Historisch Archief 1877-1940
. 1925
Zondag 17 Mei
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLANO)
ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING
Abonnement per *3 maanden f \ .65
Voor het Buitenl. en de Koloniën p. ]., bij vooruitbetaling ir. p. mail . 10.
Alionderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar , 0.12'
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van 1 5 regels / 1.25, elke regel meer . . .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel .
. ?025
. .030
. 0.40
INHOUD
Blz. l: De Zaansche Vlag. H. C.
Kerkkamp: De Indische Defensie. De
abonnementen op couranten en het hof.
2: Kroniek: Katholicisme en Calvinisme.
Feuilleton door H. van R. Frans
Coenen over Oscar Wilde. De
Vereeniging tot verbetering van den Volks
zang. 3: Joodsche spreekwoorden.
Dr. L. M. G. Kooperberg, De Schouwburg
in de 18e eeuw. 5: W. P.:
Schoolcantines te Parijs. N. Mansfeldt-de W. H.:
Tutti Frutti. Allegra. E. Heimans: de
Maagdepalm. 6: J. M. Baretta:
Geestvereering. M. Vermeulen over de zevende
Symphonie van Mahler. 7: J. A.
Loebèr Jr.: Bouwkundige nood. Jan
Sluyters over zjjn\schilderkunst. Dr.
Van Olst: de Chronophotographie.
8: Charivari. Knip-en-leg-puzzle.
Fin. Kroniek door v. d. M. 9: De
, Vermogensbelasting door v. d. S. // :
Schaakspel door R. J. Loman.
Damspel door J. de Haas. Teekening van
Joh. Braakensiek: De mode der lage
halzen en de Eindhovensche geeste
lijkheid.
Bijvoegsel door Johan Braakensiek:
Don Brummelkamp en Kuyper-Sancho
Pancha op weg naar de Zaansche molens.
DE ZAANSCHE VLAG
Toen wij in de dagbladen lazen, dat
op den verjaardag van prinses Juliana
door het Zaandamsch Gemeentebestuur
niet werd gevlagd, was het allerlaatste
wat in ons opkwam, dat wij over die
wereldschokkende gebeurtenis nog eens
een meening" zouden kenbaar maken.
Wat heeft in ons land, waar zelfs
in de hoofdstraten van Amsterdam op
koninginneverjaardag de vlaggen uiterst
sporadisch voorkomen, het niet vlaggen
door een republikeinsch gemeentebestuur
te beteekenen?
Intusschen heeft de grootste kerkelijke
demagoog, dien wij rijk zijn, heeft dr.
Abraham Kuyper in deze vlaggenhistorie
winst gezien en eischt hij met het zachte
stemmetje, dat men van hem kent, in
grijpen van den gouverneur der provincie
Noord-Holland en repressief optreden
van de Hooge Regeering.
Dit is natuurlijk wat hem betreft in
orde, want zeer begrijpelijk. De heer
Kuyper ziet immers talrijke christelijke
arbeiders om oeconomische redenen den
socialistischen kant opgaan, en tracht op
alle denkbare wijzen aan die oeconomie"
een tegenwicht te verschaffen in wat hij
hun aanbiedt als godsdienst en nationa
lisme.
Niet in orde is echter, dat het
Nederlandsch liberalisme, waarvan ieder weet
dat de oranjeliefde niet altijd oprecht is
(denk aan hetgeen een bekend Handels
blad-redacteur in de Semarangsche Lo
comotief heeft geschreven over de
Koningin en over 't geen de burgerij van
haar denkt), nu lustig achter Kuyper
aanloopt om mee steenen te werpen op
dien Terlaan, die door de liberalen be
noemd is. Wij zagen in het gemak, waar
mee de groote liberale pers aan het ge
rucht van dr. Kuyper meedeed, een nieuw
teeken van haar gebrek aan eigen per
soonlijkheid, een nieuw bewijs van haar
zwak doorzicht in de belangen van haar
eigen zaak op langeren termijn.
Het is niet alleen de pers, die de kluts
kwijt is. Het zijn van de beste en zelfs
vooruitstrevendste liberalen. Van een van
dezen ontvingen wij dit stuk ter plaatsing:
Words, Words.
Toen kort geleden de heer K. Ter Laan
als Burgemeester van Zaandam plechtig"
werd geïnstalleerd, hield hij een redevoering
waarin door hem een zeker programma van
de door hem als Burgemeester te volgen
gedragslijn werd blootgelegd.
Onder anderen verklaarde hij, dat hij,
als Zaandam te eeniger tijd door het Hoofd
van den Staat zal worden bezocht, hij, als
Vertegenwoordiger der Regeering, zijn taak
zal hebben op te vatten en uit te voeren,
evenals in alle andere gevallen, waarin de
Burgemeester in de eerste plaats of uitslui
tend Regeeringsvertegenwoordiger is."
Eigenlijk geheel overbodig; wat de heer
Ter Laan verklaarde, in het genoemde geval
te zullen doen, zou niets zijn dan zi\n plicht
en omdat het bovendien tot zijn taak be
hoorde zooals hij-zelf volm jndig erkende.
Uit de aangehaalde wooréjn sprak
intusschen de erkenning, dat een Burgemeester
dus ook die van Zaandam, heeft rekening
te houden met den Staatsvorm van het land,
waartoe zijn gemeente behoort, hier het Ko
ningschap. De heer Ter Laan had trouwens
vór de aanvaarding der betrekking van
Burgemeester van Zaandam de bij Art. 65 der
gemeentewet voorgeschreven eed (belofte)
afgelegd, van trouw aan de Grondwet en
de Wetten des Rijks.
Een schrille tegenstelling met deze woor
den leverde de houding van den burgemeester
van Zaandam op den jongsten verjaardag van
de vermoedelijke aanstaande tropnopvolgster,
toen hij, gesteund door de sociaal-democra
tische wethouders, weigerde, de nationale
vlag van de openbare stedelijke gebouwen
te doen uitsteken.
Deze wijze van handelen getuigde niet
alleen van gebrek aan eerbied voor het ons
regeerende Stamhuis van Oranje, maar ook
van gebrek aan nationaliteitsgevoel.
In de Tweede Kamer heeft de heer Ter
Laan eens zoo iets gesproken van vader
landsliefde van de sociaal-democraten, en
dat, indien het vaderland ooit in gevaar
mocht komen, ook zij niet zouden weigeren
het geweer in den arm te nemen.
Wat nu op den jongsten verjaardag van
de vermoedelijke troonopvolgster van de
zijde der sociaal-democraten te Zaandam is
gedaan, liever niet gedaan, strekt echter
weinig tot waarborg dat, indien ooit Neder
lands onafhankelijkheid mocht worden be
dreigd of aangerand, k zij zich onder de
nationale vlag zullen scharen, om het vader
land tegen den vijand te verdedigen.
Ofschoon de Redactie van het Handels
blad het socialistisch gemeentebestuur van
Zaandam, daaronder in de eerste plaats den
Burgemeester, over genoemde houding be
hoorlijk heeft gekappitteld, kwam het mij niet
overbodig voor, nog eens in het bijzonder
te wijzen op den strijd (usschen de woor
den en daden van den burgemeester.
Uit dien strijd valt te leeren voor ieder
die niet totjde sociaal-democratische partij
behoort, vooral dat aan de woorden van
haar leden Tiiet te veel waarde moet wor
den gehecht.
Amsterdam A. D.
Niet in de Grondwet, noch in de wetten
des Rijks, noch in bestuursvoorschriften,
ministerieele aanschrijvingen enz. wordt
gesproken over het uitsteken van de vlag
bij gelegenheid van de onderscheiden
verjaardagen van Koninklijke en andere
personen.
Zeer terecht niet. Een Burgemeester,
vertegenwoordiger der Regeering bij an
dere gelegenheden, handelt, de vlag uit
stekende, zooals zelfs een kind begrijpen
kan, natuurlijk in qualiteit van hoofd
eener gemeenschap (de gemeente), welke
op zichtbare wijze van hare vreugde wil
kond doen.
Dezelfde burgemeester Terlaan dus, die,
hoewel sociaal-democraat en, meenen wij
zeker te weten ook republikein, beloofd
heeft zijn taak, wanneer het zoo voor
komt te zullen opvatten als die van een
vertegenwoordiger der Regeering, heeft
als hij de vlag uitsteekt zich in te prenten,
dat hij is de vertegenwoordiger der
gemeente en van haar gemeentelijke
autonomie.
Vandaar ronduit gezegd, dat wij de
bezadigdheid der socialistische gemeente
bestuurders opvallend groot hebben ge
vonden, die op hun vqornaamsten feest
dag, den eersten Mei, niet alleen hun
rood embleem weglieten, maar zelfs de
driekleur niet uit een der ramen van het
stadhuis hebben gestoken, zooals toch
ook in katholieke steden nog pas in
Roermond, toen het een nieuwen bisschop
kreeg op kerkelijke vreugdedagen de
driekleur van de gemeentegebouwen
wappert (met instemming van de heeren
Brummelkamp en Kuyper).
De heer Terlaan heeft beloofd de
plichten van den Regeeringsvertegen
woordiger te zullen nakomen. Mee te
juichen heeft hij niet beloofd, en het
komt ons voor, dat wie een man van
andere gezindte of levensbeschouwing
uit nuttigheids- of
rechtvaardigheidsoverwegingen een zeker ambt laat bekleeden,
geen daden van karakterloosheid of
daden die den man een schaamteblos
op de wangen moet brengen van hem
kan eischen zonder op het eigen karakter
een smet te werpen.
Terwijl de heer Terlaan dus zijne be
loften en wat men van hem verwachten
mag op onrechtmatige wijze zou
voort»ijgaan, zoo hij bij een koninklijk bezoek
niet zorgde voor b.v. een voldoend geleide:
hij, de representant der Regeering, is
iedere eisch van vreugde-betoon bij
dergelijke gelegenheden niet tot eer van
alwie den eisch stelt. Net als aan
particulieren in de kerken van andere
gezindten kan men den ambtsdragers in
het bestuursleven vragen: eene eer
biedige houding, geen daden van eigen
geloof!
Zoolang het jarig zijn (het jarig zijn!)
van een vorstin of jeugdige koningssprujt
nog geen daad van staatkundige
beteekenis is, zal iedere gemeente voor zichzelf
moeten weten of ze blij is of onver
schillig.
Wij dachten dat ieder, die geen poli
tieke winst uit deze dingen te halen heelt
(en het zijn alleen de kerkelijke demago
gen, die er misschien zulke winst uit
kunnen persen), over een en ander toch
niet anders zou kunnen denken dan wij.
Of wil het Handelsblad en willen
andere bladen in een mogelijke latere
republiek zichzelf het recht ontzeggen,
wonende in eene nog orangistische ge
meente, op den verjaardag van een
kleinen Troelstra niet te vlaggen?
Wij moesten toch allen wijzer zijn en
weten waar Abraham zijn prikkelenden
mosterd haalt en waar hij die heenbrengt l
* * *
Indië en de Defensie
i
Men kan Nederlandsch-Indië beschou
wen als wingewest, veroverd bezit. Zulk
een bezitting beheert men naar goed
dunken, doch met berekening. Overmatige
winsten, welke de waarde van het bezit
aantasten, zijn uit den booze. Het ideaal
is gestadige waardevermeerdering, met als
natuurlijk gevolg steeds stijgende baten.
Stelt Nederland zich tegenover zijne
bezittingen in Azië op dit standpunt, zoo
heeft het daartoe recht. Het is niet onge
woon recht te putten uit overmacht. Ook
niet onverstandig, mits men zich hoede
voor zichtbare overdrijving. Dan toch
zou een sterkere zijn recht kunnen doen
gelden om aan wanbeheer een einde te
maken, zij het om eigen voordeel.
Als binnenkort Inqiêzal worden ge
dwongen jaarlijks voor een 70 millioen
gulden bij te dragen in de kosten van
een weermacht, welke bestemd is om
het nederlandsch bezit te verdedigen,
dan heeft het te berusten. Zware lasten
zijn het deel van een volk, dat zucht
onder vreemde overheersching. Neder
land zal hebben uit te maken of het met
zijn eischen blijft binnen de grenzen door
de draagkracht van de bevolking gesteld.
Het gevaar, dat schuilen zou in over
belasting, is de eenige verantwoordelijk
heid, welke het te dragen heeft.
Wie deze zienswijze voorstaat, kan
met opgerichten hoofde pleiten voor een
dreadnought-eskader ter verdediging van
het aziatisch bezit, ook als het grootste
deel der kosten betaald moet worden
door het wingewest.
Niet aldus echter de velen, die met
drukte van woorden trachten te betoogen,
dat een sterke, kostbare vloot, welke het
overzeesche bezit van Nederland heeft
te verdedigen, niet alleen de belangen
dient van het moederland, maar ook die
van Indië. Wat geeft ons het recht te
spreken uit naam van een volk, dat geen
andere wetten kent dan de bevelen van
den heerscher, geen andere vrijheid dan
een negatieve, door vermindering van
druk en lasten ? Wij kunnen bevelen,
dat er tientallen millioenen meer zullen
worden opgebracht om onze heerschappij
hechter te grondvesten, maar huichelarij
is het als we beweren, dat het geknechte
volk er belang bij heeft den veroveraar
de wapenen te verschaffen om zich zijn
bezit te verzekeren. Zou het niet beter
af zijn als de heerscher machtig genoeg
ware om met eigen krachten zijn
bezitsrechten te verdedigen en de middelen
van het wingewest ten volle kon aan
wenden ten bate van land en volk?
Getuigt het niet van verregaande zelf
overschatting als men verkondigt, dat
onze heerschappij voor den inlander de
meest begeerenswaarde is en dat het
daarom billijk is hem zwaar te doen be
talen voor zijn nederlandsch onderdaan
schap? Het is mogelijk, dat sommige
mogendheden minder goed berekend
zouden blijken voor de taak, welke ons
in Zuid-Azië ten deel viel, maar zeker
is het, dat meerdere daarvoor beter zijn
toegerust dan het kleine Nederland, ter
wijl geen enkele bij ons ten achter zou
behoeven te staan in regeerbeleid, waar
dit zich als regel kenmerkte door uiterste
middelmatigheid.
Uit dit alles volgt, dat de financieele
zijde van het vraagstuk der verdediging
van Nederlandsch-Indië geheel beheerscht
wordt door het gebruik, dat Nederland
van zijne machtsverhouding tegenover
Indië wenscht te maken. Er zijn een zeker
aantal millioenen noodig, daarvan betaalt
Nederland er zooveel en Indië de rest.
De staatscommissie is van oordeel, dat
de uitgaven voor marine, met het oog
op de verdediging van Indië, jaarlijks
met ruim 20 millioen verhoogd moeten
worden. Daarvan zal Nederland bijna
5y2 millioen betalen en de resteerende
14% millioen komen ten laste van Indië.
Op het Indisch leger kan echter desnoods
6 millioen bespaard worden, zoodat de
totale vermeerdering van uitgaven voor
Indië 83/4 milliioen zal bedragen.
Hierbij dient al dadelijk te worden
aangeteekend, dat de mogelijk geachte
en voorgestelde bezuiniging op de Indi
sche legeruitgaven minder reëel zal blijken
te zijn dan de commissie aanneemt. De
voor de tegenwoordige legerformatie
vereischte sterkte is niet aanwezig, zoodat
het overcompleet bij de voorgenomen
inkrimping dier formatie betrekkelijk ge
ring zal zijn. Bovendien ontbreekt nog
veel aan de uitrusting van het leger,
terwijl verhooging van soldijen en pen
sioenen der europeesche militairen noodig
is geworden om het steeds toenemende
verloop te beperken. Waar gerekend is,
dat in den loop van de jaren 1914?1923
eene bezuiniging zal kunnen worden
verkregen tot een eindbedrag van jaar
lijks 6 millioen, werd totaal geen reke
ning gehouden met de normale
jaarlijksche toename van uitgaven, als gevolg
van noodzakelijk aan te brengen verbe
teringen en stijgende prijzen bij hoogeren
levensstandaard. In de jaren 1908?1914
stegen de militaire uitgaven van de
oorlogsbegrooting met ongeveer 5 milli
oen, terwijl in dien tijd de legersterkte
niet toenam en de zoo kostbare actie in
tal van gewesten der buitenbezittingen
sterk verminderde. Veilig kan daarom
worden aangenomen, dat over tien jaar
deze uitgaven, bij behoud van de tegen
woordige legersterkte en slechts gerekend
op het geleidelijk doorvoeren van de
allernoodzakelijkste verbeteringen, van
6 tot 8 millioen hooger zullen zijn dan
thans.
De becijfering der commissie is der
halve wel bijzonder geflatteerd, waar ze
eenvoudig van de vlootkosten voor Indië
de zoogenaamd op het leger te bezuini
gen 6 millioen aftrekt. Het betoog had
anders moeten luiden. Bij behoud van
de tegenwoordige formatie zullen de
uitgaven voor het leger, dat thans nog
minderwaardig is, binnen enkele jaren
met eenige millioenen toenemen. Dit
wordt te bezwaarlijk als de voorgenomen
verhooging van de marineuitgaven met
14;i/4 millioen wordt doorgevoerd. Daar
echter de legersterkte zonder overwegend
bezwaar kan worden verminderd, is het
mogelijk een verdere stijging van de
legeruitgaven te voorkomen. Op den
duur zullen de oorlogslasten voor Indië
derhalve bedragen ongeveer 47'/4 millioen
voor het leger en 22:i/4 voor de vloot,
zijnde te samen rond 70 millioen.
Dergelijke nuchtere cijfers schrikken
echter af en dat heeft de commissie in
de allerlaatste plaats gewild. Vandaar
een voorstelling van zaken, welke meer
aanlokkelijk is dan juist, wat ontegen
zeggelijk aan de waarde van het uitge
brachte rapport afbreuk doet.
Als de voorstellen der commissie, de
bezuiniging op de legeruitgaven inbegre
pen, tot uitvoering komen, zullen over
eenige jaren de kosten van leger en vloot
in ronde cijfers bedragen 55 millioen
voor Nederland en 70 millioen voor Indië.
In 1911 waren deze cijfers voor Neder
land rond 46 millioen, voor Indië rond
52 millioen. Nemen we in aanmerking,
dat in het tienjarig tijdvak 1902?1911
door Nederland 27,6 pCt. van de
algemeene uitgaven waaronder niet ge
rekend de buitengewone uitgaven en die
waartegenover directe inkomsten staan
werden besteed aan leger en vloot,
terwijl dit percentage voor Indië reeds
38,8 pCt. bedroeg, dan blijkt afdoende
dat de commissie niet heeft geschroomd
Indië veel zwaarder oorlogslasten op te
leggen dan Nederland. Als mettertijd
Nederland een 30 pCt. van de algemeene
uitgaven aan leger en vloot besteed, zal
voor Indië dit percentage welhaast tot
45 pCt. gestegen zijn.
Is dit niet een opvallende verhouding,
waar toch Nederland eigen grondgebied
en koloniaal bezit verdedigt, terwijl Indië,
als wingewest, bij den uitslag van een
oorlog slechts zijdelings belang heeft?
De defensie-commissie denkt daar echter
anders over. Zij wenscht een vloot, welke
Nederland niet kan bekostigen en laat
daarom Indië ruimschoots medebetalen,
onder het listige motto dat beide
gebiedsdeelen bij die verdediging (van Indië)
groot belang hebben".
Zou het waar zijn, dat de Papoea's
van Nieuw-Guinea, de Alfoeren van
Halmaheira en al die andere wilde volks
stammen uit het Oosten van den archipel
groot belang hebben Hij de verdediging
van een eilandenrijk, waarvan zij het
bestaan niet kennen? Zal de Atjeher te
wapen loopen als Java wordt aangeval
len en de Javaan zich ten strijde rusten
als een vreemde mogendheid zich ergens
in den archipel een vlootbasis heeft in
gericht? Nog altijd is Java voor den
Boeginees een ballingsoord, zooals Cele
bes voor den Javaan. Een milrtieleger
acht men nog steeds te gevaarlijk, om
dat men, zelfs op Java, den inlander niet
vertrouwt. Wel echter beschikt men over
het geld van dien inlander voor oorlogs
doeleinden en heeft dan nog den treurigen
moed te zeggen, dat het aldus besteed
wordt ook in zijn belang.
Als Nederland groot wil doen ten koste
van Indië, laat het dan beginnen met
eerlijk te zijn. Qvermacht gebruiken tot
eigen voordeel getuigt nog van een zeke
ren durf, althans indien het openlijk ge
schiedt. Daartoe echter is men in ons
kleine landje niet flink genoeg. Alvorens
toe te tasten moet het geweten gesust;
de meest onzinnige phrase is daarvoor
goed genoeg,
Had Indië een vertegenwoordiging,
welke recht had tot spreken namens de
bevolking, dan zou ongetwijfeld blijken
dat vór alles wordt verlangd onderwijs
en nog eens onderwijs. Wellicht dat dan
binnen enkele jaren het ontwikkelde deel
dier bevolking er prijs op zou stellen
Nederlandsch onderdaan te zijn en te
blijven, zelfs ten koste van offers in goed
en bloed.
Nederland bedenke nog intijds dat ver
toon van macht niet immer bewijs is
van innerlijke kracht en daarvoor ook
niet wordt gehouden. Wat van een af
hankelijk Indië door dwang verkregen
wordt moge tijdelijk voordeel brengen,
het bestendigt en verscherpt de schrille
tegenstelling tusschen heerscher en
onderhoorige. Zoo lang het volk van Indië
niet naast, maar tegenover ons staat,
blijft Nederland een kleine mogendheid
met overgroote bezittingen in Azië. En
elke bijzondere krachtsontwikkeling naar
buiten is ontijdig, zoo lang het Rijk in
en buiten Europa zich niet gevormd heeft
tot een machtig geheel, een twee-eenheid,
waarvan de samenstellende deelen
onverbreekbaar zijn verbonden.
Geen vloot, hoe sterk ook, kan Indië
voor ons behouden als vreemde afge
zanten, gelijk geschiedt, door de bevol
king worden begroet als bevrijders.
Alvorens plannen te ontwerpen voor
de verdediging van Indië moeten we ons
den steun verzekeren van den inlander.
Aan den volkswil ontleent elke
weermacht haar kracht.
H. C. KERKKAMP
* * *
Abonnementen en het Hof
In het antirev. dagblad de Rotter
dammer vonden wij het hiervolgende
bericht:
H. M. DE KONINGIN HEEFT HAAR
ABONNEMENT OP DE N. R. CT." OPGE
ZEGD. Naar ons uit de beste bron wordt
verzekerd heeft H. M. de Koningin, kort
na het verschijnen van het feuilleton
Vriendinnetje", dat in de rubriek, Onder
de Menschen" een plaats vond en waarin
schrikkelijk Godslasterlijke taal voor
kwam, voor haar abonnement op de
N. R. Ct." bedankt, omdat H. M. niet
in hare godsdienstige gevoelens wenschte
gekrenkt te worden.
Gemeld wordt nog door een ander
blad, dat dit abonnement wel tien of
twaalf exemplaren betreft.
Hulde aan H. M. de Koningin, die
daardoor aan vele mede-Christenen een
beschamend voorbeeld geeft!
Als die tien of twaalf abonnementen
nu overgaan op de antirev. Rotterdam
mer zelf, die dit bericht in de wereld
zond, zullen naast de godsdienstige ook
de pecuniaire gevoelens van het blad
zijn bevredigd.
Wij voor ons dachten terug aan den tijd,
toen een onschuldige plaat op Troelstra's
m'ef-ministerworden door Johan Braaken
siek nog niet was geteekend (Juliana
schrijvende: Oom Troelstra, hoe zit 't
toch, dat je niet meer hier komt?),
en toen ons licht nog schijnen mocht
k over het Hof! Ach, dachten wij,
hoe weinig gecompliceerd van begrip
zijn sommige raadgevers, die juist in het
gecompliceerde den weg moeten aan
wijzen: de hovelingen! Is het niet jammer?
Nu weer met de N. R. Ct., de N. R. Ct,
waarover toch de eerbiedige hoofdletters
gezaaid liggen als goudsbloem-korrels,
_J