De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 7 juni pagina 1

7 juni 1914 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N»1928 Zondag 7 Juni A°. 1914 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLANÜ) ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING Abonnement per 3 maanden / 1.65 Voor het Buitenl.cn de Koloniën p. j.,bq vooruitbetaling fr. p. mail . 10. Afimderl|ke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar , 0.12" UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Advertentiën van l?5 regels /l.25, elke regel meer .... ?0.25 Advertentiën op de Snantieele- en kunstpagina, per regel . . , 0.30 Reclames, per regel 0.40 INHOUD iitimiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiimi iiiuimimiimttitiiiiim Blz. l: W. R. Nijenkamp, Middelbaar Onderwijs en Ontwikkeling. Kroniek: Politiek en Godsdienst. Prof. dr. L. Knappert, Vaderlandsche historie. 2: Frans Coenen over De Heilige Tocht van Ary Prins.?A. W. Weismann: Amsterdam in vroeger dagen. Frans Vermeulen over Roland Holst en Arti. 3: Ingezonden over Persgebruiken en Vrouwenbetoo§ing. Feuilleton door Rossi di San econdo. 5: Ida Heijermans over Vak onderwijs voor meisjes. Allegra. E. Heimans over Schelpen in Artis. 6: Van den Eeckhout over de Coster's Uilenspiegel. 7: Afbeelding van W. Goethals en het Panamakanaal. Matthijs Vermeulen over de Tango-Prinses. Dr. P. van Olst over de Torpedo. Hessel Jpngsma: Kinderboeken. 8 ?' Rinke Tolman: Gedichten. Bericht Charivari. 9: Fin. Kroniek door v. d. M. 10: De Vermogensbelasting door v. d. S. Meet-Puzzle. //: Schaak spel door R. J. Loman. Damspel door J. de Haas. Johan Braakensiek over de Democratische Godsdienstigen. Bijvoegsel: Johan Braakensiek over de behandeling van vreemdelingen in Nederland. N VERRE EN NAN NA Middelbaar Onderwijs en Algemene Ontwikkeling De ervaring Heeft geleerd dat de leerling van H. B. School en Gymnasium met een grote hoeveelheid vakken belast en over belast wordt tot voortdurende schade van zijn vorming en tot schade van zijn gezondheid. Twee dingen staan daarom, dunkt me, wel vast: l o. Het onderwijs moet grondiger en waardevoller worden dan het nu wezen kan. 2o. Met de gezondheid van onze jongens en meisjes dient hél wat meer dan tot dusverre rekening te worden gehouden. Deze beide goede dingen nu zijn alleen te bereiken, wanneer men afziet van de eis dat iedereen die een Middelbare school bezoekt, op dezelfde of nagenoeg dezelfde wijze algemeen" wordt ont wikkeld. Wat heeft men onder Algemene Ont wikkeling toch eigenlik te verstaan? Wanneer men niet doordenkt over de vraag, is men geneigd zo iets te ant woorden als: Met algemene ontwikkeling bedoelt men de nodigste kennis van het voornaamste dat men in de wereld aan treft op het gebied van wetenschap en kunst. Al licht stelt men zich bij de A. O. een cirkeloppervlak voor, waar men ook 't kleinste stukje niet afnemen kan, zonder de volmaaktheid van het geheel te schaden. Wie even stilstaat bij de zaak, beseft al gauw dat kunsten en wetenschappen zich uitstrekken over zulk een reusachtig gebied, dat het grootste gedeelte, ook voor de man met de meest algemene ontwikkeling terra incognita blijft. Maar beginnen wij met onze aandacht te rich ten op welbekende en veelonderwezen vakken. B.v. Latijn en Grieks. Zijn die nodig voor A. O. ? Zo ja, dan beant woorden de H. B. Scholen niet aan hun doel. Kunnen Staathuishoudkunde en Tekenen worden gemist ? Neen ? Dan deugen de gymnasia niet. Laten we nu een stap verder gaan en vragen: Waarom zou kennis van het Italiaans, het Deens, het Russies, het Chinees, niet tot de A. O. behoren? Waarom muziek en modelleren niet? En bouwkunst niet? En landbouwkunde niet? En anatomie en oudheidkunde niet? Zo kan men doorgaan met vragen. Maar 't zal iedereen al wel duidelik zijn geworden, dat personen met zoge naamde A. O. volstrekt niet onderwezen zijn in alle wetenschappen en nog minder in alle kunsten, maar dat ze met enige meer of minder toevallig bijeengebrachte vakken voor lief moesten nemen. Wellicht zal iemand vragen: Is hier wel sprake van toevallig? Heeft men misschien die groep van uitverkoren vakken zósamengesteld dat ze beter dan enige andere kornbinatie wetenschappelik inzicht geeft of begrip van studeren ? Niemand die 't ernstig gelooft. Het ligt dan ook voor de hand dat men zijn geest beter ontwikkelt met minder vak ken die men grondig beoefent, dan met een groter aantal, waar men te hooi en te gras zo'n beetje aan doet. Wij komen hier vanzelf op een andere belangrijke vraag: Hoeveel dient men wel van die vakken, waarin ter wille van de A. O. les wordt gegeven, te kennen? Het is geen geheim dat er jongelui door het eindexamen van Gymnasium en H. B. School komen, die eigenlik in geen enkel vak degelik onderlegd zijn. Ze slagen met een doorlopende reeks van twijfelachtige cijfers. Maar ook degeen die een betere lijst kunnen tonen, hebben er bijna allen zwakke of slechte vakken bij. Toch rekent men al die ge slaagden tot de kern van de groep der Algemeen Ontwikkelden. Schamen ze zich misschien over de leemten in hun kennis? Alleen voor zover die leemten zich doen gevoelen bij hun vakstudie. Voor 't overige erkennen ze telkens gulweg en zonder de minste gewetens wroeging: Och, daar weet ik geen zier meer van. 'k Heb het anders wel geleerd indertijd." Weten en kennen, het is van ondergeschikt belang. Als men maar les heeft gehad in het zaakje. Er bestaat een type van reizigers dat zich verplicht acht alles in een stad, wat door Baedeker met een kruisje is onderscheiden, te gaan bekijken; ten minste er langs te loopen. Kerken, fon teinen, parken, paleizen, musea, niets slaan ze over. Dat moet je hebben ge zien," verkondigen ze. Om goed te zien, daartoe ontbreekt hun de tijd, de lust, het onderscheidingsvermogen. Toch ach ten ze 't hun plicht, 't program getrouwelik af te werken. Ze slenteren moe en lusteloos door de zalen van schilde rijenverzamelingen, kijkende naar de stukken die mooi" en heel mooi' heten. Wordt er nu later gesproken over de stad waar ze waren, over de kunstschatten die men er vindt, dan hebben ze de voldoening te kunnen zeggen dat het erg prachtig is en dat ze er ook zijn geweest. Komt een be paalde schilderij ter sprake, een beeld houwwerk of iets dergelijks, dan heet het: Zo heel duidelik staat het mij niet meer voor, maar ik weet toch zeker dat ik het heb gezien." Daar komt het per slot van rekening maar op aan, denken ze. Ieder verstandig mens en wie is er niet verstandig? bespot het onzinnige van zo'n opvatting. Maar velen merken niet, dat ze bij 't spreken over A. O. in een dergelijke fout vervallen. Ze hebben b.v. een H. B. S. met 5-jarige kursus afgelopen. In een twintigtal vakken zijn ze onderwezen en geëxamineerd. En van de helft daarvan weten ze weinig meer dan de hierboven geschetste reiziger van een reeks schilderijen die hij ergens in een museum voorbij is gedrenteld of waar hij een enkele minuut voor heeft stilge staan. Dat moet je gezien hebben", verklaart de laatste; dat hoor je geleerd te hebben", zegt de eerste. Maar geen van beiden zou er immers minder om zijn, wanneer hij niet had gezien of niet had geleerd, waar hij per slot van reke ning niets van weet? Soms hoort men de mening verkon digen : Al vergeet je een heleboel feiten, je krijgt door hetgeen je op school hebt gehad, toch altijd inzicht in een vak, en als je 't nu later eens nodig mocht hebben, dan werk je er je veelgemakkeliker in. Inzicht" krijgen in een vak, waaraan men terloops iets heeft gedaan, en waarin men niet verder heeft gestu deerd, het is een illusie. Weet b.v. de ontwikkelde man van middelbare leeftijd zoveel meer van geschiedenis, plant kunde, algebra om op goed geluk geluk maar een paar vakken .op te noemen waarin hij les heeft gehad dan van gezondheidsleer, muziek, filosofie, waarin hij niet is onderwezen? Hij weet van die laatste vakken op zijn hoogst wat algemeenheden, zal men mij tegenwerpen. Maar van de eerste dan ? Van geen van beide groepen weet hij in den regel genoeg om met kennis van zaken te oordelen. Is het nu verder waar, dat men vakken waaraan men op school wel eens iets heeft ge daan, later gemakkeliker aanleren zal dan nieuwe? Ik betwijfel het. Geven chirurgie, strafrecht, Goties, filosofie aan de Universiteit meer moeite dan Neder landse taal, wiskunde of botanie ? Dit ligt voor de hand: Hoe meer men voor iedereen die voortgezet onderwijs verlangt, gaat streven naar een zelfde ontwikkeling in de breedte (naar zoge naamde A. O.), hoe minder diep men zal moeten gaan. En zo offert men 't werkelik goede op aan een hersenschim. Want Algemene Ontwikkeling is een hersen schim. Ze bestaat niet. De betekenis die in de praktijk aan het woord wordt ge hecht, is onvast, willekeurig, toevallig. En dus voortdurend aan verandering onderhevig. Is dan wellicht de op de middelbare school onderwezen groep vakken juist die waarvan de jeugd in onze maat schappij 't meeste profijt kan hebben? In 't algemeen zeker niet. Iedereen krijgt les in een aantal vakken, die hem later van geen naspeurlik nut zijn, terwijl hij aan vakken die niet gedoceerd worden, veel zou hebben gehad. De een heeft een goede betrekking te danken aan zijn kennis van 't Spaans, een ander door dat hij toevallig wat afwist van land bouw, een derde maakt naam in de beeldhouwkunst. Moesten nu zij, die zweren bij A. O. vanwege het nut, dat men later hebben kan van de op de school verworven kundigheden, de laatst genoemde vakken plus tientallen andere niet evengoed op het programma ge plaatst willen zien als aardrijkskunde en mechanica en Engels? Het streven naar eenvormige A.O. doet dus in stede van goed, heel veel kwaad. Vooreerst aan de gezondheid van de leerlingen. Vervolgens aan de leerlust. Dan ook aan ware ontwikkeling. Maar in het biezonder mag er hier wel op' worden gewezen, dat velen als onwaardig om zelfs de bescheidenste paadjes der Wetenschap te betreden, uitgestoten worden, die zulk een smaad niet ver dienen. Ik bedoel degenen die de school ontijdig moeten verlaten, omdat ze in drie of vier vakken (van de vijftien of twintig) niet mee konden komen. Toch bleek het dikwijls dat die jongelui vol strekt niet onder hoefden te doen ook in wetenschappelike aanleg voor 't gros van hun klasgenoten. Niet gering ook is het aantal van hen die middelmatig leken op de middelbare school (het gymnasium), en uitmuntten aan de Universiteit, waar ze zich konden beperken tot de vakken van hun keuze. En omgekeerd, hoeveel uitstekende leer lingen van wie alles verwacht werd, hebben het niet verder dan tot middelmatigheden gebracht. De verklaring ligt voor de hand. Er zijn jongelui met grote aanleg voor nkele vakken, die in andere niet mee kunnen. Ze komen later gewoonlik wel tot hun recht tenzij de school ze bederft door hun te beroven van alle zelfvertrouwen en noodzaakt een betrek king te zoeken waarvoor ze niet deugen en niets voelen. Is men bij 't regelen van het schoolonderwijs niet veel te bang dat iemand later niet zal kunnen leren wat hij voor zijn beroep of voor het vak van zijn keuze mocht blijken nodig te hebben? Maar er is immers geen rechtsgeleerde, geen arts, geen komponist, geen wijsgeer, die de beginselen van zijn vak op de mid delbare school heeft geleerd ! Toen de beroemde Pasteur de zijrupsenziekte zou gaan bestuderen, wist hij zo weinig af van insekten in 't algemeen en van vlinders in het biezonder, dat hij nog nooit een kokon had gezien en zich verbaasde toen hij van de entomoloog Henri Fabre vernam dat er in elke kokon een pop zat. Maar wat hij niet wist, leerde hij gauw genoeg, en het gezochte geneesmiddel vond hij.... Wat m.i. de oplossing moet zijn van de boven geschetste wantoestand, d.w.z. welke richting ons middelbaar en gym nasiaal onderwijs op moet dat geef ik gaarne aan in een volgend artikel. W. R. NIJENKAMP * * s KRONIEK GODSDIENST EN POLITIEK (een nieuw mengsel) De bedoeling, schoon vaag,, is ongetwijfeld loffelijk. Er moet meer hart en geweten komen in de politiek. Tot nog toe was de politiek zoo iets als een machtsvraag, de vraag nl. van het mijn en dijn, vooral van het mijn. De linksche partijen verzachten dit feit omdat het wat rauw klinkt door het met allerlei zoete redenen, en ;;elfs met rede, te omkleeden, de rechtsche echter plegen den godsdienst te gebruiken als goed bedoeld en oprecht gemeend omhulsel. Maar omhulsel is het toch. Van den enkelen mensen kan men misschien, maar van par tijen en volken, van de collectiviteit in n woord, kan men geenszins een moreel han delen verwachten. De massa, grooter of kleiner, gedraagt zich naar primitieve invloe den en de stem des gewetens", in het individu gewoonlijk al niet sterk als het er op aan komt, blijkt in de menigte meestal ganschelijk gesmoord te worden. Zulks is echter een mis-stand. Het is on toelaatbaar, dat iets, wat ook, van den geest gesmoord wordt in onze samenleving, be halve dan misschien jonge katten, en daarom juichen wij van harte toe, dat er wederom een nieuwe vereeniging is opgericht in Hol land. De vereeniging is er eene tot Bestrij ding van het Smoren van het Geweten in de Politiek en prof. Kohnstamm is haar zeer gewaardeerde Promotor. De vereeniging zal allereerst trachten uit gewetensvolle individuen te bestaan, dezulken als gelijk het cou rantenverslag een der sprekers deed zeg gen van meening zijn, dat het godsdienstige in den mensch, als zijnde het beste in hemj in de maatschappij moet worden uitgedra gen." Een soort godsdienstige uitdragerij dus, waar men echter ook de politieke klan ten niet weren zal, als die er komen mochten. Immers, het geweten, casu quo het gods dienstig geweten, is een soort instinct, een mystische algemeene drang, die wellicht ook onze materieele belangen nog beter in het oog houdt dan wij zelf met ons scherpst egoïstisch zakenverstand dat vermogen. Laat ons dus het element geweten in de politiek invoeren en zien wat er van komt. Bij de rechtsche partijen gaat het geweten schuil onder te veel godsdienstige, dogma tiek, die, naar de meening van vele deskun digen, ongeveer hetzelfde beteekent als de peper op een twijfelachtige biefstuk. Maar men ruikt er toch het vleesch onder uit." Bij de nieuwe vereeniging echter wil men ernst maken met het godsdienstige en het verstand met het geweten verzoenen door het ten deele af te schaffen. De moeilijkheid is nu maar gezien het lage, weerbarstige karakter van een partij de individuen zoo gewetensvol te scholen, dat zij als partij niet degenereéren en, toegevend aan de vereenigde stemmen van Hart en Geweten, niet toevallig bij maag, buik of beurs terecht komen. Het zal de taak zijn van Bestuurderen om daar scherpelijk op te letten. Overigens kan men niet alles zoo zeggen. Juist omdat dat hier geldt dingen die liggen in het zedelijk gebied, kan geen afronding in woorden worden gegeven." Een warmen handdruk, een traan in het oog, ziedaar waaraan de nieuwe partij haar geestver wanten zal herkennen. En allen te zamen zullen zij zich zetten tot de oplossing dezer twee problemen: Ie hoe men zuiver indivi dueel gewetensvol kan blijven en toch een partij vormen ; 2e hoe men de politiek, dat uiteraard grof materieele, min of meer (en liefst geheel) kan idealiseeren, zonder zelf van de ideé'ele sokken en in de modder van de politieke goot te geraken. Wie in de oplossing dezer puzzles belang stelt.wordt dringend verzocht mede te zoeken. F. C. IIHIIII11IIIMII Vaderlandsche Historie XXIV NABETRACHTING Dezer dagen verscheen het Register van personen, behoorende bij het historisch ge denkboek der herstelling van Neêrlands onafhankelijkheid in 1813." Ik heb daarop gewacht, om aan dit thans voltooide standaardweik eenige woorden te wijden en tevens aan enkele andere boeken, over 1813 geschreven, die meer zijn dan gelegenheidsliteratuur van den dag, maar van beteekenis zullen blijven voor allen, die over de ge beurtenissen van toen betrouwbaar willen worden ingelicht. Het gedenkboek dan ligt thans vór ons in vier kloeke deelen, door de uitgevers, de Erven F. Bonn te Haarlem keurig verzorgd, geïllustreerd onder toezicht van mr. N. Beets, en bevat eene reeks van opstellen, op historisch getuigenis berustend, over de wijze, waarop in alle plaatsen van ons land, die er deel aan gehad hebben, de omwenteling is tot stand gekomen. De lei ding van dezen breeden staf van auteurs berustte bij den gep. It. generaal G. j. W. Koolemans Beijnen. Bij geen anderen ware zij in zoo goede handen geweest. Van hem is het gansche plan uitgegaan, hij heeft den arbeid voorbereid, mogelijk gemaakt, hij heeft de langzamen aangevuurd, de twijfelaars bezield. Als lid der Historische commissie van Letterkunde," onder wier patronaat de uitgave is geschied, heb ik menigmaal den generaal zijne denkbeelden over dit groote werk hooren uiteenzetten, geestdriftig, vol maakt op de hoogte en met eene uitvoerig heid, die ons veel heeft geleerd. Hem worde ook te dezer plaatse dank en hulde toege bracht. Aan de plaatselijke geschiedenis gaan opstellen van algemeenen aard vooraf, waarin dr. Blok, dr. Bussemaker, Koolemans Beijnen zelf en mr. W. H. de Beaufort handelen resp. over de staatkundige, de diplomatieke, de militaire geschiedenis der omwenteling en over hem, die er de held van blijft, Gtjsbert Karel. Deel l brengt dan voorts de drie noordelijke provinciën, deel II Noord-Holland, deel III Zuid-Holland, Zeeland en Overijsel, deel IV Overijsel (vervolg), Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. Er zijn artikelen bij van onze eerste historici, alle zijn ze met zorg geschreven; hunne belang rijkheid is verschillend, naar de mate van gewest of stad, die ze behandelen, te zamen geven zij een, tot in kleinigheden uitgewerkt, beeld der beweging. Hierin ligt de blijvende waardij van dit breed opgezette en uit gevoerde boek, het geeft wat wij nog niet bezaten, het is, zegt dr. Colenbrander, een voor de bijzonderheden uitvoerige en over het geheel uitstekende legger", een van de beste vruchten, voegen wij er bij, van het jubileumsjaar. Dr. Colenbrander zegt het van hem aan gehaalde woord op blz. 279 noot van zijn Inlijving en Opstand", uitgegeven te Am sterdam bij Meulenhoff en Co 1913, als No. VII en in het formaat van Brugman's Nederl. Hist. Bibliotheek. Ook dit is geen gelegenheidsgeschrift, veeleer het derde van de rij monograh'ën, waarmede de schrijver het groote bronnenwerk zijner Gedenkstuk ken" begeleidt. Daarop voornamelijk steunt dan ook dit boek; bovendien heeft dr. C. nog gebruik kunnen maken van de eerst daags uit te geven gedenkschriften van Anton Reinhard Falck. Hij brengt ons tot de regeeringsaanvaarding van den Souvereinen Vorst, het volgend deel zal ons de vestiging van het Koninkrijk der Nederlanden geven. De schrijver, die zijne stof volmaakt beheerscht, behandelt het Fransche bewind in al zijne vertakkingen, doet ons den zegen er van zien en schildert daarna onze vrijwording, gelijk behoort, als een oorzaak van danken meer dan van roemen. Voorbeeldig is de samenvattende beknoptheid, die toch aan duidelijkheid noch levendigheid te kort doet. Uit het algemeen bekende breng ik een paar data naar voren. De roem van Van der Palm's academische rede van 4 October 1813 taant bij nader onderzoek (blz. 121). De ellendige houding van Amsterdam ver toont zich nog droevigerdan velen bevroeden: zij verspeelt op 16 November 1813de waar digheid van staatkundige hoofdstad van Nederland" (blz. 236). Daartegen blijft, stijgt nog de glorie van Van Hogendorp: dat het vaderland leefde, hij heeft het geweten niet alleen, maar zich ook durven opwerpen tot zijn representant. Hij heeft het vaderland aan een adres geholpen" (blz. 242). Het maatschappelijk en huiselijk leven der periode treden hier niet ver naar voren: toch blijkt wel duidelijk de eindelijk onduldbare last van Napoleon's handelspolitiek en onverzadelijke lichtingen, als eene ontwrichting van maatschappij en gezin. Het boek is fraai geïllustreerd; als op uiterst typische, minder bekende prenten wijs ik op de etsen van J. E Marcus, Landbouwers" en Leerende kinderen" (blz. 89 en 107). Aan kunstschat ten, ons door Napoleon ontroofd, herinnert de prent van de beide kanonnen uit Delft (blz. 147). Zullen wij ze nog eens uit Ber lijn en Weenen terugontvangen? Wie de prent ziet van het Paleis te Amsterdam (tegenover blz. 16) in de, het prachtig ge bouw passende, omgeving, denkt met diepen weemoed aan wat thans met den Dam ge schiedt en hoe van Kampen's schepping zal gedrukt worden door de akelige gevaarten, die er bezig zijn te verrijzen. Wat, ten slotte, nog eens dr. Colenbranders arbeid betreft, mocht elk stuk onzer geschiedenis, van moederland of koloniën, bogen op zulke bronnenuitgaven en zulke monografieën! In No. XVII dezer rubriek (19 Jan. 1913) heb ik geschreven over het eerste stuk van H. L. Differee's Het gedenkboek 1813," uitgegeven bij van Holkema en Warendorf. Sedert verscheen het gansche werk, dat ons brengt tot 30 Maart 1814, toen de Souvereine Vorst den eed op de grondwet aflegde. Een aanhangsel vertelt van de feesten en ten toonstellingen in 1913. Het heeft zijn karakter behouden van uitvoerig, gaarne uitweidend, verhaal, belangrijk en onbelangrijk naast elkaar en met eene neiging om scherpe pun ten af te vijlen Op blz. 356 ontvangt Van Hogendorp den prins met een handdruk." Jawel. Gijsbert Karel zelf vertelt: Ik wachtte lang?De prins trad eindelijk binnen Ik strekte eene hand uit in verwachting van de zijne. De hand kwam ook, maar niet onge vraagd." Dit is wel gansch anders n droe viger. Daartegenover ontbreken hier aardige, teekenende trekjes niet, als b.v. de anecdote op blz. 277, dat de Haagsche commissaris van politie Ampt in de omwentelingsdagen zorg droeg onder de Fransche troepen ver

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl