De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 31 mei pagina 2

31 mei 1914 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 31 Mei '14. No. 1927 richt. Hun is een deel van de taak van het leger opgedragen en daarvoor zijn ze in geenen deele barekend. De jaarlijks aan deze korpsen ten koste gelegde gelden zou den, voor zooyéel noodig, gebruikt moeten worden om -re voorzien in de noodzakelijke 'behoeften van het leger. Het is hier de plaats niet om de détails van de wenschelijk en mogelijk geachte reorganisatie van het Indische leger te be spreken. Elke reorganisatie, waarbij bezui niging een hoofdfactor is en waarmede vele persoonlijke belangen gemoeid zijn, zal echter op sterken tegenstand stuiten. In het leger is men behoudend en de verantwoordelijke chefs hebben alle reden om zich gedurende den korten tijd, dat zij hunne hooge positie bekleeden, te bepalen tot het voorstellen van voor de hand liggende verbeteringen. * Het is daarom noodig dat een onafhan kelijke commissie de noodzakelijk geworden reorganisatie van het leger in studie neemt en daarna aan de regeering rapport uit brengt, onder overlegging van een uitge werkt voorstel, dat tevoren in handen is gesteld van het legerbestuur om advies. Dit voorstel zal rekening moeten houden met de mogelijkheid dat binnen enkele jaren door een zeltstandige Indische regeering gelden zullen worden toegestaan om een nationale weermacht te vormen, eerst ter aanvulling, later ter vervanging van het be staande huurleger. Zoo komen we tot de volgende oplossing van het defensievraagstuk. Nederland en Indië bekostigen te samen de staatsmarine. De jaarlijksche uitgaven bedragen rond 35 millioen, waarvan 23 a 24 millioen te betalen door Nederland en 11 a 12 millioen door Indië. Nederland neemt de kosten van aan leg en inrichting der in Indië op te richten vlootbasis en van alle overige kustversterkingen voor zijne rekening. De vloot in Indië is bestemd om te waken tegen schending van neutraliteit en om de verdediging te land te steunen. Het door een deskundige commissie op te maken vlootplan moet ten spoedigste worden uitgevoerd, waarbij al dadelijk zooveel mo gelijk gebruik moet worden gemaakt van Nederlandsche scheepswerven, opdat de vloot voor latere aanvulling of uitbreiding niet afhankelijk zij van buitenlandsche werven. De verdediging van Indië wordt opgedra gen aan het leger, dat geheel door Indië wordt bekostigd. Voorloopig wordt de kern van de landmacht, het veldleger, op Java ge concentreerd. De sterkte en samenstelling van het Indische leger ondergaat geen wijziging vór dat ter zake door een deskundige com missie rapport is uitgebracht. De jaarlijksche uitgaven voor het leger, ongerekend de militaire pensioenen en gagementen, mogen aanvankelijk een bedrag van 33 a 34 millioen niet overschrijden. Hierbij is gerekend, dat deze uitgaven in den tijd van vijf jaren met ongeveer 3 millioen zullen toenemen als gevolg van economische oorzaken. De oor logslasten voor Indië blijven derhalve de eerste vijf jaren beperkt tot een bedrag van 57 a 58 millioen. En dan is het woord aan den zelfstan digen Indischen begrootingswetgever. Hij is niet gebonden aan een weermacht, welke een jaarlijksche uitgave vordert van 76 mil lioen, doch meer anti-nationaal is dan volkseigen. Een weermacht, welke niet een uiting is van volkskracht, maar van heerschers overmacht. Als Nederland in zake de verdediging van Indië, zijn wil doordrijft, dan gaat het uit sluitend om het behoud van rijke winge westen. Eigenbelang is drijfveer. De mede werking van de kolonie wordt verkregen door dwang. Of daarbij de belangen van Indië meer of minder worden geschaad is bijzaak. Inderdaad, het zou niet getuigen van bedachtzaam beleid als het moederland door haastig beslissen en brutaal toetasten zijn eigen zaak bedierf. De verdediging van Indië moet voor dit land de beteekenis erlangen van een zuivere landsverdediging, een nationale zaak. Aan Nederland de leiding en tevens de verplich ting om door het brengen van persoonlijke en geldelijke offers te doen blijken, dat het behoud der kolonie voor het moederland een levensbelang is. Dan eerst is er samen werking en kunnen de beschikbare middelen en krachten op de meest doeltreffende wijze worden aangewend. Dan eerst is het vraag stuk der verdediging ook voor de toekomst opgelost. Met den groei van het volk zal ook de weerkracht toenemen. Als Nederland uit eigen middelen voor FEUILLETON HIllllllllllltlllllllllllIUlllllllllllllllllllllllinillllllllMHIIIIIIIlllllllllllllll HET BEDROG (Schets in n bedrijf) DOOR HESSEL JONGSMA Hij Zij Dienstmeisje Een bijna smaakvol gemeubelde kamer, waarin koele voornaamheid poogt te dooven de losbandige allure eener noncha lante artisticiteit. De stoffage der kamer is druk en pompeus, maar de kloeke, ietwat ouderwetsche meubelen staan in onver biddelijke regelmaat geschikt. Links tegen den wand het breede bureau van den man; boven de wanordelijkheid van papieren, boeken en kranten is de muur een bonte wemeling van prenten en kleurige lappen. Een weidsch bemantelde schoorsteen sluit in den hoek bij het bureau aan. In den achterwand twee breede ramen, behangen met statige gordijnen. Rechts, naast een deur in den hoek van 't vertrek, het bureautje der vrouw. Het is met noeste vlijt netjes opgetuigd met regelmatige rijtjes boeken; er is verder geen smuk in deze sfeer van flinkheid en resoluutheid. Zij is een vrouw van ten naastebij achtentwintig jaar, eenigszins forsch, maar vif van gebaar en beweging. In spreken en gaan heeft zij zeer merkbaar de allure van een met eigen, later betreurde, toe stemming getemde suffragette, doch haar wezen is als vluchtig gedoopt in de charme der vrouwelijkheid. Zij heeft iets fleurigs, maar dikwijls is het mannelijke en resolute aan haar geschaduwd in een zekere triest heid. de Indische defensie het zijne gedaan heeft dan zal de Indische begrootingswetgever ongetwijfeld de voor de eigenlijke lands verdediging benoodigde gelden beschikbaar stellen. Na de reorganisatie zal het staande leger voorloopig behouden moeten blijven als kern van de weermacht te land. Daarnaast zal geleidelijk een volksleger gevormd moeten worden, waaraan jaarlijks 18 millioen ten koste kan worden gelegd vór het totaal der oorlogslasten zal gestegen zijn tot het bedrag, dat Indië bij doorvoering der dreadnought plannen heeft op te brengen. Dit zou een versterking van de landmacht met zeker 50000 man in oorlogstijd beteekenen. Is eenmaal de eerste stap gedaan en tusschen volk en weermacht de onmisbare band ge legd, dan zal het al te kostbare staande leger geleidelijk moeten worden ingekrompen om de vrijkomende gelden te gebruiken voor uitbreiding van het volksleger. Een sterk geëncadreerd militieleger, met een organi satie welke verband houdt met de natuurlijke grenzen der verschillende gebiedsdeelen, moet het einddoel zijn. Als aan deze weer macht jaarlijks 55 millioen ongerekend 10 millioen voor de pensioenen van de offi cieren en het vaste kader ten koste kan worden gelegd dan zal in oorlogstijd op een sterkte van 200000 man gerekend mogen worden. Een dergelijk leger, gesteund door een vloot waarmede elke vijand rekening heeft te houden en met vrijwel onuitputtelijke reserves achter zich, vormt een macht, waar mede geen der Aziatische mogendheden den strijd zal aanbinden. En naawnate de financieele draagkracht van Indië grooter wordt kan, als de tijdomstandigheden dit noodig mochten maken, de sterkte der weermacht te land en ter zee nog hooger worden op gevoerd, zonder meerdere hulp van het moederland. Een gedeeltelijk zelfstandig en weerbaar Indië beteekent voor Nederland grootheid en bloei, als veelbeheerd wingewest brengt het vroeg of laat het kleine Nederland ten val. H. C. KERKKAAIP * 0 « Emigratie van Holland naar Amerika In het Amerikaansche fiscusjaar, ein digende 30 Juni 1913, kwamen in de Ver. Staten van Amerika niet minder dan 6902 Hollandsche immigranten binnen ?) De cijfers voor Canada heb ik niet bij de hand, maar dat getal is zeker niet lager; veilig kunnen we dus aannemen, dat in genoemd jaar 14.000 Hollanders een goed heenkomen zochten in Noord-Amerika. Voor deze duizenden, meest arme land bouwers met pak en zak en soms tien kin deren bij zich, is de aangewezen weg een overtocht 3e klasse op een boot van de Holland?Amerika lijn. Deze lijn staat over de heele wereld gun stig bekend om de deugdelijkheid van haar keuken, de van ouds bekende Hollandsche zindelijkheid en de bedrevenheid van offi cieren en bemanning. Gekscherend wordt deze maatschappij in Amerika genoemd: the damned" line, omdat de namen van al haar schepen op dam eindigen (Potsdam, Rijndam, Noordam enz) hetgeen wel vol doende aanduidt, dat zij in Amerika popu lair is. Met de 3e klasse heeft deze reputatie evenwel niets uitstaande; daarover wordt nooit iets gehoord. Hoe kan men van het soort passagiers, dat hiermee vervoerd wordt, verwachten, dat zij publiciteit geven aan de door hen opgedane ondervinding? De Hollanders vormen trouwens maar een klein deel van deze klasse, de rest bestaat uit Russen, Poolsche Joden, Hongaren e.d. Dat dit volkje van zindelijkheid niet het minste besef heeft, weet ieder, die met hen te doen gehad heeft; ook dat ze een walgelijken stank verspreiden en vol ongedierte zitten. Dat het boter aan de galg gesmeerd is, om dezen menschen gedurende de korte zeereis wat zindelijkheid bij te brengen, spreekt vanzelf; bovendien zouden zij er hartelijk voor danken. Als nu de Hollanders maar absoluut van hen afgescheiden werden ondergebracht, kon men deze Polakken rustig in hun eigen vuil laten gaar koken en na hun vertrek van boord hun verblijf goed uitsoppen; daarmee was dan alles afgeloopen. Maar dat gebeurt niet; wél wordt door de Hij is schrijver; heeft het opvallend nonchalante en sloome van een uiterlijk artist. Zijn gebaar en kleeding zijn zwierig, maar er ontbreekt kracht en lijn aan. Hoewel in wezen een vermoeide dertiger, heeft hij het uiterlijk van een mooie jon gen ; in zijn gave, sterke tanden blikkert de wreede overmoed van den charmeur par droit de naissance, maar zijn licht blauwe, vage oogen, zijn verstrooid zoe ken naar woorden maken hem lichtelijk ridicuul. Hij praat lief en gemoedelijk, schijnbaar omdat de kleine dingen der wereld niet zijn belangstelling hebben, doch inderdaad uit toegeeflijkheid en ge makzucht om dispuut en twist te ontgaan. (Als het scherm opgaat ligt de kamer in grauwte van schemer gescholen. Na eenigen tijd komt het dienstmeisje, sluit gordijnen, steekt drie lampen aan: n op den schoor steenmantel, n op het bureau van den man, n op het bureau der vrouw. Het meisje wacht even op het knetterend aanvonken der vlammen, draait biurtelings nog aan de pitten, dan af). Zij (op door deur rechts, gejaagd en hij gerig, schikt met korte vingerdrukjes iets aan haar modieus kapsel. Een paar kwijnende lampen draait ze wat hooger, gaat voor haar bureautje zitten, trommelt met de vingers op het blad. Schelt). Dienstmeisje (in half-open deur): Wablief, mefrpuw? Zij (vorschend, doch zonder angst voor bereid op iets onaangenaams): Is meneer uit ? Dienstm.: Ja, mefrouw. Zij (knikt even, weifelt, dan vastberaden, maar zonder spanning): Is meneer pas de deur uitgegaan? Dienstm. (gedienstig): Gut nee, mefrouw. Meneer gong flak na u. Zij (zonder verrastheid): Zoo... (toegeeflijk glimlachend): Ach ja Dienstm. (bereidwillig): Had mefrouw nog ies? agenten van de Mij. in Holland verklaard aan ieder, die het hooren wil, dat de Russische en Poolsche landverhuizers met de Hollanders niets te maken hebben en dat ze heelemaal afgescheiden op het schip worden gehouden. Misschien is het practisch onuitvoerbaar, deze absolute afscheiding, dat kan ik niet beoordeelen, maar daarop moest een Hollandsch passagier 3e klasse dan in ieder geval tijdig worden gewezen. Het eenige, wat men doet, is Hollanders en Polakken niet in dezelfde hutten onder brengen. Wat dit beteekent, zal men beter kunnen beoordeelen, als men weet, dat de hutten wanden hebben, die niet tot aan den zolder doorloopen en die van boven zooveel ruimte overlaten, dat men gemakkelijk van de ne hut in de andere kan kijken of zelfs overstappen. Nog beter zal men de waarde van deze afscheiding op prijs stellen, als men weet, dat mannen en vrouwen in aan grenzende hutten worden ondergebracht. Men moet eens bij zich zelf nagaan, waartoe 'n dergelijke misstand aanleiding kan geven. Ik heb gehoord van vrouwen en meisjes, die zoo argeloos waren zich den eersten dag vór het slapen te ontkleeden, maar die de verdere reis in hun kleeren gebleven zijn. De verlichting is zoo dat n armzalig gloeilampje 4 hutten tegelijk verlicht. Verwarming is totaal afwezig en dat is geen overbodige luxe als b.v. een schip in Canada aankomt, en de sneeuw nog op de heuvels ligt. Er is dan ook zoowat nie mand, die dan niet verkouden is of keelpijn heeft. Zes hutten waren, op een boot waarop ik het oog heb', dichter aan dek gelegen, en waren in alle opzichten fatsoenlijker dan de andere; deze waren ook eenigszins ver warmd, maar natuurlijk konden daarin niet veel menschen terecht. Het optreden van de bemanning en de bedienden tegenover de 3e klas passagiers, was als dat van ossendrijvers tegen hun ossen. 's Morgens om half acht werd de heele bende" op 't dek gedreven tot l O uur, weer of geen weer, ook vrouwen met zuigelingen, die soms haast geen kleeren aan hun lijf hadden, terwijl het ijzig koud was. Gelegenheid tot zitten was er niet op 't dek, behalve n bank voor hoogstens 15 menschen (er waren op dat schip 1500 derde klasse passagiers!). Van 'n rookkamertje,een gelegenheid om te schrijven,'n afgescheiden ruimte voor vrouwen, was geen sprake; vouwstoeltjes zelfs ontbraken. De Amerikaansche wet schrijft voor, dat de immigranten voor ontscheping ingeënt moeten zijn. Deze inenting aan boord ging keurig in zijn werk; mannen en vrouwen door elkaar werden door een nauwe gang gedreven, aan 't boveneind waarvan de dokter stond met z'n helpers (gewone be dienden) ; de linkermouw van ieder passa gier moest opgestroopt worden, en was dat niet hoog genoeg gebeurd of kón dat niet, dan hielpen de bedienden de vrouwen wel 'n handje bij haar toilet; het gevolg was, dat verscheidene vrouwen met ontbloote borst op het dek kwamen, waar zij in de barre kou ten aanschouwe van iedereen hun kleeren in orde moesten brengen. De waschinridiHng was beneden alle critiek; een badinrichting ontbrak geheel. Nu wat de veiligheidsmaatregelen aan boord betreft. Het is nog niet zoo lang geleden, dat de Volturno in volle zee door brand verging. en de Titanic door het stooten op een ijs berg. Men zou zoo denken dat nu tenminste gezorgd werd, dat er m geval van nood, kans op redding was. Welnu! gedurende de heele reis, die 12 dagen duurde, is er geen brandalarm gesla gen of reddingsoefening gehouden ; evenmin zijn de passagiers op eenige andere wijze (door aangeplakte voorschriften) b.v. op de hoogte gesteld wat te doen in geval van : brand, aanvaring, lekstooten, man over boord enz. enz. In welke reddingboot men zou onder gebracht worden, wist niemand; als er dus werkelijk eens iets gebeurd was, waren door de verwarring zeker honderden menschenlevens meer verloren gegaan, dan noodig was. Op het nut van dergelijke oefeningen heb ik trouwens niet speciaal te wijzen. Reddingsgordels waren niet in de hutten aanwezig (behalve dan in de zes reeds ge noemde gunstig gelegen hutten), hier en daar hingen brandemmers, waarop alleen in 't Engelsch fire bucket" stond, maar niemand wist hoe ze geopend werden, en waarmee ze gevuld waren. Voor de 2274 menschen, die aan boord waren (2027 passagiers en 247 bemanning) Zij (in gedachten): Enfin 't Is te be grijpen (schrikt op van de nu pas ge hoorde vraag): Nee, dank je! Dienstm. (langzaam, teleurgesteld, af). Zij (toegevend aan den zachten koeste renden weemoed van zelfmeelij): Ach ... ja... Dat gaat zoo als je oud wordt... (na eenigen tijd gloort er ondeugendheid in haar oogen, langs haar mondhoeken rimpelt een ras spotlachje weg. Tot de man thuiskomt zit zij schijnbaar geheel bezig in zich zelf). Hij (onhandig op, overrompeld door het licht dat in zijn schichtige oogen pletst; hij loopt verstrooid naar zijn bureau, is merk baar gehinderd door zijn vrouws zwijgen. Haastig, zonder aanleiding, zegt hij): Frisch hè, buiten! Zij (spottend): O, kom je van buiten ? Hij (opschrikkend): Ja zeker, van buiten.... Waar anders vandaan Zij (koud) : Dat weet ik niet!... Ik dacht dat je thuis was; met mij wou je vanmiddag niet mé! (ziet hem vorschend doch zonder onrust aan). Hij (loopt gejaagd door de kamer, bang voor een scène): Nou ja, nou ja Je be denkt je wel es, niet waar. Kan toch voor komen, hè.... Zij (verbergt nieuwsgierigheid onder on deugende tegemoetkoming): Maar jij maakt er tegenwoordig zoo'n gewoonte van je te bedenken als ik weg ben!... Hij (begrijpt haar niet, verbaasd): Zoo, doe ik dat ? ... Zij (amicaal): Kom, hou je zoo niet van den domme ... (snel, opvallend kil na haar gemoedelijkheid): Waar was je vanmiddag ? Hij (schrikt van haar toon, spant zich in om zich iets te binnen te brengen): Ja, waar was ik God, eh .... (piekert, is erg ver legen met zijn houding). Zij (met groote belangstelling voor zijn steeds toenemende verwardheid): De biecht schijnt je zwaar te vallen, m'n waarde! (Ze lacht hem met ondeugende oogen toe). waren 25 reddingbooten; er moesten dus gemiddeld 91 menschen in iedere boot onder gebracht worden! Ook waren er nog_eenige vletten; deze kunnen evenwel alleen bij zeer kalme zee dienst doen. Wanneer de eenige groote Hollandsche Maatschappij, die op Noord-Amerika vaart, in de behandeling van haar 3e klas passagiers geen verandering brengt en speciaal van de Hollandsche emigranten, dan behoort deze lijn door de Hollandsche Ie en 2e klas pas sagiers geboycot te worden. Met heel weinig moeite kan men via Antwerpen met de Red Star Line gaan of over Engeland met de White Star Line, de Cunard Line, of de Hamburg Am. Lijn. Er is n lijn, die in het belang van haar Ie en 2e klas passagiers geen landverhuizers vervoert; dit is de Canadian Pacific Railway. Hard en beschamend voor ons Hollanders is het te hooren, dat daarop uitsluitend een uitzondering gemaakt wordt voor Denen, Zweden en Noren. Ook in een ander opzicht sloegen de Hol landers aan boord zelfs tegenover de Polak ken een erbarmelijk figuur, als ze hun: Mina, heb jij je hengel in de hand," zoo mogelijk tweestemmig stonden uit te bulken, terwijl de Polen met onbeweeglijk strakke gezich ten en neergeslagen oogen en nauwelijks bewegende mond hun lied zongen aan hun Serdeczna Matko (innig geliefde moeder Maria) zonder zich een oogenblik van de wijs te laten brengen. New-York A. P. PRINS *) 291,040 Russen; 205,542 Italianen ; 88,204 Engelschen, Schotten en Ieren; 34,329 Duitschers; 32,267 Zweden, Denen en Noren; 9,675 Franschen; 7,405 Belgen; 4,104 Zwitsers. De Heilige Tocht, door ARY PRINS. Behalve wat dit boek van Ary Prins zelf is en waard is, heeft het ook waarde door herinnering, litteraire herinnering aan den tijd, die nu al ruim dertig jaar achter ons ligt. Het werk van Prins maakt een belang rijk deel uit van dien opgang, dien, wij, met onwrikbaar vertrouwen, voor den dageraad van een nieuw leven hielden en waarvan wij thans meenen, dat zii tegelijk ook een ondergang mocht heeten. Prins was iets zoo heel bijzonders en in den aanvang unieks. Later zijn Van Schendel en Van Oort, vooral de laatste, in een zelfde sfeer getreden, die wel leek te zijn het naturalisme overgebracht in het verleden en den droom. Maar Ary Prins bleef toch de eerste en onveranderd en intransigent in zijn manier van zien en taalgebruik, en zoo is hij nóg getuige dit laatste magistrale werk op den huidigen dag. Dit is wel Tachtger-literatuur, zelfgenoeg zaam, hooghartig, algemeen begrip min achtend, zuiver individualistisch, enkel voor zichzelf in het nastreven van een ideëel doel. En tegelijk doet het werk zich ras-echt Hollandsen voor, ganschelijk naar het visueele geneigd, boven alles schilderlijk bedoeld, het dagelijksch uiterlijk leven van vroeger in visioen gezien als het hedendaagsche, even nauwkeurig, even scherp, even dichterlijk. Het verhaal" zelf is het belangrijkste niet en een verwikkeling ontbreekt geheel. De samenstelling is doodsimpel en verloopt, volkomen naturalistisch, in iets dat geen slot mag heeten. Een Ridder trekt naar het Heilige Land en beleeft ziekte en ontbering, strijd en heerlijkheid op den bezwaarlijken tocht. Maar Jerusalem bereikt hij niet, roem loos, als 't ware incidenteel en toevallig, komt hij om, verloren in het vreemde land en zijn dood zal alleen blijken, als hij na jaar en dag niet is teruggekeerd. Zoo is het in de feitelijke werkelijkheid velen gegaan ... en het naturalisme had een onbetwistbaar recht dit te beschrijven. Laat ons eerst zien hoe 't beschreven werd. De auteur, in zijn droom verdiept, waarin hij de middeleeuwen ziet en aanvoelt als naïef, impulsief en hartstochtelijk, als somber en zalig, wreed en teeder, als ruig en rauw en dierlijk, maar vol inspiratie en geestdrift, die het wonderbare mogelijk maakte, de auteur heeft het Hollandsche Hij (haar oogen ontwijkend, stumperig): Toe, heusch Zij (resoluut): Soit! (keert zich naar haar bureautje, slaat een map open, begint rustig een brief). Hij (beweegt de lippen, of hij zich ver klaren wil, durft haar niet storen en schudt bekommerd zijn hoofd, zonder te weten of het over zich zelf of over zijn vrouw is. Hij doet zeer onrustig door de kamer, gaat dan voor zijn bureau zich bezighouden met het licht te dempen van zijn lamp, tot de gewenschte mystieke schemer om zijn hoofd waast. Hij zit vaag te bladeren, toont in alle gebaren, hoe weinig hij op zijn gemak is. Soms ziet hij schichtig achterom naar zijn vrouw, die in de meest effen kalmte doorschrijft). Zij (eindigt haar brief; schijnt iets te be denken wat haar buitengewoon amuseert. Plotseling, haar fijne spotlach weggewischt, keert ze zich om naar haar man, die haar gebaar hoorend al opschrikt; haar woorden klinken innemend, maar er is een achter grond van smadelijkheid merkbaar): Zeg, vent, wie is het ? ! Hij (kijkt haar perplex aan ; doch uit zijn dom-starende oogen is niet p te maken of hij zich een houding geeft of inderdaad dom-verbaasd is). Zij (nu aandringend, maar niet onvrien delijk) : Toe, zeg me nu wie het is! Hij (nu ongeduldig, met een verveeld ge baar) : Wie ? ... Wat meen je ?... Wat be doel je ?... Zij (geprikkeld door zijn ontwijkend ant woord) : Ik bedoel... (wacht even, ziet hem beurtelings medelijdend en spottend aan)' de vrouw, met wie je me gelieft... (kort) te bedriegen !... Hij (onthutst, dan met pathos): Ik... jou ... bedriegen ? ... (schudt meewarig en bedroefd zijn hoofd). Zij (plagend, collegiaal): Ik zou het me zoo vreeselijk niet aantrekken, (aanmoe digend) : Kom, zóerg is het toch niet.. . proza gekneed en vervormd tot het zelf een naïeven, primitieven klank gaf en alleen door de afzonderlijke woorden leefde. Bijna geheel, dat is zooveel als doenlijk, afziende van de Symbolieke, de gedachte-beteekenis der taal, behield hij enkel haar geluid en haar beeldende kracht. Het redelijke uitschakelend, had hij geen behoefte, niet alleen aan een meer of min verwikkelden zinsbouw, als drager der grillige velerzijds uitloopende en vertakte of tot zich weerkeerende gedachte, maar verwaarloosde hij ook willens de eenvoudig logische rangschikking van den enkelen vol zin. Wat niet strikt noodig was tot het be grijpen, tot het zien eigenlijk, kon wegblijven en wat het meest en eerst gezien moest worden, diende vooruitgebracht om terstond de verbeelding te treffen. Aldus worden de woorden als kleurvlekken, zorgvuldig precies daar aangebracht, waar zij, met en tegen andere, een toiaaleffect moeten vormen. Zoo begint b.v. het Tweede Hoofdstuk: Stil waken in het wit de vage menschvorm, die op het nachtbed lag schaduw in de holten. Het vuur was eenig licht; bleek onderschijn het vleeze-hoofd, hoog in het room-blank kussendal, en tusschen opgestikte ranken, die glansden door de vlammen van onder donkere lokken. Lichten de oogen, leven in de kassen, diep en vol nacht. Zij zagen naar de dwarse balken in ebbendonker spiegelen brand der blokken, die knetterden op ijzer en vonken spatten deden. In smallen hemelhoog, door stangen aan den zolder vast, sterren beve-glanzen van zilverwerk in blauw, alsof daar het luchtruim was. De winterwind soms in den schoor steen, geluid als vielen scherpe slagen; rook naar binnen sloeg, de hemel dan in hulle, en vorste-koude langs het hoofd. De ridder aan den pelgrim dacht, die had met hem ge sproken". Gelijk aan dit gedeelte is het gansche boek. Er klinkt geen andere klank dan deze op den duur wat eentonige jambengang, die niet versnelt of vertraagt anders dan even om een bijzonderheid van vorm of kleur te suggereeren. Overigens bemerkt men, dat hier de on bepaalde wijs van het werkwoord bij voor keur boven de vormen van tegenwoordigen of verleden tijd gebruikt wordt, dat de schrijver het hulpwerkwoord gaarne weglaat, het substantief bijna altijd vooraan en het werkwoord liefst achter in den zin plaatst, behalve weer als juist het werkwoord nadruk behoeft b.v. waar hij schrijft: lichten de oogen, leven in de kassen, diep en vol nacht." Maar dit alles betreft den vorm en het wezenlijke niet. Wezenlijk is, dat hierdroomvisies gegeven worden met kracht van werkelijkheid en dat deze bij den lezer beelden wekken, die elkander vaak niet aanvullen doch verdringen. Ik stel mij voor, dat een andere dichter, Van Schendel b. v. in twee, drie zinnen een gaver en meer omvattend beeld van dezen bedlegerenden man in zijn kamer zou gegeven hebben, dan Prins hier met zijn zoovele bijzonderheden bereikt. Doch een dichter is gewoonlijk geen na turalist en dit is Prins wel. Telkens heeft bij hem een bijzonderheid, een kleur, een kleinigheid zijn vollen en onweerhoudbaar bekoorden aandacht, waarvoor hij de rest, allicht wetens en willens, een oogen blik vergeet. Daarvan is dan een wan verhouding het gevolg, een verwarring van hoofd- en bijzaken, die het boek ten zeerste schaadt, voorzoover het de bedoeling mocht zijn, zuiver en geleidelijk de visioenen aan des lezers verbeelding te doen voorbij trek ken, doch die, zonderlingerwijs, veel bij draagt tot dat iets van middeneeuwsche sfeer en atmosfeer, iets rommelig donkers, ondoorzichtbaar en onoverkomelijk, dat alle werk van Prins een zoo eigen archaïrstisch karakter geeft. Natuurlijk steekt dat evenzeer, en misschien meer bewust, in de naïeve taal, als kindergebrabbel, waarmede ook gedachten, over wegingen en zielsprocessen worden weer gegeven. Als het derde hoofdstuk aldus aanvangt: In hoogmoed weder leven, toen hij niet ziek meer was. Denken met trotsche vreugde aan de vrome wapenfeiten, die hij met hulp van God voor het heilig doel volbrengen zou, want daardoor komen tot aanzien en tot grooten roem bij hen, die machtig waren, en heerschten over het leger," dan sugge reert ons deze primi'ieve zinsval de simpele en klare zielsbeweging van een kinderlijk gemoed. De weinige en eenvoudige aan doeningen, die de schrijver zijn held mee geeft, worden gewis op deze wijze het Hij (opspringend, oprecht verbaasd): Wat, vind jij ?... Zij (nog steeds ondeugend, maar de spot, die door haar woorden flitst, wordt minder goedmoedig): Wel nee Je bent toch artiest ? Niet waar ? En artiesten staan immers vér boven het bekrompen oordeel der menschen !... Hij (kan nog niet gelooven): Jij vindt, dat artiesten ... (aarzelt, gestreeld door zijn eigen zich-artiest-voelen). Zij (geïnteresseerd, met overtuiging): Na tuurlijk. Ik zou me niet kunnen indenken, dat een artiest zich voortdurend met n vrouw zou occupeeren. Hij heeft schakeering, wisseling in zijn leven noodig.... Een nieuwe liefde is als een nieuwe lente O, ik kan dat begrijpen, maar artiesten hebben zoo dikwijls vrouwen, die op dat punt geweldig bekrompen zijn En dan gaf ik den man gelijk die zoo'n vrouw doodeenvoudig be driegt. ... Hij (heeft haar met steeds toenemende verwondering aangehoord, trachtte telkens te interrumpeeren, valt nu driftig uit): Maar dat is... dat is gewoon... (stamelt, gebaart met zijn handen, pathetisch): Ik jou bedriegen! Zij (kalm glimlachend met pose van superi oriteit) : Bedriegen, dat doe je alleen een dom me, kortzichtige vrouw.... Maar een vrouw als ik, die bedrieg je niet, die hoeft niet bedrogen te worden, die vertél je van je conquêtes?Je laat haar mee genieten Hij (verlegen): Maar Zij (steeds glimlachend, doch zonder schalkheid ; soms brandt onder haar woorden mér belangstelling dan ze wil laten merken): Toe zeg, het interesseert me zoo... (drin gend) Is ze mooi ? Hij (loopt wanhopig heen en weer, smee kend) : Toe vrouwtje Zij (liefjes, haast bemoederend): Stil maar Ik begrijp je gêne volkomen Ofschoon tegenover je eigen vrouw... (pauze; plots geïnteresseerd): Wét ze, dat je ge trouwd bent ?... of vertel je zooiets nooit?...

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl