Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
19 April '14. No. 1921
nog in leven zijn. Zoo ras knaagde die Tand.
Is dit dan ontaarding, wreed cynisme van
vergrofde geesten?
Het ontroerde enthousiasme van een ge
heel Volk, dat blijmoedig huis en hof,
vrouw, kind en kraai verlaat om zich te
scharen rondom zijn Vorst, ten einde den
nationalen bodem heel te houden,.. hoe is
het mogelijk, dat een Ontaard Nakroost daar
niets meer voor gevoelt? En enkel het
gedenkteeken foeileelijk vindt? En omgooit
waardoor het als Nageslacht" moest worden
opgewekt"? Nog geen zestig jaar na dato!
Is het niet om een mensen voorgoed te
dégoüteeren iets, al ware 't slechts een
Hildebrandpomp, ter opwekking van het
nageslacht" te stichten! Ondankbare,
piëteitlooze rakkers, de voorspraak en liefde van
den heer Kouwer onwaardig
Maar ook helaas, wat blijft er van ge
voelens en ideeën, die eeuwig heetten, en
hoe zullen wij nog op onze huidige natio
nale geestdriften vertrouwen, als die even
goedgemeende Eendrachtsroes van 1856 nog
geen zestig jaar levens had. En maar van
zandsteen bleek...
F. C.
HIIIIIIIIIHIIHHI
Van Reizen en Trekken. Uitgegeven
door de Mpij voor Goede en
Goedkoope Lectuur, Amsterdam.
In de vaderlandsche en onvaderlandsche
geschiedenissen leerden wij vanhetgruwbaar
lot der lijfeigenen of hoorigen", die hun
leven lang het genoegen van te verhuizen
niet kenden en als simpel toegift op het
land aan een nieuwen eigenaar werden over
gedaan. Het lot dezer aan den aardschol
verkleefden" leek ons dan bijster hard, als
wij dachten aan eigen vrijheid om te gaan
waar wij wilden, ware het tot Kleef en
Bentheim toe.
Doch- later, in de bittere practijk des
levens, zal het menigeen wel eens voorge
komen zijn of het onderscheid tusschen hem
en velen anderen eenerzijds en die weinig
bewegelijke hoorigen" anderzijds nog zoo
groot niet was. De allermeeste menschen
toch leven tamelijk benatowd in enge
dagelijksche banen. Hun gangen en wegen, hun
doen en hun gedachten, het is dag aan dag
vrijwel gelijk, behalve des Zondags, als
wanneer het twee-en-vijftig maal per jaar
gelijkelijk anders is. Zoomin als de
deerniswekkende lijfeigenen bezitten zij de macht
van plaats en bezigheid te wisselen en een
maal ergens geplant, bloeien zij (als men
dat zoo noemen mag) daar ter plaatse uit
en sterven op tijd.
Alleen zeer weinigen, betrekkelijk ge
sproken, is het gegeven een minder oester
achtig bestaan te leiden en zich van den
aardkluit hunner geboorte te verwijderen,
hetzij voor een minnelijk zomerreisje, of
voor heel verre en heel lange tochten, door
niets enger bepaald dan door den omtrek der
aarde zelve. Dezen laatsten dan, zou men
FEUILLETON
H niiuiiiHiiimiiiiiKiHiininnnini
HEIMWEE
EEN lERSCHE VERTELLING DOOR
GEORGE MOORE
vertaald uit het Engelsen door P. Z.
Hij vertelde den dokter, dat hij 's morgens
om acht uur in de gelagkamer moest zijn;
de kroeg was in een steegje in de Bowery,
en hij had alleen gezond kunnen blijven
door om vijf uur op te staan en lange
wandelingen in het Central Park te maken.
Je moet een zeereis doen", zei de dokter.
Waarom zou je niet voor twee of drie
maanden naar Ierland gaan; je zult als een
heel ander mensch terug komen."
Ik zou Ierland wel weer eens willen zien."
En hij dacht hoe de menschen thuis het
zouden maken. De dokter had gelijk. Hij
bedankte hem en drie weken later landde hij
in Cork.
Terwijl hij in den trein zat, bracht hij
zich het dorpje, waar hij geboren was, voor
den geest; hij kon het zien liggen, en het
meer, en dan de velden, n voor n, en
de wegen. Hij kon een groot stuk rotsig
land zien, een schiereiland, drie- of vier
honderd morgen groot, dat zich in het
bochtige meer uitstrekte. Op dit schiereiland
hadden de boeren hun hutten mogen bouwen
met verlof van de vorige bezitters var. hetHuis
uit den tijd der Georges, dat op den mooien
groenen heuvel stond. De tegenwoordige
bezitters schaamden zich voor het dorp,
maar de dorpsbewoners betaalden een hooge
pacht voor hun stukje grond, en al de
handenarbeid, die op het Groote Huis noodig
was, kwam van het dorp: de tuinlieden, de
stalknechts en huis- en keukenmeiden.
Bryden was dertien jaar in Amerika ge
weest, en toen de trein aan zijn station
ophield, keek hij om zich heen om te zien
of er eenige veranderingen in gebracht
waren. Het was nog precies hetzelfde
blauw-kalksteenen station als dertien jaar
geleden. Het perron en de loodsen waren
hetzelfde en er lag een weg van vijf mijl
tusschen het station en Duncannon. De
zeereis had hem goed gedaan, maar vijf
mijl was vandaag te veel voor hem; den
laatsten keer had hij er anderhalf uur over
gedaan, met een zwaren bundel aan een stok.
Hij vond het jammer, dat hij zich niet
sterk genoeg voelde voor de wandeling; de
avond was mooi en hij zou veel menschen
tegenkomen, die van de markt kwamen,
van wie hij sommigen in zijn jeugd gekend
had, en zij zouden hem kunnen zeggen
waar hij een net kosthuis kon krijgen.
Maar de voerman zou hem dat ook kunnen
zeggen en hij riep den wagen, die aan 't station
stond te wachten en was weldra bezig
vragen over Amerika te beantwoorden. Maar
hij wilde hooren over hen, die nog altijd in
het oude land woonden, en nadat hij de
geschiedenis gehoord had van vele menschen,
die hij vergeten was, hoorde hij dat Mike
meenen, zijn de waarlijk gelukkige, de
ongewoon bevoorrechte, de feitelijk vrije
menschen, die men wel zou moeten benij
den, zoo zij inderdaad... vrij waren.
Doch wij kunnen er ons over bedroe
ven of mee troosten, al naar onzen aard
de waarheid is, dat gemeenlijk juist deze
feitelijk vrijen het minst vrij zijn van geest
en menigeen hunner van een wereldreis niet
meer of andere gevoelens en gedachten
terug brengt dan waarmee hij heen toog.
Ook al door de eentonigheid van het overal
ten behoeve der touristen verspreide comfort,
schijnt het steeds minder mogelijk zijn ouden
Adam op reis kwijt te raken. Zooals die
gaat komt hij terug... en toch was er juist
behoefte aan het tegendeel. Het merkwaardige
doet zich nl. voor, dat al meer menschen
zich de weelde van reizen kunnen veroor
loven en tegelijk dat reizen al minder doel
treffend wordt. Terwijl de gebondenheid
aan de stof allengs schijnt te worden opge
heven, blijkt er een pijnlijke gebondenheid
van den geest te bestaan, die nog het
grootste euvel is. omdat er in onze tegen
woordige beschaving geen kruid voor wast.
Waarom immers reizen wij?
Het heet om ons te beschaven, om onzen
gezichtskring te verruimen" en ons oor
deel te scherpen," het heet ook, bescheidener,
om ons te ontspannen", te vermaken, des
noods, door eens wat anders te zien." Maar
onder dit alles huist het ne
albeheerschende: de begeerte tijdelijk aan ons
dagelijksch leven en gewonen zelf te ont
komen. Wij willen door een andere reactie
ook onszelf anders en, zoo 't kan, ruimer
gevoelen, opdat er voldaan worde aan dien
in zoovele harten gloeienden drang, dien
men, ook weer naar gelang van eigen aard
en aanleg, levenslust en belangstelling, of
wel rusteloosheid en levensonlust kan
noemen.
In alle proporties, in alle gedaanten be
staat die drang, die precies het halve leven
zelf is. Onze spelen en genoegens worden
er geheel, onze bezigheden ten deele door
bepaald. Kunst, godsdienst, wijsbegeerte,
wetenschap, zij alle hebben, welbeschouwd,
geen anderen inhoud of beteekenis dan de
vervulling van die begeerte uit ons zelf te
kruipen ter verruiming, ter vernieuwing, ter
verfrissching van het Ik, dat wij kennen,
en dat zich niet gelijk blijven ken, op straffe
van geestelijk bederf.
Dan met het verstand, dan met het gevoel
of de verbeelding tracht een deel der
menschheid het misschien eerst sedert gisteren
gewetene, gevoelde, verbeelde te boven te
komen, niet zonder de illusie bij dit pro
ces ook vooruit te gaan. Maar een ander
deel, minder haastig gebakerd, stelt zich
voorloopig tevreden met het bereikte en
predikt geregeld de eeuwige geldigheid van
geloofs- of kunstleeren, omdat er naast
een drang ter verandering ook vanzelf spre
kend een behoefte aan vastheid en
gelijkblijven bestaat, als wicht en tegenwicht, en
de menschheid aldus tegen omvallen bewaard
blijft.
Wie nu niet en dat zijn er talloos velen
in geloof of wetenschap of kunst een
idealen uitweg vindt uit de benauwde af
zondering des dagelijkschen levens, die
tracht langs den reëelen weg van reizen en
trekken" zijn onvoldaanheid te stillen. Maar
bij gebrek aan contanten, kan hij zich mis
schien ook met geschreven reizen tevre
stellen, zoo hij maar eenige Verbeelding bezit.
Reisbeschrijvingen zijn ten allen tijde gretig
begeerd door hen, die niet of niet genoeg
llllllllimMIIIIHIIMIIIHIMIIIIMinmiMMMIIIIIMIHIIIIIIIHIimilllltlMIIIIII
Scully, die jaren lang weg geweest was als
koetsier in King's County, terug was ge
komen en een mooi huis gebouwd had met
een echten vloer. Nu was er een goede
zolder in het huis van Mike Scully en Mike
zou het prettig vinden een kostganger te
krijgen.
Bryden herinnerde zich dat Mike in een
betrekking geweest was aan het Groote
Huis; hij was van plan geweest jockey te
worden, maar was plotseling opgeschoten
tot een flinke, groote man en had daarom
in plaats daarvan koetsier moeten worden.
Bryden trachtte zich zijn gezicht te binnen
te roepen, maar hij kon zich alleen maar
een rechte neus en een eenigszins donkere
gelaatskleur herinneren. Mike was een van
de helden uit zijn kindsheid, en nu zweefde
het beeld van zijn jeugd voor zijn geest, en
telkens zag hij even zichzelf, iets wat meer
was dan een schim doch minder dan wer
kelijkheid. Plotseling werd zijn droom ver
broken, de voerman wees met zijn zweep
en Bryden zag een lange, mooi gebouwde
man van middelbaren leeftijd door het hek
komen en de koetsier zei:
Daar is Mike Scully."
Mike was Bryden zelfs nog meer vergeten
dan Bryden hem, en vele tantes en ooms
werden genoemd vór hij het begon te be
grijpen.
Je bent een flinke man geworden, James,"
zei hij, terwijl hij naar de breede borst van
Bryden keek. Maar je hebt magere wangen,
en ze zijn erg ingevallen ook."
Ik ben de laatste tijd niet erg gezond
geweest, dat is een van de redenen waarom
ik teruggekomen ben; maar ik wil jullie
allen weer eens zien."
Bryden betaalde den voerman, wenschte
hem een God behoede je" en hij en Mike
verdeelden de bagage onder elkaar. Mike
droeg den handkoffer en Bryden het bun
deltje, en ze liepen om het meer heen want
de stadslanden lagen achter in de domeinen
en onder het loopen stelde James voor Mike
tien shilling per week te betalen voor kost
en inwoning.
Hij herinnerde zich, dat de bosschen dicht
en goed onderhouden waren; nu waren ze
door den wind gehavend, de slooten waren
volgegroeid met onkruid, en de brug over
den inham van het meer dreigde in te storten.
Hun weg leidde tusschen uitgestrekte velden,
waar kudden vee graasden; de weg was
oneffen en Bryden vroeg zich af hoe de dor
pelingen er met hun wagens over konden
rijden, en Mike zei dat de landheer hem
niet in orde kon houden en hij wilde niet
toestaan, dat hij uit de belastinggelden onder
houden werd, want dan zou het een publieke
weg zijn en hij vond het niet te pas komen
dat er een publieke weg door zijn eigen
dommen zou leiden.
Na langs vele velden te zijn gegaan
kwamen ze aan het dorp, en het leek een
verlaten plaats, zelfs op dien mooien avond,
en Bryden merkte op dat de streek niet
zoo goed bevolkt scheen te zijn als vroeger.
Het was tegelijkertijd vreemd en gewoon
de kuikens in de keuken te zien en omdat
zelf konden reizen, maar er zijn ook
gethakzuchtige lieden, die het zelf-reizen niet eens
begeeren en pleizierig vinden als anderen
dat voor hen doen.
Zij redeneeren waarschijnlijk, dat van alle
banale handelingen het hedendaagsche ge
wone reizen wel het allerbanaalst is, om
dat het voor 't gros der menschen zelden
meer oplevert dan stations, hotels en
museums, rook, stof en geldverlies.
Maar reisbeschrijvingen, als zij goed
gesteld en een beetje bijzonder zijn, ver
schaffen daartegen een zeer bekorende
zelfvergetelheid, zelfs aan verstandige lieden,
die het beneden zich achten iets dergelijks
aan fictieverhalen te vragen. Een reisbe
schrijving is dan toch altijd iets positiefs
en ongeveer reëels, dat bovendien nog
nuttige kennis en een verruimden blik"
kan aanbrengen. Een solied mensch mag
voor zulke lectuur uitkomen, zonder gevaar
te loopen voor vrouwelijk oppervlakkig
versleten te worden, al is dan misschien
het lezen van reis-verhalen ook een tikje
ouderwetsch, nu de gansche wereld reeds
betreden en in kaart gebracht land is.
Hoe meer nu echter het avontuur op
listige wijze gemengd is onder het reisver
haal, hoe meer het geschrift onze heimelijke
neiging naar verstrooiing en afwisseling
voldoet, als het boek maar niet op een
Gulliver of Robinson Crusoe gaat gelijken
hoe hooger wij het zullen achten, als een
ideale versmelting van romantiek en
positiviteit.
Van deze verstandige en treffende over
wegingen is ongetwijfeld de Mpij voor
Goede en goedkoope lectuur (bij verkorting
Wereldbibliotheek) uitgegaan, toen zij, aller
eerst voor volksgebruik, een nieuwe serie
Van Reizen en Trekken in het licht zond.
Het zijn aardige, handige boekjes, goed
gedrukt en met vele prentjes, in een ge
kleurd omslag. Zes verschenen er reeds van:
een goudzoekershistorie, een zendelingsreis
verhaal, een moderne en heusch gebeurde
Robinson-geschiedenis. Deze drie zijn van
vreemden bodem, bewerkingen van uitge
breidere Engelsche boeken, maar de overige
werden door landgenooten geschreven: een
luchtig en vlot relaas van een groote reis
door Amerika van mr. W. J. van Balen, een
verhandeling over land en volk van Monte
negro, door H. v. d. Mandere, en van J.
Kleefstra, den bekenden paedagogischen
specialist, wederwaardigheden en ervarin
gen in een vacantietijd, op de Friesche wa
teren doorgebracht.
Niet al deze boekjes richten zich tot een
zelfde publiek. De gpudzoekersavonturen en
ook wel Kleefstra's vacantieontspanning
kunnen door jongelieden (van beide sexen)
genoten worden en over 't geheel ook door
al degenen, die het aandachtig en geduldig
lezen pas beginnen te leeren. Voor dit doel
is het zendelingsboekje Van Oeganda naar
Khartoem wat te eentonig en droog. Men
moet meer bepaaldelijk in Midden-Afrika en
dat curieuse zendingswerk belang stellen,
liefst den onbedoelden humor van zulke
mededeelingen waardeeren, om deze lectuur
te genieten. Terwijl die Bekentenissen van een
Strandvonder,weerten ietwat hoogere geestes
gesteldheid vereischen tot hun begrip. De
schrijver is een man vol spirif' en zacht
zinnige ironie, die op voor kinderen en
eenvoudigen niet gansch bevattelijken toon
spreekt over de ellenden der stedebescha
ving en de heerlijkheden van het eiland,
waar hij zich terugtrok. Daarbij betoont
hij zich weer aan de oude gewoonten wilde
wennen, vroeg hij vrouw Scully ze niet weg
te jagen, ze hinderden hem niet. Mike ver
telde zijn vrouw dat Bryden in Duncannon
geboren was, en toen ze Bryden's naam
hoorde gaf ze hem een hand, na die aan
haar schort afgeveegd te hebben en zei dat
hij van harte welkom was, maar ze was
bang, dat hij 't niet prettig zou vinden om
op een zolder te slapen.
Waarom zou ik niet op een zolder willen
slapen, een drogen zolder! Jullie hebt hier
een hooge dunk van Amerika", zei hij,
maar 't is werkelijk niet zoo goed als jullie
denkt. Hier werk je als je zin hebt en ga
je zitten als je zin hebt, rhaar als je een
lichten graad van bloedvergiftiging gehad
hebt zooals ik, en als je jonge menschen
met een stok hebt zien loopen, dan denk
je wel dat er iets voor Oud-Ierland te zeg
gen is."
Wil je nu niet een kop melk hebben? Je
zult zin hebben om wat te drinken na de
reis," zei vrouw Scully. En toen hij de melk
op had vroeg Mike hem of hij nu binnen
wilde gaan zitten of gaan wandelen.
Je wilt zeker wat gaan zitten."
n ze gingen het kleine kamertje binnen
en begonnen te praten over het loon dat
men in Amerika kon verdienen en den lan
gen werktijd.
En nadat Bryden Mike alles verteld had
over Amerika wat hij van belang vond,
vroeg hij Mike over Ierland. Maar Mike
scheen hem niet veel belangrijks te kunnen
vertellen. Ze waren allen arm, armer mis
schien dan toen hij wegging.
Ik denk niet dat iemand anders dan ik
zelf zestig gulden bezit."
Bryden hoopte dat het hem genoeg speet
voor Mike. Maar eigenlijk konden hem Mike's
leven en vooruitzichten weinig schelen. Hij
was teruggekomen om zijn gezondheid te
herkrijgen en hij voelde zich al wat beter,
de melk had hem goed gedaan en de kool
met spek in de pot verspreidde een
heerlijken geur. De Scully's waren heel vriendelijk;
zij drongen er op aan dat hij flink zou eten,
een paar weken van landelijke lucht en
landelijk voedsel, zeiden ze, zouden hem
zijn gezondheid, die hij in de Bowery ver
loren had, wel teruggeven, en toen Bryden
zei dat hij naar een pijp verlangde zei Mike
dat er geen beter teeken was dan dat. Tij
dens zijn lange ziekte had hij nooit zin in
rooken gehad en hij was een stevig rooker.
't Was aangenaam zoo bij 't zachte
turfvuur te zitten en naar den rook van hun
pijp te zien, die langzaam door den schoor
steen omhoog steeg, en alles wat Bryden
verlangde was, dat men hem met rust zou
laten. Hij wilde niet van iemands ongeluk
gen hooren, maar om negen uur kwam een
aantal dorpelingen binnen en hun voorko
men was drukkend. Bryden herinnerde zich
een of twee van hen; hij kende ze heel goed
toen hij een jongen was; hun gesprek was
al even drukkend als hun voorkomen en
ze boezemden hem niet het minste belang
in. Hij was niet ontroerd toen hij hoorde
dat Higgins de metselaar dood was; hij was
hij een innige belangstelling voor allerlei
gedierte in het water en op het land en
geeft ook anecdotieke staaltjes van het leven
der inboorlingen. Dit alles echter zal kin
derlijken geesten niet dienen, het is voor de
meergevorderden," die humor en een
weinigje overdrijving door enthousiasme
weten te schatten en ten slotte ook gevoelen
voor den vorm, waarin de dingen worden
gezegd. Het is een heel bijzonder boekje,
deze strandvondersbekentenissen.
Een zelfde soort lezers zal ook Van Balens
Amerikaansche aanteekeningen genieten. Het
schenkt een ware voldoening, dat ook deze
schrijver, gelijk Dr. van Mourik Broekman.
van hei Amerikaansche land veel schoons
en gewaardeerds opsomt, doch de Ameri
kaansche beschaving over 't geheel niet
hoog aanslaat. Blijkbaar ziet elke beschaafde
Hollander, zoo hij niet te veel een zakenman
of een journalist is, de Amerikaansche toe
standen op dezelfde wijze aan, bewonderend
in lengte en breedte, maar zelden in de
diepte ... waar de echte bewpnderingen
huizen. En hun einduitspraak is gewoon
lijk: machtig veel energie, die zichzelf ver
slindt en zichzelf weer voortbrengt, het
leven als doellpos doen... echter met veel
overtuiging.
Een boekje met zulke strekkingen is na
tuurlijk niet voor kinders of die met hen
gelijkstaan, doch voor echt volwassenen, die
een waarachtigen indruk wenschen van
het groote land over den oceaan. Hun ver
beelding zal opgewekt worden door sugges
tieve schilderingen in dit reisverhaal, terwijl
hun algemeen besef van land en volk zui
verder en straffer wordt door de kalme,
zoo objectief mogelijke beschouwingen van
dezen reiziger, die nooit te lang of te
diepzinnig is en dus de eischen van
ontspanningslectuur nergens geweld aan
doet.
Het laatste boekje eindelijk der serie, het
beeld van Montenegro en deszelfs bewoners,
door den heerv.d.Mandereontworpen.isnoch
voor kinderen bestemd, noch voor eenvoudig
belangstellende volwassenen. Het richt zich
eenigermate tot een lezerskring, die er
smaak in vindt te vertoeven in den glans
van Gekroonde Hoofden, zij het maar die
van de Nikitaansche koningsfamilie. Plecht
statig aan koning Nikita opgedragen,
wordt van dien monarch en zijn illustre Huis
zooveel en vaak notitie genomen, dat men
tenslotte den schrijver verdenkt een soort
Grootkruis van de Nikitaansche Huisorde
of minstens vice-consul van Montenegro te
willen worden. Toch zegt hij wel merk
waardige dingen van de menschen en het
land, bij zijn lezers den onverwoestbaren
indruk vestigend, dat de Montenegrijnen een
karakteristiek barbaarsche stam zijn, weinig
verschillend van Kaffers of Tekke
Turkomannen en geregeerd door een modernen
rooverhoofdman, die heel beleefd voor de vreem
delingen is. De schrijver vermeldt niet of hij
ook geld van hen leent, maar een enkel
geschenk zal hij zeker aanvaarden, zij het
maar in den vorm van een boekopdracht.
Ieder zal echter erkennen, dat dit niet onbe
scheiden is voor zoo groot een vorst, die
een armen reiziger evengoed al zijn bagage
kon afnemen. Daarom lijkt het toch ge
raden niet te veel mee te nemen, ofschoon
de heer v. d. M. zegt, dat de andere Mon
tenegrijnen heel eerlijk zijn...
Als een deel van die opwekkende serie
Reizen en Trekken, schijnt dit
Montenegrijnsche verhaal niet het allergelukkigste, ook
omdat het niet bijster fraai geschreven is.
niet bewogen toen hij hoorde dat Mary
Kelly, die altijd de wasch deed voor het
Groote Huis, getrouwd was, het interes
seerde hem alleen toen hij hoorde dat ze
naar Amerika gegaan was. Neen, hij had
haar daar niet ontmoet, Amerika is groot.
Toen vroeg een van de boeren hem of hij
zich Patsy Carabine herinnerde, die altijd
voor den tuin van het Groote Huis zorgde.
Ja, hij herinnerde zich Patsy nog goed.
Patsy was in het armhuis. Hij was door zijn
arm niet in staat geweest eenig werk te doen,
zijn huis was vervallen, hij had zijn boer
derij opgegeven en was in het armhuis
gegaan. Dat was alles heel treurig en om
het hooren van verdere onaangename dingen
te ontkomen, begon Bryden hun over Amerika
te vertellen. En ze zaten luisterend om hem
heen, maar hij deed al het praten, het ver
moeide hem; en de groep rondziende, her
kende hij een grijze verweerde boer met een
bochel; twintig jaar geleden was hij een
jonge man met een bochel en zich tot hem
wendend vroeg Bryden of het goed ging
met zijn vijf morgen land.
Ach, niet goed: 't Is een slecht jaar ge
weest. De aardappelen zijn mislukt, ze waren
waterig, er zat geen voedsel in."
Deze boeren waren het er allen over eens,
dat ze niets konden verdienen met hunne
boerderijen. Het speet hun, dat ze niet jong
naar Amerika gegaan waren; en na getracht
te hebben zich te interesseeren voor het feit
dat O'Connor een merrie met veulen ter
waarde van vijfhonderd gulden verloren had,
begon Bryden te wenschen dat hij weer in
het steegje was. Toen ze weggingen vroeg
hij zich af of elke avond zooals deze zou
zijn. Mike stapelde nieuwe turven op het
vuur en hoopte, dat ze voor Bryden genoeg
licht zouden verspreiden op zolder om er
zich bij te ontkleeden.
Het gaggelen van eenige ganzen op
straat hield hem wakker, en de eenzaamheid
van het land scheen tot zijn beenderen
door te dringen en het merg er van te
doen bevriezen. Er was een vleermuis op
den zolder, in de verte jankte een hond, en
toen trok hij zijn kleeren uit. Nooit was hij
zoo ongelukkig geweest, en het geluid van
Mike, die naast zijn vrouw in de keuken
lag te slapen, vergrootte zijn zenuwachtige
onrust. Toen dommelde hij even in en op
zijn rug liggend droomde hij dat hij wakker
was en de mannen, die hij dien, avond om
het vuur had zien zitten, schenen hem geesten
toe, gekomen uit een onbekend gebied van
moerassen en met riet begroeide poelen.
Hij greep naar zijn kleeren, besloten om weg
te vluchien van dit huis, maar hij herinnerde
zich den eenzamen weg die naar het station
leidde en viel terug op zijn kussen. De
ganzen gaggelden nog altijd door, maar hij
was te moe om langer wakker te kunnen
blijven. Het leek hem toe of hij slechts een
paar minuten geslapen had toen hij Mike
hem hoorde roepen. Mike was half weg de
ladder opgeklommen en zei hem dat het
ontbijt klaar was. Wat voor ontbijt zou hij me
geven?" dacht Bryden, terwijl hij zijn kleeren
aantrok. Er was warme gebakken koek voor
Daar koning Nikita misschien geen Hol
landsen verstaat, zal zulks dien majesteit
niet hinderen. Maar ons wel.
FRANS COENEN
? ? *
Nieuwe boeken voor kinderen
O, die lastige juf, door CORNELIE
NOORDWAL, geïll. door A. RÜNCKEL. Utrecht,
A. W. Bruna en Zoon.
Waar deze vijfde druk nog eens opzette
lijk ter illustratie van het overstelpend succes
der uitgave wordt toegezonden, rust op
mij de plicht nog eens kortelijk tegen dit
verderfelijk schrijfsel te waarschuwen.
Cornelie Noordwal, die in haar tallopze romans
reeds zoo dikwijls de gelegenheid aangreep
om voor volwassenen te getuigen van haar
gebrek aan geest en fijn gevoel, is wel de
laatste om voor kinderen te mogen schrijven.
Als al haar werk, heeft pok dit boek een
zeker raffinement van schrijfkunst in engeren
zin, vertoont zelfs eenig (hoewel schamel)
talent voor compositie en schikking, doch
het is zoo hopeloos onwaar en bovendien
zoo geheel en al ontbloot van belangstelling
voor en meevoelen met haar personen, dat
er voor kinderen in ieder geval een ver
keerde invloed van uitgaat. Juf" is een
caricatuur, de vader is vrijwel een caricatuur,
de gemoedelijke buren zijn caricaturen van
bonhommes, en al dat lugubere vermaak is
bijeengeschoffeld ter verstrooiing van de jonge
lezers, die het nog zoo vervelend niet vinden,
dat ze eens groote menschen zoo bespottelijk
zien, zoo echt idioot". Laten we ook tegen
over de kinderen zelf ouders en opvoeders
niet door dik en dun in bescherming nemen,
maar laten we tevens tegen zoo'n
schaamtelooze en grove parodie van menschen en
toestanden als hier voor kinderen is afgedrukt
met kracht opkomen.
Ik sta in mijn oordeel niet alleen. Tegen
dit boek waarschuwde een werkelijk
mildgezinde Commissie tot beoordeeling van
Kinderlectuur mede ernstig en uitdrukkelijk.
* * *
Een vrootijke Frans, door Jo UFKES,
geïll. door Louis RAEMAEKERS.
Valkhoff en Co., Amersfoort.
Van sommige boeken is nauw te zeggen,
wat de bekoring er van uitmaakt: men
schrijft het toe aan fijne trekjes in de
karakterteekening, aan de frischheid en levendig
heid van den stijl, aan ongekunsteldheid en
eenvoud, maar er blijft dikwijls iets door
de critiek onaangeduid, dat juist de charme
bewijst te zijn Dat vage en onbenader
bare waast ook over het verhaal van Jo
Ufkes; ik weet het waardeerbare in stijl en
compositie, in de karakter-ontleding vooral,
aan te wijzen, maar buitendien is daar het
bizondere, niet te definieeren sentiment, het
welk dit boek zoo aantrekkelijk en... zoo
goed maakt.
Het lijkt mij niet zóbizonderals
Uitgevlogen" van Lina van Bussum, dat ik eenigen
tijd geleden besprak: dat was origineeler,
losser van conventie en ingetogenheid vooral,
maar de levenswarmte in beide mag op n
lijn gesteld worden. Van deze simpele ge
beurtenissen moet voor kinderen een rustige,
sterkende invloed uitgaan; ze zullen er van
genieten en buiten de vreugde (die anders om
haar zelfs wille ook gediend mag zijn) er wat
wijsheid uit meenemen. Dat kan geen kwaad,
want het boek lijkt mij bestemd voor meisjes,
die anders alreeds naar romannetjes grijpen,
maar aan een opfrissching als De vroolijke
iiiilliiiiilliiiiimiiiiiiiiilliiiilllliiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiii
ontbijt en er waren versche eieren; er was
zon in de keuken en hij vond 't prettig
Mike te hooren vertellen van het werk dat
hij op het veld doen zou. Mike had een stuk
land van ongeveer vijftien morgen in pacht;
tenminste tien ervan waren grasland, hij had
een akker waar hij aardappelen op ver
bouwde en wat koren, en verder wat knollen
voor zijn schapen. Hij had een aardig stuk
weiland en . nam de zeis van den wand en
toen hij de wetsteen in zijn gordel stak, zag
Bryden een tweede zeis en hij vroeg Mike
of hij mee zou gaan en hem helpen het veld
klaar te krijgen.
Je hebt al die jaren niet gemaaid, ik denk
niet dat je veel zult kunnen helpen. Je moest
maar liever wat langs 't meer gaan loopen;
als je zin hebt kun je vanmiddag komen om
het gras te helpen omkeeren."
Bryden dacht dat hij het aan den meer
oever zeer eenzaam zou hebben, maar het
wonderheerlijke gevoel van terugkeerende
gezondheid geeft den herstellende genoeg
afleiding, en hij had een aangename morgen.
Het weer was kalm en zonnig. Hij kon de
eenden in het riet hooren. De dagen gingen
als een droom voorbij en het werd zijn
gewoonte om eiken morgen naar het meer
te gaan. Eens op een morgen ontmoette hij
er den landheer en ze liepen samen voort,
pratend over het land, wat het geweest was
en het verval waarin het wegzonk. James
Bryden zei dat zijn slechte gezondheid hem
naar Ierland teruggevoerd had en de land
heer leende hem zijn boot en Bryden roeide
langs de eilanden en rustend pp zijn riemen
dacht hij aan de vór-historische roovers
van wie de landheer hem verteld had. Hij
kwam langs de steenen, waar de meerbe
woners hun booten aan vastlegden en deze
teekenen van Oud-Ierland deden Bryden
goed in zijn tegenwoordigen toestand.
Behalve het groote meer was er in het
veenland, waar de dorpelingen hun turf staken,
ook nog een kleiner meer, dat beroemd was
om zijn snoek, en de landheer stond Bryden
toe om er te visschen en eens op een avond
toen hij zocht naar een kikvorsch om aan
den haak te slaan, ontmoette hij Margareta
Dirken, die de koeien naar huis dreef om
gemolken te worden. Margareta was de
dochter van den herder en ze woonde in
een klein huisje dicht bij het Groote Huis,
maar altijd als er gedanst werd ging ze
naar het dorp en Bryden had eens tegenover
haar gestaan in een bperendans. Maar tot
op dezen avond had hij weinig gelegenheid
gehad om met haar te spreken en hij was
blij met iemand te kunnen spreken, want de
avond was eenzaam; en ze stonden samen
te praten.
Je wordt weer gezond," zei ze. Je zult
wel gauw van ons weggaan."
? Ik hoef me niet te haasten."
Jullie bent groote lui daar; ik hoor dat
een man er vier dollars per dag verdient
met zijn werk."
En hoeveel moet hij voor zijn eten en
kleeren uitgeven?" vroeg James.
Haar wangen waren blozend en haar tanden
klein, wit en mooi zelfs; een vrouwenziel