De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 24 mei pagina 1

24 mei 1914 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

1926 Zondag 24 Mei AV1914 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING Abonnement per 3 maanden / 1.65 Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., b{| vooruitbetaling f r. p. mail . 10. AfimderlQke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar . 0.12" UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENOORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Advertentiën van 1?5 regels /1.25, elke regel meer . . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel Reclames, per regel ?0.25 .0.30 .0.40 _ INHOUD Blz. 1: H. C. Kerkkamp: Indië en de Defensie. Kroniek: De Pest, .de dok ters en het idealisme. Karel van de Woestijne over Th. van Ameide. 2: Feuilleton door Rosso di San Secondo. L. over Rossi di San Secondo. 3: Ingezonden: Onze positie in Indië. 5.' Mevr. N. Mansfeldt-de W. H.: Tutti Fr'utti. A. d. K.: Grootmoeders. Vrouwelijke aëronauten. Practische wenk. Allegra. E. Heimans: Bloe menpracht. 6: T. Landréover J. H. Loebèr Jr. en Indische gebruikskunst. Matthijs Vermeulen over Gerard Hekking. 7: Afbeelding van den Koning van Denemarken en zijn zoons en van de Mexicaansche troebelen. H. C.: Hemelvaartsdag en zijn gebruiken. Brieven van Oom Louis. 8: Charivarius: De nette mensch spreekt. Charivari. Puzzle. Fin. Kroniek door v. d. M. 9: De Vermogensbelasting door v. d. S. //: Johan Braakensiek over de Amsterdamsche standbeelden. Schaakspel door R. J. Loman. Damspel door J. de Haas. Bijvoegsel: Johan Braakensiek over het incident van Tampico. MnHtriitiiiiftii Indië en de Defensie n Nederland maakt zich gereed zijn ver houding tot Indië voor tientallen van jaren te bederven door een baatzuchtige politiek, welke ter wille van verleidelijk opgezette defensieplannen wordt goed gepraat. Het rapport der staatscommissie, sterk beïnvloed door den populairen defensie minister uit het vorig kabinet, heeft in niet deskundige kringen grooten indruk gemaakt. Bovendien hebben militairen van zee- en landmacht zich gehaast hunne instemming te betuigen met de voorstellen dier commissie. Wel zijn uit het Indische officierskorps stemmen op gegaan om te waarschuwen tegen de door de staatscommissie mogelijk ge achte vermindering van de sterkte van het koloniale leger, doch principieel werd het vlootplan toch aanvaard. Naar het schijnt zal dit protest succes hebben, met het gevolg dat Indië nog een zes millioen meer zal mogen betalen voor de verdediging van Nederlandsch bezitsrecht. Wie zich in de toekomst een geheel andere verhouding dacht tusschen Neder land en Indië dan die waarop thans wordt aangestuurd, moet het wel droef te moede worden. Die droefheid echter wordt tot verontwaardiging voor wie overtuigd is, dat de vlootplannen der 'staatscommissie uit een oogpunt van defensie allerminst de waarde hebben, welke daaraan zoo algemeen wordt toe gekend. Met een enkele uitzondering is er geen land ter wereld, dat voor de verdediging' nagenoeg uitsluitend vertrouwt op de zeemacht. En dat met reden. Een dergelijk verdedigingsstelsel is slechts bruikbaar als de absolute zekerheid bestaat, dat de eigen vloot in staat is die van den sterksten tegenstander te slaan of weer loos te maken. Vandaar de vrees van Engeland voor de gestadige uitbreiding van de Duitsche vloot. Er bestaat een wet, welke thans in Nederland vrij algemeen vergeten schijnt. Om met succes te verdedigen moet een vloot aanvallen en verslaan. Zoo moet een eskader, dat tot taak heeft heel het Nederlandsch grondgebied in Zuid-Azië te verdedigen, in de Neder landsen-Indische wateren heer en meester zijn en blijven. Wordt het geslagen dan is Indië verloren. Moet het wijken en afwachten dan heeft de vijand gelegen heid troepen te landen waar hij wil. Men zegt, dat operatien te land van eenige beteekenis onmogelijk zijn zoo lang de vijandelijke vloot nog intact is, doch deze bewering is in hare algemeen heid onjuist. Als een vloot genoodzaakt is den strijd te vermijden, bestaan er slechts twee mogelijkheden. Ze wordt gedwongen slag te leveren of ze wordt op haar basis teruggeworpen en aldaar vastgehouden. Opnieuw uitloopen is niet mogelijk zoolang een gevecht vermeden moet worden. Wel kunnen enkele snelle schepen uitbreken en gedurende langeren tijd de zee onveilig maken, als zij vol doende gelegenheid hebben hunne voor raden aa»te vullen. Voor een transportvloot onder te zwakke bescherming kunnen dergelijke schepen inderdaad gevaarlijk zijn. Onbekendheid met de voornemens van den vijand, het gemis aan verkenningsorganen en het gevaar van een ontmoeting met een sterkeren tegenstander, belemmeren echter in hooge mate het doelbewust optreden van zulke min of meer op goed geluk rondzwer vende kruisers. Zoo zal een vijand zich met geringe krachtsinspanning van al onze bezittingen buiten Java kunnen meester maken als de hoofdmacht van onze vloot en echec" wordt gehouden. Zelfs kan hij ongestraft een goed deel van Java be zetten als het leger te zwak is om buiten West-Java aanvallend op te treden. Dat het succes van dergelijke oorlogshande lingen grootendeels afhankelijk is van de houding der inlandsche bevolking kan voor een verdediger, die voetstoots alles prijs geeft, geen voordeel zijn. Slechts een overmachtige vloot is als middel van verweer voldoende betrouw baar om er geheel op te steunen. Tegen over een sterkeren tegenstander is de vloot niet meer dan een strijdmiddel van ondergeschikte beteekenis. Zij neutrali seert een deel der strijdkrachten van den vijand, beschermt belangrijke toegangs wegen en blijft een voortdurende be dreiging van 's vijands overzeesche ver bindingslijnen. Den aanvaller beletten troepen aan te voeren voor den beslissenden strijd te land, kan zij echter niet. Aan het leger blijft de taak zulk een krijg tot een goed einde te brengen. Waar nu vaststaat, dat Nederland, ook al vergt het van Indië het uiterste, niet bij machte is zijn vloot in Zuid-Azië zoo sterk te maken, dat zij is opgewassen tegen die van een eventueelen aanvaller, is het plan om de verdediging van Indië op te dragen aan de zeemacht principieel fout. Onder welke omstandigheden ook een poging zal worden gedaan om onze bezittingen in Azië te vermeesteren, zeker is, dat onze tegenstander over krachtiger maritieme middelen zal beschikken dan wij. Men zal zeggen, dat dan toch de kans op een aanval vermindert naarmate grooter tegenstand te verwachten is, juist omdat een veroveringsoorlog ondenkbaar is zonder een beslissende overmacht. Dit is inderdaad het geval, doch hieruit volgt slechts de noodzakelijkheid van een krachtig verweer en geenszins dat hiervoor een sterke vloot het meest ge ëigende middel zon zijn. Het tegendeel is waar. De gevechtskracht van een vloot is een tennaastebij bekende grootheid. Een tegenstander kan vrij nauwkeurig berekenen welke krachten hij zal moeten inzetten om zeker te zijn van de over winning. Wel zijn de te brengen offers moeilijk te schatten, doch er mag op gerekend worden, dat de overwinnende partij slechts weinig van zijn gevechts kracht inboet, daar slechts enkele schepen totaal verloren gaan en de andere, waar onder ook van den tegenstander, in en kele maanden weder volkomen slagvaar dig kunnen zijn. Zoo is in den oorlog tusschen Rusland en Japan de Russische vloot vernietigd terwijl dejapansche be trekkelijk weinig in gevechtswaarde ach teruitging. Uit dienzelfden oorlog is nog een andere les te. putten. Een mogend heid, welke zich van onze bezittingen wil meester maken en daarbij slechts rekening heeft te houden met de mari tieme verdedigingsmiddelen, zal op het meest gunstige oogenblik overgaan tot een onverhoedschen, niet door een oor logsverklaring voorafgeganen aanval. Ook al mocht het plan om onze vloot op die wijze een onherstelbaren slag toe te brengen niet slagen, toch blijft, zelfs bij de grootste waakzaamheid onzerzijds, de kans groot, dat we aldus gedwongen worden tot een strijd in open zee onder ongunstige omstandigheden en tegen over macht. Door de verdediging van onze bezittin gen op te dragen aan een vloot, spelen we niet alleen gevaarlijk spel, maar zetten bovendien alles op n kaart. Het is dwaasheid te veronderstellen, dat de op buit beluste tegenstander daarvan niet handig partij zou weten te trekken. Voor den aanvaller staan de kansen oneindig minder gunstig als hij rekening heeft te houden met een krachtig verweer te land. Hij moge weten hoe sterk het leger is en welke verdedigingswerken zijn aangelegd, deze en soortgelijke ge gevens zijn niet voldoende voor een be trouwbare schatting van ;den weerstand, welke hij zal te overwinnen hebben en van de krachten, welke hij moet inzetten om zeker te zijn van de overwinning. Er zijn tal van onbekende factoren, welke van overwegenden invloed kunnen zijn op het verloop van den strijd. Wel is dit in eiken krijg het geval, maar bij een grooten overzeeschen veroverings oorlog in een op verren afstand gelegen tropisch land toch in bijzonder hooge mate. De duur van zulk een oorlog is zelfs bij benadering niet te schatten, ook omdat de krijgsoperatiën wellicht moeten worden voortgezet in een ongunstig jaar getijde, wat schromelijke gevolgen kan hebben, maar in ieder geval aanleiding geeft tot een belangrijke vertraging van alle oorlogshandelingen. De volslagen onzekerheid omtrent den duur van een landoorlog, vermindert de kans op een aanval zeer belangrijk, daar deze het meest te duchten is als door bijzondere omstandigheden een der be langhebbende mogendheden tijdelijk vrij spel heeft. Zoo b.v. Japan bij een grooten Europeeschen oorlog. Het is dan noodig, dat het pleit beslecht is voor de naijverige mogendheden weder in staat zijn zich te doen gelden, wat na weinige maanden het geval kan zijn. Onder der gelijke omstandigheden zal niet zoo heel spoedig besloten worden tot een min of meer avontuurlijke onderneming op verren afstand van het eigen land, waarbij zorg vuldige voorbereiding eisch is en over haasting een gevaar. Als hoofdbezwaar van een verdediging te land van ons eilandenrjjjkjvordt steeds en terecht genoemd de noodzakelijkheid om alle beschikbare krachten te concentreeren op Java, wat in zich sluit een prijs geven van al onze overige bezittingen. Dit is echter we wezen er reeds op in niet mindere mate het geval als onze vloot in bedwang wordt gehouden door een sterkeren tegenstander. Mocht het plan Greve, om straat Soenda door forten en versperringen af te sluiten, tot uit voering komen en zoodoende een min of meer geregelde communicatie tusschen Java en Sumatra mogelijk blijven ondanks 's vijands overmacht ter zee, dan is daar mede al dadelijk het groote voordeel verkregen dat het leger, bij voldoende sterkte, voor de verdediging van beide eilanden gesplitst kan worden zonder dat wederzijdsche hulp is uitgesloten. Daarentegen kan ook in dit geval een vloot niet voorkomen, dat de vijand zich' van alle belangrijke onderdeden van Sumatra en zelf ook van Oost Java en later van Midden Java meester maakt. Om 't even of de verdediging van onze bezittingen in hoofdzaak is opgedragen aan de landmacht of aan de zeemacht, valt aan laatstgenoemde de taak ten deel te waken tegen schending van onze neutraliteit. Hier treedt de vloot zelf standig op. Is haar bij de verdediging slechts een ondergeschikte rol toebedeeld dan wordt hare sterkte en samenstelling in de eerste plaats bepaald door hetgeen van haar in zake neutraliteitshandhaving wordt gevorderd. Blijft men bij het stellen zijner eischen binnen redelijke grenzen dan komt men tot een aan nemelijke vlootsterkte, zoo niet dan kan men zelfs de noodzakelijkheid van een dreadnought eskader bepleiten. De aan hangers van de leer, dat Indië uitsluitend door een sterke vloot verdedigd kan worden, laten dan ook niet na te betoogen dat alleen reeds voor het handhaven van onze onzijdigheid een krachtig eskader onmisbaar is. De kern van de zaak, wie er belang bij kan hebben onze neutraliteit te schenden, laten ze echter onaangeroerd. Alles is immers mogelijk en dus kan de vloot niet sterk genoeg zijn. Wie de quaestie wat minder in het vage beschouwt komt tot de slotsom, dat er bij de be staande verhoudingen al heel weinig kans bestaat op een gewelddadige aan randing van onze rechten zonder bepaalde veroveringsplannen. Zoo lang een aanval van een der Aziatische grootmachten op Australië nog niet beschouwd kan worden als een mogelijkheid, waarmede ernstig rekening is te houden, hebben de voor vlootoperatiën geschikte steunpunten in onzen archipel slechts geringe strategische waarde. En geen enkele mogendheid zal er zonder noodzaak toe overgaan een dezer steunpunten te bezetten en min of meer voldoende uit te rusten, daar het voordeel niet opweegt tegen de haast onoverkomelijke moeilijkheden. Wel echter zou het kunnen voorkomen, dat de oorlogsvloot van een der strijdende partijen er belang bij had zich gedurende langeren tijd in een onzer havens op te houden. Door dit toe te laten, in strijd met de verplichtingen der neutralen, zouden wij ons blootstellen aan represaille maatregelen van den tegenstander, aan een ingrijpen van derden of andere ge varen. We moeten derhalve over vol doende machtsmiddelen beschikken om zoo noodig dwingend te kunnen optreden. Deze eisch is trouwens niet te zwaar. Mijnen en torpedos zijn in een haven zulke gevaarlijke wapenen, dat een vloot voogd het niet tot vijandelijkheden zal laten komen als hem blijkt, dat we op alles zijn voorbereid en desnoods tot het uiterste zullen gaan. Bovendien zijn de voornaamste havens aan de landzijde versterkt. Ook mag er op gerekend worden, dat elke oorlogsvloot van be teekenis reeds gesignaleerd is vór zij onze wateren heeft bereikt, zoodat zij opgewacht en op haar verdere reis geconvoyeerd kan worden door onze vloot. Heeft laatstgenoemde voldoende gevechts kracht om zelfs een overmachtigen tegen stander nog verliezen van beteekenis te kunnen toebrengen, dan zal deze niet zonder noodzaak een gevecht aangaan of daartoe aanleiding geven. Dit bleek overtuigend in 1904 toen de Russische vloot onze rechten eerbiedigde, hoewel een tijdelijk verblijf te Sabang zeer wenschelijk werd geacht. Zelfs onze destijds zoo uiterst zwakke weermiddelen deden hier nog hun invloed gelden. Uit dit alles volgt, dat vooreen schending van onze neutraliteit weinig vrees behoeft te bestaan als onze voornaamste havens door landversterkingen en mijnen be schermd worden en onze vloot voldoende gevechtskracht heeft om ook sterkere tegenstanders gevoelige verliezen te kunnen toebrengen. Voor de verdediging van NederlandschIndië is derhalve noodig een leger van voldoende sterkte, dat steun vindt bij de bevolking en bovendien een vloot van zoodanige gevechtskracht, dat bij een oorlog tusschen andere mogendheden, de strijdende partijen er rekening mede moeten houden. H. C. KERKKAMP * ? m KRONIEK DE PEST, DE DOKTERS EN HET IDEALISME Men heeft waarlijk in deze kwestie mis bruik gemaakt van idealisme. Of de regeering al te zeer verward is geraakt in hopeloos verschillende wijzen van pestbestrijding, of jonge en onervaren Europeesche artsen daarginds wel van nut kunnen zijn en of zij van het geval wat leeren, of de regeerders mér hadden moeten bieden of de artsen met minder tevreden zijn... zie, dat zijn altemaal vragen en kwesties, waarover lang te praten valt. Maar geen vraag en geen kwestie is het of jonge artsen zich uit zelfverloochenende menschenliefde behooren beschikbaar te stel len om de Javaansche pest te gaan bestrijdenHet is een vreemd schouwspel deze tamelijk nuchtere en harde maatschappij van tijd tot tijd laboreerende te zien aan zwakke vlagen van idealisme. Dat hangt dan altijd samen met zekere sentimenteele romantiek. Een Dokter, niet waar? is een Weldoener der lijdende Menschheid, hij heeft een edele, menschlievende roeping", juist als de Ziekenverpleegster (niet verpleger) die dan bij voorkeur Liefdezuster heet. Ook de Advo caat had vroeger zijn deel van idealistischen schijn, maar alleen indien hij Weduwen en Weezen verdedigde, hetgeen betrekkelijk zelden voorkwam. Daarom hoort men tegen woordig ook minder van advocatelijke heilig heid en is eigenlijk alleen de Predikant nog in het onaangetast en onverminderd bezit van een idealistischen glorieschijn. Hetgeen dan ook billijk mag heeten als zijnde dit ambt van hemelschen aard. Maar de andere beroepen genieten het voorrecht op den vlakken grond der realiteit te mogen blijven in het uitwisselen van zekere diensten tegen geld en met name een dokter is niet gehouden zijn gedragingen met meer idealiteit te doorspekken dan andere menschen die het heel weinig doen. In 't algemeen is onze samenleving maar weinig op idealisme aangelegd. Zelfopoffe rende naastenliefde of burgerzin zouden op het stuk der rechtspraak, der belastingen, der verkiezingen, van den militairen dienst, bij het zitting nemen in regeerings- en examencommissies of ter gelegenheid van dienstreizen, in 't algemeen in ambten of bij het nakomen van 's lands wetten en ge meentelijke verordeningen nogal gek gevonden worden. Ook in het particuliere leven, in de zakelijke betrekkingen der burgers onderling, wordt van het idealisme, verneem ik, maar weinig gebruik gemaakt. Zaken zijn zaken"', heet het zoo niet? Vandaar misschien juist, dat eenvoudige lieden, wien het niet aan idealis tischen zin ontbreekt, zich haasten hun heete begeerte naar deugd te proclameeren, zoodra zij maar de kans schoon zien bij anderen. Ter wille van het teeder leven hunner zielen, verlangen zij, dat sommige andere menschen dan toch eens iets voor niets, om Godswil, doen zullen, opdat zij zelven aan het Goede mogen blijven gelooven, waar zij zelf zoo geen deel aan hebben, noch eigenlijk begeeren te hebben. Te dien einde bezweren zij zelfs de doode nationale helden uit hun graven en onze Vaderlandsche Historie op en vragen beleefd maar bitter of Holland dan geen Trompen en De Ruyters meer oplevert! De onvoorzichtigen morsen met het beetje idealisme, dat nog in de wereld achterbleef en door ons, zoo weinig mogelijk gedund, aan het nageslacht moet worden overgeleverd. Wat zullen zij beginnen, als waarlijk het oogenblik van idealistische opoffering daar is, als b.v. het Vaderland in Gevaar ver keert, de Schatkist leeg is en de Buitenlandsche Vijand voor de poort staat ? Of bij andere dergelijke plechtige gelegen heden ? Laat ons dan nuchter zijn en allerzijds onze centen bewaken. En malkanderen niet lastig vallen over idealisme zonder zelf het voorbeeld te geven. F. C. Kroniek der Gedichten XXVI. Th. van Ameide Er hoeft een zekeren moed toe, en zelfs een zekeren hoogmoed, om voor een volge ling, voor bloot een volgeling te willen door gaan. Al hebben wij den tijd der allerindi vidueelste expressie van de allerindividu eelste emotie" in zekeren zin achter den rug; al leed het literair impressionisme schipbreuk in zulke mate, dat het zelfs door zijne vurigste aanhangers van vroeger Kloos en Gorter verloochend wordt; al hoort niemand nog gaarne spreken van let terkundig anarchisme en schijnt ieder voor zijne kunst als voor zijn geest in een gemeenschaps-idee houvast en zekerheid te zoeken: men kan bezwaarlijk zeggen dat wij aan het leidende beginsel van het Roman tisme zouden ontsnapt zijn, en er op uit, om nu maar voor goed alle persona liteit af te leggen en ons gedwee te on derwerpen aan een gelijkmakende tucht, zooals wij zien gebeuren, bv. in philosophie of in wetenschap, met het natuurlijk gevolg dat déze dan de grootste dichter zou zijn, die het, in een gegeven richting, door zijne schranderheid of gevatheid het verst zou brengen, en niet langer hij, wiens ziel, bij ontvangen als bij baren, de ruimste blijkt te zijn. Wij zijn de tijden niet ontgroeid, dat, in kunst, ieder zich vooral aan zich-zelf zou kennen, en dat hij er zou naar streven, iets anders dan zich-zelf uit te spreken. Dit geldt voor eptek evengoed als voor lyriek, en zelfs de meest-objectieve roman-literatuur blijft vooralsnog de leus getrouw: l'art, c'est la nature vue a travers un temperament." Met het gevolg, dat eerst het temperament", dus de persoonlijkheid er zijn moet, zelfs waar de uiting naar npersoonlijkheid dringt, wil er sprake mogen zijn van kunst. Nim mer trouwens zagen wij een echt dichter, omdat hij zich, ook met beslistheid, aansloot bij eene literaire school", gewillig afstand doen van zijne persoonlijkheid; en eeuwen zijn voorbijgegaan, sedert men, omdat het aldus hoorde en mode was, opvallend-uitdrukkelijk verklaarde, dezen of genen Meester, liefst der klassieke oudheid, te hebben nagevolgd. Daarom juist, wijl zoo ongewoon-archaïek, is er moed noodig, en eenige koketterie die is als een ietwat negatieve hoogmoed, om volslagen afstand te doen van de eigene personaliteit, en zich, in volle bewustzijn, Leerling en Navolger te toonen en te heeten van een geliefden Leider. Het is het geval met Th. van Ameide, die in 1912, te Apeldoorn bij C. M. B. Dixon en Co., zijne Verzamelde Gedichten" van 1906-1912 uitgaf in een lijvig boekdeel, dat zelfs typographisch aan de Verzamelde Ge dichten van den Meester, van Albert Verwey, schijnt te willen herinneren. Merk op, dat deze Van Ameide wel de gelijk personaliteit bezit, en zijn navolgen geene onmacht is. Hem is eigen eene be minnelijkheid, eene lenige rankheid der poëti sche gestalte, en zelfs eene broosheid van de gevoeligheid, die de zelf-opgelegde stoer heid, de forsche en degelijke houding, de tot harde krystaliseering gestarde emotie, nu

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl