De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 14 juni pagina 1

14 juni 1914 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

Zondag 14 Juni A°. 1914 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLANO) ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING Abonnement per 3 maanden / 1.65 Voor het Buitenl. en de Koloniën p. J., bQ vooruitbetaling fr. p. mail . 10. Afzmderl|ke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar , 0.12" UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Advertentiën van 1?5 regels/1.25, elke regel meer .... /Q35 Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel . . , 030 Reclames, per regel 0.40 REDACTIE-ADRES Brieven, aan het particulier adres van den redacteur verzonden, onder vinden tijdelijk groote vertraging. Alles wat de redactie betreft, zende men dus uitsluitend naar Keizers gracht 333, Amsterdam. INHOUD Blz. 1: Z. Z.: Dokters en ziekenfondsen. Kroniek: Albanië. W. R. Nijenkamp. Middelt». Onderwijs en Algemeene Ont wikkeling. 2: Feuilleton door Pedro Antonio de Alarcón. L. H. Grondijs: Prof. Bolland. Karel van de Woestijne: Roomsche Poëzie. 3: Adres over den Parlementsbouw. -- Ingezonden: De Telegraaf en C. L. Dake; Harder wijk. 5: N. Mansfeldt-de W. H.: Tutti Frutti. Kinderen naar Buiten. Mode plaatje en foto De Vrouw en de sport. Allegra. E. Heimans: Orchideeën. 7: Van Herwaerdt over het verbouwde Loo. W. Steenhoff over Albert Neuhuys' Eere-tentoonstelling. Jan van Krimpen over De Zilverdistel. 8: Turksche harems. Charivarius: Boschrijm. Puzzle. Fin. Kroniek door v. d. M. V. d. S. over de Vermogens belasting (slot). 11: Schaakspel door R. J. Loman. Damspel door J. de Haas. Johan Braakensiek [over dr. Kuyper en de N. R. Ct. Bijvoegsel: Johan Braakensiek over Onze Vloot en de dreadnoughts. OORLOG Waarom heeft een ziekenfonds een bestuur noodig, dat in meerderheid uit dokters bestaat? Het vak van den dokter is, den mensch de geboorte, het leven en het sterven gemakkelijker te maken; wat heeft deze bezigheid uit te staan met het besturen van een ziekenfonds ? Dit is n vraag, die ik stel. Een andere luidt: waarom is het z absoluut noodig voor de dokters om de macht in de ziekenfondsbesturen te ver overen, dat zij er oorlog voor gaan voeren? En de derde: waarom rusten zij zich tot het gevecht uit in het ge heim, zoodat de groote meerderheid van hun medeburgers telkens het gevoel krijgt, te worden overrompeld? Wij hebben hier te doen met een kwestie, die veel belangrijker is dan de vraag, ot het uitoefenen der geneeskunst een mono polie moet zijn of niet. Maar zij raakt alleen behalve dan de dokters de fondsklantjes, de smalle gemeente.... Er staan ons echter tooneelen te wachten, die de aandacht zullen trekken van heel het land; een beetje voorbereiding is dus niet overbodig. Het volgende zal straks gebeuren. Er is in een gemeente een uitgebreid onder ling ziekenfonds voor werklieden. De plaatselijke afdeeling van de Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, die wij in het vervolg kortheidshalve de Maat schappij zullen noemen, heeft zich tot het bestuur gewend met de vraag, of het fonds zich niet wenscht om te zetten in een C. O.-fonds. C. O. beteekent Centrale Organisatie, en wel centrale organisatie voor het ziekenfondswezen. De C. O. is een stichting van de Maat schappij. Zij sticht op haar beurt zieken fondsen, en geeft ook regelen aan, waaraan bestaande fondsen te voldoen hebben, zal een lid van de Maatschappij er voor mogen werken. De eerste van die voor waarden zijn, dat de dokters, al of niet met de apothekers samen, de meerder heid moeten hebben in het bestuur, en dat het fonds geen leden mag aannemen, wier jaarlijks inkomen gaat boven ? 1200 voor gehuwden en ? 800 voor ongehuw den. Die bedragen zijn maxima, en alleen bestemd voor de grootste steden. Voor de kleinere gemeenten is de grens lager. Deze voorwaarden zijn vastgelegd in een algemeene vergadering van de Maat schappij in 1912 ; in een bindend besluit. Dat beteekent: een lid dat ze overtreedt, haalt zich een disciplinaire vervolging van zijn machtige beroeps-vereeniging op den hals, en wordt bij recidive en halstarrigheid geroyeerd. De Maatschappij heeft 98 pCt. der artsen van Nederland tot lid. Een geroyeerde dokter is dus om zoo te zeggen buiten de gemeen schap gesloten. Er zijn nog andere voorwaarden. De belangrijkste is de vrije artsenkeus. En ik moet hier nog bij voegen, dat in 1912 deze eischen werden gesteld aan nieuw op te richten, of tot de wet telijke verzekering toe te laten zieken fondsen. Men zou zich dus kunnen verbeelden, dat aan bestaande fondsen deze voorwaarden niet worden gesteld. Nu echter de Ziektewet voorloopig niet wordt ingevoerd, is de Maatschappij maar vast begonnen met hier en daar ook aan bestaande fondsen haar voorwaar den meer of minder dringend kenbaar te maken. Weldra zal de strijd woeden over de heele linie. Niet alle ziekenfondsen zijn geneigd de meerderheid hunner bestuursplaatsen in te ruimen aan de dokters. Ik noem groote fondsen, als Ziekenzorg te Am sterdam, of Volharding te 's-Gravenhage, instellingen die vele duizende leden tel len, op verschillende wijze georganiseerd zijn,' en beide een goede reputatie heb ben. Ik betwijfel, of de dokters dadelijk deze financieel en moreel krachtige lichamen zullen aantasten. Zij hebben de krijgskunst niet zonder vrucht beoefend, en beginnen met het onderwerpen der zwakkeren. Maar de groote onderlinge fondsen begrijpen zeer goed, dat ook hun bestaan bij deze aktie gemoeid is, en hebben een Federatie gesticht, waar de zwakken hulp kunnen vinden in hun verweer. Wat ons te wachten staat, is dus dit: of de dokters ondervinden verzet bij het bestaande fonds, zij stichten een C. O.fonds, en weigeren voor het oude fonds te werken, of zij maken zich meester van het bestaande fonds, maar een deel der verzekerden neemt daarmee geen genoegen, en richt een nieuw, laat ons zeggen een Federatie-fonds op. Het laatste is gebeurd te Alkmaar. En de strijd breekt openlijk uit. De Maatschappij richt alles erop in om te zorgen, dat een fonds, dat niet aan haar voorwaarden voldoet, geen dokters zal kunnen krijgen. Binnen enkele jaren zou dan het heele ziekenfonds wezen in de macht zijn van de beroepsvereeniging der artsen. Deze vereeniging a la barbe van den wetgever zou pp haar eentje beslissen, welke personen in de termen van ziekteverzekering vallen, hoe zij zich hebben te gedragen om deze gunst waardig te zijn, en hoe veel zij daarvoor hebben te betalen. Op sociologisch gebied schijnt mij dit een haute nouveauté! Of is het wellicht terugkeer tot den gildentijd? De dokters plegen zich bij het verdedigen hunner aktie te beroepen op den Diamantbewerkersbond; inder daad is het verplichte lidmaatschap het ideaal, niet alleen van arbeidersvakvereenigingen, maar ook van deze beroepsvereeniging; en de middelen die ter bereiking ervan worden aangekondigd, zijn niet minder geschikt het gemoed van den eenvoudigen burger in opstand te brengen dan het befaamde terrorisme der werkliedenorganisaties! Deze heele strijd evenwel, tusschen Centrale Organisatie van dokters en Federatie van fondsleden, zou alleen en uitsluitend de aandacht der heeren ekonómen verdienen, als niet een derde de klappen opving: de verzekerden, de smalle gemeente. Vooreerst dient erop gewezen, dat de welstandsgrens in de wettelijke ziekteverzekering niet tot f1200, maar tot ? 1500 oploopt. De dokters sluiten dus van de fonds-verzekering uit een breede marge van loontrekkenden, die door de wet tot ziekengeldverzekering worden gedwongen. Voor het ziekengeld wordt hun van het loon, krachtens de wet, de premie afgehouden. Maar noch tans hebben zij op ziekengeld geen recht, wanneer zij geen bewijs van dokters behandeling kunnen vertoonen. Zij zijn dus, als eenlingen, aan de willekeur der dokters overgeleverd in onzen mo dernen tijd zou men haast zeggen: zij zijn gedwongen om zich te verzekeren tegen... het verbod der dokters, om zich te verzekeren. Wat zal de wetgever antwoordde, als zij in hun benardheid zich wenden tot hem, die de Ziektewet uitvaardigde? Maar er is een ander, nog grooter, en nog meer aktueel belang. De strijd tus schen Centrale Organisatie en Federatie lokt het bestaan uit van fondsen, die in hun dienst hebben dokters, geroyeerd door hun beroepsvereeniging. Met zoo'n dokter gaat een lid van de Maatschappij tot Bev. enz. 'niet om. Hij verricht voor zoo'n man geen kollegiale diensten. Hij neemt in de vakantie zijn praktijk niet waar; hij konsulteert niet met hem; hij ontmoet hem liefst in het geheel niet. Heeft de man den Federatie-dokter gekozen, dan zullen de C.O.-dokters in den regel weigeren, zijn huisgenooten te behan delen, ook al hadden dezen liever de hulp van een van hen. Ziedaar het eerste ideaal dat in den strijd verloren gaat: de vrije artsenkeus. Men is wel eens meer geneigd te vragen, of de dokters wellicht met hun vrije artsenkeus alleen bedoelen de vrijheid van den dokter, om de patiënten te kiezen die hem aanstaan? Dit is nog niet alles. Een steeds grooter deel van de geneeskunst komt in handen van dokters, die van een bepaald onder deel van het vak speciale studie hebben gemaakt. Van men moet altijd een aanloopje nemen om over het woord heen te komen specialisten. De Fede ratie-dokter stuurt een patiënt naar den oogendokter. Die onderzoekt hem, acht het geval niet dringend, en zegt: gij, Federatie-patiënt, gunsteling van een man die aan de algemeene doktersverachting is prijs gegeven, in naam van de vrije artsenkeus en van de menschelijkheid, ga heen, en draag uw oogkwaal tot gij bekeerd zijt in lijdzaamheid! Wat is een dringend geval" ? Het zou merkwaardig zijn, hierover een debat tusschen dokters aan te hooren, als de voorbeelden moesten worden genomen uit de ontsteking van den blinden darm. Een leek zou er niets van begrijpen? Hij begrijpt er zeker dit van, dat een man, die voor 't oogenblik geen genezing krijgt voor zijn kwaal, er miserabel aan toe is, al is de genezing nog zoo weinig dringend". Als de patiënt geen zenuwlijder is, loopt hij hard kans, het door weigering van behandeling te worden. Dan heeft hij twee kwalen. Is zijn geval dan dringend? Hier dreigt, met andere woorden, een konflikt, dat hoogst ernstig maatschap pelijke gevolgen kan hebben. En het drietal vragen, die ik stelde in het begin, stel ik nu zoo: is het noodig, dat dit konflikt door de dokters wordt uitge lokt? En zoo ja, waarom hebben zij, in plaats van alles wat hun moet dienen in dezen strijd, voor te bereiden in het geheim, als was het met een schuldig geweten, niet hun medeburgers, hun landgenooten, van de onvermijdelijkheid overtuigd, opdat elk, die zich daartoe geroepen gevoelde, en elk die ertoe door zijn ambt of positie geroepen was, zich kon inspannen om dit konflikt te voor komen of de noodzakelijkheid ervan te doen zien? Zooals het nu gaat, lijdt het aanzien van den doktersstand, tot schade voor de samenleving. De eenigen die erbij winnen, zijn ... de kwakzalvers. KRONIEK