De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 31 mei pagina 1

31 mei 1914 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

r N°.IS27 Zondag 31 Mei A°. 1914 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING Abonnement per 3 maanden / 1.65 Voor het Bultenl.cn de Kolontën p.]., bij vooruitbetaling fr. p. mail , 10. Ahra4erl|ke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar , 0.12' UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Advertentiën van 1?5 regels/1.25, elke regel meer .... ?0.25 Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel . . 0.30 Reclames, per regel 0.40 INHOUD Blz. l: Tuchteloosheid. Kroniek: Koningin en Pers. H. C. Kerkkamp: Indië en de Defensie, III. 2: Feuilleton door Hessel Jongsma. A. P. Prins: Emigratie van Hollanders. Frans Coenen over Ary Prins, I. 3: T. Landréover Jan Eisenloeffel. Ingez. E. Wichman: Perswetten. 5: W. Petillon-Mulder: Surtout pas de gosse! Allegra. E. Heimans: Schelpen. 6 : W. Steenhoff: De Onafhankelijken en St. Lucas. 7: Matthijs Vermeulen over Diepenbrock en Fred. Roeske. J. G. Veldheer over Moulijn, Huib Luns en Jesserun de Mesquita. Lied van Ed. Coenraads met teekening van Jan Sluijters. Portret prof. Struycken. Portret Essad Pasja. Treur-rijm door Charivarius. Fin. Kro niek door v. d. M. W: Oplossing Knipen-leg-puzzle. Brief van P. Lutiusjr. ?/: Antoninus: Montmartre. Damspel door J. de Haas. 13: Schaakspel door R. J. Loman. Teekening Joh. Braakensiek: Charles Boissevain en Denemarken. Bijvoegsel van Johan Braakensiek over Wilhelm van Albanië. **»*,*? TUCHTELOOSHEID Eenige weken geleden heeft een Franschman met vrouw en vriend een automobiel-tocht gemaakt door Neder land en van zijn ervaringen met onze tuchtelpoze bevolking rapport uitgebracht aan zijn minister van Buitenlandsche Zaken, die dit rapport een verslag van onophoudelijk geleden overlast en zelfs mishandeling aan onzen minister van Buitenlandsche Zaken Jhr. Loudon heeft doorgezonden. , Aldus vernemen wij door een hoofd artikel in de Nieuwe Courant. Het moet wel een vreemde gewaar wording wezen voor een buitenlander, die onze natie tot de beschaafde Europeesche staten rekent en in de hoofdstraten van onze steden een degelijke welvaart en een rustig verkeer vindt, te bemerken dat het eigenlijke volk op sommige oogenblikken onder sommige omstandigheden de manieren aanneemt van een wilden volksstdm, en dat de betere elementen dit aanzien en zich niet verroeren, meestal zelfs met een soort onschuldig vermaak erbij tegenwoordig zijn. Vreemd moet dit bij een eerste kennismaking aandoen. Bij barbaarsche volken zou men deze ge dragingen verwachten of nog beter bij haltbloed-Mexicanen, getinte bastaards, mestiezen, creolen of hoe ze verder heeten mogen, wier avontuurlijke en onregel matige geboorte hun het niet altijd opene karakter schonk van den miskenden vrij buiter, maar men verbaast zich over zulke eigenschappen bij een volk, dat reeds eeuwen geleden op de hoogvlakten der beschaving zich bevond en er zich per slot toch ook nu bevindt. De drie Franschen, die om genoeg doening te krijgen het middel hebben aangegrepen van de diplomatieke tusschenkomst, hebben daarmee een goed werk verricht. Het is n.l. wel waar, dat een deel van ons beschaafder publiek met schaamte gewaagt van de gedurig voor komende straatschenderij in ons land, maar verder dan die erkenning en die spora dische en spoedig verdwijnende schaamte komt men niet. De vreemdelingen lijden onder een ongebonden nieuwsgierigheid, de vrouwen, welke door kleedij zich onderscheiden, lijden molest, en de door de natuur geteekenden: zij, dieeenmismaakten rug hebben of zij die door rood haar opvallen, hebben jaar-in jaar-uit in ons vaderland een leven als een hel. Men vrage het hun zelf. De zonder lingen", mannen of vrouwen zonder weer standsvermogen naar ziel en lichaam, loopen in onze volksbuurten vast niet zonder een hen psychisch moordend escorte. De Nederlandsche staatsburger ziet het. De politie-agent ziet het. Ja, een burge meester kan passeeren en glimlachen. Het is daarom, dat wij eigenlijk over een diplomatiek request ons verheugen, hoe smadelijk het op zichzelf is, dat wij zulke requesten moeten ontvangen, als waren wij een volkje van Zuid-Ameri kanen. Wij hebben den druk van het buitenland wel noodig in dit opzicht.Goedgezinden kunnen zich vereenigen tot een tuchtunie, allerlei maatregelen van pre ventieven en repressieven aard kunnen worden voorgesteld, het bewustzijn dat ons volk een volk van rabauwen is en dat dit veranderen moet, leeft eigenlijk slechts zeer vaag in onze burgerklasse. Diplomatieke vertoogen zijn dus nuttig. Helpen ook deze niet, dan organiseire het buitenland wat men ginds zou kunnen noemen Nederlandsche tooneeltjes" en kieze als slachtoffers Nederlanders uit, die voor hun pleizier en hun genoegen rond reizen. Te hoop loopend volk jouwe, onder leiding van een goed regisseur, den Nederlandschen vacantie-genieter uit, volge hem met straatvuil en ribbestooten, werpe de voor hem vreemde hoeden te water en gedrage zich, in zijn koeterwaalsch juichende en tierende, geheel en al zooals volgens de drie Franschen, waar van de N. Ct. vertelt, het Harderwijksche en Elburgsche publiek zijn bezig geweest. Wij geven het middel aan als een uiterste medicijn. Als niets anders helpt, helpt misschien dat? Over de oorzaken van de Nederland sche tuchteloosheid is reeds veel ge schreven. De thans klagende Franschen werden het rauwst bejegend te Harder wijk op den tweeden Paaschdag des middags. Harderwijk bergt een steil cal vinistische bevolking, en wie de Zondag middagen van deze lieden kent, als zij, verveeld tegen de kozijnen leunend, geen enkele feestelijkheid weten waar hun nuchtere opvattingen hun veroorloven te zijn, en met hun naar beweging ver langende lichamen gaan slenteren langsover de straat begrijpt beter de uitbar stingen, waar ieder, die er onschuldig aan leiding toe geeft, de dupe van zijn kan. Eigengerechtigheid, die uit ons Nederlandsch individualisme voortkomt, ge voegd bij dorre levensrepel, die ten koste van alles reactie zoekt, geven ons den werkelijk afschuwelijk ongelikten Nederlander, zooals hij de schrik van den openbaren weg is. Wij schrijven dit hier neer, terwijl wij ons zeer wel ervan bewust zijn geen instemming te vinden bij duizenden, toch niet onbeschaafde landgenooten waar onder er zelfs zijn, die menigmaal de grenzen passeerden, doch dan missen zij iedere opmerkingsgave en dit is juist het alle hoop benemende van het geval. De N. Ct., in haar artikel de openbare meening te hulp roepend, schijnt nog kans te zien op betering in den ergerlijken toestand; wij voor ons, op de manier lettend waarop de leiders der lagere volksbeschaving, onderwijzers, pre dikanten, politie-chefs, burgemeesters, over de straatschenderij spreken (en erger: niet spreken), betwijfelen dat voorloopig iets zal worden bereikt. Een der redenen, waarom bij ons volk zelfs niet 't besef leeft van beter manieren, ligt ongetwijfeld hierin, dat onze onder wijzersstand voor deze manieren nog niet gewonnen is. Het is hem niet euvel te duiden. Een dieper inzicht in de beteekenis van de pplitesse, die andere volken zoo gunstig bij het onze doet afsteken, en een begeerte om het volksleven tot hooger beschavingspeil te voeren kan slechts opbloeien uit een zeker gevoel van welvarendheid bij den docent, den leeraar. De dominee op den kansel staat wat veraf. De onderwijzer, die uit 't volk voort komt, die zich daarboven verheffen wil en daarna het volk verheffen wil met zich, leeft in en met de massa. Maar hij leeft mét de massa op het proletariërspeil, waarboven de wetgever hem niet laat stijgen. Uit de cijfers, die wij kort ge leden gepubliceerd hebben, heeft men kunnen zien, hoe de Nederlandsche pnderwijzersstand de laagst gesalarieerde is in heel Europa (zelfs het beruchte België is in sommige opzichten beter voor zijn onderwijzers), zoodat wij in de verzorging van onzen volksleeraarsstand bij staten als Bulgarije ten achter staan, wij, die met het oog op het ongetemde, rauwe karakter onzer volksklassen juist de best-gesalarieerde, de meest-beschaafde onderwijzers hebben moesten. Het is dus wel mogelijk, dat het inge diend ontwerp voor snel recht eenige baat geeft, de genezing van de ergste excessen zal op den langen duur moeten komen van een algemeener beschaving, waartoe niet in de laatste plaats noodig is een verheffing van den onderwijzersstand; en dan zal een introductie van behoor lijke amusementen in de calvinistische streken nog niet zoo'n verwerpelijk pre ventief middel wezen.. .. Eenige comfor tabele dansgelegenheden zouden reeds wonderen doen.... KRONIEK VORST EN VOLK Vroeger, nu al heel lang geleden, waren de vorsten voor hun eigen pleizier op de wereld en de volken voor het pleizier van de vorsten. Als zij in de pompeuze karos sen van den tijd, met zes paarden bespannen, door de enge stadsstraten hobbelden, mocht de rustige burger toekijken, als hij wilde, maar hij mocht het ook laten. Dit laatste was misschien wel het veiligst, daar zich licht de haren zengt, wie dicht bij het vuur komt. Als men hem noodig had, zou men hem wel halen, daar kon hij zeker van zijn. En overigens hoefde hij naar den Staat niet om te zien. Sedert is dat alles veranderd, en wie thans het voorrecht heeft een officieelen stoet van kroonhoofden te zien voorbijtrekken, moet wel bemerken, eerstens, den tamelijk schrielen praal, schaduw van vroegere grootheid, zelfs al wordt er met vierspan en voorrijder gereden, en vervolgens eenige nogal dubieuse trouw-equipages, die den stoet besluiten. In die rijtuigen bevinden zich een aantal jonge heeren, waarvan sommigen blijkbaar gebukt gaan onder hun hoogen hoed en die men het (misschien daarom) aanziet, dat zij geen Hofdignitarissen zijn. Om de waarheid te zeggen, maken zij geen hoogst aanzienlijken indruk en de schitterende stoet zou wellicht reden heb ben zich voor zulk een staart te gêneeren, ware het niet, dat juist door deze het mo dern karakter en de beteekenis van het ge heel bepaald werd. Namelijk als een vertooning, zij het dan ook een sublieme, voor het vclk, het publiek, welks pers-oog, ter durernie bezichtiging, achteraan en mederijdt. Wat dit publieke oog verzocht wordt hier te constateeren is de Staatseenheid in actie. De Kroon functi oneert, en de rustige burger, die gelegenheid genoeg heeft door verschillende organen den Staat in zijn gewone werking te zien, geniet hier het betrekkelijk zeldzame schouwspel Hem zelven, in eenzame hoogheid, een blijk van Zijn bestaan te zien geven, hetgeen in een gezond gemeenebest wel een paar maal per jaar mag geschieden. Anders of meer moet men achter zulk ver toon niet zoeken. Er zijn menschen, die zich telkens ergeren o\ er een eerbetoon, dat naar zij meenen alleen aan de ware verdienste (oekomt. Maar die zoo spreken, toonen het wezen dezer dingen nog niet te beseffen. De persoonlijkheid van den vorst komt hier geheel niet in aanmerking. Hij moge veel of weinig gaven van hoofd en hart bezitten, als drager der kroon wordt enkel van hem verwacht, dat hij niet hoofdeloos zij. Een uitgesproken persoonlijkheid wordt, tenminste in ons staatsrecht, ondersteld noch gewenschtEvenwel, het is niet de eenige schoone taak van den constitutioneelen vorst nu en dan den Staat zichtbaar te maken. Zijn aanzijn heeft waarde van nog dieper menschelijkheid. Voor de groote meerderheid der schamel levende menschen is het een troost een wijdscher,schitterender, genotrijker, schooner gewaand leven boven zich te zien. Zij willen iets bewonderen, vereeren, benijden, zij wil len het ideaal en den droom zoo'n beetje tastbaar op klaarlichten dag, dewijl zij niet geestelijk genoeg zijn met een zuiver ideëel... ideaal zich tevreden te stellen. Voor deze halfwassen nu is de Vorstelijke Majesteit een ware zegen, die hun zielen, ten minste gedeeltelijk, bewaart zich aan bewondering en eerbetoon van sportjongens en fortuin lijke geldspeculanten te verslingeren. Royalty is, juist om het onpersoonlijke, toch altijd nog een waardiger voorwerp ter veneratieOverigens bevordert Deze door haar aan wezigheid alleen reeds de welvaart des volks, allereerst bij de bloemkweekers, de hande laars in Perzische kleedjes en vlaggedoek, maar dan ook, in wijden kring, bij restaura teurs, hótelhouders, kleermakers, naaisters, ja, wat niet al! En eindelijk wekt de Kroon allerlei deugd en nobele eerzucht, terwijl zij hen noopt zich te onderscheiden door vrij willig dienstbetoon, in de borst van talrijke burgers, wien men dat heilige vuur eerst zoo niet aan kon zien. Later pas, aan het Eere-vonkje in het knoopsgat, merkt men, dat het er was. En gelukkig bijtijds opgemerkt werd. i". W* * * * Indië en de Defensie in Niet zoodra werd Nederland zich bewust, dat het zijn eigen risico kon verminderen door koloniale leeningen te sluiten ten laste van de Indische geldmiddelen of met edel moedig gebaar werd het scheidingsproces tusschen de Nederlandsche en Indische staatskas voltrokken. Er was immers toch geen kans meer op batige sloten. Boven dien heeft de moederlandsche regeering de vrije beschikking over den inhoud van beide kassen, wat te pas kan komen. Is het hemd niet nader dan de rok ? Als straks een paar honderd miilioen gulden noodig, zijn om op buitenlandsche werven groote schepen te doen bouwen voor een Nederlandsche staatsmarine, dan wordt een leening gesloten ten laste van Indië. Een land in opkomst, dat kapitaal behoeft voor zijn ontwikkeling en andermaal kapitaal om zijn productievermogen te ver veelvoudigen, zal voor het eerst een leening sluiten op eigen naam om er geldverslin dend oorlogstuig voor te koopen. Zoo beheert Nederland de eigen" geld middelen van zijn wingewest. Dat is heerscherspolitiek en nog wel van de meest gevaarlijke soort. Als onze kost bare vloot vernietigd is en andere meesters het land regeeren dan zullen zij de schuld, waarmede Nederland uit eigen belang zijn wingewest belastte, in geen geval erkennen. Volkomen terecht zullen ze de schuldeischers verwijzen naar het land, dat zoo kortzichtig was te meenen de geldmiddelen van een wingewest te kunnen bezwaren met kapi talen, ten eigen bate aangewend. Moet er voor de versterking der weermiddelen geld geleend worden, dan is het een eisch van beleid die leening te sluiten ten name van Nederland Beter is het echter voor een dergelijk doel niet te leenen, doch de noodzakelijke uitgaven te bestrijden uit de gewone middelen. Zijn deze niet toe reikend dan zal naar vermeerdering van inkomsten gestreefd moeten worden, terwijl overigens door het sluiten van leeningen voor productieve werken van algemeen nut de last der uitgaven verdeeld-kan worden over meerdere jaren. Wil men echter Indië geven wat het toe komt en niet behandelen als een wingewest waar men van haalt wat er van te halen is, dan zal de oplossing van het defensievraag stuk een geheel andere moeten zijn dan men zich thans voorstelt. Wat beteekent ten slotte over twintig jaar een weermacht, welke bestaat uit eenige gedeeltelijk reeds verouderde slagschepen ? Staat achter die schepen geen weerbaar volk, bereid om verkregen rechten en eigen idealen te ver dedigen tegen vreemd geweld, dan is er van een strijd tegen de verpletterende over macht, waarover elke aanvaller zal beschik ken, ook voor Nederland geen heil te ver wachten. Maak een vergelijking tusschen het Indië van heden en het Indië van voor twintig, neen, van voor dertig of veertig jaren en ge zult u eenigszins een denkbeeld kunnen vormen van hetgeen ons koloniaal rijk over twintig jaar zijn zal. Als bestuurders, lei ders, voorgangers, helpers, zullen wij te midden van een oplevend volk een eereplaats kunnen innemen, als heerschers wier wil tot wet, wier wensen tot gebod wordt, hebben we binnen afzienbaren tijd afgedaan. Zien we dit nog tijdig in dan zal het op groeiende en komende geslacht, het wordende Jong-lndie, aan onze zijde staan, zoo niet, dan zijn onze krachten onvoldoende om ons in Zuid-Azië te handhaven, wat spoedig genoeg naar buiten blijken zal. Zoo lang Indië nog geen eigen regeeringsorgaan heeft, nog niet bevoegd is binnen bepaalde grenzen de huishouding van staat te regelen naar eigen inzichten, kan van verzwaring van oorlogslasten bezwaarlijk sprake zijn. De rriilitaire uitgaven van Indië voor oorlog en marine zijn thans te stellen op rond 47 en rond 8 miilioen of te samen 55 miilioen. Rekening houdende met de automatische stijging van deze uitgaven zal het Indisch oorlogsbudget voor de eerst volgende jaren een totaal van rond 58 mii lioen niet mogen overschrijden. Dit bedrag moet voorlpop'g als uitgangs punt worden genomen bij het opmaken van plannen voor de verdediging van ons kolo niaal rijk. Later eerst, als Indië een eigen vertegenwoordiging heeft, zal kunnen blijken of Indië bereid is zich zwaardere offers te getroosten om zich zonder vreemde inmen ging rustig onder onze leiding verder te kunnen ontwikkelen. Nederland betaalt thans voor zijn vloot 17.4 miilioen en Indië 8 miilioen. Aange nomen mag worden dat het moederland bereid is voor het behoud van de Aziatische bezittingen zijn jaarlijksch marinebudget met 6 a 7 miilioen te verhoogen. Indië kan zooals straks nader zal blijken ten be hoeve van de vloot een bedrag van 3 a 4 miilioen. bezuinigen op het leger, zonder dat dit daardoor in getalsterkte of gevechts kracht achteruit gaat. Zoo komt jaarlijks voor de vloot ruim 35 miilioen beschikbaar of 10 miilioen meer dan thans. Dit moet voldoende zijn en is ook voldoende als aan de vloot geen andere eisrhen worden gesteld dan neutraliteitshandhaving en het bemoeilijken van landingsoperatiën. Aan de deskundigen om uit te maken hoe zulk een vloot zal zijn samengesteld. Vermoedelijk zal het marine ideaal, een aantal zware slagschepen, moeten worden losgelaten en dan wellicht meerden nadruk worden gelegd op snelheid, b.v. door aan de torpedojagers, torpedobooten en onderzeeërs toe te voegen een aantal kleine snelle kruisers met als hoofdbewapening kanonen van middelbaar kaliber. Aan den eisch, dat een vijand tegen onze vloot zal moeten optreden met modern materieel, waarop hij zuinig moet zijn, is ook dan voldaan, terwijl het voordeel wordt verkre gen dat de Indische scheepsmacht met haar tijd kan medegaan, zonder de schat kist uit te putten. De inrichting van een versterkte marine basis, een uitgave voor eens, zal ten laste moeten komen van het moederland. Voor het leger in Indië blijft, na de be zuiniging, beschikbaar 43 a 44 miilioen of na aftrek van 10 miilioen voor pensioenen en gagementen, 33 a 34 miilioen. Al dadelijk kan gezegd worden, dat deze som voldoende moet zijn om een goed uitgerust en slagvaardig leger van de tegenwoordige sterkte te bekostigen. Wel is het Indische leger altijd schrikbarend duur geweest, maar nu de actie op de buitenbezittingen nage noeg geheel tot het verleden behoort, mag toch zeker wel de eisch gesteld worden, dat voor een legertje van 1300 officieren, 10,COO Europeanen en 22,000 Aziaten de uitgaven niet meer bedragen dan 33 a 34 miilioen of per hoofd de kapitale som van 1000 gulden. Dit te meer waar hierbij nog komt een som van 10 miilioen, of per hoofd ruim 300 gulden, aan pensioenen, gagementen, onderstanden, enz. Het is waar, thans zijn de kosten nog 3 a 4 miilioen hooger, terwijl de landmacht, zoowel wat uitrusting als wat slagvaardig heid betreft, geenszins voldoet aan hooge eischen. Een en ander is echter hoofdzakelijk een gevolg van de overgangstoestand, waarin het leger verkeert en van de eigenaardige moeilijkheden verbonden aan het breken met het bestaande, zooals dit wortelt in een eerbiedwaardig verleden. Tot voor kort was de strijd tegen den binnenlandschen vijand voor het Indische leger hoofdzaak. De stel selmatige bevestiging van ons gezag op de buitenbezittingen stelde nog eischen, welke alle krachten in beslag namen. Dat de samen stelling van het leger hiermede rekening hield is duidelijk. Sinds enkele-jaren is-iudit alles verandering gekomen. Een groot deel der troepenmacht werd op Java gecon centreerd en begon zich voor te bereiden voor de taak welke het wachtte bij een strijd om het bezit van het hoofdeiland. Voorden krijg tegen een gelijkwaardigen tegenstander was het leger slecht toegerust. In allerlei grootere en kleinere behoeften moest wor den voorzien. Ook de verbouwingen aan verouderde troepenverblijven, hospitalen, woningen, enz., vorderden vrij hooge uitga ven. Nieuwe onderdeden werden opgericht en moesten huisvesting vinden. Tractementen en soldijen, in de vredesgarnizoenen reeds sinds lang onvoldoende, ondergingen een noodzakelijke verhooging. Dit alles drukte zwaar op de oorlogsbegrooting, zoodat veel moest worden uitge steld en de eerstvolgende jaren de uitgaven nog geleidelijk zullen toenemen. Werd derhalve aan de modera'seering van het leger betrekkelijk veel gedaan, de te kostbare samenstelling en er.cadreering uit den tijd van de oorlogen tegen den inlandschen vijand bleef ongewijzigd. Het begrip, dat het Indische leger voor een vredesleger onhoudbaar duur is geworden en nog duurder zal worden ais alle noodige verbeteringen zijn doorgevoerd, is nog nfet voldoende doorgedrongen. Men ziet niet in, dat de noodzakelijke versterking van de Indische landmacht een onmogelijkheid wordt als de kosten zoo hoog loopen. Er is wel gedacht aan hetgeen noodig is, maar niet aan hetgeen gemist of op goedkooper wijze verkregen zou kunnen worden. Toen het leger nagenoeg geen diensten meer presteerde en in hoofdzaak werd onderhouden voor een eventueelen strijd tegen een buitenlandschen vijand, was de tijd gekomen voor een algeheele reorgani satie, voornamelijk met het doel om de lasten in vredestijd zooveel mogelijk te ver minderen. Ook al achtte men het nog voor barig geleidelijk van een staand leger over te gaan tot een zooveel minder kostbaar militieleger, toch had men niet mogen ver zuimen een dergelijken overgang voor te bereiden, althans met de toekomstige moge lijkheid ervan rekening te houden. Naast een veldleger op Java van gelijke samenstelling als de Europeesche legers, zou men in de formatie hebben kunnen opnemen politietroepen, gewapend en geoefend als lichte infanterie. Deze troepen, te recruteeren uit de bevolking der verschillende gewesten, zouden in vredestijd ter beschikking kun nen worden gesteld van de hoofden van gewestelijk bestuur voor het bewaren van orde en het verleenen van steun aan de plaatselijke politie. Onder controle van militaire inspecteurs zouden de zelfstandige divisiecommandanten verantwoordelijk moe ten blijven voor de tucht en de slagvaar digheid hunner afdeelingen. Op die wijze ware een belangrijke ver eenvoudiging en bezuiniging te verkrijgen met behoud van de tegenwoordige legersterkte. Tevens zal de ervaring bij de ge westelijke politietroepen opgedaan van veel nut kunnen zijn als eenmaal mocht worden besloten de vrijwilligers geleidelijk te ver vangen door dienstplichtigen. De sedert kort bestaande korpsen gewa pende politiedienaren zouden geen reden van bestaan meer hebben en moeten worden opgeheven. Ze hadden trouwens in den tegenwoordigen vorm, buiten alle verband met het leger, nimmer mogen worden opge

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl