De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 31 mei pagina 7

31 mei 1914 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

31 Mei '14. No. 1927 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Snel en ritmies Woorden en Muziek van ED. COENRAADS Teekening van JAN SLUYTERS l^lg^p-SEfip Lie - ve - ling 't is heer - lik weer, Sluit die duf - fe win - kei, Zei - len op de Nieu - we Meer, iC^t ( Ver voor-bij de Schin-ke! Tra-la-la-J[ Tra-la-la-la zeg d'r maar niks van an je Pa. Zei - len op de Nieu - we Meer JL_ Ver voor - bij ?*? Voor JOOP BREEMER (Een uitbundig liedje) .Lieveling, 't is prachtig weer l Sluit die duffe winkel. Zeilen op de Nieuwe Mér, ver voorbij de Schinkel, Tralalali, tralalala! " Zeg d'r maar niks van an je Pa! Zeilen op de Nieuwe Meer, ver voorbij de Schinkel. * Lieve jongen, 't zal niet gaan... ik 'moet brieven tikken l 'k Kan hier zo maar niet vandaan... .wil je 't niet verschikken ? Tralalali, tralalala, en ik ben veel te bang voor Pa! 'k Kan hier zo maar niet vandaan... wil je 't niet verschikken ?" " Kind, de boot is al gehuurd, 't weer werd mij te machtig. Ik zal roeien en jij stuurt, zie, de zon schijnt prachtig! Tralalali, tralalala, heb nou toch maling an je Pa! Ik zal roeien en jij stuurt, zie, de zon schijnt prachtig." Lieve jongen, denk toch na: als we daar gaan varen en d'r komt een klant van Pa... Qod-zal-me-beware! Tralalali, tralalala, en die vertelt het weer an Pa! Als-'t-ie komt, die klant van Pa. God-zal-me-bewaren!" Bang-zijn is altijd iets doms! Toe! Wij gaan 'm smeren. Zal 'k jouw schrijfmachine soms even saboteren? Tralalali, tralalala, doe jij de groeten an je Pa! Zal 'k jouw schrijfmachine soms even saboteren? ,'t Lint kapot van de schrijfmaChien. ,nükan 'k niet meer tikken. ,;,tk ,Vlug dan, naar lijn zeventien, ,laat de winkel stikken l Tralalali, tralalala, ,pluk maar 'n roos m'n lieve Pa! ,Vlug dan naar lijn zeventien, ,laat de boel maar stikken!"" Zomerzon gleed om die boot, vór de wind zij vlogen. Bij de Karnemelkse sloot groeit het riet wat hoger... Tralalali, tralalala, . ..zeg d'r maar niks van an je Pa!. Bij de Karnemelkse sloot groeit het riet wat hoger. * Meer wordt hier niet aangestipt; 't zure volgt op 't zoete: hij die 't lint heeft doorgeknipt moet er maar voor boeten! Tralalali, tralalala, ns wordt je pa toch grootpapa l Hij die 't lint heeft doorgeknipt moei er maar voor boeten. Van analyseerend bij de luministen, is ?de aanschouwing nu meer samenvattend. De Futuristen vertoonen een neven zwenking in de beweging. Ze hebben zich doen kennen door dolzinnige mani festen en vermetelste kunstondernemin gen, maar intusschen, als tegenwicht met désystematische Cubisten, beteekent hun leer zooveel als een blaasbalg om het dooyende vuur onder de asch van over matige intellëctualiteit weer aan te wak?keren. Futuristen en Cubisten zijn uiter sten, al naderen zij soms elkaar. En daaromheen zijn weer vele andere verschijnselen. Van Dongen, de impres sionist binnen het tegenwoordig kader, een gemoderniseerde Breitner haast, een schilder van ruimen slag, bandeloos wel eens en zoo ten naaste bij," niet ver geestelijkt zeker, maar die in koene lijnvereenvoudiging kleuren soms grootsch tegenover elkaar stelt. En een teekenaar! Zijn portret van die russische prinses is als schilderij wat leeg, met te slappe span ning in de lijnen, maar toch wat een brooze en verfijnde wending in die figuur! Is dat kopje op dat ranke lichaam niet als een bloem, die zijdelings wiegelt op teeren stengel? Kandinsky, de dillettant theoreticus, die «en boek vol schreef over het Geistige in der Kunst," maar daarbuiten, in de daad, zijn theorieën laat varen (gelijk hij het ook vertelt van Leonardo) en dan met zijn zwijmelende kleur-fantasieën, zijn abstracte visioenen, tot een lan kan ge raken, gelijk die in onzen tijd van ver beeldingloosheid kwalijk te verwachten is. Over dezen vooral was er bij afzon derlijke beschouwing der inzendingen veel te zeggen geweest (al zijn zijn werken lang niet altijd op geljjke hoogte beste 273 en 274) temeer wijl hij hier en elders, vrij algemeen miskend wordt, wat het meest bevreemdt bij menschen die be weren, dat zij een schilderwerk, buiten de voorstelling om, naar zijn innerlijke hoedanigheden kunnen apprecieeren. Wellicht echter kennen zij uit eigen er varing geen verrukkingen, onafhankelijk van de gelegitimeerde schoonheid uit de schilderijkunst. Dan de kinderlijke, haast onnoozele, maar toch boeiende sproken-verbeel dingen van Mare Chagall, of dat eigen aardig, grillig verzonnen, bont toegeta keld gewrocht van Rossiné, dat in tusschen zijn schilderijen begrijpelijker maakt. Of nog de beeldjes van Archipenko, waarin met al de overdrijvingen van een principienreiter toch zulke verfijnde vormduidingen te genieten zijn of Zadkin, wiens talent wel aangelegd schijnt voor de zoogen, bouw-beeldhouwkunst. Ook over het opzienbarende portret stuk van Jan Sluijters had ik wel willen uitweiden (en tegelijk over zijn stukje in de Groene) niet met een algeheele instemming echter; want, wat ik in dat werk ook te waardeeren weet, er is in de uitzegging een weifeling, een nog onzeker rondtasten tot het verwerkelijken van de visie, die me ten teeken is, dat deze voor de innerlijke aanschouwing van den kunstenaar nog niet tot stellige vormen is uitgewassen. Ik prefereer dan ook de portretstudie No. 340, al is die even schraal in de schildering en wat rafelig in de teekening, maar waarvan een ongemeen fascineerende werking uit gaat : de beeltenis van een meisje in zekeren zin ook vergeestelijkt rijk aan subtiele duidingen van kleur en vorm. Dit is Sluijters meer rechtuit, naar den tegenwoordigen staat van zijn groei. Laten we, om te besluiten, voorhands al die nieuwe verschijningen vrijheid van beweging gunnen, en ons vooral niet inbeelden, dat we de ondergrondsche macht, die hen voortdrijft, kunnen richting geven. W. STEENHOFF Muziek in de Hoofdstad Apollo'' Men heeft een voortreffelijken avond door gebracht bij Roeske en Apollo", zijne liedertafel. Niet op ro'mantische wijze, met tertsen, sexten en de pathetische uithalen eener mannenzangvereeniging, noch in haar modernen stijl, welken de dirigent-componist Roeske zoo uitstekend vertegenwoordigt en die eene zeldzame kunst apart is, maar, onverwachter in dit milieu, bij de geheel onpopulaire en ondoorgrondelijke muziek (gelijk zij heet) van Diepenbrock; en dat ge deelte van zijn oeuvre, waarmee de compo nist het minste geluk ten deel viel: twee stukken musica sacra, een tiental jaren terug geschreven en wier bestaan men nauwlijks vermoedde, want zij bleven onuitgegeven en onuitgevoerd. Het is franciscaansche poëzie, wedergeboren in dezen tijd door een ironisch toeval; het atomische leven, dat men voelt beven door sommige zeer zeldzame verzen en zeld zame muziek, die geschreven zijn in eene wonderbare vergetelheid. Als het zingende thema van den Tantum ergo Sacramennum wordt aangeheven in tenorligging van het ver neuriënde orgel, terwijl enkele zachte klanken boven accompagneeren, ontzweven er intuïtieve stemmen aan dit twee maten lange praeludium, welke de melodie even mystiek als hoorbaar vermenigvuldigen tot een alom rijzend, universeel gezang. Dit is het meesterstuk van het werk. Koor en orgel dragen de eerste strofe voor, ijl, slank be wogen in de teer opvolgende modulaties, in rustig elkaar toeneigende melodieën, rank van rythme. Eerste en tweede strofe werden ver bonden door een kort tusschenspel, welks fijne teekening en ontroerde stilte, eene ver wondering op zich zelve, verwonderd leidt naar den toegenomen gloed van de slot regels en het onmerkbaar vluchtende amen. Alles licht, broos, goud van kleur, een diep schemerend Venetiaansch goud, sereen en goddelijk van hartstocht. 't Andere stuk, een Veni Creator .Spiritus, is in een anderen stijl. Eenvoudiger en meer lapidair van allure, draagt het de strakke trekken van monniken-portretten der middel eeuwen, klinkt de melodie verstorvener en, hoewel altijd Italiaansch van golving, onthechter aan de bekoorlijkheid van gepassio neerde intonaties; terwijl in den Tantum ergo Sacramentum de harmonie overstraald wordt door verteederende wisselingen en nieuw omstrengelepde lyriek, breekt hier telkens eene kracht door en eene ascetische onvervaardheid, die enkel zwenken tusschen geestdrift en eene even genuanceerde contritio. Deze opvatting verschilt in alle op zichten met die van Mahler; Mahler bezingt het Leven, Diepenbrock den Geest en de tweede hymne zingt mystieker dan de eerste, van uit eene hoogere natuur en minder weelderige aanschouwing. Want zelfs de geestdrift wordt getoomd, hetgeen reeds sprak uit het decrescendo, welke het eerste, stralende orgelaccoord plotseling dempte, een decrescendo, ik moet het er kennen, dat mij niet weinig verwarde en onjuist leek, wijl het 't interieure rythme te spoedig wijzigt. Maar psychologisch valt het gemakkelijk te verklaren: 't is de ont steltenis wellicht, die het geheimzinnige Ecce Deus" volgt en als zoodanig is zelfs dit simpel decrescendo-teeken de phantastische weerspiegeling van een geniaal kunstenaar. Bij zulke gelegenheden prijst men gaarne in de eerste plaats de uitvoering, want het strekt den heer Roeske tot zeer groote eer, dat hij deze manuscripten heeft opgespoord en zijne koninklijke vereeniging tot niet geringere hulde, dat zij met haar dirigent de vele moeilijkheden virtuoos oploste. Een meester componeert nu eenmaal niet voor niets en het kan nog lang duren voordat de katholieke kerk wederom genoeg geëquilibreerd is, om deze werken, geschreven voor haar cultus, voldoenden eerbied en tegemoetkoming te bewijzen. Het verheugt me, dat eene Liedertafel, zoolang in de Kerk de onmuzikaliteit heerscht, dat protectoraat van verwaarloosde musica sacra af en toe overneemt, al ken ik de Liedertafels en deze musica sacra eene andere bestemming toe. Roeske's composities (Ave Caesar en Balders Dood) gaven daaromtrent perspec tieven. Als alles goed geregeld was in de maatschappij, als de hooge kunstbeoefening in sociaal en aesthetisch opzicht volmaakt was geordend, dan konden de zangvereenigingen hare plaats innemen als satyrikers en de poppenkast verbeelden, wier decora tieve beteekenis nog een schoone schaduw was van de magnificentie der meesters. Er zouden zonder twijfel balladen-dichters op staan, die de realiteit even aandoenlijk zou den cristalliseeren als levend, even geestig als hevig, nederig maar rijk aan symbolen, de Frangpis Villon's en de Breughels van de Apollo's dier toekomst. De tegenwoordige beschaving echter schijnt nog enkele eeuwen verwijderd van zulken volmaakten Staat. Er is geen gradueel verschil tusschen een symphonisch gedicht van Richard Strauss en eene compositie van Roeske en Strauss wordt beschouwd als een der dragers van het koningsschap. De effecten zijn door beiden op dezelfde wijze toegepast, de intenties even doorzichtig en worden bestuurd met dezelfde grillige verstandelijkheid, beiden staan even ver van de eeuwige ideeën en beiden schrijven van uit den gezichtshoek der spiritueele schoonheid even zonderling en even raadselachtig; beiden maken van daar gezien een komischen indruk, maar hunne armoede van geest laat niet na ge heimzinnig te schijnen. En deze parallel, die menigeen voor een paradox zal houden, is zelfs in 't voordeel van Roeske. Roeske blijft in zijne rol en maakt eene kunst, naast de gedroomde en vermoedelijke schoonheid, hij doet het zelfs bewonderenswaardig voor zijne hoorders ; Strauss verzuimt elke transfigu ratie, welke in Strauss' rol een plicht is, Strauss seculariseert eiken luister, terwijl Roeske zijn milieu en zijne eeuw volledig verzinnebeeldt. MATTHIJS VERMEULEN * * Houtsneden van Huib Luns, litho's van S. Moulijn De directie van het Binnenhuis was voor nemens een reeks grafische werken van verschillende kunstenaars ter bezichtiging te stellen en heeft dit denkbeeld in vervul ling gebracht met nu te geven een klein, doch uitnemend overzicht van den arbeid der grafiekers Luns en Moulijn. Men is zoo gewoon de ets ate de eenig noodige en eenig mogelijke uiting in de grafiek te beschouwen, dat het hier al dade lijk aangenaam aandoet, eens de aandacht te zien vragen voor de kernige houtsnede en de teedere litho. De prenten van Moulijn zijn genomen uit het groote werk dat hij indertijd samenstelde van de lusttuinen van het Koninklijk Slot Het Loo." Moulijn heeft met fijnen smaak zijn indrukken van dit schoone land neerge schreven: een kasteel verloren achter oud geboomte ; stille vijvers, waarin witte zwanen hunne donsen lijven spiegelen; een open land, een ver verschiet, waar wolken zich bouwen en stapelen tot tooverlanden. Moulijn is altijd het gelukkigst, waar hij zachtkens en liefelijk van droomerige landouwen kan vertellen. De arbeid van Huib Luns staat hier wel zeer sterk tegenover. Luns is robust, zwaar, zwelgt meer in dreunende romantiek. Zijn houtsneden zijn uitbarstingen van een zeer roerigen geest. Hij levert haast gevechten met de materie, waarin hij zijn verbeeldingen uit. Er is onder anderen een houtsnede van het havengeweld in Rotterdam, waar het rookgezwaai der lossende booten zich mengt met de ruige deining van het woelige water. Klem mend is tot uitdrukking gebracht de rumoe rige daverende herrie van de groote handelstad. Zijn zeer levendige uitingswijze levert hem wel eens parten, als hij zich decoratiever wenscht te geven. Dan krijgen zijn prenten, door de levendige losheid hunner samen stelling, wat weinig stijl, zijn te onrustig en te onbezonken. Maar ik wil hier gaarne bijvoegen dat het prentje van den zwarten adelaar tegen een gouden fond, werkelijk voornaam gestyleerd is. Een andere houtgraveur :Jessurun de Mesquita, wiens werk in den Larenschen Kunst handel te zien is ; streeft bewust naar stijl. De tegenkant van zijn stijlvorming is weer dat hij soms tot te groote eenvoud of sober heid vervalt. Sommig figuraal werk wierd een enkel maal tot louter silhouettenkunst. Maar de fraaie groote naaktfiguur met breede gussen uit het hout gedreven, is prachtig monumentaal van opzet. J. G. VELDHEER * * * Amsterdammers XIII Teekening van P. Staatsraad Prof. Mr. A. Struycken IIIIIIMIIIIIIIIIIIIII Treur-Rijm OP SNAP, MIJN HERDERSHOND, OVERREDEN Snap, mijn goeie, ouwe jongen, Toen je lag daar, op de grond, Met je leden scheef-verwrongen, Snap, mijn mooie, trouwe hond, Toen ik bleek, bewogen beefde, Zwevend tusschen hoop en vrees, Of mijn vriendje soms nog leefde, Toen je brekend oog bewees, Dat je niet meer bij zou komen, Dat je mij verlaten had Snap, toen heb ik dwaas staan droomen, Midden in de drukke stad... Eindlijk heb ik j' opgenorne' Half nog suffend nam ik 'j op, En je ooren hingen loome, Op mijn schouder lag je kop, Om mijn hals je koude pooten, Als een kind bij moeder ligt; 'k Heb je oogen maar gesloten, Want dat was zoo'n naar gezicht Op mijn kamer ben ik even Stil gaan zitten in mijn stoel, Rustig, eenzaam, ver van 't leven Ver van 't drukke stadsgewoel. 'k Heb je peinzend vergeleken Met de menschen, rein en goed, Die Gods wetten nooit verbreken, Netjes leven, zoo als 't moet. Altijd vol van 's naasten zonden, Zelden vol van 's naasten leed, Koude harten, hoofsche monden, Nette menschen, braaf en wreed. Jij wist niets van Reine zeden", Huwlijkstrouw? Dat vond je zot! Jij hebt nooit Het Woord beleden. Jij geloofde in geen God. Maar jou heele honden-leven Heb je, Snap, mij eiken dag Al de hartlijkheid gegeven, Die in jou karakter lag. Jij was nooit n dag humeurig Zooals wij zijn eens per week! En wanneer ik soms wat treurig In mijn smeulend haardvuur keek, In n van die malle vlagen, Vlagen van melancholie, Dan kwam jij me zwijgend vragen, Met je kop, zó, op mijn knie, Of 't mij dan geen troost kon schenken, 'k Zag 't in j' oogen, klaar als glas Als ik even wou bedenken, Dat jij, Snap, er k nog was? Och, jij zult er niets van weten, Zedeloos, goddeloos, vriendelijk beest, Maar ik zal je nooit vergeten, Want je bent mijn vriend geweest. En als men m' een plaats mocht geven, Na mijn dood, in 't Hemelsch Oord, Wegens mijn fatsoenlijk leven Naar de reg'len van Het Woord, En men hield jou, Snap, er buiten, Snap, zoo goddeloos!... maar zótrouw ! Dan ging ik de Hemel uit, en Kwam ik in de Hel, bij jou! CHARIVARIUS iiMiiiiMiHlimiiiiMMllilllllilliimmiiHiiiiiHliiiHiiiimiiiimiimiiiHiiii ESSAD PASJA de ongekroonde koning van Albanië", die op verzoek van den door Europa aangestelden vorst naar Italië werd verwijderd iimiiiiiiHitiiiiiit Uit den jongsten weekstaat der Nederlandsche Bank blijkt ten duidelijkste, dat ook hier te lande de credieteischen hand over hand afnemen disconteeringen ver minderden met ca. ?4 millioen en beleenin gen met ongeveer ? 2 millioen en dus dat de algemeene depressie steeds dieper ingrijpt. Men hoort dan ook uit elk bedrijf bijkans dezelfde klacht opstijgen en de abondance op de geldmarkt zegt te dezen op zichte trouwens genoeg. Prolongatie-rente daalde tot 2 pCt., een cijfer, dat we sedert lang niet hebben gekend. Doch die steeds dieper invretende malaise brengt eene zekere geprikkeldheid, eene

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl