders alreeds naar romannetjes grijpen, maar aan een opfrissching als De vroolijke iiiilliiiiilliiiiimiiiiiiiiilliiiilllliiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiii ontbijt en er waren versche eieren; er was zon in de keuken en hij vond 't prettig Mike te hooren vertellen van het werk dat hij op het veld doen zou. Mike had een stuk land van ongeveer vijftien morgen in pacht; tenminste tien ervan waren grasland, hij had een akker waar hij aardappelen op ver bouwde en wat koren, en verder wat knollen voor zijn schapen. Hij had een aardig stuk weiland en . nam de zeis van den wand en toen hij de wetsteen in zijn gordel stak, zag Bryden een tweede zeis en hij vroeg Mike of hij mee zou gaan en hem helpen het veld klaar te krijgen. Je hebt al die jaren niet gemaaid, ik denk niet dat je veel zult kunnen helpen. Je moest maar liever wat langs 't meer gaan loopen; als je zin hebt kun je vanmiddag komen om het gras te helpen omkeeren." Bryden dacht dat hij het aan den meer oever zeer eenzaam zou hebben, maar het wonderheerlijke gevoel van terugkeerende gezondheid geeft den herstellende genoeg afleiding, en hij had een aangename morgen. Het weer was kalm en zonnig. Hij kon de eenden in het riet hooren. De dagen gingen als een droom voorbij en het werd zijn gewoonte om eiken morgen naar het meer te gaan. Eens op een morgen ontmoette hij er den landheer en ze liepen samen voort, pratend over het land, wat het geweest was en het verval waarin het wegzonk. James Bryden zei dat zijn slechte gezondheid hem naar Ierland teruggevoerd had en de land heer leende hem zijn boot en Bryden roeide langs de eilanden en rustend pp zijn riemen dacht hij aan de vór-historische roovers van wie de landheer hem verteld had. Hij kwam langs de steenen, waar de meerbe woners hun booten aan vastlegden en deze teekenen van Oud-Ierland deden Bryden goed in zijn tegenwoordigen toestand. Behalve het groote meer was er in het veenland, waar de dorpelingen hun turf staken, ook nog een kleiner meer, dat beroemd was om zijn snoek, en de landheer stond Bryden toe om er te visschen en eens op een avond toen hij zocht naar een kikvorsch om aan den haak te slaan, ontmoette hij Margareta Dirken, die de koeien naar huis dreef om gemolken te worden. Margareta was de dochter van den herder en ze woonde in een klein huisje dicht bij het Groote Huis, maar altijd als er gedanst werd ging ze naar het dorp en Bryden had eens tegenover haar gestaan in een bperendans. Maar tot op dezen avond had hij weinig gelegenheid gehad om met haar te spreken en hij was blij met iemand te kunnen spreken, want de avond was eenzaam; en ze stonden samen te praten. Je wordt weer gezond," zei ze. Je zult wel gauw van ons weggaan." ? Ik hoef me niet te haasten." Jullie bent groote lui daar; ik hoor dat een man er vier dollars per dag verdient met zijn werk." En hoeveel moet hij voor zijn eten en kleeren uitgeven?" vroeg James. Haar wangen waren blozend en haar tanden klein, wit en mooi zelfs; een vrouwenziel

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl