Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
24 Mei '14. No. 1926
en dan . doorschemeren en zelfs, op geluk
kige wijze, verbreken. Maar telkens voelt
men, welk een hardnekkige tucht, welk een
halsstarrig geloof den dichter moeten be
zeten hebben, 'dat hij dan toch de leidende
lijn, de opgelegde gedachte niet verlaten
zoude. En het is een eer, zoo voor den
meester als voor den volgeling, dat de
eerste zijne overtuiging met zulke beslist
heid op den leerling heeft weten te doen
overgaan, en de tweede met zulk blind be
trouwen en ijverig betrachten zijne opge
legde taak volvoert.
* *
Wat zullen wij in Th. van Ameide's Ver
zamelde Gedichten dan wel te zoeken
hebben ? Natuurlijk in hoeverre zij Verwey's
poëtischen grond, en het onder vorm bren
gen daarvan, benaderen, hetgeen helaas
binnen de toegestane plaatsruimte niet goed
mogelijk is.
Hier moet, wel te verstaan, niet noodzakelijk
spraak zijn van geslepen en handige naaperij.
Hier kan trouwens geen spraak zijn van on
middellijk pasticheeren, dat zoo gemakkelijk,
ook buiten alle bedoelen, parodie wordt:
hier gaat het om zich vroom assimileeren van
poëtische leering, van dichterlijk geloof,
en het uitdrukken ervan in de
toepas^eIjjke vormen. De idee bij Verwey is hoog
genoeg, en te weinig luchtig, dan dat de
dankbare leerling niet zou trachten te door
dringen vór hij nababbelt; en de ver
woording is bij Verwey, ook waar ze wijst
op invloeden, zelfs waar ze stoort door ge
brek aan harmonie of door spitsvondigheid,
te ernstig in hare bedoeling en te bijzonder
in haar verschijnen, dan dat men maar een
enkel oogenblik stilhouden zou bij iemand,
die ze bloot grammophonisch naneuzelen zal.
Navolgen, het is immers niet noodzakelijk
onzinnig of wijsneuzig napraten. Het kan
navoelen zijn, en dan heeft de inspiratie,
geput aan het Boek, de waarde der inspiratie
die anders langs de Zintuigen 's dichters
geest is binnengedrongen. Alleen, het is
eene inspiratie van andere orde, die bij voor
baat kuituur vergt en voorafgaand zintuigelijk
geheugen; het is ereene, die den geschoolde
en aa,n-indrukken-rijke onschatbare weelde
kan schenken; het is er eene die echter te
jonge zielen tot dorheid doemen kan.
En Van Ameide? Ik zei U al, dat, niet
tegenstaande koppige schooltucht, eene
zekere personaliteit nu en dan door de
eenig-gehoorzaamde schoonheids-hoorigheid
breekt. Wel een bewijs dat hij niet droog
is geworden als het hout waar geen eigen
sap meer door dringt en zingt. De
Verweysche gedachte is hier wel degelijk geënt
op een levenden heester; en geurt de heester
nu waarlijk Verwey'sch, dan is het toch,
dat in tak en twijg de levende stroom gaat
die den geur voert naar de bloesems.
Nochtans zien wij bij hem geenszins het
geestelijk proces gebeuren, dat zich bij som
mige wijsgeeren voordoet die, in volle over
gave gewijd aan de gedachte van hun meester,
niettemin, vanwege de eigen levendigheid
en gedaante des geestes, vruchten voortbren
gen die de meester zich niet zou kunnen
voorstellen als bij hém-zelf natuurlijk. Ik
wil zeggen dat de louter-intellectuëele, op
een bepaald auteur steunende inspiratie van
Th. van Ameide, geen voldoend-bezonken
?emotioneelen ondergrond heeft gevonden,
dan dat zij zou zijn ontloken in, bij den
inspireerenden dichter ongewone en niet te
verwachten, schoonheid. Het Woord, het
meegekregen Woord is niet in zulke mate
Vleesch geworden, dat het andere gestalte
zou hebben gekregen dan deze van wie het
voor het eerst heeft gesproken, 't Naproeven
is geen Smart geworden: het is gebleven:
Begrip. De geordende bezonnenheid heeft
de moeren der bezonkenheid niet beroerd,
tot uit de diepten nieuwe en onbekende
peerlemoer-schakeeringen over de vale opper
vlakte zouden zijn gerezen. En waar men,
eenerzijds, van Th. van Ameide kan ge
tuigen, dat onbewust zijne personaliteit zich
wel eens scheef zet tegen den gebiedenden
wil des overheerschers, kan toch niet gezegd
dat deze dankbaar-aanvaarde wil wordt
uitgevoerd met de intelligente gratie of het
dieper, gevoeliger en na-geleefde beseffen en
weten, dat wij van den dienaar verwachtten.
Tenzij deze het aldus met opzet deed.
Deze nu deed het met opzet. Aldus schijnt
' het, althans.
Ik stel mij Van Ameide voor als nog zeer
jong, vooral geestelijk. Anders zou hij
zeer zeker, met zulke opzettelijkheid, de
FEUILLETON
tin iiMiiiiMiiiiiwiimtimm
AAN MARYKE
DOOR
ROSSO Dl SAN SECONDO
(Geautoriseerde vertaling)
Wie toch heeft mij gesmakt op dit luid
ruchtige strand, dat er uit ziet, alsof het op
dit oogenblik zelf murw geworden, zich zal
moeten oplossen in zee ? Was het dus door
het noodlot bepaald, dat ik mijn voeten zou
zetten op deze zandbanken, die met haar
traagheid den schoenen leeuwensprong der
baren stuiten ?
Huilend scheert er de wind over de lokken
van onkruid, die hier en daar wonderlijk de
duinen vlekken, scheert zonder buit te be
halen, want de plantjes buigen als slaven
het hoofd onder den storm van zijn woede,
laf en gedwee. Zoo zegepralen slappe traag
heid, slaafsche buigzaamheid zonder worste
ling over de strijdlustige geestdrift van wind
en zee.
Schouwspel van diepe beteekenis. De
natuur vermaant: Ieder houde zich rustig
en denke er aan het leven te rekken. Wil
jij je bezielen met heldenwoede? Je zult
met je zwaard het slappe zand doorboren,
met je borst zal je aanrennen tegen het
buigzame onkruid. Je zult tot in alle eeuwig
heid rusteloos zijn."
Nu goed dan! Maar waarom ben ik hier?
Waarom bevind ik mij aan de Noordzee,
verdiept in zoo zonderlinge redeneeringen?
Ik? 'k Weet het niet. Wie kan ooit het
waarom van de dingen weten?
Wat strekt zich deze zee loodkleurig en
eindeloos uit! De wateren schijnen niet
volkomen vloeibaar en het schuim lost zich
niet dadelijk op, maar blijft zich wiegen op
de baren of teekent, als het op het droge
ligt, den zoom van den laatsten vloedgolf
op het zand, totdat de wind met een
plotselingen geeselslag het verstrooit in tallooze
vliegensvlugge blanke vlindertjes. De lucht
overlegde gebondenheid van zijn meester
niet aan zulke uiterste vormbanden leggen.
In zijn proza vooral en in zijne blanke
verzen, is Verwey een zeer bijzonder stylist,
omdat hij, met groote strengheid voor eigen
geest, den vorm waar hij zijne gedachten
in kleedt steeds bepaalt naar het levend en
wentelend gehalte ervan. Zijne volzinnen zijn
een spannend maar veerkrachtig kolder over
de rechtopstaande, glooiënd-insinuëerende,
koppig-hamerende, traag-verglijdende ge
dachte. Daarin is Verwey ons aller meester,
dat hij haast nimmer faalt waar hij zijne
gedachten maar dan niet dan gedachten
uitdrukt. Die bondigheid mag echter eerst
dan gebondenheid worden genoemd, als de
gebondenheid geen verminkenden invloed
hebben kan. En dit begrijpt Th. van Ameide
niet steeds volkomen.
Verwey zelf heeft de waarde van het sonnet
bepaald, als schoonheids- en ook als geeste
lijke discipline. Een aangenomen vorm, mits
geschikt, mits geboren uit, mits vastgelegd
om der wille van schoonheidsdrang, kan
zeldzaam-rijken invloed uitoefenen op de inspi
ratie-zelve en op haar verschijnen. Maar hoe
verkeerd het is, te meenen dat elke bepaalde
dichtvorm-soort", dat villanelle en pantoem,
dat rondeelken en ghazele, dat triolet en
ritornelle even rijk zal zijn aan uitsjagen
bij aangewend gebruik: de mislukte pogingen
onzer Parnassiens tusschen '75 en'85 bewijzen
het. Daarom dan ook kan ik mij zoo moeilijk
voorstellen, en kan ik het niet doen dan
met de gedachte van vooropgezette navol
ging van hetgeen Verwey deed voor het
Sonnet, waarom Van Ameide de Ballade
halstarrig ging beoefenen. Ik vergeet niet
dat Villon in ballade-vorm de heerlijkste
poëzie heeft geleverd. En dat er duizenden
slechte sonnetten geschreven zijn. Hetgeen
niet wil zeggen dat het sonnet ongeschikt
zou wezen en de ballade déuitgelezen vorm
van poëtische schoonheid....
Dat Van Ameide, die trouwens een han
dig, soms téhandig, verzenschrijver is, hem
weer uit de vergetelheid opdelft, is voor
mij weer een bewijs, dat hij, in zijne fiere
nederigheid, een al te goed leerling is; die
echter de lessen zijns meesters niet heeft
verwerkt tot onvervreemdbaar eigendom. Hij
is echter, naar mijne overtuiging,
innerlijkrijk genoeg heel wat rijker dan vele
anderen dat wij van hem mogen ver
wachten, zij het langs de door Verwey
geopende baan, poëzie die zeer verheugend
kan zijn.
KAREL VAN DE WOESTIJNE
* * *
Rosso di San Secondo
Elegie a Maryke
Het boek van een Italiaan, diein Nederland was
Ik kan niet zeggen; het boek van een
Italiaan over Nederland", want in de Elegie
a Maryke", uitgegeven door A. Sampaolesi
te Rome, is niet de omgeving, waarin de
jonge schrijver een jaar lang leefde, de
hoofdzaak, maar die schrijver zelf. Zoo ooit,
dan wordt door hem de natuur rondom
gezien a travers un temperament. Zonder
den auteur eenigszins te kennen, begrijpt
men het boek, geloof ik, gemakkelijk ver
keerd. Daarom moet ik wel iets van den
heer Rosso di San Secondo vertellen. Voor
verscheiden landgenooten zal dit slechts een
herinneren zijn. Rosso immers was in 1910
een paar maanden, in 1911?12 een half jaar
in Holland, maakte daar met veel menschen
kennis, hield te Leiden en Amsterdam lezingen
over Italiaansche letterkunde en publiceerde
over Nederlandsche toestanden uitvoerige en
talrijke correspondenties in den Romeinschen
Corriere d'Italia".
Ik spreek hiervan alleen om te bewijzen,
dat Rosso in Nederland niet met dichte
oogen heeft zitten kijken in zijn eigen ik,
zooals velen, die de Elegie a Maryke"
vluchtig lezen misschien op het eerste ge
zicht zullen denken.
Vór hij naar Nederland kwam, leefde de
schrijver in Italië.
Zijn geslacht stamt uit San Secondo bij
Parma, maar hij is Siciliaan van geboorte
en als zoodanig sterk individualist. De
wereld bestaat voor hem slechts in zoo verre
zij door den mensen heen gaat, hij ze be
grijpt. De wereld is alleen het leven en daar
de dichters dat het diepst en rijkst doorvoelen,
kennen zij alleen de waarde der schepping,
bestaat alleen in hen het ware leven Zoo
ongeveer is het fundament van 's schrijvers
philosophie.
is verzadigd van water en ziltheid: zout is
overal: het blinkt tusschen het zand, op de
boschjes, het maakt de lippen bitter. Hemel
en zee zijn twee samengesmolten
onmetelijkheden.
Dit armzalig strookje kust, dat het klein
geslacht der menschen met moeitevol zweet
ontroofde aan het rijk der wateren en dat
op het wijde tooneel de aarde vertegen
woordigt, is een erg gering ietsje, kaal en
donker, met een helderen rand van zand er
vór: het schijnt ontsteld door zooveel
grootschheid: de huisjes met roode daken
gerijd op het duin, waarin de grove ijdelheid
der bourgeoisie zich zelfgenoegzaam bij de
haardstee warmt, schijnen snuisterijen, dadr
neergezet door de handen van het noodlot,
bereid om op een teeken van datzelfde
noodlot neer te glijden.
Men slaagt er nooit in te begrijpen, hoe
zooveel trots, zooveel belachelijk zelfbewust
zijn bestaan kan bij menschen, die leven
onder zoo dreigende en ontstandvastige
luchten.
Men slaagt er nooit in te begrijpen, hoe
een handvol mieren, in de leege ruimte ge
slingerd op een bol van materie, zich een
air kan geven en zelfvoldoen neuriën.
Noordzee, wie heeft me hier neergesmeten?
Als ik me goed oriënteer, dan moeten
daar tusschen de nevelen, ver weg de
Engelsche kusten zijn; Duitschland ligt achter
me; in het Noorden het Scandinavisch schier
eiland. Het lijkt me, of ik op een kaart het
klein Europa zie. O, n oogenblik de han
den van een God te bezitten en ze opeens
uit de wolken te laten neerplompen op zoo
veel eerzucht van regeeringen en volken,
op zoo groote belachelijke leugen! Leugen!...
Alles leugen!...
O, Maryke, op dien droeven
Novembermiddag was mijn ziel gezwollen en klopte
bij horten, bij stooten, als een zeil, wanneer
het schip laveert. Het leek me alsof ze met
een gulp bloed uit mijn keel wilde vloeien,
zoo hevige wanhoops-aanvallen bestormden
haar. Ik hoorde ze huilen van binnen, als
Heel jong nog verliet Rosso di San Secondo
het eiland, waar hij geboren werd en ging
zijn individualiteit als dichter uitleven
in het overig Italië. Het gelukte hem op nau
welijks achttienjarigen leeftijd twee
tooneelwerken tot opvoering te brengen. Naar wat
ik uit de mededeelingen van den schrijver
zelf en de critieken in de dagbladen van
dien tijd (1908) opmaakte, waren het echte
draken", maar speelbaar: Alle beoordee
laars zeiden voor de toekomst iets van den
jongen auteur te verwachten.
Na zijn kortstondig verblijf in Nederland
gaf Rosso aan het eind van 1910 een boekje
met dramatische schetsen uit, dat den vreem
den titel L'occhio chiuso Het gesloten
oogdraagt. Zooals in dezen titel is in de meeste
van de korte tooneeltjes de invloed van
Maeterlinck heel duidelijk voelbaar. Van den
romantischen draak vol verleiding en moord
is de auteur opgestegen tot het symbolisch
drama, waarvan de handeling zich afspeelt
in de ziel van den toeschouwer. Deze nieuwe
uitingsvorm de Maeterlinck-stemming
goed vol te houden gelukt hem alleen waar
hij algemeen menschelijke situaties ver
beeldt, niet als hij het individueele leven
van bepaalde entourages teekent. De fel
gekleurde schildering van het
arbeidersbestaan in een zwavelmijn en den opstand
tegen den eigenaar van wien men meent,
dat hij zijn werkvolk uitzuigt, boeit... tot
de eigenaar gaat verkondigen aan zijn
uitgehongerde, radelooze arbeiders! - , dat
hij k lijdt, dat ieders leven lijden is, en
de wanhopigen met zulke argumenten over
tuigt. Dan gelooven we den schrijver niet
meer.
Heel goed echt Maeterlinck is het
gesprek tusschen twee straatjongens, die
mijmeren over leven en dood... maar ik
wou spreken van de Elegie a Maryke.
't Is een in Nederland en over Nederland
geschreven bundel schetsen, maar wie, als
Zwollenaar of Middelburger b.v., er iets in
verwacht te vinden over zijn eigen stad, wie
een tweeden De Amicis zoekt en als zoo
genaamd onbevooroordeeld mensch contro
leeren wil, of de indrukken van dezen Italiaan
over de moderne Hollanders kloppen met de
eigen meening over zichzelf, komt bedrogen
uit. Rosso di San Secondo zegt hier niets
van wat hij onpartijdig dacht over Neder
landsche toestanden, van wat hij dadelijk of
later meende te doorzien. Dat stond hij al
af aan de krant, waarvan hij toen correspon
dent was. Wat hij bewaarde en nu pas
publiceert, is volstrekt subjectief. Geen van
de landschappen, dorpen of steden, die hij
zag, geen van de personen, die hij .ontmoette,
is in dit boekje in waren vorm en ware
gedaante afgebeeld. Wat we lezen is alleen
maar de indruk, die na het zien en door
voelen der dingen achterbleef in het hart
van den auteur.
Weldadig werkte de Hollandsche winter
op den overspannen geest van het kind van
het zonverschroeide eiland. De stormen, die
woeden aan de door hem met zooveel liefde
beschreven Noordzeekust, harmonieerden
met den storm, die ging door zijn van op
winding zieke ziel.
Maar hij zag, dat het schijnbaar zoo on
vaste strand, de lage rij van losse duinen,
het buigend helm op de toppen daarvan, beter,
langer weerstand bieden dan een hooge starre
rots kan doen. Hij bemerkte, dat men in de
schijnbaar broze huisjes op het duin, die
rondom met groote ramen uitzien op het
wilde weer buiten, beter beschut is tegen
de overmacht der elementen dan binnen de
dikke muren en achter de gesloten
zonneblinden van een donker Italiaansch paleis.
Zoo ging hij den aard van het Hollandsche
leven begrijpen en de ziel van de bewoners
van deze door zee en wind gebeukte en toch
nooit overwonnen lage landen, die zegevie
rend weerstand biedt aan de hartstochten,
waarvoor de kracht der gloeiende Zuider
lingen bezwijkt.
Het land en het volk, zooals hij het zag
en begreep, verzinnebeeldde hij in een vrou
welijk wezen: Maryke.
Want Maryke is Holland. Het blonde,
rustige meisje, dat woont op het duin, k
in den winter, niet vreest voor storm en
onweer, omdat ze gezond is, dat houdt van
rennende honden en klapwiekende meeuwen,
maar toch allerliefst thuis zit in een goed
verwarmde kamer, gezellig met een kopje
thee; dat is de ziel van Holland, de ziel,
die met haar bewuste kalmte den
zenuwzieken dichter rust gaf.
't Is zoo schijnt dit boek te
preeen wild beest, dat zijn ketenen verbrekeu
wil om zijn tanden te slaan in het vleesch
der menschen en het vaneen te rijten. Maar
het verstand, moe de ziel te volgen in haar
dwaze acrobaten-toeren, beu van het voort
durend uitspinnen van verdraaide, vergroeide,
dorre, onverdraaglijke gedachten, zakte ten
slotte ineen als een lijf, dat vele uren lang
zich slapeloos heen en weer geworpen heeft
en zonk in een diepe lethargie. Zoo kwijnde
ik, Maryke, neergeworpen op het zand van
Katwijk, toen ik jou zag voor de eerste
maal tusschen hemel en aarde, op het strand,
bij het eerste vallen van de schemering, je
troepje zwarte honden volgend, en je korten
lach hoorde, dadelijk afgesneden door den
wind, die je de kleeren en de haren schudde,
en het klappen van de karwats, die blik
semde als een pijl in de snelle beweging
van je krachtigen arm. Je ongetemde jeugd,
Maryke, gaf mij dadelijk een frisschen, nieu
wen kijk op het leven en het verlangen naar
een groote vreugde, vrij van pijnigende
gedachten.
Daarom zijn we gauw vrienden geworden.
Daarom kom ik bijna iederen middag terug
op dit strand, dat me vertrouwd geworden
is en maakte de lange weg, dien ik moet
afleggen van het dorp, waar ik tusschen de
boomen woon tot aan de zee, me heelemaal
niet moe.
Jij wacht me af f op het Klinkerstraatje,
dat zich roodachtig op het strand slingert
als om een zoom te leggen om de duinen,
f achter het glas van het groote raam, dat
als een veranda vooruitspringend het huis
gelegenheid schijnt te geven een kijkje te
nemen op den weg.
Als je op de straat bent, is het je bedoeling,
naar beneden te gaan op het strand, tot je
je voeten nat maakt in het schuim, of op
hoogten te klimmen om je te amuseeren
met kromme sprongen tusschen de struiken,
of wel de duinen over te gaan naar de
vlakte, om over de vochtige, omgeploegde
akkers, langs de slooten, door rechte paadjes,
geflankeerd met kale boomen, die tengevolge
diken , alsof er een zekere compensatie
bestaat tusschen de menschenziel en de haar
omringende natuur. Het eeuwig eentonig
geruisch van de zee lijkt, gehoord in
het huis van Maryke, een rustgevend
wiegelied; de voortdurende herinnering aan
het oneindig grootsche van lucht en wind
daarboven geeft in de woningen der menschen
bevrediging, ook als het dagelijksch leven
er vaal en kleinzielig is. Wilde natuur maakt
kalme menschen.
't Is mogelijk. Sicilië moet dan een voor
beeld zijn van den aan Nederland
tegenovergestelden toestand : de hemel en de zee
mild al is de zomerzon fel, ze is altijd
dezelfde de menschen violent. Wil men
de vergelijking nog verder doorvoeren, dan
denke men er aan, dat een Oosterling geniet,
als hij muisstil neerzit, als zijn wild bewogen
denken tot effen mijmeren verzacht, de
Noordeling schik heeft, wanneer hij rumoerig
schreeuwt en host of schatert als een dolle.
Zózocht in zijn goden van puds de be
woner van het in onveranderlijken
zonnegloed liggend Syrië de altijd gelijke eenheid
van het eeuwige, onveranderlijke, ondoor
grondelijke, vormlooze, terwijl de goden van
het Noorden (daartoe behooren ook de
Grieksche !), scherp persoonlijk gekarakteri
seerd, vechten en lieven en haten op hun
Olympus of in hun Walhalla, onrustig en
woest als de wolkenluchten en de zee van
de Noorderstranden. Maar om op de Elegie
terug te komen in de menschen kon die
Hollandsche ziel de vurige natuur van den
Siciliaan niet bevredigen. Zonder innerlijke
brand kan hij zich geen mensch geen
intuïtieve vrouw tenminste denken. Daar
om vermoedde hij dien gloed ook in Liesbeth,
die hij teekent als zinnebeeld van de ziel
der Hollandsche vrouw in tegenstelling met
Maryke, die de ziel van heel Holland
natuur en menschen is, en zoekt hij dien
bij haar van onder de asch der
alledaagschheid op te rakelen.
Hoe dat gebeurt, vertelt met fijnen humor
de novelle: De oogen van mevrouw Liesbeth
van Beuge, het langste stuk van den bundel.
Een leuk type van Spaanschen schilder
echte traditioneele kunstenaarsfiguur roept
in een notarisvrouw van vijftig jaar weer
het jolige, voor lucht, licht, wolken en
dieren levende jonge meisje wakker, dat
twintig eentonige huwelijksjaren lang ge
slapen had.
Bij eerste lezing stelde het boekje van
Rosso di San Secondo me te leur; 't leek
me zoo weinig bezonken en dikwijls ge
maakt, maar ik ben het nog weer eens gaan
lezen me herinnerend, dat iets gemaakts"
wel degelijk echt kan zijn en ik ben gaan
gelooven, dat de hier geuite gevoelens
eerlijk weergegeven zijn. Die meening kan
ik natuurlijk niet rechtvaardigen en verzoek
ik dus voor kennisgeving aan te nemen. Ik
wil nu alleen nog een paar details aanhalen,
die ik mooi vond en die mijns inziens be
wijzen, dat de schrijver ziel zoekt in de
natuur op een heel andere manier dan zijn
tot nog toe gewoonlijk mythologiseerende
landgenooten, veel meer als een noordelijk
mensch.
Van een strandvilla (wat hebben de nieuwe
woningen bij ons toch veel meer karakter
dan de menschenbakken hier!) heet het,
dat de glazen veranda uitsteekt als om
het huis gelegenheid te geven een kijkje te
nemen de straat langs." Het bescheiden
verblijf van den schrijver ligt tusschen boo
men als een nest op verstrengelde takken".
Als hij daar wakker ligt werpt over zijn
bed, dat bedekt is met een granaatroode
deken, de door de takken en de vonkelende
vensterruit schijnende maan een bundel
zilver en sidderen over het dek telkens de
door licht koeltje bewogen kale twijgen:
hun schaduwen schijnen een roode inslag
geweven op zilveren schering."
In den trein: Als geestverschijningen
schreden over de vlakte de kerktorens voor
bij, geestverschijningen van herders inge
slapen te midden van kudden huizen. Recht
als geslepen klingen flikkerden de slooten:
ze verscheurden met scherp flitsen de nevel
sluiers van den einder."
Lentenacht tegen den morgen, als het
begint te dauwen : Sneeuwblanke wierook
dampen omwalmen den einder en lossen
zich op in een trilling van wellust, wijl de
sterren zich neigen en in kleine kusjes van
paarlen de beden der aarde verhooren.
Liefdedronken strekt alom het verre bosch zijn
toppen ten hooge en lichten zijn kruinen in
schittering van diamanten." Dat is de beste
van den zeewind hun schaarsch loof buigen
naar n kant, het tuintje te bereiken van
een bloemist, je toegewijden vriend, die zich
beijvert ons te begeleiden, tusschen de kassen
in bouw en de al leeggehaalde, tot die, waar
de laatste chrysantemums en de eerste tulpen
bloeien onder de glasramen beschermd, tegen
regen, sneeuw en vorst, die het Noorden
met zijn onverbiddelijk blazen ons tegen
het lijf werpt. Je hebt er pleizier in het
glasraam op te tillen en je hoofd in de
geurenbezwangerde stoomwarme lucht van
de kassen te steken ; je hebt er plezier in
naar huis mee te nemen de bloemruikers,
die de bloemist met groote kalmte, over
weging en kennis samengesteld heeft, n
voor n de af te snijden stelen uilkiezend
en je verkocht met duizend aanbevelingen,
kleine betoogen over bloementeelt, alles
afgewisseld met glimlachjes n bevallige
gebaartjes.
Of je wilt in gezwinden pas, om 't niet
al te laat te maken, naar Noordwijk, naar
Rensburg, naar Sassenheim gaan om een
vriendin te bezoeken, die je sinds lang niet
gezien hebt, of eene, die ziek is of je niet
geschreven heeft. Als je op me wacht op
het klinkerstraatje is je eene forsche been
geslagen over het andere met de punt op
den grond gesteund; een hand staat in je
zijde, de andere slaat met de karwats tegen
de dij. De honden loopen ongeduldig rond,
kwispelstaarten, kijken je aan, smeekend om
het sein van vertrek: maar je oogen staren
strak in de verte om mij te zien aankomen.
Als je me ontdekt laat je je rechte houding
varen en ga je nu eens het een dan het
ander van je vlugge dieren liefkoozen. Deze
begrijpen en worden nog onrustiger, de een
stoot een geblaf uit, dat hij niet langer
inhouden kan, een ander schudt heel zijn
lijf, een derde schiet in dollen ren op me
aan en meet vele keeren den afstand die
ons scheidt en spoedig verdwijnt, omdat we
ons al de hand drukken. Jij zegt me, waar
we heen gaan zullen en ik volg je overal,
omdat het voor mij overal gelijk is; ik
geniet van jou, niet van iets anders. Uit al
slaap der dingen, die bij de eerste
morgenkoelte als fijne schim van waterjuffer scheert
over de zich bedauwende grasjes en ze
wiegt in een trilling van klare droppels."
Het strand bij storm: verliest zich
aan beide zijden als een smal wit lint,
dat bij het bewegen der zee schijnt te wap
peren in de nevelige verten van den hori
zont."
Rosso di San Secondo heeft de natuur van
ons land door zich heen laten gaan en haar
rusteloosheid bracht hem tot kalmte. Hij had
ons klimaat lief in den winter, wanneer wij
er het minst mee tevreden zijn, omdat het
hem goed deed. Zoo houden wij van de zon
van Italië zelfs in den zomer, omdat wij aan
zon gebrek hebben, 't Is weer de wet van
compensatie. . . .
Zeer persoonlijk zijn de Elegie a Maryke,
maar daarom juist zijn ze het lezen en over
denken waard.
L.
* * *
Ingezonden
Onze Positie in Indië
't Rapport der Staatscommissie voor de
verdediging van Indië is verschenen en aan
zooveel belangrijke beschouwingen onder
worpen, dat eene breedvoerige uiteenzetting
daarvan voor den Nederlandschen staats
burger geen overbodige lectuur zou zijn.
Naar 't mij voorkomt heeft zij zich bij haar
onderzoek meer laten leiden door hare op
vatting van ons kunnen dan door de eischen
van het noodzakelijke; zoodat zij ten koste
van de landmacht nog wel eene vloot op
papier bracht, die, als zij na vele jaren op
volle sterkte kwam, stellig niet meer aan
de eischen van den tijd zou beantwoorden.
Terecht of ten onrechte heeft zij daarbij
alleen gedacht aan 't geval van oorlog, en
de mooglijkheid van verwikkelingen, waar
toe uitgebreid bezit aanleiding geeft, naar
't schijnt, buiten het debat gelaten. Toch is
het, naar mijne meening, van 't allerhoogste
belang, deze kwestie goed onder de oogen
te zien.
Nu de inlander tot 't bewustzijn van zijn
eigen nationaal leven is gekomen en meer
dan n machtige staat naar de gelegenheid
zoekt tot expansie, kunnen wij niet meer
met onze bekende zelfgenoegzaamheid de
toekomst te gemoet gaan; moeten wij inte
gendeel met groote waakzaamheid op de
teekenen des tijds letten en de zwakke
plaatsen van ons koloniaal rijk met nauw
gezetheid opsporen.
Van geen kant dreigt ons zoo groot gevaar
als van Japan, 't Is bekend genoeg, dat men
van daar uit met onverwoestbare dweep
zucht tegen alles optreedt, wat in Azië
eene vreemdelingenheerschappij is en dat de
Indisch-Japansche vereeniging onder
stormachtigen bijval der algemeene vergadering
besloot, de Nederlandsche koloniën in de
sfeer hare werkzaamheden op te nemen.
Tot toelichting daarvan werd nadrukkelijk
te kennen gegeven, dat men de Hollandsche
regeering nieuwe zorgen zou bereiden. On
beschaamder kan niet. Wie zich de aanma
tiging en vermetelheid herinnert, waarmee
Japan zijne eischen in 't machtige rijk der
Vereenigde Staten trachtte door te zetten,
kan zich licht voorstellen met welke driest
heid het in het zwakke Indië zal optreden.
De uitgebreidheid van ons bezit en de ge
ringheid onzer hulpmiddelen noodigen van
zelf uit tot inmenging en roof. Onze zwakke
en onhandige Chineezen-politiek geeft voor
eerst weinig hoop op eene politiek van zelf
bewuste kracht en beleid tegenover de
onvermijdelijke aanmatigingen en chicanes
onzer toekomstige Japansche broeders. Zoo
dra hunne vestiging de noodige vastheid
zal hebben verkregen, zullen wij spoedig
van den een of anderen coup" opschrikken
in den trant van de chantage-demonstratie
vór Agadir. Wat zullen wij doen, als de
Japansche regeering, met of zonder reden
verbolgen over de werkelijke of vermeende
krenking van de rechten harer onderdanen,
plotseling een onzer buitenbezittingen militair
bezet? Zouden wij dan onze centrale positie
van een deel der geringe krachten gaan
berooven om den vreemdeling er uit te jagen?
Eene dergelijke onderneming zou den vijand
ten hoogste welkom zijn. Met of zonderde
voorgestelde dreadnoughts, onze vloot zou
in een paar uren tijds door den
overmachtigen vijand van het oppervlak der zee zijn
je leden, Maryke, stijgt zoo'n frissche
melkgeur op, dat ik onder het loopen je inadem.
Jij gaat, onbewust daarvan, vooruit, kleine
gilletjes uitstootend, grillig springend,loopend
en stilstaand, bij mijn handend me vattend
om me in ren mee te sleuren, en je slaat er
op met den knop van je karwats, zoodat 't
me zelfs pijn doet, om me te straffen. En
je merkt niet dat ik, naast jou, mijn zieke
ziel verzorg.
Als je me in huis afwacht, is dat een tee
ken, dat je niet uitgaan wilt. Als ik aankom,
zie ik je in de veranda ; 't lijkt me alsof je
opgesloten bent in een prisma van kristal,.
want je gezicht krijgt door de blinkende
spiegelruiten iets onbepaalds en
doorschijnends, dat je doet lijken op een zeegodin
gevangen in een aquarium.
De koperen Indische pullen aan beide kan
ten werpen gelen weerschijn op je gestalte.
Je geeft me een teeken en wacht tot ik in
het voortuintje ben en gebeld heb. Dan komt
Kee me open doen,
Kee, je erg blond dienstmeisje, dat een grijs
pakje aan heeft en een groot wit schort. Ze
loopt als een geestverschijning over den hou
ten vloer van de gang, omdat ze een bijzonder
soort van schoenen heeft, heelemaal van wol:
men hoort haar naderen alleen aan het ge
ritsel van haar rok en het open en dichtgaan
van een binnendeur. Haar kleeren en bonding,
haarcorrecte, nauwkeurige bewegingen en een
zekere nette, verzorgde distinctie doen twij
felen aan haar kwaliteit; Kee lijkt op het
eerste gezicht een ziekenverpleegter. Als ik
binnen ben, helpt ze mij mijn overjas afdoen.
Rondom zijn de wanden bedekt met degens,
sabels, Indische dolken van den vreemdsten
vorm. Het licht, dat mat zeeft door de veel
kleurige ramen, gemaakt van een mozaik van
ruitjes als in een oude kerk, en druppelt van
boven, neerhuppelend over de treden van de
trap, die naar boven leidt, heeft in deze
vreemde hal tallooze weerkaatsingen, onbe
grijpelijke glimlichtjes, onverwachte glansen.
Een klok doet ieder uur van hier tot aan de
verste hoeken van het huis de klinkende lang
aangehouden tonen hooren van een Vlaamsch
l