Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
31 Mei '14. No. 1927
richt. Hun is een deel van de taak van het
leger opgedragen en daarvoor zijn ze in
geenen deele barekend. De jaarlijks aan
deze korpsen ten koste gelegde gelden zou
den, voor zooyéel noodig, gebruikt moeten
worden om -re voorzien in de noodzakelijke
'behoeften van het leger.
Het is hier de plaats niet om de détails
van de wenschelijk en mogelijk geachte
reorganisatie van het Indische leger te be
spreken. Elke reorganisatie, waarbij bezui
niging een hoofdfactor is en waarmede vele
persoonlijke belangen gemoeid zijn, zal echter
op sterken tegenstand stuiten. In het leger
is men behoudend en de verantwoordelijke
chefs hebben alle reden om zich gedurende
den korten tijd, dat zij hunne hooge positie
bekleeden, te bepalen tot het voorstellen
van voor de hand liggende verbeteringen.
* Het is daarom noodig dat een onafhan
kelijke commissie de noodzakelijk geworden
reorganisatie van het leger in studie neemt
en daarna aan de regeering rapport uit
brengt, onder overlegging van een uitge
werkt voorstel, dat tevoren in handen is
gesteld van het legerbestuur om advies.
Dit voorstel zal rekening moeten houden
met de mogelijkheid dat binnen enkele jaren
door een zeltstandige Indische regeering
gelden zullen worden toegestaan om een
nationale weermacht te vormen, eerst ter
aanvulling, later ter vervanging van het be
staande huurleger.
Zoo komen we tot de volgende oplossing
van het defensievraagstuk. Nederland en
Indië bekostigen te samen de staatsmarine.
De jaarlijksche uitgaven bedragen rond 35
millioen, waarvan 23 a 24 millioen te betalen
door Nederland en 11 a 12 millioen door
Indië. Nederland neemt de kosten van aan
leg en inrichting der in Indië op te richten
vlootbasis en van alle overige
kustversterkingen voor zijne rekening. De vloot in Indië
is bestemd om te waken tegen schending
van neutraliteit en om de verdediging te
land te steunen.
Het door een deskundige commissie op te
maken vlootplan moet ten spoedigste worden
uitgevoerd, waarbij al dadelijk zooveel mo
gelijk gebruik moet worden gemaakt van
Nederlandsche scheepswerven, opdat de
vloot voor latere aanvulling of uitbreiding
niet afhankelijk zij van buitenlandsche werven.
De verdediging van Indië wordt opgedra
gen aan het leger, dat geheel door Indië
wordt bekostigd. Voorloopig wordt de kern
van de landmacht, het veldleger, op Java ge
concentreerd. De sterkte en samenstelling van
het Indische leger ondergaat geen wijziging
vór dat ter zake door een deskundige com
missie rapport is uitgebracht. De jaarlijksche
uitgaven voor het leger, ongerekend de
militaire pensioenen en gagementen, mogen
aanvankelijk een bedrag van 33 a 34 millioen
niet overschrijden. Hierbij is gerekend, dat
deze uitgaven in den tijd van vijf jaren met
ongeveer 3 millioen zullen toenemen als
gevolg van economische oorzaken. De oor
logslasten voor Indië blijven derhalve de
eerste vijf jaren beperkt tot een bedrag van
57 a 58 millioen.
En dan is het woord aan den zelfstan
digen Indischen begrootingswetgever. Hij is
niet gebonden aan een weermacht, welke
een jaarlijksche uitgave vordert van 76 mil
lioen, doch meer anti-nationaal is dan
volkseigen. Een weermacht, welke niet een uiting
is van volkskracht, maar van heerschers
overmacht.
Als Nederland in zake de verdediging van
Indië, zijn wil doordrijft, dan gaat het uit
sluitend om het behoud van rijke winge
westen. Eigenbelang is drijfveer. De mede
werking van de kolonie wordt verkregen
door dwang. Of daarbij de belangen van
Indië meer of minder worden geschaad is
bijzaak.
Inderdaad, het zou niet getuigen van
bedachtzaam beleid als het moederland door
haastig beslissen en brutaal toetasten zijn
eigen zaak bedierf.
De verdediging van Indië moet voor dit
land de beteekenis erlangen van een zuivere
landsverdediging, een nationale zaak. Aan
Nederland de leiding en tevens de verplich
ting om door het brengen van persoonlijke
en geldelijke offers te doen blijken, dat het
behoud der kolonie voor het moederland
een levensbelang is. Dan eerst is er samen
werking en kunnen de beschikbare middelen
en krachten op de meest doeltreffende wijze
worden aangewend. Dan eerst is het vraag
stuk der verdediging ook voor de toekomst
opgelost. Met den groei van het volk zal
ook de weerkracht toenemen.
Als Nederland uit eigen middelen voor
FEUILLETON
HIllllllllllltlllllllllllIUlllllllllllllllllllllllinillllllllMHIIIIIIIlllllllllllllll
HET BEDROG
(Schets in n bedrijf)
DOOR
HESSEL JONGSMA
Hij
Zij
Dienstmeisje
Een bijna smaakvol gemeubelde kamer,
waarin koele voornaamheid poogt te
dooven de losbandige allure eener noncha
lante artisticiteit. De stoffage der kamer
is druk en pompeus, maar de kloeke, ietwat
ouderwetsche meubelen staan in onver
biddelijke regelmaat geschikt.
Links tegen den wand het breede bureau
van den man; boven de wanordelijkheid
van papieren, boeken en kranten is de
muur een bonte wemeling van prenten en
kleurige lappen. Een weidsch bemantelde
schoorsteen sluit in den hoek bij het bureau
aan. In den achterwand twee breede ramen,
behangen met statige gordijnen.
Rechts, naast een deur in den hoek van
't vertrek, het bureautje der vrouw. Het
is met noeste vlijt netjes opgetuigd met
regelmatige rijtjes boeken; er is verder
geen smuk in deze sfeer van flinkheid en
resoluutheid.
Zij is een vrouw van ten naastebij
achtentwintig jaar, eenigszins forsch, maar
vif van gebaar en beweging. In spreken
en gaan heeft zij zeer merkbaar de allure
van een met eigen, later betreurde, toe
stemming getemde suffragette, doch haar
wezen is als vluchtig gedoopt in de charme
der vrouwelijkheid. Zij heeft iets fleurigs,
maar dikwijls is het mannelijke en resolute
aan haar geschaduwd in een zekere triest
heid.
de Indische defensie het zijne gedaan heeft
dan zal de Indische begrootingswetgever
ongetwijfeld de voor de eigenlijke lands
verdediging benoodigde gelden beschikbaar
stellen.
Na de reorganisatie zal het staande leger
voorloopig behouden moeten blijven als kern
van de weermacht te land. Daarnaast zal
geleidelijk een volksleger gevormd moeten
worden, waaraan jaarlijks 18 millioen ten
koste kan worden gelegd vór het totaal
der oorlogslasten zal gestegen zijn tot het
bedrag, dat Indië bij doorvoering der
dreadnought plannen heeft op te brengen. Dit
zou een versterking van de landmacht met
zeker 50000 man in oorlogstijd beteekenen.
Is eenmaal de eerste stap gedaan en tusschen
volk en weermacht de onmisbare band ge
legd, dan zal het al te kostbare staande
leger geleidelijk moeten worden ingekrompen
om de vrijkomende gelden te gebruiken voor
uitbreiding van het volksleger. Een sterk
geëncadreerd militieleger, met een organi
satie welke verband houdt met de natuurlijke
grenzen der verschillende gebiedsdeelen,
moet het einddoel zijn. Als aan deze weer
macht jaarlijks 55 millioen ongerekend
10 millioen voor de pensioenen van de offi
cieren en het vaste kader ten koste kan
worden gelegd dan zal in oorlogstijd op
een sterkte van 200000 man gerekend mogen
worden.
Een dergelijk leger, gesteund door een
vloot waarmede elke vijand rekening heeft
te houden en met vrijwel onuitputtelijke
reserves achter zich, vormt een macht, waar
mede geen der Aziatische mogendheden den
strijd zal aanbinden. En naawnate de
financieele draagkracht van Indië grooter wordt
kan, als de tijdomstandigheden dit noodig
mochten maken, de sterkte der weermacht
te land en ter zee nog hooger worden op
gevoerd, zonder meerdere hulp van het
moederland.
Een gedeeltelijk zelfstandig en weerbaar
Indië beteekent voor Nederland grootheid
en bloei, als veelbeheerd wingewest brengt
het vroeg of laat het kleine Nederland ten val.
H. C. KERKKAAIP
* 0 «
Emigratie van Holland naar
Amerika
In het Amerikaansche fiscusjaar, ein
digende 30 Juni 1913, kwamen in de Ver.
Staten van Amerika niet minder dan 6902
Hollandsche immigranten binnen ?)
De cijfers voor Canada heb ik niet bij
de hand, maar dat getal is zeker niet lager;
veilig kunnen we dus aannemen, dat in
genoemd jaar 14.000 Hollanders een goed
heenkomen zochten in Noord-Amerika.
Voor deze duizenden, meest arme land
bouwers met pak en zak en soms tien kin
deren bij zich, is de aangewezen weg een
overtocht 3e klasse op een boot van de
Holland?Amerika lijn.
Deze lijn staat over de heele wereld gun
stig bekend om de deugdelijkheid van haar
keuken, de van ouds bekende Hollandsche
zindelijkheid en de bedrevenheid van offi
cieren en bemanning. Gekscherend wordt
deze maatschappij in Amerika genoemd:
the damned" line, omdat de namen van
al haar schepen op dam eindigen (Potsdam,
Rijndam, Noordam enz) hetgeen wel vol
doende aanduidt, dat zij in Amerika popu
lair is.
Met de 3e klasse heeft deze reputatie
evenwel niets uitstaande; daarover wordt
nooit iets gehoord. Hoe kan men van het
soort passagiers, dat hiermee vervoerd wordt,
verwachten, dat zij publiciteit geven aan de
door hen opgedane ondervinding?
De Hollanders vormen trouwens maar een
klein deel van deze klasse, de rest bestaat
uit Russen, Poolsche Joden, Hongaren e.d.
Dat dit volkje van zindelijkheid niet het
minste besef heeft, weet ieder, die met hen
te doen gehad heeft; ook dat ze een
walgelijken stank verspreiden en vol ongedierte
zitten.
Dat het boter aan de galg gesmeerd is,
om dezen menschen gedurende de korte
zeereis wat zindelijkheid bij te brengen,
spreekt vanzelf; bovendien zouden zij er
hartelijk voor danken.
Als nu de Hollanders maar absoluut van
hen afgescheiden werden ondergebracht,
kon men deze Polakken rustig in hun eigen
vuil laten gaar koken en na hun vertrek van
boord hun verblijf goed uitsoppen; daarmee
was dan alles afgeloopen.
Maar dat gebeurt niet; wél wordt door de
Hij is schrijver; heeft het opvallend
nonchalante en sloome van een uiterlijk
artist. Zijn gebaar en kleeding zijn zwierig,
maar er ontbreekt kracht en lijn aan.
Hoewel in wezen een vermoeide dertiger,
heeft hij het uiterlijk van een mooie jon
gen ; in zijn gave, sterke tanden blikkert
de wreede overmoed van den charmeur
par droit de naissance, maar zijn licht
blauwe, vage oogen, zijn verstrooid zoe
ken naar woorden maken hem lichtelijk
ridicuul. Hij praat lief en gemoedelijk,
schijnbaar omdat de kleine dingen der
wereld niet zijn belangstelling hebben,
doch inderdaad uit toegeeflijkheid en ge
makzucht om dispuut en twist te ontgaan.
(Als het scherm opgaat ligt de kamer in
grauwte van schemer gescholen. Na eenigen
tijd komt het dienstmeisje, sluit gordijnen,
steekt drie lampen aan: n op den schoor
steenmantel, n op het bureau van den man,
n op het bureau der vrouw. Het meisje
wacht even op het knetterend aanvonken
der vlammen, draait biurtelings nog aan de
pitten, dan af).
Zij (op door deur rechts, gejaagd en hij
gerig, schikt met korte vingerdrukjes iets
aan haar modieus kapsel. Een paar kwijnende
lampen draait ze wat hooger, gaat voor haar
bureautje zitten, trommelt met de vingers op
het blad. Schelt).
Dienstmeisje (in half-open deur): Wablief,
mefrpuw?
Zij (vorschend, doch zonder angst voor
bereid op iets onaangenaams): Is meneer uit ?
Dienstm.: Ja, mefrouw.
Zij (knikt even, weifelt, dan vastberaden,
maar zonder spanning): Is meneer pas de
deur uitgegaan?
Dienstm. (gedienstig): Gut nee, mefrouw.
Meneer gong flak na u.
Zij (zonder verrastheid): Zoo... (toegeeflijk
glimlachend): Ach ja
Dienstm. (bereidwillig): Had mefrouw
nog ies?
agenten van de Mij. in Holland verklaard aan
ieder, die het hooren wil, dat de Russische
en Poolsche landverhuizers met de Hollanders
niets te maken hebben en dat ze heelemaal
afgescheiden op het schip worden gehouden.
Misschien is het practisch onuitvoerbaar,
deze absolute afscheiding, dat kan ik niet
beoordeelen, maar daarop moest een
Hollandsch passagier 3e klasse dan in ieder
geval tijdig worden gewezen.
Het eenige, wat men doet, is Hollanders
en Polakken niet in dezelfde hutten onder
brengen. Wat dit beteekent, zal men beter
kunnen beoordeelen, als men weet, dat de
hutten wanden hebben, die niet tot aan den
zolder doorloopen en die van boven zooveel
ruimte overlaten, dat men gemakkelijk van
de ne hut in de andere kan kijken of zelfs
overstappen. Nog beter zal men de waarde
van deze afscheiding op prijs stellen, als
men weet, dat mannen en vrouwen in aan
grenzende hutten worden ondergebracht.
Men moet eens bij zich zelf nagaan, waartoe
'n dergelijke misstand aanleiding kan geven.
Ik heb gehoord van vrouwen en meisjes,
die zoo argeloos waren zich den eersten dag
vór het slapen te ontkleeden, maar die de
verdere reis in hun kleeren gebleven zijn.
De verlichting is zoo dat n armzalig
gloeilampje 4 hutten tegelijk verlicht.
Verwarming is totaal afwezig en dat
is geen overbodige luxe als b.v. een schip in
Canada aankomt, en de sneeuw nog op de
heuvels ligt. Er is dan ook zoowat nie
mand, die dan niet verkouden is of keelpijn
heeft.
Zes hutten waren, op een boot waarop
ik het oog heb', dichter aan dek gelegen,
en waren in alle opzichten fatsoenlijker dan
de andere; deze waren ook eenigszins ver
warmd, maar natuurlijk konden daarin niet
veel menschen terecht. Het optreden van
de bemanning en de bedienden tegenover
de 3e klas passagiers, was als dat van
ossendrijvers tegen hun ossen.
's Morgens om half acht werd de heele
bende" op 't dek gedreven tot l O uur, weer
of geen weer, ook vrouwen met zuigelingen,
die soms haast geen kleeren aan hun lijf
hadden, terwijl het ijzig koud was.
Gelegenheid tot zitten was er niet op 't
dek, behalve n bank voor hoogstens 15
menschen (er waren op dat schip 1500 derde
klasse passagiers!). Van 'n rookkamertje,een
gelegenheid om te schrijven,'n afgescheiden
ruimte voor vrouwen, was geen sprake;
vouwstoeltjes zelfs ontbraken.
De Amerikaansche wet schrijft voor, dat
de immigranten voor ontscheping ingeënt
moeten zijn. Deze inenting aan boord ging
keurig in zijn werk; mannen en vrouwen
door elkaar werden door een nauwe gang
gedreven, aan 't boveneind waarvan de
dokter stond met z'n helpers (gewone be
dienden) ; de linkermouw van ieder passa
gier moest opgestroopt worden, en was dat
niet hoog genoeg gebeurd of kón dat niet,
dan hielpen de bedienden de vrouwen wel
'n handje bij haar toilet; het gevolg was,
dat verscheidene vrouwen met ontbloote
borst op het dek kwamen, waar zij in de
barre kou ten aanschouwe van iedereen hun
kleeren in orde moesten brengen.
De waschinridiHng was beneden alle
critiek; een badinrichting ontbrak geheel.
Nu wat de veiligheidsmaatregelen aan boord
betreft. Het is nog niet zoo lang geleden, dat de
Volturno in volle zee door brand verging.
en de Titanic door het stooten op een ijs
berg. Men zou zoo denken dat nu tenminste
gezorgd werd, dat er m geval van nood,
kans op redding was.
Welnu! gedurende de heele reis, die 12
dagen duurde, is er geen brandalarm gesla
gen of reddingsoefening gehouden ; evenmin
zijn de passagiers op eenige andere wijze
(door aangeplakte voorschriften) b.v. op de
hoogte gesteld wat te doen in geval van :
brand, aanvaring, lekstooten, man over boord
enz. enz. In welke reddingboot men zou onder
gebracht worden, wist niemand; als er dus
werkelijk eens iets gebeurd was, waren
door de verwarring zeker honderden
menschenlevens meer verloren gegaan, dan
noodig was. Op het nut van dergelijke
oefeningen heb ik trouwens niet speciaal te
wijzen.
Reddingsgordels waren niet in de hutten
aanwezig (behalve dan in de zes reeds ge
noemde gunstig gelegen hutten), hier en
daar hingen brandemmers, waarop alleen
in 't Engelsch fire bucket" stond, maar
niemand wist hoe ze geopend werden, en
waarmee ze gevuld waren.
Voor de 2274 menschen, die aan boord
waren (2027 passagiers en 247 bemanning)
Zij (in gedachten): Enfin 't Is te be
grijpen (schrikt op van de nu pas ge
hoorde vraag): Nee, dank je!
Dienstm. (langzaam, teleurgesteld, af).
Zij (toegevend aan den zachten koeste
renden weemoed van zelfmeelij): Ach ...
ja... Dat gaat zoo als je oud wordt...
(na eenigen tijd gloort er ondeugendheid
in haar oogen, langs haar mondhoeken
rimpelt een ras spotlachje weg. Tot de man
thuiskomt zit zij schijnbaar geheel bezig in
zich zelf).
Hij (onhandig op, overrompeld door het
licht dat in zijn schichtige oogen pletst; hij
loopt verstrooid naar zijn bureau, is merk
baar gehinderd door zijn vrouws zwijgen.
Haastig, zonder aanleiding, zegt hij): Frisch
hè, buiten!
Zij (spottend): O, kom je van buiten ?
Hij (opschrikkend): Ja zeker, van buiten....
Waar anders vandaan
Zij (koud) : Dat weet ik niet!... Ik dacht
dat je thuis was; met mij wou je vanmiddag
niet mé! (ziet hem vorschend doch zonder
onrust aan).
Hij (loopt gejaagd door de kamer, bang
voor een scène): Nou ja, nou ja Je be
denkt je wel es, niet waar. Kan toch voor
komen, hè....
Zij (verbergt nieuwsgierigheid onder on
deugende tegemoetkoming): Maar jij maakt
er tegenwoordig zoo'n gewoonte van je te
bedenken als ik weg ben!...
Hij (begrijpt haar niet, verbaasd): Zoo,
doe ik dat ? ...
Zij (amicaal): Kom, hou je zoo niet van
den domme ... (snel, opvallend kil na haar
gemoedelijkheid): Waar was je vanmiddag ?
Hij (schrikt van haar toon, spant zich in
om zich iets te binnen te brengen): Ja, waar
was ik God, eh .... (piekert, is erg ver
legen met zijn houding).
Zij (met groote belangstelling voor zijn
steeds toenemende verwardheid): De biecht
schijnt je zwaar te vallen, m'n waarde! (Ze
lacht hem met ondeugende oogen toe).
waren 25 reddingbooten; er moesten dus
gemiddeld 91 menschen in iedere boot onder
gebracht worden! Ook waren er nog_eenige
vletten; deze kunnen evenwel alleen bij zeer
kalme zee dienst doen.
Wanneer de eenige groote Hollandsche
Maatschappij, die op Noord-Amerika vaart,
in de behandeling van haar 3e klas passagiers
geen verandering brengt en speciaal van de
Hollandsche emigranten, dan behoort deze
lijn door de Hollandsche Ie en 2e klas pas
sagiers geboycot te worden. Met heel weinig
moeite kan men via Antwerpen met de Red
Star Line gaan of over Engeland met de
White Star Line, de Cunard Line, of de
Hamburg Am. Lijn.
Er is n lijn, die in het belang van haar
Ie en 2e klas passagiers geen landverhuizers
vervoert; dit is de Canadian Pacific Railway.
Hard en beschamend voor ons Hollanders
is het te hooren, dat daarop uitsluitend een
uitzondering gemaakt wordt voor Denen,
Zweden en Noren.
Ook in een ander opzicht sloegen de Hol
landers aan boord zelfs tegenover de Polak
ken een erbarmelijk figuur, als ze hun: Mina,
heb jij je hengel in de hand," zoo mogelijk
tweestemmig stonden uit te bulken, terwijl
de Polen met onbeweeglijk strakke gezich
ten en neergeslagen oogen en nauwelijks
bewegende mond hun lied zongen aan hun
Serdeczna Matko (innig geliefde moeder
Maria) zonder zich een oogenblik van de
wijs te laten brengen.
New-York
A. P. PRINS
*) 291,040 Russen; 205,542 Italianen ; 88,204
Engelschen, Schotten en Ieren; 34,329
Duitschers; 32,267 Zweden, Denen en Noren;
9,675 Franschen; 7,405 Belgen; 4,104 Zwitsers.
De Heilige Tocht, door ARY PRINS.
Behalve wat dit boek van Ary Prins zelf
is en waard is, heeft het ook waarde door
herinnering, litteraire herinnering aan den
tijd, die nu al ruim dertig jaar achter ons
ligt. Het werk van Prins maakt een belang
rijk deel uit van dien opgang, dien, wij, met
onwrikbaar vertrouwen, voor den dageraad
van een nieuw leven hielden en waarvan
wij thans meenen, dat zii tegelijk ook een
ondergang mocht heeten. Prins was iets zoo
heel bijzonders en in den aanvang unieks.
Later zijn Van Schendel en Van Oort, vooral
de laatste, in een zelfde sfeer getreden, die
wel leek te zijn het naturalisme overgebracht
in het verleden en den droom. Maar Ary
Prins bleef toch de eerste en onveranderd
en intransigent in zijn manier van zien en
taalgebruik, en zoo is hij nóg getuige
dit laatste magistrale werk op den
huidigen dag.
Dit is wel Tachtger-literatuur, zelfgenoeg
zaam, hooghartig, algemeen begrip min
achtend, zuiver individualistisch, enkel voor
zichzelf in het nastreven van een ideëel
doel. En tegelijk doet het werk zich ras-echt
Hollandsen voor, ganschelijk naar het visueele
geneigd, boven alles schilderlijk bedoeld,
het dagelijksch uiterlijk leven van vroeger
in visioen gezien als het hedendaagsche, even
nauwkeurig, even scherp, even dichterlijk.
Het verhaal" zelf is het belangrijkste niet
en een verwikkeling ontbreekt geheel. De
samenstelling is doodsimpel en verloopt,
volkomen naturalistisch, in iets dat geen
slot mag heeten. Een Ridder trekt naar het
Heilige Land en beleeft ziekte en ontbering,
strijd en heerlijkheid op den bezwaarlijken
tocht. Maar Jerusalem bereikt hij niet, roem
loos, als 't ware incidenteel en toevallig,
komt hij om, verloren in het vreemde land
en zijn dood zal alleen blijken, als hij na
jaar en dag niet is teruggekeerd.
Zoo is het in de feitelijke werkelijkheid
velen gegaan ... en het naturalisme had een
onbetwistbaar recht dit te beschrijven. Laat
ons eerst zien hoe 't beschreven werd.
De auteur, in zijn droom verdiept, waarin
hij de middeleeuwen ziet en aanvoelt als
naïef, impulsief en hartstochtelijk, als somber
en zalig, wreed en teeder, als ruig en
rauw en dierlijk, maar vol inspiratie en
geestdrift, die het wonderbare mogelijk
maakte, de auteur heeft het Hollandsche
Hij (haar oogen ontwijkend, stumperig):
Toe, heusch
Zij (resoluut): Soit! (keert zich naar haar
bureautje, slaat een map open, begint rustig
een brief).
Hij (beweegt de lippen, of hij zich ver
klaren wil, durft haar niet storen en schudt
bekommerd zijn hoofd, zonder te weten of
het over zich zelf of over zijn vrouw is.
Hij doet zeer onrustig door de kamer, gaat
dan voor zijn bureau zich bezighouden met
het licht te dempen van zijn lamp, tot de
gewenschte mystieke schemer om zijn hoofd
waast. Hij zit vaag te bladeren, toont in
alle gebaren, hoe weinig hij op zijn gemak
is. Soms ziet hij schichtig achterom naar
zijn vrouw, die in de meest effen kalmte
doorschrijft).
Zij (eindigt haar brief; schijnt iets te be
denken wat haar buitengewoon amuseert.
Plotseling, haar fijne spotlach weggewischt,
keert ze zich om naar haar man, die haar
gebaar hoorend al opschrikt; haar woorden
klinken innemend, maar er is een achter
grond van smadelijkheid merkbaar): Zeg,
vent, wie is het ? !
Hij (kijkt haar perplex aan ; doch uit zijn
dom-starende oogen is niet p te maken of
hij zich een houding geeft of inderdaad
dom-verbaasd is).
Zij (nu aandringend, maar niet onvrien
delijk) : Toe, zeg me nu wie het is!
Hij (nu ongeduldig, met een verveeld ge
baar) : Wie ? ... Wat meen je ?... Wat be
doel je ?...
Zij (geprikkeld door zijn ontwijkend ant
woord) : Ik bedoel... (wacht even, ziet hem
beurtelings medelijdend en spottend aan)'
de vrouw, met wie je me gelieft... (kort)
te bedriegen !...
Hij (onthutst, dan met pathos): Ik...
jou ... bedriegen ? ... (schudt meewarig en
bedroefd zijn hoofd).
Zij (plagend, collegiaal): Ik zou het me
zoo vreeselijk niet aantrekken, (aanmoe
digend) : Kom, zóerg is het toch niet.. .
proza gekneed en vervormd tot het zelf een
naïeven, primitieven klank gaf en alleen door
de afzonderlijke woorden leefde. Bijna geheel,
dat is zooveel als doenlijk, afziende van de
Symbolieke, de gedachte-beteekenis der
taal, behield hij enkel haar geluid en haar
beeldende kracht.
Het redelijke uitschakelend, had hij geen
behoefte, niet alleen aan een meer of min
verwikkelden zinsbouw, als drager der
grillige velerzijds uitloopende en vertakte
of tot zich weerkeerende gedachte, maar
verwaarloosde hij ook willens de eenvoudig
logische rangschikking van den enkelen vol
zin. Wat niet strikt noodig was tot het be
grijpen, tot het zien eigenlijk, kon wegblijven
en wat het meest en eerst gezien moest
worden, diende vooruitgebracht om terstond
de verbeelding te treffen. Aldus worden de
woorden als kleurvlekken, zorgvuldig precies
daar aangebracht, waar zij, met en tegen
andere, een toiaaleffect moeten vormen.
Zoo begint b.v. het Tweede Hoofdstuk:
Stil waken in het wit de vage
menschvorm, die op het nachtbed lag schaduw
in de holten. Het vuur was eenig licht; bleek
onderschijn het vleeze-hoofd, hoog in het
room-blank kussendal, en tusschen
opgestikte ranken, die glansden door de vlammen
van onder donkere lokken. Lichten de oogen,
leven in de kassen, diep en vol nacht. Zij
zagen naar de dwarse balken in
ebbendonker spiegelen brand der blokken, die
knetterden op ijzer en vonken spatten deden.
In smallen hemelhoog, door stangen aan den
zolder vast, sterren beve-glanzen van
zilverwerk in blauw, alsof daar het luchtruim
was. De winterwind soms in den schoor
steen, geluid als vielen scherpe slagen; rook
naar binnen sloeg, de hemel dan in hulle, en
vorste-koude langs het hoofd. De ridder aan
den pelgrim dacht, die had met hem ge
sproken".
Gelijk aan dit gedeelte is het gansche boek.
Er klinkt geen andere klank dan deze op
den duur wat eentonige jambengang, die
niet versnelt of vertraagt anders dan even
om een bijzonderheid van vorm of kleur te
suggereeren.
Overigens bemerkt men, dat hier de on
bepaalde wijs van het werkwoord bij voor
keur boven de vormen van tegenwoordigen
of verleden tijd gebruikt wordt, dat de
schrijver het hulpwerkwoord gaarne weglaat,
het substantief bijna altijd vooraan en het
werkwoord liefst achter in den zin plaatst,
behalve weer als juist het werkwoord nadruk
behoeft b.v. waar hij schrijft: lichten de
oogen, leven in de kassen, diep en vol nacht."
Maar dit alles betreft den vorm en het
wezenlijke niet. Wezenlijk is, dat
hierdroomvisies gegeven worden met kracht van
werkelijkheid en dat deze bij den lezer beelden
wekken, die elkander vaak niet aanvullen
doch verdringen. Ik stel mij voor, dat een
andere dichter, Van Schendel b. v. in twee,
drie zinnen een gaver en meer omvattend
beeld van dezen bedlegerenden man in zijn
kamer zou gegeven hebben, dan Prins
hier met zijn zoovele bijzonderheden bereikt.
Doch een dichter is gewoonlijk geen na
turalist en dit is Prins wel. Telkens heeft
bij hem een bijzonderheid, een kleur, een
kleinigheid zijn vollen en onweerhoudbaar
bekoorden aandacht, waarvoor hij de
rest, allicht wetens en willens, een oogen
blik vergeet. Daarvan is dan een wan
verhouding het gevolg, een verwarring van
hoofd- en bijzaken, die het boek ten zeerste
schaadt, voorzoover het de bedoeling mocht
zijn, zuiver en geleidelijk de visioenen aan
des lezers verbeelding te doen voorbij trek
ken, doch die, zonderlingerwijs, veel bij
draagt tot dat iets van middeneeuwsche
sfeer en atmosfeer, iets rommelig donkers,
ondoorzichtbaar en onoverkomelijk, dat alle
werk van Prins een zoo eigen archaïrstisch
karakter geeft.
Natuurlijk steekt dat evenzeer, en misschien
meer bewust, in de naïeve taal, als
kindergebrabbel, waarmede ook gedachten, over
wegingen en zielsprocessen worden weer
gegeven.
Als het derde hoofdstuk aldus aanvangt:
In hoogmoed weder leven, toen hij niet
ziek meer was. Denken met trotsche vreugde
aan de vrome wapenfeiten, die hij met hulp
van God voor het heilig doel volbrengen
zou, want daardoor komen tot aanzien en
tot grooten roem bij hen, die machtig waren,
en heerschten over het leger," dan sugge
reert ons deze primi'ieve zinsval de simpele
en klare zielsbeweging van een kinderlijk
gemoed. De weinige en eenvoudige aan
doeningen, die de schrijver zijn held mee
geeft, worden gewis op deze wijze het
Hij (opspringend, oprecht verbaasd): Wat,
vind jij ?...
Zij (nog steeds ondeugend, maar de spot,
die door haar woorden flitst, wordt minder
goedmoedig): Wel nee Je bent toch
artiest ? Niet waar ? En artiesten staan
immers vér boven het bekrompen oordeel
der menschen !...
Hij (kan nog niet gelooven): Jij vindt, dat
artiesten ... (aarzelt, gestreeld door zijn
eigen zich-artiest-voelen).
Zij (geïnteresseerd, met overtuiging): Na
tuurlijk. Ik zou me niet kunnen indenken,
dat een artiest zich voortdurend met n
vrouw zou occupeeren. Hij heeft schakeering,
wisseling in zijn leven noodig.... Een nieuwe
liefde is als een nieuwe lente O, ik kan
dat begrijpen, maar artiesten hebben zoo
dikwijls vrouwen, die op dat punt geweldig
bekrompen zijn En dan gaf ik den man
gelijk die zoo'n vrouw doodeenvoudig be
driegt. ...
Hij (heeft haar met steeds toenemende
verwondering aangehoord, trachtte telkens
te interrumpeeren, valt nu driftig uit): Maar
dat is... dat is gewoon... (stamelt, gebaart
met zijn handen, pathetisch): Ik jou bedriegen!
Zij (kalm glimlachend met pose van superi
oriteit) : Bedriegen, dat doe je alleen een dom
me, kortzichtige vrouw.... Maar een vrouw
als ik, die bedrieg je niet, die hoeft niet
bedrogen te worden, die vertél je van je
conquêtes?Je laat haar mee genieten
Hij (verlegen): Maar
Zij (steeds glimlachend, doch zonder
schalkheid ; soms brandt onder haar woorden
mér belangstelling dan ze wil laten merken):
Toe zeg, het interesseert me zoo... (drin
gend) Is ze mooi ?
Hij (loopt wanhopig heen en weer, smee
kend) : Toe vrouwtje
Zij (liefjes, haast bemoederend): Stil
maar Ik begrijp je gêne volkomen
Ofschoon tegenover je eigen vrouw... (pauze;
plots geïnteresseerd): Wét ze, dat je ge
trouwd bent ?... of vertel je zooiets nooit?...