Historisch Archief 1877-1940
N«V 1924
Zondag 10 Mei
A°. 1914
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLANG)
ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING
Abonnement per 3 maanden / 1.65
Voor net Buitenl. en de Koloniën p. ]., bij vooruitbetaling f r. p. mail . 10.
AfsonderUJke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar , 0.12'
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van 1?5 regels/1.25, elke regel meer .... ?0.25
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel . . . 0.30
Reclames, per regel 0.40
INHOUD
Blz. l: Onderwijzers-salarissen.
Kroniek: Spiritisme. Tachus: Baron
van Wassenaer van Catwijck. Verslag
gevers en Journalistiek. 2: Feuilleton
naar Henry Oyen. Just Havelaar over
Bernard Kellerman. L. H. Grondijs
over dr. Bierens de Haan's Uren met
Spinoza." 3: Matthijs Vermeulen over
Berlioz en katholieke muziek Rinke
Tolman : La Naissance de Vénus. 4:
Ingez. Pestgevaar. 5: N.
Mansfeldtde W. H.: Tutti Frutti. W. P.: Wer
kende vrouwen in Frankrijk. Allegra.
E. Heimans: St. Pietersberg. 6: Van
den Eeckhout: Het Vondelpark. 7 :
Portretten van baron van Voorst tot
Voorst en prof. dr. A. P. N.
Franchimont. T. Landré: 't Binnenhuis.
N. Mansfeldt-de W. H.: IJsland, III.
Dialoog door Erasmus den Jongere.
8: Charivarius: Blijde Mei. Charivari.
Fin. Kroniek door v. d. M. 11 :
Schaakspel door R. J. Loman.
Damspel door J. de Haas. Teekening van
Joh. Braakensiek: De Fransche verkie
zingen.
Bijvoegsel door Johan Braakensiek:
Jonathan en Mexico.
MIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIM
Een stand van noodlijdenden
In onze directe omgeving is het de
Duitsche wetgever, die het best begrepen
heeft, dat hij, om het volk op te voeden,
allereerst voldoend gevoede menschen
gebruiken moet, aan wie nog lust en
kans gelaten wordt zichzelf te ontwik
kelen.
De Fransch-Duitsche oorlog is ge
wonnen, zeide men, door den Pruisischen
onderwijzer. Dergelijke uitspraken hebben
diepe beteekenis, en een goed staatsman
zou, op de wijze van onze oostelijke
naburen de strekking ervan begrijpend,
goed doen op zulk een maatschappelijke
groep van in den besten zin invloedrijke
staatsburgers wat beter te letten ...,
opdat zij, willen wij maar zeggen, niet in
een door de Regeering zelve als minder
goed" begrepen zin" zich invloedrijk
maken gaan.
Men is immers zoo slecht te spreken
over den Bond van Ned. Onderwijzers?
De liberalen der Hoofdstad hebben zelfs
een voor hun eigen beenen gevaarlijken
Cerberus er voor ingehuurd, en de klach
ten tot zelfs de klachten van mr.
Troelstra zijn over die onderwijzers
nooit geheel van de lucht.
Wij willen op dit oogenblik maar n
ding verklaren. Indien de Bond van Ned.
Onderwijzers niet dezelfde welwillende
onschuld aan den dag legt, die b.v. een
mogelijke Vereeniging van hoofdambte
naren of een Broederschap van Notaris
sen kenmerkt, zoo ligt de oorzaak bij de
schriele machthebbenden zelf.
Het hiervolgende zal ons gelijk geven.
Eene kennisneming dan van de
troostelooze cijfers, die het levenspeil aangeven
van de groote massa der lageronderwijs
krachten in Nederland, doet een voor
ens volk smadelijk tafereel zien.
Sedert de wetten Borgesius en Rink
is het minimum, dat een gemeente zijn
gewonen klasseonderwijzers mag toe
kennen wettelijk bepaald op 500 gldn.,
terwijl een opklimming tot 825 gldn. in
20 jaar daarbij vereischte is. Dit
mininimum nu van 500 gldn. geven aan hun
onderwijzers de vroedschappen van om
trent een derde van alle Nederlandsche
gemeenten. Een derde van onze vroed
schappen kent dus als levensonderhoud
aan zijne voornaamste ambtenaren
want wie zal ontkennen dat op het nog
zoo weinig ontwikkelde platteland de
onderwijzer het voornaamste cultuur
element is? de som toe van 500 gldn.,
waar men 7 pCt. moet aftrekken voor
het pensioenfonds, zoodat het werkelijk
salaris bedraagt 465 gld., of ?38.58 in
de maand, d. w. z. ?8.94 in de week
De klasseonderwijzers, die deze
salalissen, en in de beterbetalendegemeenten
een salaris, dat er weinig van verschilt,
ontvangen, komen gemeenlijk voort uit
de onderste lagen der kleine burgerij en
uit het volk" van stad en land (is het won
der dat hoogere" standen geen onder
wijzers wenschen te leveren?) en zijn de
kinderen van ouders, voor wie het doen
leeren" van een zoon of dochter slechts
met de uiterste inspanning geschieden
kan. Zoodra zij dus een betrekking heb
ben, moeten deze jonge onderwijzers van
hun salaris leven n uit dat salaris moeten
zij bovendien de mogelijkheid putten voor
eene verdere ontwikkeling: bestaande in
de studie voor de hoofdacte, die hun
honderd gulden toeslag zal brengen, en
in de jacht op wat lectuur en omgang
ter verkrijging van een iets ruimere
kennis en beschaving, waartoe het
staatsonderricht hun een venster geopend heeft:
en welker gemis men hun zoo kwalijk
weet te nemen!
Maar hoe zal de massa dezer
minimumlijders, aan de haven van die 465
gulden beland, daar de tuigage bij elkan
der koopen om een wijdere zee te kun
nen opvaren ?
Bijna twee derden van het onderwijzers
corps komt dan ook tot geen hoofdacte
Twee derden van deze menschen met
hongertractementen blijft op den kalen
drempel van zijn beroep staan... en men
mag zonder iemand onrecht te doen,
of eenige eigen verantwoordelijkheid te
ontkennen, de meening uiten, dat den
Staat voor 't grootste deel hiervan de
schuld treft, den Staat en den redevoe
renden Tweede Kamerleden, die, als zij
eenmaal gekozen zijn, wederom rede
voeren.
* *
3fc
Wij beleven een periode van grooten
voorspoed. Met een vakterm zegt men:
de conjunctuur" is gunstig. Handel en
nijverheid werpen hooge baten af, en
de Staat der Nederlanden inde aan
Rijksinkomsten in 1913 vijf n dertig
millioen gulden mér dan in 1908.
Van dezen voorspoed hebben de onder
wijzers zoo klagen zij terecht
slechts de nadeelen: de hoogere prij
zen der levensbenoodigdheden, die een
kenmerk zijn van voorspoedige tijden ...
Is het in de ons omringende landen net
als bij ons? Gén land kan eigenlijk, het
clericale België uitgezonderd, met Neder
land vergeleken worden wat de lage
salarieering betreft van zijn volksop
voeders ! De wettelijke minima bedragen
b.v. in Saksen 8 pCt. meer dan in Neder
land, maar terwijl de verhouding van het
minstens te bereiken maximum-salaris in
Nederland 165 pCt. is van het
minimumtraktement, is het in Saksen 333 pCt.
van het Saksisch minimum. Baden kent
een minimum dat 20 pCt. hooger is dan het
Nederlandsche, Elzas-Lotharingen een
dat het onze met 32 pCt. overtreft,
Pruisen gaat ons met 34.4 pCt. te boven,
Bremen met 44 pCt., Hamburg met 92.
In Engeland bedraagt 't minimum ge
middeld 900 gulden (?660 betaalt slechts
n gemeente: Mosley), in Bohemen is
in de kleinste plaatsjes, beneden de 8000
inwoners, het minimum nog 630 gulden,
Bulgarije betaalt nooit minder dan 720
gulden, Frankrijk geeft minstens ?662.60,
en zelfs in het ten opzichte van deze
zaken beruchte België zijn tenminste de
aanvangssalarissen hooger dan bij ons
Bij ons dwingt de Wetgever de ge
meenten om aan den onderwijzer, als hij
20 jaar dienst heeft, minstens 825 gulden
te betalen. Terwijl ons minimum in ver
gelijking met de minima in geheel Europa
ongekend laag is, bedraagt ons wettelijk
maximum nog-maar 165 pCt. van't eigen
minimum : voor de onderwijzers slecht
begin n slecht einde! Ziehier de ver
houding, waarin de maxima der om
liggende landen staan ten opzichte van
hun eigen zooals men weet op zichzelf
reeds hoogere aanvangssalarissen :
België
Nederland . .
Bulgarije . . .
Bohemen . . .
Frankrijk . . .
Deensche steden
Hongarije . . .
Engeland . . .
Wurtemberg . .
Deensche land .
Elzas-Loth. . .
Pruisen. . . .
Baden ....
Saksen....
Beieren. . . .
Bremen. . . .
156pCt.
165
167
183
183
187
194 a 250 pCt.
200 pCt.
213
214a255pCt.
218 pCt.
295
320
333
341
341.7,,
Deze berekeningen ontleenen wij aan
de geschriften, waarin de onderwijzers
zelf, in den treure, hun zaak hebben be
pleit. In ons land waar men aan boeren
arbeiders in de laatste jaren, tenminste
in het noorderkwartier, een weekloon van
tien gulden moet bieden, geeft men het
intellectueele proletariaat het blijft
dien naam dan ook terecht voeren niet
meer en dikwijls minder en men kan
het beleven dat een dorp wij lazen
van zulk een advertentie gemeente
arbeiders vraagt voor het ophalen van
vuilnis, aan wien een hooger aanvangs
salaris wordt toegekend dan de Ned.
Staat voor zijn volksopvoeders heeft
weggelegd. *)
In de Kamer hebben leden en ministers
telkenmaal weer betoogd, dat de onder
wijzerssalarissen, zooals zij thans zijn
vastgesteld, geen voldoening geven kun
nen. De onderwijzerswereld zelf, innerlijk
sedert jaren op 't scherpst verdeeld, heeft
in den onhoudbaren toestand neiging
getoond tot aaneengeslotener actie. De
minima, die als allerlaagste grens door
den wetgever gesteld werden, hebben
voor het onderwijs weinig of niets
voelende gemeenten (het derde deel van
alle Ned. gemeenten!) als een
salarisregeling opgevat, een regeling, die zelfs
conservatieven van de behoudzucht van
Tydeman, Nolens, Malefijt eene bespot
ting hebben genoemd.
Het werd daarom toch wel tijd, dat
een zoo vaak nutteloos redevoerende
volks-vertegenwoordiging aan de op
voeders van ons toekomend geslacht
wij willen niet vragen: eens een milde
bejegening deed geworden, maar hun ten
minste gaf wat zijzelve heeft verklaard
dat hun sedert jaren toekomt.
*) In de Hillegomsche Courant van 1913:
Gevraagd twee gemeente-arbeiders voor het
ophalen van asch en vuilnis, het rijden van
grint en puin en het bedienen van de
sproeiwagen. Jaarwedde ?550". Kinderen", aldus
zei de Bode, moeten blijkbaar met minder
zorg behandeld worden dan asch, vuilnis,
grint en puin. Een derde deel der Nederl.
onderwijzers krijgt vijf jaar lang ? 465 in
handen".
* * *
KRONIEK
DE HAAGSCHE EN DE AMSTERDAMSCHE
GEESTENWERELD
In de spiritistische wereld, ik bedoel die
aan deze zijde des grafs, is een betreurens
waardig misverstand gerezen naar aanleiding
van mevrouw het trompet-medium Harris.
Voor ingewijden en deskundigen schijnt dit
niet op te klaren en de waarheid radeloos zoek,
doch een onbevooroordeeld, eenvoudig leek
ziet misschien plotseling het lek en kan het
stoppen. Vandaar deze, hopelijk niet onbe
scheiden, uiteenzetting van het geval in
kwestie. Wat toch was het geval?
Tot een dure séance" wa*ren ettelijke
geestverwanten tezaamgeroepen, blijkbaar
onder belofte, dat de geesten hunner doode
verwanten (van die geestverwanten, bedoel
ik) zich zouden doen hooren op casu
quo in de trompet. Zulke musicale pres
taties zijn in de geestenwereld geen zeld
zaamheid, zelfs indien men bij leven van
den verwant nimmer iets van melomanen
aanleg bespeurde. Immers: de Geest blaast
waarheen (en dus ook waarin) hij wil."
De geesten zouden dus blazen of spreken,
of blazend spreken of spreekblazen, maar
midden in de plechtigheid zei de heer Richter
(secretaris der ver. Onderling Onderzoek)
zeide dan de heer R. licht!" En ik con
stateer bedrog." Wat toch was het geval?
Hij had allang ad hoc lange neuzen zitten
trekken tegen de intelligenties" en een
nijptang dreigend naar den kant van het
medium opgeheven, zijnde deze handelingen
toch zeker de grootste bespotting voor
medium en aanwezige intelligenties:" Des
niettemin hielden de intelligenties" zich
sjakes en kwam er geenerlei protest van
geestelijke zijde." Toen ging de heer R. een
stap verder en werd hantastelijk tegen de
trompetten, stak er ten slotte, zonder vorm
van proces, twee van in zijn zak.
En zie: Geen geest, die zijn misnoegen
over al het voorgevallene te kennen gaf,
steeds bleven de drie controleerende (?)
geesten door de verschillende trompetten
spreken, terwijl toch reeds geruimen tijd
van twee van de drie trompetten, de deelen
uit elkander genomen en in mijn bezit
waren."
Hieruit blijkt in elk geval, dat er intelli
genties" aanwezig waren, zelfs in den zak
van den heer R. en doet hij o.i. minder juist
van bedrog te spreken enkel op grond, dat
gezegde intelligenties hem niet uitscholden
vanwege dat neustrekken. Zeker verraadt dit
weinig karakter van de zijde der intelli
genties." Doch stel eens, dat het zachtzinnige
delicate, kortom christelijke
trompet-intelligenties waren, die niet hielden van schelden
en neustrekken al te pijnlijk onwellevend
achtten ? En hier is nu duidelijk de kern van
het misverstand tusschen den heer Richter
en den heer Goedhart (voorz. der Ver. voor
Psychisch Onderzoek). De eerste spreekt van
bedrog, omdat de geesten zijnonheuschheden
ignoreerden, de tweede meent, dat het kabaal
van den heer R. een welgeslaagde séance
verstoorde.
Is het nu niet klaarblijkelijk dat die beide
heeren elk aan een ander soort geesten ge
woon zifh en de geestenwereld, door den
heer Goedhart gefrequenteerd, evenzeer ver
schilt van die des heeren Richter, als de
Haagsche werkelijke wereld van de
Amsterdamsche ? De intelligenties" van den heer
G. gedragen zich correct en zien
onvoegzaamheden opzettelijk over het hoofd. In de
monde spirituel" van den Amsterdamschen
heer gaat 't dan, vrees ik, anders toe...
Voor ons, Amsterdammers, lijkt mij dit niet
verlokkend om voorshands spiritistisch te
komen te overlijden.
Elk mensch heeft zoo zijn gevoel van eer
en men wil toch niet met iedereen omgaan
aan gene zijde des grafs...
F. C.
* * *
Onze nieuwe Senator
Mr. O. J. E. BARON VAN WASSENAER VAN
CATWIJCK
Geweldig is het aantal specialisten in onze
Volksvertegenwoordiging specialisten op
elk gebied, terecht of ten onrecht op grond
van bijzondere studie of omdat men in den
goeden ouden tijd van 's levens jonge jaren
in een anderen staat des levens heeft ver
keerd. Maar arm betrekkelijk zijn de beide
Kamers van de Staten-Generaal altoos ge
weest aan marinespecialisten. Was niet,
jaren lang, de meest gevreesde afgevaardigde
voor opvolgende Ministers van Marine een
meester in de rechten, zij het ook afgevaar
digde voor het beroemde nest" van de
Watergeuzen den Briel, mr. Goedkoop
nu vervangen door den goed-lachschen,
snaakschen heer A. Roodhuijzen?
Het militaire het natte en het drooge
heeft, hetzij om er te schelden of om er
verheerlijkt mee weg te loopen, in ons vrij
gevochten landje altijd een zekere aantrek
kelijkheid gehad.
En als men denkt aan het militaire element
in de Tweede Kamer sterker daar ver
tegenwoordigd dan in de Eerste, in deze
vergadering van hooge wijsheid, dan is
unbestritten" nummer n wat het natte
deel betreft, de heer van Wassenaer van
Catwijck, die nu door de Provinciale Staten
van Gelderland verheven is tot lid van de
Eerste Kamer en dus bevrijd uit eene om
geving, die voor menschen van zijn slag
steeds onbehagelijker moet zijn geworden.
De heer Van Wassenaer van Catwijck
al zou zijn meestertitel het niet doen ver
moeden was, sedert den dood van den
braven, goedmoedigen kolonel Verhey, in
de Tweede Kamer, de eenige werkelijke
vertegenwoordiger van onze marine. Wij
haasten ons, er hier dadelijk bij te voegen,
dat wij allen gepasten eerbied hebben voor
de deskundigheid van de heeren Van der
Voort als predikant-middernachtzendeling in
den Helder en Ds. Hugenholtz als pleit
bezorger voor den bond van minder
marinepersoneel, welke beide heeren steeds een bij
zonder penchant aan den dag hebben gelegd
voor het christelijk en onchristelijk wel en
wee der Jantjes op de zilte baren aan den
wal. De heeren Boissevain (Walrave), na
tuurlijk oud-marineman, en Mendels, nieuw
pleitbezorger voor den bond van minder
marinepersonéel, mogen het ons voorts ver
geven, dat wij hen als nog te jong in parle
mentaire ervaring hier eenigszins beschou
wen als quantiténégligeable.
Zoo zal dan de heer Van Wassenaar van
Catwyck het maritieme element in de Eerste
Kamer versterken.
Men kan het hem dadelijk aanzien, dat hij
een waardig vertegenwoordiger is voor
marineaangelegenheden. Zijn gezellige dikte
draagt hij steeds wijdbeens de Kamer door,
zijn hals komt frank en vrij boven en tus
schen zijn wijde boord door, zijn broeks
pijpen fladderen hem nog altijd om de kuiten.
Maar helaas, het door-gebrande van het
gelaat is verdwenen, de oorspronkelijke
roomige tint van blanke onschuld-trekken is
ongerept weer te voorschijn getreden. En
het is te begrijpen: met een goedmoedig
hart is de reden niet ver te zoeken. De tijd
van zijn actieven dienst is te vinden in het
grijs verleden.
Niemand staat die tijd meer voor den geest,
hemzelf eigenlijk ook niet. Maar zoodra komt
niet een maritiem onderwerp aan de orde,
of zoo waar hij rakelt in zijn museum
zijn adelborstenpet weer op en dan krijgt
hij inspiratie. Inspiratie, van onschuldigen
aard: om in de Kamer eene vervelende rede
voering van groote vellen papier op... weinig
onderhoudende wijze voor te lezen.
Toch kan hij niet mak wezen, en de heer
Hugenholtz mag dankbaar zijn, dat hij niet
als lichtmatroos dienst doet onder den heer
Van Wassenaer. Want deze is de man, die
zich geroepen voelt steeds op te komen voor
het Gezag, de Tucht, en als hij het verschrik
kelijke woord insubordinatie afbijt, dan blik
semen zij het met ongevaarlijk vuur
zijn blauwe oogen in het genoegelijk-ronde
blozende gelaat en dan tikt hij met den wei
verzorgden rosen nagel van den gekromden
voorvinger vernijnig op den lessenaar.
Uitmuntend meent hij het, dat zal zeker
niemand durven of willen tegenspreken.
Maar het doet eenigszins verbazend, ontstel
lend aan, als hij herinneringen gaat opdiepen
van in mijn tijd, enz ---- "
Kom, kom die tijd is immers al lang
vergeven en vergeten !
TACHUS
De Verslaggever
en de journalist in 't algemeen
't Is voor een journalist in onze dagen
moeilijker dan voor iemand andere bijna,
om z'n meening over vaktoestanden te
publiceeren. Juist 't feit dat 'n stuk als dat
over de specialist" van den heer C. J. A.
van Bruggen, in 't Maandblad van den Jour
nalistenkring onderteekend was, maakt reeds
dat er veel in vergoelijkt en nog meer ver
zwegen moest worden. Dit aritkel, dat eens
'n pittige afwisseling vormde in den inhoud
van 't gewoonlijk als vakorgaan halfzachte
maandblad, ('t werd in dit weekblad over
genomen), heeft onder journalisten veel de
aandacht getrokken, vooral omdat 't althans
even een euvel raakte, 't welk zoo algemeen
is geworden, dat men er bijna in is gaan
berusten: de vleierij die elk ter zake kundig
oordeel is gaan vervangen, omdat bijna nie
mand aan 'n krant meer moeite doet in eenig
opzicht bevoegd te zijn.
Wat de heer van Bruggen dan wilde?
Dat de journalisten, zooveel mogelijk elk
in 'n bepaalde branche specialist worden.
Hij wilde op deze wijs, onder meer, weer
doen opkomen, dat wat er zoo zeer uit is,
de liefde voor 't schrijven, 't voorlichten
zelf en voor 't onderwerp. Prachtig is dat.
Wat deze journalist echter niet zegt, dat is,
dat we verder dan ooit af zijn van zulk
'n toestand. Hij spreekt,
(gemoedelijksheidshalve?) op 'n toon alsof we er al aardig
naar toegaan.
De groote bladen worden al meer en meer
zooals de kleine provinciale pers al lang is,
alzijdig, oppervlakkig, en serviel.
De meer directe aanleiding tot dat feit
is, zie, deze toestand is wel 'n krasse
tegenstelling met wat de heer v. B. wil!
de steeds grooter plaats die de z.g.
verslaggeverij in de kranten gaat innemen. De
zelfde verslaggeverij, die ook in den Jour
nalistenkring en z'n orgaan meer en meer den
boventoon voert. Inderdaad schijnt 't woord
journalist tegenwoordig vrij wel synoniem
met verslaggever te worden. In z'n eigen
oogen is de verslaggever meestal je eenige
journalist, door z'n connecties van allerlei
aard beheerscht hij voor 'n groot deel de
krant; en trachten anderen, de zittende re
dacteuren of de hoofdredacteur zelf, daar
aan al 'n zekere richting te geven, 't is
altijd weer 't, door 't publiek 't gretigst ge
lezen stadsnieuws en binnenlandsch nieuws,
dat vooral door den omvang en den
gewichtigen toon als de eigenlijke krant wordt be
schouwd.
En hoe is 't nu met die reportage ? Zij
bestaat uit menschen, die bijna zonder on
derscheid zijn begonnen met litteraire aspira
ties, met 'n politieke overtuiging, en lust om
voor z'n meening op te komen, 't Wordt
langzamerhand, onverbiddellijk gesmoord,
door 't besef dat de kwaliteit er nooit z
op prijs wordt gesteld als de kwantiteit,
met de wetenschap dat verzorgdheid van taal
en stijl moeite en tijd kost, die als overwerk
moeten worden beschouwd, 't Wordt ge
smoord door 't zekere vooruitzicht nooit
meer te kunnen verdienen dan 'n klerkje,
door de ervaring dat 'n tamme, zoetsappige
aanprijzing van alles en alles nooit, maar elk
begin van kritiek, van persoonlijke beschou
wing bijna altijd protest uitlokt. 'n Protest
dat voor hem gevaarlijk is, dat hem z'n
broodje kan kosten. Gevolgen van het
murwmaken der journalistieke krachten zijn na
tuurlijk 't : zich altijd en bij alles laten inlichten
door de belanghebbenden, autoriteiten of an
deren, 't alles met de zelfde goedmoedige
vriendelijkheid bespreken. Ander gevolg :
't verderfelijk, verfoeilijk z.g. persklaar ver
slag. Dit is n van de meest in 't oog
springende teekenen van verval der huidige
journalistiek. Ouderwetsche journalisten
we hebben ze nog gekend ! schreven, als ze
vergaderingen hadden te verslaan", punten
op, hielden de hoofdzaken vast, en werkten
die later uit. Dat was een geslacht, dat zich
dood heeft gewerkt ; de reportage is nog
zwaar werk, maar 't was toen een honden
baantje. Dat slag van journalisten zwierf
eindeloos op de redactiebureaux, of in stam
kroegen in de buurt, bleef s nachts wachten
op de drukproef jes, ergerde zich o ver storende
fouten, zorgde meestal dat ze niet voor
kwamen. Wie is nog zoo naïef? Wanbetaling
en overwerktheid hebben zich gewroken! Men
heeft foefjes van allerlei aard, vraagt redevoe
ringen vooruit aan. Men vraagt aan de spre
kers zelf 't excerpt te maken! Ergst van alles,
men maakt (men bespaart zich daardoor
alle na-werk, uit werken van gegevens) ter
vergadering 't z.g. persklaar verslag, dat de
kruier, meestal te vroeg, je uit de hand komt
halen, en trekt zich verder van de geheele
zaak niets aan. Zóverslaat men lezingen,
zóvergaderingen. Wie heeft lust om na
elf nog notities uit te werken? Geen schrij
vende hand kan 't gesproken woord bij
houden macht nichts! Men schrijft op wat
_J