Historisch Archief 1877-1940
Zondag 14 Juni
A°. 1914
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLANO)
ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING
Abonnement per 3 maanden / 1.65
Voor het Buitenl. en de Koloniën p. J., bQ vooruitbetaling fr. p. mail . 10.
Afzmderl|ke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar , 0.12"
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van 1?5 regels/1.25, elke regel meer .... /Q35
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel . . , 030
Reclames, per regel 0.40
REDACTIE-ADRES
Brieven, aan het particulier adres
van den redacteur verzonden, onder
vinden tijdelijk groote vertraging.
Alles wat de redactie betreft, zende
men dus uitsluitend naar Keizers
gracht 333, Amsterdam.
INHOUD
Blz. 1: Z. Z.: Dokters en ziekenfondsen.
Kroniek: Albanië. W. R. Nijenkamp.
Middelt». Onderwijs en Algemeene Ont
wikkeling. 2: Feuilleton door Pedro
Antonio de Alarcón. L. H. Grondijs:
Prof. Bolland. Karel van de Woestijne:
Roomsche Poëzie. 3: Adres over
den Parlementsbouw. -- Ingezonden:
De Telegraaf en C. L. Dake; Harder
wijk. 5: N. Mansfeldt-de W. H.: Tutti
Frutti. Kinderen naar Buiten. Mode
plaatje en foto De Vrouw en de sport.
Allegra. E. Heimans: Orchideeën.
7: Van Herwaerdt over het verbouwde
Loo. W. Steenhoff over Albert
Neuhuys' Eere-tentoonstelling. Jan van
Krimpen over De Zilverdistel. 8:
Turksche harems. Charivarius:
Boschrijm. Puzzle. Fin. Kroniek door
v. d. M. V. d. S. over de Vermogens
belasting (slot). 11: Schaakspel door
R. J. Loman. Damspel door J. de
Haas. Johan Braakensiek [over dr.
Kuyper en de N. R. Ct.
Bijvoegsel: Johan Braakensiek over
Onze Vloot en de dreadnoughts.
OORLOG
Waarom heeft een ziekenfonds een
bestuur noodig, dat in meerderheid uit
dokters bestaat? Het vak van den dokter
is, den mensch de geboorte, het leven
en het sterven gemakkelijker te maken;
wat heeft deze bezigheid uit te staan
met het besturen van een ziekenfonds ?
Dit is n vraag, die ik stel.
Een andere luidt: waarom is het z
absoluut noodig voor de dokters om de
macht in de ziekenfondsbesturen te ver
overen, dat zij er oorlog voor gaan
voeren? En de derde: waarom rusten
zij zich tot het gevecht uit in het ge
heim, zoodat de groote meerderheid van
hun medeburgers telkens het gevoel krijgt,
te worden overrompeld?
Wij hebben hier te doen met een kwestie,
die veel belangrijker is dan de vraag, ot
het uitoefenen der geneeskunst een mono
polie moet zijn of niet. Maar zij raakt
alleen behalve dan de dokters de
fondsklantjes, de smalle gemeente.... Er
staan ons echter tooneelen te wachten,
die de aandacht zullen trekken van heel
het land; een beetje voorbereiding is
dus niet overbodig.
Het volgende zal straks gebeuren. Er
is in een gemeente een uitgebreid onder
ling ziekenfonds voor werklieden. De
plaatselijke afdeeling van de Maatschappij
tot bevordering der Geneeskunst, die wij
in het vervolg kortheidshalve de Maat
schappij zullen noemen, heeft zich tot
het bestuur gewend met de vraag, of
het fonds zich niet wenscht om te zetten
in een C. O.-fonds. C. O. beteekent
Centrale Organisatie, en wel centrale
organisatie voor het ziekenfondswezen.
De C. O. is een stichting van de Maat
schappij. Zij sticht op haar beurt zieken
fondsen, en geeft ook regelen aan, waaraan
bestaande fondsen te voldoen hebben,
zal een lid van de Maatschappij er voor
mogen werken. De eerste van die voor
waarden zijn, dat de dokters, al of niet
met de apothekers samen, de meerder
heid moeten hebben in het bestuur, en
dat het fonds geen leden mag aannemen,
wier jaarlijks inkomen gaat boven ? 1200
voor gehuwden en ? 800 voor ongehuw
den. Die bedragen zijn maxima, en alleen
bestemd voor de grootste steden. Voor
de kleinere gemeenten is de grens lager.
Deze voorwaarden zijn vastgelegd in
een algemeene vergadering van de Maat
schappij in 1912 ; in een bindend besluit.
Dat beteekent: een lid dat ze overtreedt,
haalt zich een disciplinaire vervolging
van zijn machtige beroeps-vereeniging
op den hals, en wordt bij recidive en
halstarrigheid geroyeerd. De Maatschappij
heeft 98 pCt. der artsen van Nederland
tot lid. Een geroyeerde dokter is dus
om zoo te zeggen buiten de gemeen
schap gesloten.
Er zijn nog andere voorwaarden. De
belangrijkste is de vrije artsenkeus. En
ik moet hier nog bij voegen, dat in
1912 deze eischen werden gesteld aan
nieuw op te richten, of tot de wet
telijke verzekering toe te laten zieken
fondsen. Men zou zich dus kunnen
verbeelden, dat aan bestaande fondsen
deze voorwaarden niet worden gesteld.
Nu echter de Ziektewet voorloopig niet
wordt ingevoerd, is de Maatschappij
maar vast begonnen met hier en daar
ook aan bestaande fondsen haar voorwaar
den meer of minder dringend kenbaar te
maken. Weldra zal de strijd woeden
over de heele linie.
Niet alle ziekenfondsen zijn geneigd
de meerderheid hunner bestuursplaatsen
in te ruimen aan de dokters. Ik noem
groote fondsen, als Ziekenzorg te Am
sterdam, of Volharding te 's-Gravenhage,
instellingen die vele duizende leden tel
len, op verschillende wijze georganiseerd
zijn,' en beide een goede reputatie heb
ben. Ik betwijfel, of de dokters dadelijk
deze financieel en moreel krachtige
lichamen zullen aantasten. Zij hebben de
krijgskunst niet zonder vrucht beoefend,
en beginnen met het onderwerpen der
zwakkeren. Maar de groote onderlinge
fondsen begrijpen zeer goed, dat ook
hun bestaan bij deze aktie gemoeid is,
en hebben een Federatie gesticht, waar
de zwakken hulp kunnen vinden in hun
verweer.
Wat ons te wachten staat, is dus dit:
of de dokters ondervinden verzet bij het
bestaande fonds, zij stichten een C.
O.fonds, en weigeren voor het oude fonds
te werken, of zij maken zich meester
van het bestaande fonds, maar een deel
der verzekerden neemt daarmee geen
genoegen, en richt een nieuw, laat ons
zeggen een Federatie-fonds op. Het
laatste is gebeurd te Alkmaar.
En de strijd breekt openlijk uit.
De Maatschappij richt alles erop in
om te zorgen, dat een fonds, dat niet
aan haar voorwaarden voldoet, geen
dokters zal kunnen krijgen. Binnen enkele
jaren zou dan het heele ziekenfonds
wezen in de macht zijn van de
beroepsvereeniging der artsen. Deze vereeniging
a la barbe van den wetgever zou
pp haar eentje beslissen, welke personen
in de termen van ziekteverzekering
vallen, hoe zij zich hebben te gedragen
om deze gunst waardig te zijn, en hoe
veel zij daarvoor hebben te betalen. Op
sociologisch gebied schijnt mij dit een
haute nouveauté!
Of is het wellicht terugkeer tot den
gildentijd? De dokters plegen zich bij
het verdedigen hunner aktie te beroepen
op den Diamantbewerkersbond; inder
daad is het verplichte lidmaatschap het
ideaal, niet alleen van
arbeidersvakvereenigingen, maar ook van deze
beroepsvereeniging; en de middelen die ter
bereiking ervan worden aangekondigd,
zijn niet minder geschikt het gemoed
van den eenvoudigen burger in opstand
te brengen dan het befaamde terrorisme
der werkliedenorganisaties!
Deze heele strijd evenwel, tusschen
Centrale Organisatie van dokters en
Federatie van fondsleden, zou alleen en
uitsluitend de aandacht der heeren
ekonómen verdienen, als niet een derde de
klappen opving: de verzekerden, de
smalle gemeente. Vooreerst dient erop
gewezen, dat de welstandsgrens in de
wettelijke ziekteverzekering niet tot
f1200, maar tot ? 1500 oploopt. De dokters
sluiten dus van de fonds-verzekering uit
een breede marge van loontrekkenden,
die door de wet tot ziekengeldverzekering
worden gedwongen. Voor het ziekengeld
wordt hun van het loon, krachtens de
wet, de premie afgehouden. Maar noch
tans hebben zij op ziekengeld geen recht,
wanneer zij geen bewijs van dokters
behandeling kunnen vertoonen. Zij zijn
dus, als eenlingen, aan de willekeur der
dokters overgeleverd in onzen mo
dernen tijd zou men haast zeggen: zij
zijn gedwongen om zich te verzekeren
tegen... het verbod der dokters, om
zich te verzekeren. Wat zal de wetgever
antwoordde, als zij in hun benardheid
zich wenden tot hem, die de Ziektewet
uitvaardigde?
Maar er is een ander, nog grooter, en
nog meer aktueel belang. De strijd tus
schen Centrale Organisatie en Federatie
lokt het bestaan uit van fondsen, die in
hun dienst hebben dokters, geroyeerd
door hun beroepsvereeniging. Met zoo'n
dokter gaat een lid van de Maatschappij
tot Bev. enz. 'niet om. Hij verricht voor
zoo'n man geen kollegiale diensten. Hij
neemt in de vakantie zijn praktijk niet
waar; hij konsulteert niet met hem; hij
ontmoet hem liefst in het geheel niet. Heeft
de man den Federatie-dokter gekozen,
dan zullen de C.O.-dokters in den regel
weigeren, zijn huisgenooten te behan
delen, ook al hadden dezen liever de
hulp van een van hen. Ziedaar het eerste
ideaal dat in den strijd verloren gaat:
de vrije artsenkeus. Men is wel eens
meer geneigd te vragen, of de dokters
wellicht met hun vrije artsenkeus alleen
bedoelen de vrijheid van den dokter, om
de patiënten te kiezen die hem aanstaan?
Dit is nog niet alles. Een steeds grooter
deel van de geneeskunst komt in handen
van dokters, die van een bepaald onder
deel van het vak speciale studie hebben
gemaakt. Van men moet altijd een
aanloopje nemen om over het woord
heen te komen specialisten. De Fede
ratie-dokter stuurt een patiënt naar den
oogendokter. Die onderzoekt hem, acht
het geval niet dringend, en zegt: gij,
Federatie-patiënt, gunsteling van een man
die aan de algemeene doktersverachting
is prijs gegeven, in naam van de vrije
artsenkeus en van de menschelijkheid,
ga heen, en draag uw oogkwaal tot gij
bekeerd zijt in lijdzaamheid!
Wat is een dringend geval" ? Het
zou merkwaardig zijn, hierover een debat
tusschen dokters aan te hooren, als de
voorbeelden moesten worden genomen
uit de ontsteking van den blinden darm.
Een leek zou er niets van begrijpen?
Hij begrijpt er zeker dit van, dat een
man, die voor 't oogenblik geen genezing
krijgt voor zijn kwaal, er miserabel aan
toe is, al is de genezing nog zoo weinig
dringend". Als de patiënt geen
zenuwlijder is, loopt hij hard kans, het door
weigering van behandeling te worden.
Dan heeft hij twee kwalen. Is zijn geval
dan dringend?
Hier dreigt, met andere woorden, een
konflikt, dat hoogst ernstig maatschap
pelijke gevolgen kan hebben. En het
drietal vragen, die ik stelde in het begin,
stel ik nu zoo: is het noodig, dat dit
konflikt door de dokters wordt uitge
lokt? En zoo ja, waarom hebben zij, in
plaats van alles wat hun moet dienen
in dezen strijd, voor te bereiden in het
geheim, als was het met een schuldig
geweten, niet hun medeburgers, hun
landgenooten, van de onvermijdelijkheid
overtuigd, opdat elk, die zich daartoe
geroepen gevoelde, en elk die ertoe door
zijn ambt of positie geroepen was, zich
kon inspannen om dit konflikt te voor
komen of de noodzakelijkheid ervan te
doen zien? Zooals het nu gaat, lijdt het
aanzien van den doktersstand, tot schade
voor de samenleving. De eenigen die
erbij winnen, zijn ... de kwakzalvers.
KRONIEK
Al.HANIK
Wat een simpel leekenveretand van deze
Albaneesche zaken begrijpen kan, is het
volgende.
Albanic is een begeerd voorwerp van be
zit in de oogen van ten minste vijf groote
mogendheden, die afzet behoeven van over
vloedige industrieproducten en wier kapitalen
azen op concessies. Omdat zij het allen
willen, is er besloten, dat niemand het zal
hebben. Het moest dan maar een zelfstandig
rijk worden, niet zoozeer tot zijn heil en
om de bewoners pleizier te doen, als wel
om de vrede te bewaren onder de grooten.
Verder ging noch de vaderlijke zorg, noch
het collectieve inzicht der Europeesche diplo
matie, wier voorname taak het is
twistappelen, hoe dan ook, te verwijderen.
Maar de manier waarop met deze
twistappel gehandeld werd, was erg hoe-dan-ook.
Eenmaal tot het grondvesten des nieuwen
rijks besloten, zocht men een monarch, ge
neigd den vacanten troon te beklimmen en
zich te versieren met den titel van Mbret.
En daar er in Europa vele prinsen zonder
plaats rondloopen, allen aangedaan met het
ouderwetsche idealisme aan hun stand eigen,
was een candidaat dra gevonden. Minachtend
de lessen der geschiedenis, die hij trouwens
niet bestudeerd had, en zonderling ver
trouwend, hoewel hij beter weten kon, op
de macht en positieve welwillendheid
van het vereenigd Europa, liet zich een
rampzalige prins verlokken vrijwel de rol
van een operettekoning te gaan spelen
temidden van een volkomen desolaten boedel.
Er waren een paleis en hofhouding, een
intocht, geestdrift, vaderlandslievende speech
es, rondreis door het land., alles naar den
aard. Maar toen de vertooning wat duurde,
kwam vanzelf de waarheid aan den dag.
Die was, dat er eigenlijk geen volk bestond
om te regeeren, wel ettelijke ongeveer wilde
stammen, wier gemeenschapsgevoel niet
verder ging dan hun dorp en die overigens
den Staat enkel kenden als periodieken af
zetter en kwelduivel. Niet zonder succes
echter had men zich tegen dien staat al
sedert menschenheugenis verzet, met het
gelukkig gevolg, dat Albanië in haar eigen
anarchistisch sop mocht gaar koken.
Natuurlijkt bracht in dezen toestand dat nieuwe
verschijnsel van den Mbret hoegenaamd
geen verandering, behalve dan misschien,
dat de permanente ruzie er door vermeerderde,
in zoover er weer zoo iets als een Staat te
bestrijden viel.
Intusschen zouden Nederlandsche officie
ren blijkbaar gekozen om de ongevaarlijke
kleinheid van het land een weermacht
samenstellen om het staatsgezag te doen
eerbiedigen, iets waartoe meen ik
geheele Turksche legercorpsen niet in staat
bleken. Nederlandsche officieren nu zijn wat
stijf en niet erg aanpasselijk", schoon heel
erg fatsoenlijk.
Zij deden blijkbaar zeer hun plicht, in
idealistischen zin, zonder aanzien des
persoons. En dit, terwijl het in de onmiddellijke
omgeving van den vorst krielt van personen,
die men moet aanzien om hen te ontzien.
Immers, al heeft officieel geen enkele
mogendheid zich het land toegeëigend,
daarom laat het kapitaal de begeerde prooi
nog niet los, en het is wel zeker, dat uit
eiken grooten Staat daarginds ondernemende
individuen trachten hun slag te slaan en,
goed- of kwaadschiks, te halen wat er te
halen is. Liefst ten nadeele van alle andere
concurrenten en met heimelijken steun van
de respectieve gouvernementen. Daar nu
ieder van deze dit van den ander weet, zijn
zij alle bijzonder huiverig troepen aan wal
te zetten om hun eigen instelling te hand
haven. Het groote gevaar toch ligt juist in
die veelzijdige matelooze begeerte en of nu
de inboorlingen elkander al een weinig
uitmoorden (zooals zij plachten) of de nieuwe
staat volkomen aan lager wal raakt en de
Mbret maar weer huis-toe moet, dat is alles
veel minder periculeus dan de wrijving
zooveler brandbare interessen". Niet Albanië
met zijn vuile schapendieven, noch de
edele Mbret is hier van belang, maar de
vrede in Europa, die alleen bewaard kan
blijven, als de roofzuchtige kapitalisten der
onderscheidene natiën hun lange vingers
thuishouden. De rest komt pas later in aan
merking.
F. C.
* * *
Middelbaar Onderwijs en Algemene
Ontwikkeling
II (Slot)
Wanneer wij ons afvragen hoe een op
lossing is te verkrijgen van de moeilikheden
waarover wij in ons vorige opstel spraken,
dan zal het antwoord moeten luiden: In
plaats van te eisen dat iedereen die een
inrichting van voortgezet onderwijs bezoekt,
hetzelfde onderwijs ontvangt, late men veel
meer vrijheid in 't kiezen van de voor elk
nodig geachte of gewenste vakken.
Natuurlik zullen er vakken zijn waarmee
ieder die verder wil komen, in meerdere of
mindere mate bekend wezen moet: Frans,
Duits, Engels zijn, zo niet onmisbaar dan
toch bezwaarlik te missen, omdat de boeken
in die talen geschreven, voor iemand die
doorstudeert, niet ontoegankelik mogen zijn.
Ook wiskunde is tot zekere hoogte onmis
baar. En ook natuurkunde. Zo zijn er meer
vakken. Maar niet zóveel, of ze kunnen
worden gedoceerd in n schooltijd per dag
(18 uren per week). En is het onderwijs in
die ene schooltijd voor allen gelijk, in de
andere zal er van eenvormigheid geen sprake
mogen wezen. Op die manier kan rekening
worden gehouden met zwakke gezondheden,
biezondere aanleg en liefhebberijen. Elk kan
zich ontwikkelen op eigen manier; de nivel
lering, die het grote onthoofdt en het kleine
uitrekt tot een slappe lamlendigheid, ver
dwijnt.
Men versta mij wel: Ontwikkeling pp
velerlei gebied lijkt mij hoogst wenselik.
En 't is verre van mij, bekrompenheid aan
te bevelen. Wanneer jongelui met buiten
gewone begaafdheid, in twee- of driemaal
zoveel wetenschappen en kunsten thuis
trachten te raken dan de gewoon
middelmatigen des te beter! Maar aan de
andere kant als men zonder rekening te
houden met aanleg, vermogens, liefhebberij,
toekomstige betrekking of wat ook, iedereen
die verder studeeren wil, gaat onderrichten
in dezelfde stortvloed van vaJdcen, zal in
de regel de uitkomst verre van schitterend
zijn. Daarenboven krijgen veel geplaagde
leerlingen een onoverwinnelike afkeer van
studie, en worden er andere afgericht tot
zelfgenoegzame napraters, die hun eigen
betekenis overschatten.
De overgrote meerderheid yan de mensen
is even weinig bestemd om Algemeen
Ontwikkeld" te worden als om op te groeien
met een ideaal gevormd lichaam. En aan
hu,n die naar het onbereikbare streven, ont
glipt gewoonlik het bereikbare.
Maar hoe moet het met de examens zal
men vragen? Zender examens zal men het
niet kunnen doen. En dus zal het wel nodig
zijn, dat Ie een diploma verkrijgbaar wordt
gesteld voor degeen die de verplichte"
Middelbare School hebben doorlopen, en
2e dat op dit diploma wordt aangetekend
in welke fakultatieve vakken met gunstig
gevolg examen is afgelegd. Het spreekt toch
wel van zelf dat wie b.v. naar Delft wil
gaan, heel wat wiskunde enz. moet hebben
bijgeleerd; dat wie wenst te studeren in de
Rechten, voldoende kennis bezitten moet
o.a. van het Latyn, aanstaande theologen en
litteratoren ook van Grieks. Enz.
Een andere belangrijke kwestie: Zal de
jeugd door dat systeem van fakultatieve
vakken niet tot een vervroegde beroepskeus
gedwongen worden ? Van de niet verplichte
vakken zal het toch grotendeels afhangen
welke richting de leerling later uitgaat, voor
welke betrekking hij 't geschiktst zal zijn
te achten.
Zeker. Maar als wij dat bezwaar in de
ogen zien, blijkt het niet zógewichtig te
wezen als 't oppervlakkig lijkt.
Gaan we eens na hoe het nu is gesteld
met twaalf- tot zestienjarige leerlingen.
We vinden vooreerst niet weinig jongens
en meisjes (die al in de lagere klassen van
H. B. School of Gymnasium het vaste
voornemen hebben, zich te bekwamen
voor deze of gene bepaalde betrekking.
Scholen die blijkbaar voorzien in een sterk
gevoelde behoefte, zijn de lagere en hogere
handelscholen. De vele leerlingen die deze
inrichtingen bezoeken, weten zowat allemaal
wat ze willen worden. Maar nu treft men
vooral op de Hogere Burgerscholen
pok een vrij sterke groep jongens aan die
in 't onzekere verkeren. Ze hebben voor
geen enkele betrekking een biezondere voor
liefde en willen vooreerst liever niet be
slissen. Maar... die onzekerheid houdt ge
woonlik aan, tot het eindexamen voor de
deur staat en er een keuze gedaan moet
worden. ? En of het nu wel in het voordeel
is van die jongelui, dat ze van hun dertiende
tot hun achttiende of negentiende jaar niet
weten waarvoor ze werken, dat is te be
twijfelen.
Op de Middelbare School zoals ik die zou
wensen, zullen er natuurlik ook
besluitelozen zijn. Voor die moet in verband met
aanleg en verschillende omstandigheden,
door de ouders in overleg met de
direkteur van de school een voorlopige keuze
worden gedaan. Het spreekt van zelf dat
zich gevallen zullen voordoen waarin deze
en soms ook andere leerlingen tot de over
tuiging komen dat ze zich hebben vergist.
Dan zullen ze van studieplan veranderen.
Maar met het stelsel van fakultatieve vakken
zullen ze in heel wat korter tijd het nodigste
in kunnen halen dan bij het tegenwoordige
systeem! Men stelle zich maar eens voor
dat iemand die een handelschool heeft be
zocht, wil gaan studeren in wis- en natuur
kunde; of een leerling van de kadettenschool
er zijn zinnen op zet om advokaat te worden !
Men vergete toch ook niet dat iemand er
wat voor over dient te hebben, als hij van
beroepskeus veranderen wil. Een systeem
waarbij, ter wille van een minderheid die
van een late beroepskeuze voordeel kan
hebben, aan alle andere leerlingen nadeel
wordt berokkend, lijkt mij niet aanbevelens
waardig.
* * *
Nu weet ik zeer goed dat men een ge
raffineerde optimist moet zijn om te geloven
dat men er in ons land spoedig toe komt,
de regeling van ons M. O. grondig te gaan
verbeteren. Tot die optimisten behoor ik
niet. En evenwel er is iets dat mij hoop
vol stemt Het is geen geheim dat bijna
niemand werkelik tevreden is met de tegen
woordige toestand van het Middelbaar en
Gymnasiaal onderwijs. O zeker, de leuze:
laat alles maar blijven zoals het is, telt een
groot getal voorstanders; maar deze zijn
daarom nog niet overtuigd dat tout est pour
Ie mieux Ze zien alleen maar niet in,
hoe de door hun gewenste verandering
mogelik wezen zou. . .
Laat ik hier dadelik aan toevoegen: hun
agnosie is zeer verklaarbaar. Want het heeft
er werkelik de schijn van, dat wie zich niet
met lapmiddelen tevreden wil stellen, stran
den moet op de Charybdis van de opper
vlakkigheid, tenzij hij vergaat op de Scylla
van de overlading.
Het is niet overbodig hier even bij stil
te staan.
De ervaring heeft geleerd dat de
wetenschappelike bagage waarmee de gemiddelde
?leerling H. B. School of Gymnasium ver
laat, voor een niet gering gedeelte uit
minderwaardige artikelen is samengesteld.
Ik bedoel hiermee niet dat de vakken waarin
op die scholen wordt lesgegeven, van geen
of van geringe wanrde zouden zijn; en even
min dat er over het algemeen niet goed zou
worden gedoceerd. Maar... wat het gros
van de jongelui bij het verlaten van de
school werkelik wét, wat het door en door
kent, dat is in de meeste vakken bedroevend
weinig.