De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 24 mei pagina 2

24 mei 1914 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 24 Mei '14. No. 1926 en dan . doorschemeren en zelfs, op geluk kige wijze, verbreken. Maar telkens voelt men, welk een hardnekkige tucht, welk een halsstarrig geloof den dichter moeten be zeten hebben, 'dat hij dan toch de leidende lijn, de opgelegde gedachte niet verlaten zoude. En het is een eer, zoo voor den meester als voor den volgeling, dat de eerste zijne overtuiging met zulke beslist heid op den leerling heeft weten te doen overgaan, en de tweede met zulk blind be trouwen en ijverig betrachten zijne opge legde taak volvoert. * * Wat zullen wij in Th. van Ameide's Ver zamelde Gedichten dan wel te zoeken hebben ? Natuurlijk in hoeverre zij Verwey's poëtischen grond, en het onder vorm bren gen daarvan, benaderen, hetgeen helaas binnen de toegestane plaatsruimte niet goed mogelijk is. Hier moet, wel te verstaan, niet noodzakelijk spraak zijn van geslepen en handige naaperij. Hier kan trouwens geen spraak zijn van on middellijk pasticheeren, dat zoo gemakkelijk, ook buiten alle bedoelen, parodie wordt: hier gaat het om zich vroom assimileeren van poëtische leering, van dichterlijk geloof, en het uitdrukken ervan in de toepas^eIjjke vormen. De idee bij Verwey is hoog genoeg, en te weinig luchtig, dan dat de dankbare leerling niet zou trachten te door dringen vór hij nababbelt; en de ver woording is bij Verwey, ook waar ze wijst op invloeden, zelfs waar ze stoort door ge brek aan harmonie of door spitsvondigheid, te ernstig in hare bedoeling en te bijzonder in haar verschijnen, dan dat men maar een enkel oogenblik stilhouden zou bij iemand, die ze bloot grammophonisch naneuzelen zal. Navolgen, het is immers niet noodzakelijk onzinnig of wijsneuzig napraten. Het kan navoelen zijn, en dan heeft de inspiratie, geput aan het Boek, de waarde der inspiratie die anders langs de Zintuigen 's dichters geest is binnengedrongen. Alleen, het is eene inspiratie van andere orde, die bij voor baat kuituur vergt en voorafgaand zintuigelijk geheugen; het is ereene, die den geschoolde en aa,n-indrukken-rijke onschatbare weelde kan schenken; het is er eene die echter te jonge zielen tot dorheid doemen kan. En Van Ameide? Ik zei U al, dat, niet tegenstaande koppige schooltucht, eene zekere personaliteit nu en dan door de eenig-gehoorzaamde schoonheids-hoorigheid breekt. Wel een bewijs dat hij niet droog is geworden als het hout waar geen eigen sap meer door dringt en zingt. De Verweysche gedachte is hier wel degelijk geënt op een levenden heester; en geurt de heester nu waarlijk Verwey'sch, dan is het toch, dat in tak en twijg de levende stroom gaat die den geur voert naar de bloesems. Nochtans zien wij bij hem geenszins het geestelijk proces gebeuren, dat zich bij som mige wijsgeeren voordoet die, in volle over gave gewijd aan de gedachte van hun meester, niettemin, vanwege de eigen levendigheid en gedaante des geestes, vruchten voortbren gen die de meester zich niet zou kunnen voorstellen als bij hém-zelf natuurlijk. Ik wil zeggen dat de louter-intellectuëele, op een bepaald auteur steunende inspiratie van Th. van Ameide, geen voldoend-bezonken ?emotioneelen ondergrond heeft gevonden, dan dat zij zou zijn ontloken in, bij den inspireerenden dichter ongewone en niet te verwachten, schoonheid. Het Woord, het meegekregen Woord is niet in zulke mate Vleesch geworden, dat het andere gestalte zou hebben gekregen dan deze van wie het voor het eerst heeft gesproken, 't Naproeven is geen Smart geworden: het is gebleven: Begrip. De geordende bezonnenheid heeft de moeren der bezonkenheid niet beroerd, tot uit de diepten nieuwe en onbekende peerlemoer-schakeeringen over de vale opper vlakte zouden zijn gerezen. En waar men, eenerzijds, van Th. van Ameide kan ge tuigen, dat onbewust zijne personaliteit zich wel eens scheef zet tegen den gebiedenden wil des overheerschers, kan toch niet gezegd dat deze dankbaar-aanvaarde wil wordt uitgevoerd met de intelligente gratie of het dieper, gevoeliger en na-geleefde beseffen en weten, dat wij van den dienaar verwachtten. Tenzij deze het aldus met opzet deed. Deze nu deed het met opzet. Aldus schijnt ' het, althans. Ik stel mij Van Ameide voor als nog zeer jong, vooral geestelijk. Anders zou hij zeer zeker, met zulke opzettelijkheid, de FEUILLETON tin iiMiiiiMiiiiiwiimtimm AAN MARYKE DOOR ROSSO Dl SAN SECONDO (Geautoriseerde vertaling) Wie toch heeft mij gesmakt op dit luid ruchtige strand, dat er uit ziet, alsof het op dit oogenblik zelf murw geworden, zich zal moeten oplossen in zee ? Was het dus door het noodlot bepaald, dat ik mijn voeten zou zetten op deze zandbanken, die met haar traagheid den schoenen leeuwensprong der baren stuiten ? Huilend scheert er de wind over de lokken van onkruid, die hier en daar wonderlijk de duinen vlekken, scheert zonder buit te be halen, want de plantjes buigen als slaven het hoofd onder den storm van zijn woede, laf en gedwee. Zoo zegepralen slappe traag heid, slaafsche buigzaamheid zonder worste ling over de strijdlustige geestdrift van wind en zee. Schouwspel van diepe beteekenis. De natuur vermaant: Ieder houde zich rustig en denke er aan het leven te rekken. Wil jij je bezielen met heldenwoede? Je zult met je zwaard het slappe zand doorboren, met je borst zal je aanrennen tegen het buigzame onkruid. Je zult tot in alle eeuwig heid rusteloos zijn." Nu goed dan! Maar waarom ben ik hier? Waarom bevind ik mij aan de Noordzee, verdiept in zoo zonderlinge redeneeringen? Ik? 'k Weet het niet. Wie kan ooit het waarom van de dingen weten? Wat strekt zich deze zee loodkleurig en eindeloos uit! De wateren schijnen niet volkomen vloeibaar en het schuim lost zich niet dadelijk op, maar blijft zich wiegen op de baren of teekent, als het op het droge ligt, den zoom van den laatsten vloedgolf op het zand, totdat de wind met een plotselingen geeselslag het verstrooit in tallooze vliegensvlugge blanke vlindertjes. De lucht overlegde gebondenheid van zijn meester niet aan zulke uiterste vormbanden leggen. In zijn proza vooral en in zijne blanke verzen, is Verwey een zeer bijzonder stylist, omdat hij, met groote strengheid voor eigen geest, den vorm waar hij zijne gedachten in kleedt steeds bepaalt naar het levend en wentelend gehalte ervan. Zijne volzinnen zijn een spannend maar veerkrachtig kolder over de rechtopstaande, glooiënd-insinuëerende, koppig-hamerende, traag-verglijdende ge dachte. Daarin is Verwey ons aller meester, dat hij haast nimmer faalt waar hij zijne gedachten maar dan niet dan gedachten uitdrukt. Die bondigheid mag echter eerst dan gebondenheid worden genoemd, als de gebondenheid geen verminkenden invloed hebben kan. En dit begrijpt Th. van Ameide niet steeds volkomen. Verwey zelf heeft de waarde van het sonnet bepaald, als schoonheids- en ook als geeste lijke discipline. Een aangenomen vorm, mits geschikt, mits geboren uit, mits vastgelegd om der wille van schoonheidsdrang, kan zeldzaam-rijken invloed uitoefenen op de inspi ratie-zelve en op haar verschijnen. Maar hoe verkeerd het is, te meenen dat elke bepaalde dichtvorm-soort", dat villanelle en pantoem, dat rondeelken en ghazele, dat triolet en ritornelle even rijk zal zijn aan uitsjagen bij aangewend gebruik: de mislukte pogingen onzer Parnassiens tusschen '75 en'85 bewijzen het. Daarom dan ook kan ik mij zoo moeilijk voorstellen, en kan ik het niet doen dan met de gedachte van vooropgezette navol ging van hetgeen Verwey deed voor het Sonnet, waarom Van Ameide de Ballade halstarrig ging beoefenen. Ik vergeet niet dat Villon in ballade-vorm de heerlijkste poëzie heeft geleverd. En dat er duizenden slechte sonnetten geschreven zijn. Hetgeen niet wil zeggen dat het sonnet ongeschikt zou wezen en de ballade déuitgelezen vorm van poëtische schoonheid.... Dat Van Ameide, die trouwens een han dig, soms téhandig, verzenschrijver is, hem weer uit de vergetelheid opdelft, is voor mij weer een bewijs, dat hij, in zijne fiere nederigheid, een al te goed leerling is; die echter de lessen zijns meesters niet heeft verwerkt tot onvervreemdbaar eigendom. Hij is echter, naar mijne overtuiging, innerlijkrijk genoeg heel wat rijker dan vele anderen dat wij van hem mogen ver wachten, zij het langs de door Verwey geopende baan, poëzie die zeer verheugend kan zijn. KAREL VAN DE WOESTIJNE * * * Rosso di San Secondo Elegie a Maryke Het boek van een Italiaan, diein Nederland was Ik kan niet zeggen; het boek van een Italiaan over Nederland", want in de Elegie a Maryke", uitgegeven door A. Sampaolesi te Rome, is niet de omgeving, waarin de jonge schrijver een jaar lang leefde, de hoofdzaak, maar die schrijver zelf. Zoo ooit, dan wordt door hem de natuur rondom gezien a travers un temperament. Zonder den auteur eenigszins te kennen, begrijpt men het boek, geloof ik, gemakkelijk ver keerd. Daarom moet ik wel iets van den heer Rosso di San Secondo vertellen. Voor verscheiden landgenooten zal dit slechts een herinneren zijn. Rosso immers was in 1910 een paar maanden, in 1911?12 een half jaar in Holland, maakte daar met veel menschen kennis, hield te Leiden en Amsterdam lezingen over Italiaansche letterkunde en publiceerde over Nederlandsche toestanden uitvoerige en talrijke correspondenties in den Romeinschen Corriere d'Italia". Ik spreek hiervan alleen om te bewijzen, dat Rosso in Nederland niet met dichte oogen heeft zitten kijken in zijn eigen ik, zooals velen, die de Elegie a Maryke" vluchtig lezen misschien op het eerste ge zicht zullen denken. Vór hij naar Nederland kwam, leefde de schrijver in Italië. Zijn geslacht stamt uit San Secondo bij Parma, maar hij is Siciliaan van geboorte en als zoodanig sterk individualist. De wereld bestaat voor hem slechts in zoo verre zij door den mensen heen gaat, hij ze be grijpt. De wereld is alleen het leven en daar de dichters dat het diepst en rijkst doorvoelen, kennen zij alleen de waarde der schepping, bestaat alleen in hen het ware leven Zoo ongeveer is het fundament van 's schrijvers philosophie. is verzadigd van water en ziltheid: zout is overal: het blinkt tusschen het zand, op de boschjes, het maakt de lippen bitter. Hemel en zee zijn twee samengesmolten onmetelijkheden. Dit armzalig strookje kust, dat het klein geslacht der menschen met moeitevol zweet ontroofde aan het rijk der wateren en dat op het wijde tooneel de aarde vertegen woordigt, is een erg gering ietsje, kaal en donker, met een helderen rand van zand er vór: het schijnt ontsteld door zooveel grootschheid: de huisjes met roode daken gerijd op het duin, waarin de grove ijdelheid der bourgeoisie zich zelfgenoegzaam bij de haardstee warmt, schijnen snuisterijen, dadr neergezet door de handen van het noodlot, bereid om op een teeken van datzelfde noodlot neer te glijden. Men slaagt er nooit in te begrijpen, hoe zooveel trots, zooveel belachelijk zelfbewust zijn bestaan kan bij menschen, die leven onder zoo dreigende en ontstandvastige luchten. Men slaagt er nooit in te begrijpen, hoe een handvol mieren, in de leege ruimte ge slingerd op een bol van materie, zich een air kan geven en zelfvoldoen neuriën. Noordzee, wie heeft me hier neergesmeten? Als ik me goed oriënteer, dan moeten daar tusschen de nevelen, ver weg de Engelsche kusten zijn; Duitschland ligt achter me; in het Noorden het Scandinavisch schier eiland. Het lijkt me, of ik op een kaart het klein Europa zie. O, n oogenblik de han den van een God te bezitten en ze opeens uit de wolken te laten neerplompen op zoo veel eerzucht van regeeringen en volken, op zoo groote belachelijke leugen! Leugen!... Alles leugen!... O, Maryke, op dien droeven Novembermiddag was mijn ziel gezwollen en klopte bij horten, bij stooten, als een zeil, wanneer het schip laveert. Het leek me alsof ze met een gulp bloed uit mijn keel wilde vloeien, zoo hevige wanhoops-aanvallen bestormden haar. Ik hoorde ze huilen van binnen, als Heel jong nog verliet Rosso di San Secondo het eiland, waar hij geboren werd en ging zijn individualiteit als dichter uitleven in het overig Italië. Het gelukte hem op nau welijks achttienjarigen leeftijd twee tooneelwerken tot opvoering te brengen. Naar wat ik uit de mededeelingen van den schrijver zelf en de critieken in de dagbladen van dien tijd (1908) opmaakte, waren het echte draken", maar speelbaar: Alle beoordee laars zeiden voor de toekomst iets van den jongen auteur te verwachten. Na zijn kortstondig verblijf in Nederland gaf Rosso aan het eind van 1910 een boekje met dramatische schetsen uit, dat den vreem den titel L'occhio chiuso Het gesloten oogdraagt. Zooals in dezen titel is in de meeste van de korte tooneeltjes de invloed van Maeterlinck heel duidelijk voelbaar. Van den romantischen draak vol verleiding en moord is de auteur opgestegen tot het symbolisch drama, waarvan de handeling zich afspeelt in de ziel van den toeschouwer. Deze nieuwe uitingsvorm de Maeterlinck-stemming goed vol te houden gelukt hem alleen waar hij algemeen menschelijke situaties ver beeldt, niet als hij het individueele leven van bepaalde entourages teekent. De fel gekleurde schildering van het arbeidersbestaan in een zwavelmijn en den opstand tegen den eigenaar van wien men meent, dat hij zijn werkvolk uitzuigt, boeit... tot de eigenaar gaat verkondigen aan zijn uitgehongerde, radelooze arbeiders! - , dat hij k lijdt, dat ieders leven lijden is, en de wanhopigen met zulke argumenten over tuigt. Dan gelooven we den schrijver niet meer. Heel goed echt Maeterlinck is het gesprek tusschen twee straatjongens, die mijmeren over leven en dood... maar ik wou spreken van de Elegie a Maryke. 't Is een in Nederland en over Nederland geschreven bundel schetsen, maar wie, als Zwollenaar of Middelburger b.v., er iets in verwacht te vinden over zijn eigen stad, wie een tweeden De Amicis zoekt en als zoo genaamd onbevooroordeeld mensch contro leeren wil, of de indrukken van dezen Italiaan over de moderne Hollanders kloppen met de eigen meening over zichzelf, komt bedrogen uit. Rosso di San Secondo zegt hier niets van wat hij onpartijdig dacht over Neder landsche toestanden, van wat hij dadelijk of later meende te doorzien. Dat stond hij al af aan de krant, waarvan hij toen correspon dent was. Wat hij bewaarde en nu pas publiceert, is volstrekt subjectief. Geen van de landschappen, dorpen of steden, die hij zag, geen van de personen, die hij .ontmoette, is in dit boekje in waren vorm en ware gedaante afgebeeld. Wat we lezen is alleen maar de indruk, die na het zien en door voelen der dingen achterbleef in het hart van den auteur. Weldadig werkte de Hollandsche winter op den overspannen geest van het kind van het zonverschroeide eiland. De stormen, die woeden aan de door hem met zooveel liefde beschreven Noordzeekust, harmonieerden met den storm, die ging door zijn van op winding zieke ziel. Maar hij zag, dat het schijnbaar zoo on vaste strand, de lage rij van losse duinen, het buigend helm op de toppen daarvan, beter, langer weerstand bieden dan een hooge starre rots kan doen. Hij bemerkte, dat men in de schijnbaar broze huisjes op het duin, die rondom met groote ramen uitzien op het wilde weer buiten, beter beschut is tegen de overmacht der elementen dan binnen de dikke muren en achter de gesloten zonneblinden van een donker Italiaansch paleis. Zoo ging hij den aard van het Hollandsche leven begrijpen en de ziel van de bewoners van deze door zee en wind gebeukte en toch nooit overwonnen lage landen, die zegevie rend weerstand biedt aan de hartstochten, waarvoor de kracht der gloeiende Zuider lingen bezwijkt. Het land en het volk, zooals hij het zag en begreep, verzinnebeeldde hij in een vrou welijk wezen: Maryke. Want Maryke is Holland. Het blonde, rustige meisje, dat woont op het duin, k in den winter, niet vreest voor storm en onweer, omdat ze gezond is, dat houdt van rennende honden en klapwiekende meeuwen, maar toch allerliefst thuis zit in een goed verwarmde kamer, gezellig met een kopje thee; dat is de ziel van Holland, de ziel, die met haar bewuste kalmte den zenuwzieken dichter rust gaf. 't Is zoo schijnt dit boek te preeen wild beest, dat zijn ketenen verbrekeu wil om zijn tanden te slaan in het vleesch der menschen en het vaneen te rijten. Maar het verstand, moe de ziel te volgen in haar dwaze acrobaten-toeren, beu van het voort durend uitspinnen van verdraaide, vergroeide, dorre, onverdraaglijke gedachten, zakte ten slotte ineen als een lijf, dat vele uren lang zich slapeloos heen en weer geworpen heeft en zonk in een diepe lethargie. Zoo kwijnde ik, Maryke, neergeworpen op het zand van Katwijk, toen ik jou zag voor de eerste maal tusschen hemel en aarde, op het strand, bij het eerste vallen van de schemering, je troepje zwarte honden volgend, en je korten lach hoorde, dadelijk afgesneden door den wind, die je de kleeren en de haren schudde, en het klappen van de karwats, die blik semde als een pijl in de snelle beweging van je krachtigen arm. Je ongetemde jeugd, Maryke, gaf mij dadelijk een frisschen, nieu wen kijk op het leven en het verlangen naar een groote vreugde, vrij van pijnigende gedachten. Daarom zijn we gauw vrienden geworden. Daarom kom ik bijna iederen middag terug op dit strand, dat me vertrouwd geworden is en maakte de lange weg, dien ik moet afleggen van het dorp, waar ik tusschen de boomen woon tot aan de zee, me heelemaal niet moe. Jij wacht me af f op het Klinkerstraatje, dat zich roodachtig op het strand slingert als om een zoom te leggen om de duinen, f achter het glas van het groote raam, dat als een veranda vooruitspringend het huis gelegenheid schijnt te geven een kijkje te nemen op den weg. Als je op de straat bent, is het je bedoeling, naar beneden te gaan op het strand, tot je je voeten nat maakt in het schuim, of op hoogten te klimmen om je te amuseeren met kromme sprongen tusschen de struiken, of wel de duinen over te gaan naar de vlakte, om over de vochtige, omgeploegde akkers, langs de slooten, door rechte paadjes, geflankeerd met kale boomen, die tengevolge diken , alsof er een zekere compensatie bestaat tusschen de menschenziel en de haar omringende natuur. Het eeuwig eentonig geruisch van de zee lijkt, gehoord in het huis van Maryke, een rustgevend wiegelied; de voortdurende herinnering aan het oneindig grootsche van lucht en wind daarboven geeft in de woningen der menschen bevrediging, ook als het dagelijksch leven er vaal en kleinzielig is. Wilde natuur maakt kalme menschen. 't Is mogelijk. Sicilië moet dan een voor beeld zijn van den aan Nederland tegenovergestelden toestand : de hemel en de zee mild al is de zomerzon fel, ze is altijd dezelfde de menschen violent. Wil men de vergelijking nog verder doorvoeren, dan denke men er aan, dat een Oosterling geniet, als hij muisstil neerzit, als zijn wild bewogen denken tot effen mijmeren verzacht, de Noordeling schik heeft, wanneer hij rumoerig schreeuwt en host of schatert als een dolle. Zózocht in zijn goden van puds de be woner van het in onveranderlijken zonnegloed liggend Syrië de altijd gelijke eenheid van het eeuwige, onveranderlijke, ondoor grondelijke, vormlooze, terwijl de goden van het Noorden (daartoe behooren ook de Grieksche !), scherp persoonlijk gekarakteri seerd, vechten en lieven en haten op hun Olympus of in hun Walhalla, onrustig en woest als de wolkenluchten en de zee van de Noorderstranden. Maar om op de Elegie terug te komen in de menschen kon die Hollandsche ziel de vurige natuur van den Siciliaan niet bevredigen. Zonder innerlijke brand kan hij zich geen mensch geen intuïtieve vrouw tenminste denken. Daar om vermoedde hij dien gloed ook in Liesbeth, die hij teekent als zinnebeeld van de ziel der Hollandsche vrouw in tegenstelling met Maryke, die de ziel van heel Holland natuur en menschen is, en zoekt hij dien bij haar van onder de asch der alledaagschheid op te rakelen. Hoe dat gebeurt, vertelt met fijnen humor de novelle: De oogen van mevrouw Liesbeth van Beuge, het langste stuk van den bundel. Een leuk type van Spaanschen schilder echte traditioneele kunstenaarsfiguur roept in een notarisvrouw van vijftig jaar weer het jolige, voor lucht, licht, wolken en dieren levende jonge meisje wakker, dat twintig eentonige huwelijksjaren lang ge slapen had. Bij eerste lezing stelde het boekje van Rosso di San Secondo me te leur; 't leek me zoo weinig bezonken en dikwijls ge maakt, maar ik ben het nog weer eens gaan lezen me herinnerend, dat iets gemaakts" wel degelijk echt kan zijn en ik ben gaan gelooven, dat de hier geuite gevoelens eerlijk weergegeven zijn. Die meening kan ik natuurlijk niet rechtvaardigen en verzoek ik dus voor kennisgeving aan te nemen. Ik wil nu alleen nog een paar details aanhalen, die ik mooi vond en die mijns inziens be wijzen, dat de schrijver ziel zoekt in de natuur op een heel andere manier dan zijn tot nog toe gewoonlijk mythologiseerende landgenooten, veel meer als een noordelijk mensch. Van een strandvilla (wat hebben de nieuwe woningen bij ons toch veel meer karakter dan de menschenbakken hier!) heet het, dat de glazen veranda uitsteekt als om het huis gelegenheid te geven een kijkje te nemen de straat langs." Het bescheiden verblijf van den schrijver ligt tusschen boo men als een nest op verstrengelde takken". Als hij daar wakker ligt werpt over zijn bed, dat bedekt is met een granaatroode deken, de door de takken en de vonkelende vensterruit schijnende maan een bundel zilver en sidderen over het dek telkens de door licht koeltje bewogen kale twijgen: hun schaduwen schijnen een roode inslag geweven op zilveren schering." In den trein: Als geestverschijningen schreden over de vlakte de kerktorens voor bij, geestverschijningen van herders inge slapen te midden van kudden huizen. Recht als geslepen klingen flikkerden de slooten: ze verscheurden met scherp flitsen de nevel sluiers van den einder." Lentenacht tegen den morgen, als het begint te dauwen : Sneeuwblanke wierook dampen omwalmen den einder en lossen zich op in een trilling van wellust, wijl de sterren zich neigen en in kleine kusjes van paarlen de beden der aarde verhooren. Liefdedronken strekt alom het verre bosch zijn toppen ten hooge en lichten zijn kruinen in schittering van diamanten." Dat is de beste van den zeewind hun schaarsch loof buigen naar n kant, het tuintje te bereiken van een bloemist, je toegewijden vriend, die zich beijvert ons te begeleiden, tusschen de kassen in bouw en de al leeggehaalde, tot die, waar de laatste chrysantemums en de eerste tulpen bloeien onder de glasramen beschermd, tegen regen, sneeuw en vorst, die het Noorden met zijn onverbiddelijk blazen ons tegen het lijf werpt. Je hebt er pleizier in het glasraam op te tillen en je hoofd in de geurenbezwangerde stoomwarme lucht van de kassen te steken ; je hebt er plezier in naar huis mee te nemen de bloemruikers, die de bloemist met groote kalmte, over weging en kennis samengesteld heeft, n voor n de af te snijden stelen uilkiezend en je verkocht met duizend aanbevelingen, kleine betoogen over bloementeelt, alles afgewisseld met glimlachjes n bevallige gebaartjes. Of je wilt in gezwinden pas, om 't niet al te laat te maken, naar Noordwijk, naar Rensburg, naar Sassenheim gaan om een vriendin te bezoeken, die je sinds lang niet gezien hebt, of eene, die ziek is of je niet geschreven heeft. Als je op me wacht op het klinkerstraatje is je eene forsche been geslagen over het andere met de punt op den grond gesteund; een hand staat in je zijde, de andere slaat met de karwats tegen de dij. De honden loopen ongeduldig rond, kwispelstaarten, kijken je aan, smeekend om het sein van vertrek: maar je oogen staren strak in de verte om mij te zien aankomen. Als je me ontdekt laat je je rechte houding varen en ga je nu eens het een dan het ander van je vlugge dieren liefkoozen. Deze begrijpen en worden nog onrustiger, de een stoot een geblaf uit, dat hij niet langer inhouden kan, een ander schudt heel zijn lijf, een derde schiet in dollen ren op me aan en meet vele keeren den afstand die ons scheidt en spoedig verdwijnt, omdat we ons al de hand drukken. Jij zegt me, waar we heen gaan zullen en ik volg je overal, omdat het voor mij overal gelijk is; ik geniet van jou, niet van iets anders. Uit al slaap der dingen, die bij de eerste morgenkoelte als fijne schim van waterjuffer scheert over de zich bedauwende grasjes en ze wiegt in een trilling van klare droppels." Het strand bij storm: verliest zich aan beide zijden als een smal wit lint, dat bij het bewegen der zee schijnt te wap peren in de nevelige verten van den hori zont." Rosso di San Secondo heeft de natuur van ons land door zich heen laten gaan en haar rusteloosheid bracht hem tot kalmte. Hij had ons klimaat lief in den winter, wanneer wij er het minst mee tevreden zijn, omdat het hem goed deed. Zoo houden wij van de zon van Italië zelfs in den zomer, omdat wij aan zon gebrek hebben, 't Is weer de wet van compensatie. . . . Zeer persoonlijk zijn de Elegie a Maryke, maar daarom juist zijn ze het lezen en over denken waard. L. * * * Ingezonden Onze Positie in Indië 't Rapport der Staatscommissie voor de verdediging van Indië is verschenen en aan zooveel belangrijke beschouwingen onder worpen, dat eene breedvoerige uiteenzetting daarvan voor den Nederlandschen staats burger geen overbodige lectuur zou zijn. Naar 't mij voorkomt heeft zij zich bij haar onderzoek meer laten leiden door hare op vatting van ons kunnen dan door de eischen van het noodzakelijke; zoodat zij ten koste van de landmacht nog wel eene vloot op papier bracht, die, als zij na vele jaren op volle sterkte kwam, stellig niet meer aan de eischen van den tijd zou beantwoorden. Terecht of ten onrechte heeft zij daarbij alleen gedacht aan 't geval van oorlog, en de mooglijkheid van verwikkelingen, waar toe uitgebreid bezit aanleiding geeft, naar 't schijnt, buiten het debat gelaten. Toch is het, naar mijne meening, van 't allerhoogste belang, deze kwestie goed onder de oogen te zien. Nu de inlander tot 't bewustzijn van zijn eigen nationaal leven is gekomen en meer dan n machtige staat naar de gelegenheid zoekt tot expansie, kunnen wij niet meer met onze bekende zelfgenoegzaamheid de toekomst te gemoet gaan; moeten wij inte gendeel met groote waakzaamheid op de teekenen des tijds letten en de zwakke plaatsen van ons koloniaal rijk met nauw gezetheid opsporen. Van geen kant dreigt ons zoo groot gevaar als van Japan, 't Is bekend genoeg, dat men van daar uit met onverwoestbare dweep zucht tegen alles optreedt, wat in Azië eene vreemdelingenheerschappij is en dat de Indisch-Japansche vereeniging onder stormachtigen bijval der algemeene vergadering besloot, de Nederlandsche koloniën in de sfeer hare werkzaamheden op te nemen. Tot toelichting daarvan werd nadrukkelijk te kennen gegeven, dat men de Hollandsche regeering nieuwe zorgen zou bereiden. On beschaamder kan niet. Wie zich de aanma tiging en vermetelheid herinnert, waarmee Japan zijne eischen in 't machtige rijk der Vereenigde Staten trachtte door te zetten, kan zich licht voorstellen met welke driest heid het in het zwakke Indië zal optreden. De uitgebreidheid van ons bezit en de ge ringheid onzer hulpmiddelen noodigen van zelf uit tot inmenging en roof. Onze zwakke en onhandige Chineezen-politiek geeft voor eerst weinig hoop op eene politiek van zelf bewuste kracht en beleid tegenover de onvermijdelijke aanmatigingen en chicanes onzer toekomstige Japansche broeders. Zoo dra hunne vestiging de noodige vastheid zal hebben verkregen, zullen wij spoedig van den een of anderen coup" opschrikken in den trant van de chantage-demonstratie vór Agadir. Wat zullen wij doen, als de Japansche regeering, met of zonder reden verbolgen over de werkelijke of vermeende krenking van de rechten harer onderdanen, plotseling een onzer buitenbezittingen militair bezet? Zouden wij dan onze centrale positie van een deel der geringe krachten gaan berooven om den vreemdeling er uit te jagen? Eene dergelijke onderneming zou den vijand ten hoogste welkom zijn. Met of zonderde voorgestelde dreadnoughts, onze vloot zou in een paar uren tijds door den overmachtigen vijand van het oppervlak der zee zijn je leden, Maryke, stijgt zoo'n frissche melkgeur op, dat ik onder het loopen je inadem. Jij gaat, onbewust daarvan, vooruit, kleine gilletjes uitstootend, grillig springend,loopend en stilstaand, bij mijn handend me vattend om me in ren mee te sleuren, en je slaat er op met den knop van je karwats, zoodat 't me zelfs pijn doet, om me te straffen. En je merkt niet dat ik, naast jou, mijn zieke ziel verzorg. Als je me in huis afwacht, is dat een tee ken, dat je niet uitgaan wilt. Als ik aankom, zie ik je in de veranda ; 't lijkt me alsof je opgesloten bent in een prisma van kristal,. want je gezicht krijgt door de blinkende spiegelruiten iets onbepaalds en doorschijnends, dat je doet lijken op een zeegodin gevangen in een aquarium. De koperen Indische pullen aan beide kan ten werpen gelen weerschijn op je gestalte. Je geeft me een teeken en wacht tot ik in het voortuintje ben en gebeld heb. Dan komt Kee me open doen, Kee, je erg blond dienstmeisje, dat een grijs pakje aan heeft en een groot wit schort. Ze loopt als een geestverschijning over den hou ten vloer van de gang, omdat ze een bijzonder soort van schoenen heeft, heelemaal van wol: men hoort haar naderen alleen aan het ge ritsel van haar rok en het open en dichtgaan van een binnendeur. Haar kleeren en bonding, haarcorrecte, nauwkeurige bewegingen en een zekere nette, verzorgde distinctie doen twij felen aan haar kwaliteit; Kee lijkt op het eerste gezicht een ziekenverpleegter. Als ik binnen ben, helpt ze mij mijn overjas afdoen. Rondom zijn de wanden bedekt met degens, sabels, Indische dolken van den vreemdsten vorm. Het licht, dat mat zeeft door de veel kleurige ramen, gemaakt van een mozaik van ruitjes als in een oude kerk, en druppelt van boven, neerhuppelend over de treden van de trap, die naar boven leidt, heeft in deze vreemde hal tallooze weerkaatsingen, onbe grijpelijke glimlichtjes, onverwachte glansen. Een klok doet ieder uur van hier tot aan de verste hoeken van het huis de klinkende lang aangehouden tonen hooren van een Vlaamsch l

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl