Historisch Archief 1877-1940
N»1928
Zondag 7 Juni
A°. 1914
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLANÜ)
ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING
Abonnement per 3 maanden / 1.65
Voor het Buitenl.cn de Koloniën p. j.,bq vooruitbetaling fr. p. mail . 10.
Afimderl|ke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar , 0.12"
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van l?5 regels /l.25, elke regel meer .... ?0.25
Advertentiën op de Snantieele- en kunstpagina, per regel . . , 0.30
Reclames, per regel 0.40
INHOUD
iitimiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiimi
iiiuimimiimttitiiiiim
Blz. l: W. R. Nijenkamp, Middelbaar
Onderwijs en Ontwikkeling. Kroniek:
Politiek en Godsdienst. Prof. dr. L.
Knappert, Vaderlandsche historie. 2:
Frans Coenen over De Heilige Tocht van
Ary Prins.?A. W. Weismann: Amsterdam
in vroeger dagen. Frans Vermeulen over
Roland Holst en Arti. 3: Ingezonden
over Persgebruiken en
Vrouwenbetoo§ing. Feuilleton door Rossi di San
econdo. 5: Ida Heijermans over Vak
onderwijs voor meisjes. Allegra.
E. Heimans over Schelpen in Artis.
6: Van den Eeckhout over de Coster's
Uilenspiegel. 7: Afbeelding van W.
Goethals en het Panamakanaal. Matthijs
Vermeulen over de Tango-Prinses.
Dr. P. van Olst over de Torpedo.
Hessel Jpngsma: Kinderboeken. 8 ?'
Rinke Tolman: Gedichten. Bericht
Charivari. 9: Fin. Kroniek door v. d.
M. 10: De Vermogensbelasting door
v. d. S. Meet-Puzzle. //: Schaak
spel door R. J. Loman. Damspel door
J. de Haas. Johan Braakensiek over
de Democratische Godsdienstigen.
Bijvoegsel: Johan Braakensiek over
de behandeling van vreemdelingen in
Nederland.
N VERRE EN NAN NA
Middelbaar Onderwijs en
Algemene Ontwikkeling
De ervaring Heeft geleerd dat de leerling
van H. B. School en Gymnasium met een
grote hoeveelheid vakken belast en over
belast wordt tot voortdurende schade
van zijn vorming en tot schade van zijn
gezondheid.
Twee dingen staan daarom, dunkt me,
wel vast:
l o. Het onderwijs moet grondiger en
waardevoller worden dan het nu wezen
kan.
2o. Met de gezondheid van onze jongens
en meisjes dient hél wat meer dan tot
dusverre rekening te worden gehouden.
Deze beide goede dingen nu zijn alleen
te bereiken, wanneer men afziet van de
eis dat iedereen die een Middelbare
school bezoekt, op dezelfde of nagenoeg
dezelfde wijze algemeen" wordt ont
wikkeld.
Wat heeft men onder Algemene Ont
wikkeling toch eigenlik te verstaan?
Wanneer men niet doordenkt over de
vraag, is men geneigd zo iets te ant
woorden als: Met algemene ontwikkeling
bedoelt men de nodigste kennis van het
voornaamste dat men in de wereld aan
treft op het gebied van wetenschap en
kunst. Al licht stelt men zich bij de A. O.
een cirkeloppervlak voor, waar men ook
't kleinste stukje niet afnemen kan, zonder
de volmaaktheid van het geheel te
schaden.
Wie even stilstaat bij de zaak, beseft
al gauw dat kunsten en wetenschappen
zich uitstrekken over zulk een reusachtig
gebied, dat het grootste gedeelte, ook
voor de man met de meest algemene
ontwikkeling terra incognita blijft. Maar
beginnen wij met onze aandacht te rich
ten op welbekende en veelonderwezen
vakken. B.v. Latijn en Grieks. Zijn die
nodig voor A. O. ? Zo ja, dan beant
woorden de H. B. Scholen niet aan hun
doel. Kunnen Staathuishoudkunde en
Tekenen worden gemist ? Neen ? Dan
deugen de gymnasia niet. Laten we nu
een stap verder gaan en vragen: Waarom
zou kennis van het Italiaans, het Deens,
het Russies, het Chinees, niet tot de
A. O. behoren? Waarom muziek en
modelleren niet? En bouwkunst niet?
En landbouwkunde niet? En anatomie
en oudheidkunde niet? Zo kan men
doorgaan met vragen.
Maar 't zal iedereen al wel duidelik
zijn geworden, dat personen met zoge
naamde A. O. volstrekt niet onderwezen
zijn in alle wetenschappen en nog minder
in alle kunsten, maar dat ze met enige
meer of minder toevallig bijeengebrachte
vakken voor lief moesten nemen.
Wellicht zal iemand vragen: Is hier
wel sprake van toevallig? Heeft men
misschien die groep van uitverkoren
vakken zósamengesteld dat ze beter
dan enige andere kornbinatie
wetenschappelik inzicht geeft of begrip van
studeren ?
Niemand die 't ernstig gelooft. Het
ligt dan ook voor de hand dat men zijn
geest beter ontwikkelt met minder vak
ken die men grondig beoefent, dan met
een groter aantal, waar men te hooi en
te gras zo'n beetje aan doet.
Wij komen hier vanzelf op een andere
belangrijke vraag: Hoeveel dient men
wel van die vakken, waarin ter wille
van de A. O. les wordt gegeven, te
kennen?
Het is geen geheim dat er jongelui
door het eindexamen van Gymnasium
en H. B. School komen, die eigenlik in
geen enkel vak degelik onderlegd zijn.
Ze slagen met een doorlopende reeks
van twijfelachtige cijfers. Maar ook
degeen die een betere lijst kunnen tonen,
hebben er bijna allen zwakke of slechte
vakken bij. Toch rekent men al die ge
slaagden tot de kern van de groep der
Algemeen Ontwikkelden. Schamen ze
zich misschien over de leemten in hun
kennis? Alleen voor zover die leemten
zich doen gevoelen bij hun vakstudie.
Voor 't overige erkennen ze telkens
gulweg en zonder de minste gewetens
wroeging: Och, daar weet ik geen zier
meer van. 'k Heb het anders wel geleerd
indertijd." Weten en kennen, het is
van ondergeschikt belang. Als men maar
les heeft gehad in het zaakje.
Er bestaat een type van reizigers dat
zich verplicht acht alles in een stad,
wat door Baedeker met een kruisje is
onderscheiden, te gaan bekijken; ten
minste er langs te loopen. Kerken, fon
teinen, parken, paleizen, musea, niets
slaan ze over. Dat moet je hebben ge
zien," verkondigen ze. Om goed te zien,
daartoe ontbreekt hun de tijd, de lust,
het onderscheidingsvermogen. Toch ach
ten ze 't hun plicht, 't program
getrouwelik af te werken. Ze slenteren moe
en lusteloos door de zalen van schilde
rijenverzamelingen, kijkende naar de
stukken die mooi" en heel mooi'
heten. Wordt er nu later gesproken
over de stad waar ze waren, over de
kunstschatten die men er vindt, dan
hebben ze de voldoening te kunnen
zeggen dat het erg prachtig is en dat
ze er ook zijn geweest. Komt een be
paalde schilderij ter sprake, een beeld
houwwerk of iets dergelijks, dan heet
het: Zo heel duidelik staat het mij
niet meer voor, maar ik weet toch zeker
dat ik het heb gezien." Daar komt het
per slot van rekening maar op aan,
denken ze.
Ieder verstandig mens en wie is er
niet verstandig? bespot het onzinnige
van zo'n opvatting. Maar velen merken
niet, dat ze bij 't spreken over A. O. in
een dergelijke fout vervallen. Ze hebben
b.v. een H. B. S. met 5-jarige kursus
afgelopen. In een twintigtal vakken zijn
ze onderwezen en geëxamineerd. En van
de helft daarvan weten ze weinig meer
dan de hierboven geschetste reiziger van
een reeks schilderijen die hij ergens in
een museum voorbij is gedrenteld of waar
hij een enkele minuut voor heeft stilge
staan. Dat moet je gezien hebben",
verklaart de laatste; dat hoor je geleerd
te hebben", zegt de eerste. Maar geen
van beiden zou er immers minder om
zijn, wanneer hij niet had gezien of niet
had geleerd, waar hij per slot van reke
ning niets van weet?
Soms hoort men de mening verkon
digen : Al vergeet je een heleboel feiten,
je krijgt door hetgeen je op school hebt
gehad, toch altijd inzicht in een vak, en
als je 't nu later eens nodig mocht
hebben, dan werk je er je
veelgemakkeliker in. Inzicht" krijgen in een vak,
waaraan men terloops iets heeft gedaan,
en waarin men niet verder heeft gestu
deerd, het is een illusie. Weet b.v. de
ontwikkelde man van middelbare leeftijd
zoveel meer van geschiedenis, plant
kunde, algebra om op goed geluk
geluk maar een paar vakken .op te
noemen waarin hij les heeft gehad
dan van gezondheidsleer, muziek, filosofie,
waarin hij niet is onderwezen?
Hij weet van die laatste vakken op
zijn hoogst wat algemeenheden, zal men
mij tegenwerpen. Maar van de eerste
dan ? Van geen van beide groepen weet
hij in den regel genoeg om met kennis
van zaken te oordelen. Is het nu
verder waar, dat men vakken waaraan
men op school wel eens iets heeft ge
daan, later gemakkeliker aanleren zal
dan nieuwe? Ik betwijfel het. Geven
chirurgie, strafrecht, Goties, filosofie aan
de Universiteit meer moeite dan Neder
landse taal, wiskunde of botanie ?
Dit ligt voor de hand: Hoe meer men
voor iedereen die voortgezet onderwijs
verlangt, gaat streven naar een zelfde
ontwikkeling in de breedte (naar zoge
naamde A. O.), hoe minder diep men zal
moeten gaan. En zo offert men 't werkelik
goede op aan een hersenschim. Want
Algemene Ontwikkeling is een hersen
schim. Ze bestaat niet. De betekenis die
in de praktijk aan het woord wordt ge
hecht, is onvast, willekeurig, toevallig.
En dus voortdurend aan verandering
onderhevig.
Is dan wellicht de op de middelbare
school onderwezen groep vakken juist
die waarvan de jeugd in onze maat
schappij 't meeste profijt kan hebben?
In 't algemeen zeker niet. Iedereen krijgt
les in een aantal vakken, die hem later
van geen naspeurlik nut zijn, terwijl hij
aan vakken die niet gedoceerd worden,
veel zou hebben gehad. De een heeft
een goede betrekking te danken aan zijn
kennis van 't Spaans, een ander door
dat hij toevallig wat afwist van land
bouw, een derde maakt naam in de
beeldhouwkunst. Moesten nu zij, die
zweren bij A. O. vanwege het nut, dat
men later hebben kan van de op de
school verworven kundigheden, de laatst
genoemde vakken plus tientallen andere
niet evengoed op het programma ge
plaatst willen zien als aardrijkskunde en
mechanica en Engels?
Het streven naar eenvormige A.O. doet
dus in stede van goed, heel veel kwaad.
Vooreerst aan de gezondheid van de
leerlingen. Vervolgens aan de leerlust.
Dan ook aan ware ontwikkeling. Maar
in het biezonder mag er hier wel op'
worden gewezen, dat velen als onwaardig
om zelfs de bescheidenste paadjes der
Wetenschap te betreden, uitgestoten
worden, die zulk een smaad niet ver
dienen. Ik bedoel degenen die de school
ontijdig moeten verlaten, omdat ze in
drie of vier vakken (van de vijftien of
twintig) niet mee konden komen. Toch
bleek het dikwijls dat die jongelui vol
strekt niet onder hoefden te doen
ook in wetenschappelike aanleg voor
't gros van hun klasgenoten.
Niet gering ook is het aantal van hen
die middelmatig leken op de middelbare
school (het gymnasium), en uitmuntten
aan de Universiteit, waar ze zich konden
beperken tot de vakken van hun keuze.
En omgekeerd, hoeveel uitstekende leer
lingen van wie alles verwacht werd,
hebben het niet verder dan tot
middelmatigheden gebracht.
De verklaring ligt voor de hand. Er
zijn jongelui met grote aanleg voor
nkele vakken, die in andere niet mee
kunnen. Ze komen later gewoonlik wel
tot hun recht tenzij de school ze
bederft door hun te beroven van alle
zelfvertrouwen en noodzaakt een betrek
king te zoeken waarvoor ze niet deugen
en niets voelen.
Is men bij 't regelen van het
schoolonderwijs niet veel te bang dat iemand
later niet zal kunnen leren wat hij voor
zijn beroep of voor het vak van zijn keuze
mocht blijken nodig te hebben? Maar
er is immers geen rechtsgeleerde, geen
arts, geen komponist, geen wijsgeer, die
de beginselen van zijn vak op de mid
delbare school heeft geleerd !
Toen de beroemde Pasteur de
zijrupsenziekte zou gaan bestuderen, wist hij
zo weinig af van insekten in 't algemeen
en van vlinders in het biezonder, dat hij
nog nooit een kokon had gezien en zich
verbaasde toen hij van de entomoloog
Henri Fabre vernam dat er in elke kokon
een pop zat. Maar wat hij niet wist,
leerde hij gauw genoeg, en het gezochte
geneesmiddel vond hij....
Wat m.i. de oplossing moet zijn van
de boven geschetste wantoestand, d.w.z.
welke richting ons middelbaar en gym
nasiaal onderwijs op moet dat geef
ik gaarne aan in een volgend artikel.
W. R. NIJENKAMP
* * s
KRONIEK
GODSDIENST EN POLITIEK (een nieuw mengsel)
De bedoeling, schoon vaag,, is ongetwijfeld
loffelijk.
Er moet meer hart en geweten komen in
de politiek. Tot nog toe was de politiek
zoo iets als een machtsvraag, de vraag nl.
van het mijn en dijn, vooral van het mijn.
De linksche partijen verzachten dit feit
omdat het wat rauw klinkt door het met
allerlei zoete redenen, en ;;elfs met rede, te
omkleeden, de rechtsche echter plegen den
godsdienst te gebruiken als goed bedoeld
en oprecht gemeend omhulsel.
Maar omhulsel is het toch. Van den enkelen
mensen kan men misschien, maar van par
tijen en volken, van de collectiviteit in n
woord, kan men geenszins een moreel han
delen verwachten. De massa, grooter of
kleiner, gedraagt zich naar primitieve invloe
den en de stem des gewetens", in het
individu gewoonlijk al niet sterk als het
er op aan komt, blijkt in de menigte meestal
ganschelijk gesmoord te worden.
Zulks is echter een mis-stand. Het is on
toelaatbaar, dat iets, wat ook, van den geest
gesmoord wordt in onze samenleving, be
halve dan misschien jonge katten, en daarom
juichen wij van harte toe, dat er wederom
een nieuwe vereeniging is opgericht in Hol
land. De vereeniging is er eene tot Bestrij
ding van het Smoren van het Geweten in de
Politiek en prof. Kohnstamm is haar zeer
gewaardeerde Promotor. De vereeniging zal
allereerst trachten uit gewetensvolle individuen
te bestaan, dezulken als gelijk het cou
rantenverslag een der sprekers deed zeg
gen van meening zijn, dat het godsdienstige
in den mensch, als zijnde het beste in hemj
in de maatschappij moet worden uitgedra
gen." Een soort godsdienstige uitdragerij
dus, waar men echter ook de politieke klan
ten niet weren zal, als die er komen mochten.
Immers, het geweten, casu quo het gods
dienstig geweten, is een soort instinct, een
mystische algemeene drang, die wellicht ook
onze materieele belangen nog beter in het
oog houdt dan wij zelf met ons scherpst
egoïstisch zakenverstand dat vermogen.
Laat ons dus het element geweten in de
politiek invoeren en zien wat er van komt.
Bij de rechtsche partijen gaat het geweten
schuil onder te veel godsdienstige, dogma
tiek, die, naar de meening van vele deskun
digen, ongeveer hetzelfde beteekent als de
peper op een twijfelachtige biefstuk. Maar
men ruikt er toch het vleesch onder uit."
Bij de nieuwe vereeniging echter wil men
ernst maken met het godsdienstige en het
verstand met het geweten verzoenen door
het ten deele af te schaffen. De moeilijkheid
is nu maar gezien het lage, weerbarstige
karakter van een partij de individuen
zoo gewetensvol te scholen, dat zij als partij
niet degenereéren en, toegevend aan de
vereenigde stemmen van Hart en Geweten, niet
toevallig bij maag, buik of beurs terecht
komen. Het zal de taak zijn van
Bestuurderen om daar scherpelijk op te letten.
Overigens kan men niet alles zoo zeggen.
Juist omdat dat hier geldt dingen die liggen
in het zedelijk gebied, kan geen afronding
in woorden worden gegeven." Een warmen
handdruk, een traan in het oog, ziedaar
waaraan de nieuwe partij haar geestver
wanten zal herkennen. En allen te zamen
zullen zij zich zetten tot de oplossing dezer
twee problemen: Ie hoe men zuiver indivi
dueel gewetensvol kan blijven en toch een
partij vormen ; 2e hoe men de politiek, dat
uiteraard grof materieele, min of meer (en
liefst geheel) kan idealiseeren, zonder zelf
van de ideé'ele sokken en in de modder
van de politieke goot te geraken.
Wie in de oplossing dezer puzzles belang
stelt.wordt dringend verzocht mede te zoeken.
F. C.
IIHIIII11IIIMII
Vaderlandsche Historie
XXIV
NABETRACHTING
Dezer dagen verscheen het Register van
personen, behoorende bij het historisch ge
denkboek der herstelling van Neêrlands
onafhankelijkheid in 1813." Ik heb daarop
gewacht, om aan dit thans voltooide
standaardweik eenige woorden te wijden en
tevens aan enkele andere boeken, over 1813
geschreven, die meer zijn dan
gelegenheidsliteratuur van den dag, maar van beteekenis
zullen blijven voor allen, die over de ge
beurtenissen van toen betrouwbaar willen
worden ingelicht. Het gedenkboek dan ligt
thans vór ons in vier kloeke deelen, door
de uitgevers, de Erven F. Bonn te Haarlem
keurig verzorgd, geïllustreerd onder toezicht
van mr. N. Beets, en bevat eene reeks van
opstellen, op historisch getuigenis berustend,
over de wijze, waarop in alle plaatsen van
ons land, die er deel aan gehad hebben, de
omwenteling is tot stand gekomen. De lei
ding van dezen breeden staf van auteurs
berustte bij den gep. It. generaal G. j. W.
Koolemans Beijnen. Bij geen anderen ware
zij in zoo goede handen geweest. Van hem
is het gansche plan uitgegaan, hij heeft den
arbeid voorbereid, mogelijk gemaakt, hij heeft
de langzamen aangevuurd, de twijfelaars
bezield. Als lid der Historische commissie
van Letterkunde," onder wier patronaat de
uitgave is geschied, heb ik menigmaal den
generaal zijne denkbeelden over dit groote
werk hooren uiteenzetten, geestdriftig, vol
maakt op de hoogte en met eene uitvoerig
heid, die ons veel heeft geleerd. Hem worde
ook te dezer plaatse dank en hulde toege
bracht. Aan de plaatselijke geschiedenis gaan
opstellen van algemeenen aard vooraf, waarin
dr. Blok, dr. Bussemaker, Koolemans Beijnen
zelf en mr. W. H. de Beaufort handelen resp.
over de staatkundige, de diplomatieke, de
militaire geschiedenis der omwenteling en
over hem, die er de held van blijft, Gtjsbert
Karel. Deel l brengt dan voorts de drie
noordelijke provinciën, deel II Noord-Holland,
deel III Zuid-Holland, Zeeland en Overijsel,
deel IV Overijsel (vervolg), Gelderland,
Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. Er zijn
artikelen bij van onze eerste historici, alle
zijn ze met zorg geschreven; hunne belang
rijkheid is verschillend, naar de mate van
gewest of stad, die ze behandelen, te zamen
geven zij een, tot in kleinigheden uitgewerkt,
beeld der beweging. Hierin ligt de blijvende
waardij van dit breed opgezette en uit
gevoerde boek, het geeft wat wij nog niet
bezaten, het is, zegt dr. Colenbrander, een
voor de bijzonderheden uitvoerige en over
het geheel uitstekende legger", een van de
beste vruchten, voegen wij er bij, van het
jubileumsjaar.
Dr. Colenbrander zegt het van hem aan
gehaalde woord op blz. 279 noot van zijn
Inlijving en Opstand", uitgegeven te Am
sterdam bij Meulenhoff en Co 1913, als
No. VII en in het formaat van Brugman's
Nederl. Hist. Bibliotheek. Ook dit is geen
gelegenheidsgeschrift, veeleer het derde van
de rij monograh'ën, waarmede de schrijver
het groote bronnenwerk zijner Gedenkstuk
ken" begeleidt. Daarop voornamelijk steunt
dan ook dit boek; bovendien heeft dr. C.
nog gebruik kunnen maken van de eerst
daags uit te geven gedenkschriften van Anton
Reinhard Falck. Hij brengt ons tot de
regeeringsaanvaarding van den Souvereinen
Vorst, het volgend deel zal ons de vestiging
van het Koninkrijk der Nederlanden geven. De
schrijver, die zijne stof volmaakt beheerscht,
behandelt het Fransche bewind in al zijne
vertakkingen, doet ons den zegen er van
zien en schildert daarna onze vrijwording,
gelijk behoort, als een oorzaak van danken
meer dan van roemen. Voorbeeldig is de
samenvattende beknoptheid, die toch aan
duidelijkheid noch levendigheid te kort doet.
Uit het algemeen bekende breng ik een
paar data naar voren. De roem van Van
der Palm's academische rede van 4 October
1813 taant bij nader onderzoek (blz. 121).
De ellendige houding van Amsterdam ver
toont zich nog droevigerdan velen bevroeden:
zij verspeelt op 16 November 1813de waar
digheid van staatkundige hoofdstad van
Nederland" (blz. 236). Daartegen blijft, stijgt
nog de glorie van Van Hogendorp: dat het
vaderland leefde, hij heeft het geweten niet
alleen, maar zich ook durven opwerpen tot
zijn representant. Hij heeft het vaderland
aan een adres geholpen" (blz. 242). Het
maatschappelijk en huiselijk leven der periode
treden hier niet ver naar voren: toch blijkt
wel duidelijk de eindelijk onduldbare last
van Napoleon's handelspolitiek en
onverzadelijke lichtingen, als eene ontwrichting
van maatschappij en gezin. Het boek is
fraai geïllustreerd; als op uiterst typische,
minder bekende prenten wijs ik op de etsen
van J. E Marcus, Landbouwers" en Leerende
kinderen" (blz. 89 en 107). Aan kunstschat
ten, ons door Napoleon ontroofd, herinnert
de prent van de beide kanonnen uit Delft
(blz. 147). Zullen wij ze nog eens uit Ber
lijn en Weenen terugontvangen? Wie de
prent ziet van het Paleis te Amsterdam
(tegenover blz. 16) in de, het prachtig ge
bouw passende, omgeving, denkt met diepen
weemoed aan wat thans met den Dam ge
schiedt en hoe van Kampen's schepping zal
gedrukt worden door de akelige gevaarten,
die er bezig zijn te verrijzen. Wat, ten slotte,
nog eens dr. Colenbranders arbeid betreft,
mocht elk stuk onzer geschiedenis, van
moederland of koloniën, bogen op zulke
bronnenuitgaven en zulke monografieën!
In No. XVII dezer rubriek (19 Jan. 1913)
heb ik geschreven over het eerste stuk van
H. L. Differee's Het gedenkboek 1813,"
uitgegeven bij van Holkema en Warendorf.
Sedert verscheen het gansche werk, dat ons
brengt tot 30 Maart 1814, toen de Souvereine
Vorst den eed op de grondwet aflegde. Een
aanhangsel vertelt van de feesten en ten
toonstellingen in 1913. Het heeft zijn karakter
behouden van uitvoerig, gaarne uitweidend,
verhaal, belangrijk en onbelangrijk naast
elkaar en met eene neiging om scherpe pun
ten af te vijlen Op blz. 356 ontvangt Van
Hogendorp den prins met een handdruk."
Jawel. Gijsbert Karel zelf vertelt: Ik wachtte
lang?De prins trad eindelijk binnen Ik
strekte eene hand uit in verwachting van de
zijne. De hand kwam ook, maar niet onge
vraagd." Dit is wel gansch anders n droe
viger. Daartegenover ontbreken hier aardige,
teekenende trekjes niet, als b.v. de anecdote
op blz. 277, dat de Haagsche commissaris
van politie Ampt in de omwentelingsdagen
zorg droeg onder de Fransche troepen
ver