Al.HANIK Wat een simpel leekenveretand van deze Albaneesche zaken begrijpen kan, is het volgende. Albanic is een begeerd voorwerp van be zit in de oogen van ten minste vijf groote mogendheden, die afzet behoeven van over vloedige industrieproducten en wier kapitalen azen op concessies. Omdat zij het allen willen, is er besloten, dat niemand het zal hebben. Het moest dan maar een zelfstandig rijk worden, niet zoozeer tot zijn heil en om de bewoners pleizier te doen, als wel om de vrede te bewaren onder de grooten. Verder ging noch de vaderlijke zorg, noch het collectieve inzicht der Europeesche diplo matie, wier voorname taak het is twistappelen, hoe dan ook, te verwijderen. Maar de manier waarop met deze twistappel gehandeld werd, was erg hoe-dan-ook. Eenmaal tot het grondvesten des nieuwen rijks besloten, zocht men een monarch, ge neigd den vacanten troon te beklimmen en zich te versieren met den titel van Mbret. En daar er in Europa vele prinsen zonder plaats rondloopen, allen aangedaan met het ouderwetsche idealisme aan hun stand eigen, was een candidaat dra gevonden. Minachtend de lessen der geschiedenis, die hij trouwens niet bestudeerd had, en zonderling ver trouwend, hoewel hij beter weten kon, op de macht en positieve welwillendheid van het vereenigd Europa, liet zich een rampzalige prins verlokken vrijwel de rol van een operettekoning te gaan spelen temidden van een volkomen desolaten boedel. Er waren een paleis en hofhouding, een intocht, geestdrift, vaderlandslievende speech es, rondreis door het land., alles naar den aard. Maar toen de vertooning wat duurde, kwam vanzelf de waarheid aan den dag. Die was, dat er eigenlijk geen volk bestond om te regeeren, wel ettelijke ongeveer wilde stammen, wier gemeenschapsgevoel niet verder ging dan hun dorp en die overigens den Staat enkel kenden als periodieken af zetter en kwelduivel. Niet zonder succes echter had men zich tegen dien staat al sedert menschenheugenis verzet, met het gelukkig gevolg, dat Albanië in haar eigen anarchistisch sop mocht gaar koken. Natuurlijkt bracht in dezen toestand dat nieuwe verschijnsel van den Mbret hoegenaamd geen verandering, behalve dan misschien, dat de permanente ruzie er door vermeerderde, in zoover er weer zoo iets als een Staat te bestrijden viel. Intusschen zouden Nederlandsche officie ren blijkbaar gekozen om de ongevaarlijke kleinheid van het land een weermacht samenstellen om het staatsgezag te doen eerbiedigen, iets waartoe meen ik geheele Turksche legercorpsen niet in staat bleken. Nederlandsche officieren nu zijn wat stijf en niet erg aanpasselijk", schoon heel erg fatsoenlijk. Zij deden blijkbaar zeer hun plicht, in idealistischen zin, zonder aanzien des persoons. En dit, terwijl het in de onmiddellijke omgeving van den vorst krielt van personen, die men moet aanzien om hen te ontzien. Immers, al heeft officieel geen enkele mogendheid zich het land toegeëigend, daarom laat het kapitaal de begeerde prooi nog niet los, en het is wel zeker, dat uit eiken grooten Staat daarginds ondernemende individuen trachten hun slag te slaan en, goed- of kwaadschiks, te halen wat er te halen is. Liefst ten nadeele van alle andere concurrenten en met heimelijken steun van de respectieve gouvernementen. Daar nu ieder van deze dit van den ander weet, zijn zij alle bijzonder huiverig troepen aan wal te zetten om hun eigen instelling te hand haven. Het groote gevaar toch ligt juist in die veelzijdige matelooze begeerte en of nu de inboorlingen elkander al een weinig uitmoorden (zooals zij plachten) of de nieuwe staat volkomen aan lager wal raakt en de Mbret maar weer huis-toe moet, dat is alles veel minder periculeus dan de wrijving zooveler brandbare interessen". Niet Albanië met zijn vuile schapendieven, noch de edele Mbret is hier van belang, maar de vrede in Europa, die alleen bewaard kan blijven, als de roofzuchtige kapitalisten der onderscheidene natiën hun lange vingers thuishouden. De rest komt pas later in aan merking. F. C. * * * Middelbaar Onderwijs en Algemene Ontwikkeling II (Slot) Wanneer wij ons afvragen hoe een op lossing is te verkrijgen van de moeilikheden waarover wij in ons vorige opstel spraken, dan zal het antwoord moeten luiden: In plaats van te eisen dat iedereen die een inrichting van voortgezet onderwijs bezoekt, hetzelfde onderwijs ontvangt, late men veel meer vrijheid in 't kiezen van de voor elk nodig geachte of gewenste vakken. Natuurlik zullen er vakken zijn waarmee ieder die verder wil komen, in meerdere of mindere mate bekend wezen moet: Frans, Duits, Engels zijn, zo niet onmisbaar dan toch bezwaarlik te missen, omdat de boeken in die talen geschreven, voor iemand die doorstudeert, niet ontoegankelik mogen zijn. Ook wiskunde is tot zekere hoogte onmis baar. En ook natuurkunde. Zo zijn er meer vakken. Maar niet zóveel, of ze kunnen worden gedoceerd in n schooltijd per dag (18 uren per week). En is het onderwijs in die ene schooltijd voor allen gelijk, in de andere zal er van eenvormigheid geen sprake mogen wezen. Op die manier kan rekening worden gehouden met zwakke gezondheden, biezondere aanleg en liefhebberijen. Elk kan zich ontwikkelen op eigen manier; de nivel lering, die het grote onthoofdt en het kleine uitrekt tot een slappe lamlendigheid, ver dwijnt. Men versta mij wel: Ontwikkeling pp velerlei gebied lijkt mij hoogst wenselik. En 't is verre van mij, bekrompenheid aan te bevelen. Wanneer jongelui met buiten gewone begaafdheid, in twee- of driemaal zoveel wetenschappen en kunsten thuis trachten te raken dan de gewoon middelmatigen des te beter! Maar aan de andere kant als men zonder rekening te houden met aanleg, vermogens, liefhebberij, toekomstige betrekking of wat ook, iedereen die verder studeeren wil, gaat onderrichten in dezelfde stortvloed van vaJdcen, zal in de regel de uitkomst verre van schitterend zijn. Daarenboven krijgen veel geplaagde leerlingen een onoverwinnelike afkeer van studie, en worden er andere afgericht tot zelfgenoegzame napraters, die hun eigen betekenis overschatten. De overgrote meerderheid yan de mensen is even weinig bestemd om Algemeen Ontwikkeld" te worden als om op te groeien met een ideaal gevormd lichaam. En aan hu,n die naar het onbereikbare streven, ont glipt gewoonlik het bereikbare. Maar hoe moet het met de examens zal men vragen? Zender examens zal men het niet kunnen doen. En dus zal het wel nodig zijn, dat Ie een diploma verkrijgbaar wordt gesteld voor degeen die de verplichte" Middelbare School hebben doorlopen, en 2e dat op dit diploma wordt aangetekend in welke fakultatieve vakken met gunstig gevolg examen is afgelegd. Het spreekt toch wel van zelf dat wie b.v. naar Delft wil gaan, heel wat wiskunde enz. moet hebben bijgeleerd; dat wie wenst te studeren in de Rechten, voldoende kennis bezitten moet o.a. van het Latyn, aanstaande theologen en litteratoren ook van Grieks. Enz. Een andere belangrijke kwestie: Zal de jeugd door dat systeem van fakultatieve vakken niet tot een vervroegde beroepskeus gedwongen worden ? Van de niet verplichte vakken zal het toch grotendeels afhangen welke richting de leerling later uitgaat, voor welke betrekking hij 't geschiktst zal zijn te achten. Zeker. Maar als wij dat bezwaar in de ogen zien, blijkt het niet zógewichtig te wezen als 't oppervlakkig lijkt. Gaan we eens na hoe het nu is gesteld met twaalf- tot zestienjarige leerlingen. We vinden vooreerst niet weinig jongens en meisjes (die al in de lagere klassen van H. B. School of Gymnasium het vaste voornemen hebben, zich te bekwamen voor deze of gene bepaalde betrekking. Scholen die blijkbaar voorzien in een sterk gevoelde behoefte, zijn de lagere en hogere handelscholen. De vele leerlingen die deze inrichtingen bezoeken, weten zowat allemaal wat ze willen worden. Maar nu treft men vooral op de Hogere Burgerscholen pok een vrij sterke groep jongens aan die in 't onzekere verkeren. Ze hebben voor geen enkele betrekking een biezondere voor liefde en willen vooreerst liever niet be slissen. Maar... die onzekerheid houdt ge woonlik aan, tot het eindexamen voor de deur staat en er een keuze gedaan moet worden. ? En of het nu wel in het voordeel is van die jongelui, dat ze van hun dertiende tot hun achttiende of negentiende jaar niet weten waarvoor ze werken, dat is te be twijfelen. Op de Middelbare School zoals ik die zou wensen, zullen er natuurlik ook besluitelozen zijn. Voor die moet in verband met aanleg en verschillende omstandigheden, door de ouders in overleg met de direkteur van de school een voorlopige keuze worden gedaan. Het spreekt van zelf dat zich gevallen zullen voordoen waarin deze en soms ook andere leerlingen tot de over tuiging komen dat ze zich hebben vergist. Dan zullen ze van studieplan veranderen. Maar met het stelsel van fakultatieve vakken zullen ze in heel wat korter tijd het nodigste in kunnen halen dan bij het tegenwoordige systeem! Men stelle zich maar eens voor dat iemand die een handelschool heeft be zocht, wil gaan studeren in wis- en natuur kunde; of een leerling van de kadettenschool er zijn zinnen op zet om advokaat te worden ! Men vergete toch ook niet dat iemand er wat voor over dient te hebben, als hij van beroepskeus veranderen wil. Een systeem waarbij, ter wille van een minderheid die van een late beroepskeuze voordeel kan hebben, aan alle andere leerlingen nadeel wordt berokkend, lijkt mij niet aanbevelens waardig. * * * Nu weet ik zeer goed dat men een ge raffineerde optimist moet zijn om te geloven dat men er in ons land spoedig toe komt, de regeling van ons M. O. grondig te gaan verbeteren. Tot die optimisten behoor ik niet. En evenwel er is iets dat mij hoop vol stemt Het is geen geheim dat bijna niemand werkelik tevreden is met de tegen woordige toestand van het Middelbaar en Gymnasiaal onderwijs. O zeker, de leuze: laat alles maar blijven zoals het is, telt een groot getal voorstanders; maar deze zijn daarom nog niet overtuigd dat tout est pour Ie mieux Ze zien alleen maar niet in, hoe de door hun gewenste verandering mogelik wezen zou. . . Laat ik hier dadelik aan toevoegen: hun agnosie is zeer verklaarbaar. Want het heeft er werkelik de schijn van, dat wie zich niet met lapmiddelen tevreden wil stellen, stran den moet op de Charybdis van de opper vlakkigheid, tenzij hij vergaat op de Scylla van de overlading. Het is niet overbodig hier even bij stil te staan. De ervaring heeft geleerd dat de wetenschappelike bagage waarmee de gemiddelde ?leerling H. B. School of Gymnasium ver laat, voor een niet gering gedeelte uit minderwaardige artikelen is samengesteld. Ik bedoel hiermee niet dat de vakken waarin op die scholen wordt lesgegeven, van geen of van geringe wanrde zouden zijn; en even min dat er over het algemeen niet goed zou worden gedoceerd. Maar... wat het gros van de jongelui bij het verlaten van de school werkelik wét, wat het door en door kent, dat is in de meeste vakken bedroevend weinig.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl