De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 14 juni pagina 2

14 juni 1914 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 14 Juni '14. No. 1929 Men werpt mij wellicht tegen, dat velen na een opleiding als waarvan sprake is, toch goed terechtkomen. Zeker. Maar ik geloof dat men vreemd zou opkijken ais er .het zal helaas nooit mogelik zijn ze samen te stellen statistieken bestonden, die op de volgende vragen antwoordden: Hoeveel leerlingen kwamen goed terecht, dank zij het systeem van ons onderwijs? Hoeveel onafhankelijk van dat systeem? Hoeveel ondanks dat systeem ? Bij goede aanleg kan het met het onder wijs gelukkig heel wat lijden. Het gaat hier met de geest als met het lichaam: Is dat van nature gezond, dan komt het er wel overheen, al wordt het een tijdlang ondoel matig gevoed. Toch is het nietwenselik in die richting veel proeven te nemen... Maar men heeft evenmin het recht te be weren : ons middelbaar onderwijs is zo goed want er zijn door en door knappe mensen uit voortgekomen, als om b.v. vol te houden: Deze of gene athleet is zo reusachtig sterk geworden tengevolge van enige jaren ontoe reikende voeding in zijn jeugd. Intussen wil ik de mogelikheid dat het M.O. voor enkele begaafde jongelui in veel opzichten werkelik een zeer degelike leer school is, niet bestrijden. Er zijn van die bewonderenswaardige koppen, die talen, wiskunde, geschiedenis, natuurkunde, enz. enz. met het grootste gemak in zich opnemen. Maar dat die knappertjes tot de zeldzame uitzonderingen behoren, blijkt iedere dag; niet alleen op examens, maar ook gedurende de schooltijd. Zo komt dan ook bijna iedere leraar tot de konklusie, dat als het maar even kon, er toch werkelik meer lesuren moesten zijn voor het vak dat hij doceert, altans in de hogere klassen. Nu is en blijft alles veel te oppervlakkig. Maar nagenoeg al zijn kollega's denken er ook zo over; en daar een uur meer voor de een, een uur minder voor de ander betekent, gooit men het stilzwijgend op een akkoordje: het moet in -Godsnaam maar blijven zoals het is. Toch duiken er soms nieuwe moeilikheden op. Zo kan de aandacht worden gevestigd op een buitenwoon nuttig vak, waarin onbegrijpelikerwijze nog niet gedoceerd wordt. Is t b.v. niet jammer dat een H. B.-Scholier die eenmaal wellicht als arts of ingenieur een sieraad wordt van de wetenschap, geen Latijn kent? Moest dus op de H. B. School die er prat op gaat algemeen" te ontwik kelen, geen Latijn worden onderwezen? Als het moet, zegt men, dan ook een jaar erbij: zesjarige kursus in plaats van vijf jarige. Dan kunnen andere vakken ook nog profiteren. Maar Latijn is niet het enige vak dat er eigenlik bij moest. Daar melden zich aan: slöjd, openluchtspel, esthetica, moraal, wijs begeerte, bijbelse geschiedenis, gezondheids leer enz. enz. Op de gymnasia verheffen zich stemmen die luide verkondigen dat de Maatschappij tegenwoordig eisen stelt van ontwikkeling, waaraan niet voldaan kan worden zolang aan Latijn en Grieks zo'n overgroot aantal uren wordt gewijd. Men leert er te weinig van natuur- en scheikunde; te weinig van moderne talen en hun letterkunde; niets van staathuishoudkunde.... Wat te doen ? Minder uren Latijn en Grieks? Neen, zeggen som migen, dan moet maar liever het Grieks geheel vervallen; beter Latijn te geven zo als het behoort, dan Latijn n Grieks opper vlakkig. Maar andere klassici roepen: Dat nooit! Wanneer het Grieks moet vervallen, doek dan het Latijn meteen maar op! Zon der Grieks is er toch geen sprake meer van echt-klassieke opleiding. Ook op het gymnasium komt men uren te kort. Zesjarige kursus tot een zevenjarige maken? Het voorstel is nog niet gedaan, maar wie weet Welnu, tegen dat roepen om meer degelikheid, meer uren, meer vakken, meer leer jaren, gaan andere stemmen op, die met niet minder overtuiging voor vermindering, voor vereenvoudiging pleiten. Al zou het ook waar zijn, zo getuigen ze (en het is van gewicht dat tot hun partij veel hygiënisten behoren) dat op H.B.SchooI en Gymnasium in den regel een niet meer dan oppervlak kige kennis wordt bijgebracht, het zou onverantwoordelik zijn, nog meer van de leerlingen te eisen, het onderwijs intensie ver te maken, 't aantal lesuren en school jaren uit te breiden. De gezondheid mag niet nog meer worden verwaarloosd! Te tang heeft men vergeten dat het bij de op voeding per slot van rekening niet om wat meer of minder schoolkennis gaat, maar om de hele toekomst van de leerlingen, om hun levensgeluk. Zeker, de jeugd moet zo goed als 't maar mogelik is, verstandelik onder legd worden om zich met kans op sukces door het leven een weg te banen. Maar wordt er uitsluitend op intellektuele ont wikkeling gelet, dan zal men al te vaak llltHlllllllllllllllllllllllllmlIIIIIIIIMM FEUILLETON IIIIIIIIIIHIIIIIIIUItlltlllllllllllllllllllUlinilUIHIHIlMIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIUM HET CHEQUE-BOEK DOOR DON PEDRO DE ALARCóN Uit het Spaansch vertaald door WILLIAM DAVIDS I De handeling begint te Rota. Rota is de kleinste van die liefelijke zuster-plaatsjes die den hreeden halfcirkel vormen van de baai van Cadix, en, ofschoon het 't kleinste van allemaal is, heeft het toch niet aan vereerders ontbroken. Het prijkt sedert geruimen tijd als een parel in de kroon van den hertog van Osuna in zijn kwaliteit van hertog van Arcos en deze heeft daar zijn heerlijk kasteel, dat ik steen voor steen kan beschrijven. We hebben het echter nu niet over her togen en kasteelen, maar over de beroemde landouwen om Rota en over een nederigen warmoezenier, die oom Buscabeatas genoemd werd, ofschoon hij eigenlijk anders heette. Het land om Rota vooral de tuinen zijn zóvruchtbaar, dat ze, behalve de duizenden schepels graan die zij den hertog van Osuna opleveren en den wijn waarvan zij de allesbehalve drinkwaterlievende en daar trouwens zeer slecht van bedeelde bevolking voorzien, ook nog naar Cadix, dikwijls naar Huelva en soms ook zelfs naar Sevilla, fruit en groenten verzenden, vooral tomaten en kalabassen in grooten getale, van uitstekende kwaliteit en spotgoedkoop om welke reden de bewoners van Rota in het laag-gelegen Andalusië kalabas- en bedrogen uitkomen. Zelfs bij van huis uit" normale kinderen veroorzaakt de school meermalen myopie, scoliose, bloedarmoede, neurasthenie. De leerlingen zitten nu reeds te veel op de schoolbanken; aan het huis werk wordt dikwels te veel tijd besteed: de afschuwelike repetities brengen niet bij de meisjes alleen de zenuwen in de war. En die narigheid drukt natuurlik het meest op de fysiek toch al niet sterken, op de kinderen methet minste weerstandsvermogen. 't Schijnt wezenlik een merkwaardig voor beeld van de beruchte vicieuse cirkel! Men wenst op deugdelike gronden meer uren voor elk vak, en bovendien meer vakken, ten einde het onderwijs en de algemene ontwikkeling, tot hun recht te doen komen. En derhalve: meer tijd voor 't onderwijs bestemd. Maar nauweliks maakt men zich gereed om in die richting ook maar n stap te doen, of daar klinkt het: Halt! Niet verder! Gezondheid is nummer n! Nu meen ik dat het stelsel van fakultatieve vakken naast verplichte de brug kan zijn, waarover de verdeelde partijen bijeen kunnen komen om eensgezind verder te marcheren. Voor de fakultatieve vakken melde zich aan wie er prijs op stelt; wie ze leren wil. Het onderwijs zal door de afwezigheid van onwillige en onverschillige elementen beter tot zijn recht komen. En niemand hoeft mér fakultatieve vakken te beoefenen dan hij verlangt, of voor zijn gezondheid wenselik is. W. R. NlJENKAMP * * * Professor Bolland Toen wij, Utrechtsche studenten, hem voor het eerst zagen in het kleine overkropte zaaltje van de Studenten-debatingclub, maakte hij terstond een ontzaggelijken indruk. De faam had reeds enkele omtrekken geschetst van de beeltenis, die, hoe langer hoe zeld zamer, de openbare meening bezighoudt. Onder het gehoor was de een tot afkeuring, de ander tot bewondering geneigd; zoodra hij begonnen was met eene zijner verras sende allocuties, hield elk vooroordeel op, en allen ondergingen de verstommende be koring van zijne oogen, stem en overtuiging. Welk een man! nu nog, na lange jaren, staat ons dat krachtig gelaat voor den geest, de weerbarstige lok aan het einde eener periode met een korte handbeweging weg geschoven, en die koude logica, met de woede en het onbeschrijfelijke gemak van een strijdenden gladiator gehanteerd.De jeugd marchandeert niet met zijn enthousiasme; wij leefden in elk der stemmingen mede. Hier voelden wij voor het eerst, dat discussie onzinnig kan zijn. Deze man behoefde geen prestige, en alle kwaadwillige anecdotes konden aan zijne gaven enkel relief geven. Het was voor ons de openbaring van de levende philosophie. Enkelen onzer zijn den wijsgeer geregeld in Leiden gaan hooren, en werden met de hartelijke gastvrijheid, die hem kenmerkt, in zijn huis opgenomen. Zijn hart was echter in de wijsbegeerte: hij gaf zijn tijd en zijne liefde aan ieder, slechts zoolang hij er een leerling in kon zien. Hij is een despoot, niet uit heerschzucht, of boosheid, maar uit oprechtheid; niemand, die een zuiverder overtuiging heeft van zijne roeping, die voorlichting is, en discussie en verdediging van hetgeen hij beschouwt als de waarheid. Lauwheid is erger dan vijandschap, ver moeienis is nooit eene verontschuldiging voor verpoozing in het streven naar waar heid. Zijne ongehoorde activiteit was voor ons werkelijk verblindend. Als hij goedig glimlachend in zijn studeerkamer oreerde in de prachtige zinnen, die hij als een argeloos jongleur in lange rijen in het zonlicht op wierp, en die fonkelend en parelend zonder feil terugkeerden, dan was er niets zoeters dan de wijsheid. Het volgende oogenblik liet hij ons de afgronden zien van het begrip. Wij liepen over smalle paden langs de diepe kloven tusschen ob- en subject, tusschen idee en natuur, tusschen god en wereld, en huiverden van peillooze onbewustheden en domheden, waarin anderen wien het aan voorlichting ontbroken had, gevallen waren. Hij is een redenaar, naast wien geen ander in ons land genoemd kan worden. Een dier geboren sprekers, die hun gehoor electriseeren". Hij was toen nog niet de logicadocent, die hij sedert langen tijd is. Hij had niet de vaardigheid in het zich doen verkeeren van begrippen, die in lateren tijd zijne colleges watervallen van schoone en gelijkmatige woorden deed zijn. Hij was bewogen door de perspectieven op de eeuwigheid welke hij ons opende; en niets ter wereld konden wij ons denken, schooner dan eene Zaterdagmiddagrede van Bolland. iiiiiuiiiiimmiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiijiiiimjiiiiiiiiiiiiiiiiifiiiiiiijfiiiiijiiiii tomaten-verkoppers genoemd worden, bij namen die zij zich met trots laten welgevallen. En zij hebben dan ook inderdaad wel reden om trots te zijn op deze bijnamen, want dat land van Rota, dat zooveel voort brengt het tuinland dan altijd dat oplevert n voor het verbruik n voor den uitvoer, dat drie oogsten per jaar opbrengt, is geen heerlijk door God bevoorrecht land, maar een vlakte bestaande uit het zand dat de Oceaan voortdurend uitwerpt, geteisterd door de woeste Westerwinden en over de streek verspreid als de zandregen om den Vesuvius. Doch de ondankbaarheid van moeder Natuur wordt hier meer dan vergoed door den voortdurenden arbeid van den mensch. Ik ken geen landbouwer, en ik geloof ook niet dat hij op de wereld te vinden is, die zoo hard werkt als de Roteno. 1) Niet het kleinste waterstroompje loopt door deze melankoliek aandoende velden... Geen nood? De calabacero heeft ze letterlijk doorploegd met putten, waaruit hij, soms met de hand en soms met behulpvan riemen zonder eind, het kostbare vocht ophaalt, dat als nieuw bloed voor het gewas is. Het zand mist be vruchtende bestanddeelen, de voor opneming zoo geschikte zeemos... Geen nood ! De tomatero brengt de helft van z'n leven door met het zoeken en bijeenbrengen van be standdeelen die er toe kunnen bijdragen den bo'dem te verbeteren en zet zelfs het zeewier in mest om. Eenmaal in het bezit van die beide kostbare elementen, bemest de zoon van Rota voorzichtig, niét zijn gansch bezit, want daarvoor zou hij mest tekort komen, maar kleine ronde stukjes grond, niet grooter 1) Bewoner van Rota. Eenmaal was de indruk zoo sterk, dat tal van kleine bijzonderheden mij nu nog zijn bijgebleven. Het was in de Kloksteeg Het gehoor was talrijk en enkel actief belang stellend. Het werd duisterder, en wij zagen van den redenaar de aangename bewegingen van het forsche hoofd, en het snelle geflikker van zijn vurig oog. In eene onmerkbare afwijking van het onderwerp, die hij zich aan het einde van het college veroorloofde, steeg hij op naar het begrip van den goddelijken geest. Wij voelden, dat hij door eene aandoening naar die gedachte gedreven was, en er ging eene onmerkbare bewe ging door het gehoor. Deze deelde zich aan hem mede, en gelijk dat zelfs bij een spreker van zijn kracht zeer zelden plaats vindt, ontstond eene wisselwerking tusschen ons en hem, zoo intens dat hij woorden vond, en zeggingswijzen, van toen bijna magische kracht. Hij sprak over den amor Dei van Spinoza, en ontwikkelde dien met een ongeloofelijk vuur. Hij bezigde toen nog woorden als liefde en zaligheid, die in het zuiver logisch betoog weinig plaats vin den kunnen. Geleid door het affect steeg hij langs de onberispelijke paden van het begrip naar dien toestand van den geest op, waar het denken met het gevoel in eene directe aanschouwing schijnt samen te val len. Dit was de amor Dei intellectualis zelf;* de onstuimige kracht en de enthousiaste activiteit, die zich in het heldere begrip ver zachten tot de beatitudo dier schoone illusies welke door het kritische denken zelf zijn opgebouwd, en daarom na het ontwaken geene ontnuchtering achterlaten. Even na eene ademlooze stilte zagen wij zijn oog veranderen, de artist, die zichzelf niet had laten meesleepen, zag ons allen jongens glimlachend aan; met een geweldige per oratie besloot hij zijne rede, en na eene gemoedelijke handbeweging ging de toovenaar met zware stappen weg. Hij is de dominee onder de professoren ; en hij heeft de vaardigheid om een preek te kunnen houden, die den steilsten ortho dox een glimlach van waardeering zou ont lokken. De begrippen krijgen bij hem een zin, die toestaat, ze in rechtzinnig klinkende gebeden samen te brengen, zonder dat er een waarlijk godsdienstige behoefte in aan het woord kan zijn. Daarentegen is de Bollandist trotsch op den waren" zin der begrippen. Hetgeen de Nederlandsche Hegelarij kenmerkt, is wel een weinig de min achting voor de vragen en nooden van den gewonen" mensch. Vraagt deze wat vrij heid is, dan wordt hij verwezen naar de ware vrijheid", die geen willekeur is. De geloovige wil uitverkoren zijn, maar wordt terechtgewezen met eene verhandeling over de ware uitverkiezing", waaraan hij ver moedelijk part noch deel zal hebben, maar die hem in zeer zuiver klinkende termen verleidelijk wordt voorgedragen. Alle grond begrippen hebben een dubbelen zin, n voor het gewone bewustzijn en n voor den meer verheven geest. Hiervan telt ons land sedert eenigen tijd zulk een getal, dat zich reeds een zeker beschaafd dialect ge vormd heeft, bestaande uit louter verheven, eeuwig- en oneindigheidstermen, waarin zij allen zich met voorkeur en met groote vir tuositeit bewegen. De meer gewone pro blemen, die anderen bezighouden, kunnen zonder bezwaar worden overgeslagen, daar zij berusten op eene miskenning van den waren" zin der gebezigde begrippen, en dus terstond met het reciteeren van het bijbehoorend hoofdstuk uit de Kleine Logik" te beantwoorden zijn. Bolland verschilt in zooverre van zijne met den kap geboren leerlingen, dat hij vlijtig alle mogelijke vragen in de materie heeft bestudeerd, voor hij logicus van pro fessie geworden is. Evenals de zuivere mathematicus in de wereld niets ziet dan wiskundige en geometrische betrekkingen, daar alle vormen en alle bewegingen tot vergelijkingen terug te brengen zijn, ziet de zuivere logicus in zijn geest de verwonder lijke architectoniek der begripsleer, en de wereld als een der ontwarring niet waardig kluwen van onzuivere syllogismen. Evenals de mathematicus pur sang zich enkel voor een vraagstuk interesseert, als men terstond kan beginnen te rekenen, begint de belang stelling van den logicus, die dien schoonen naam waard is, op het oogenblik, dat hij de begripsleer in het spel kan brengen. De mathematicus opereert met zijne symbolen, en vraagt niet, of zijne imaginairen, hoogere coördinatenstelsels en astraal-geometrische lichamen in de werkelijkheid na te meten zijn. Hetzelfde geldt voor de door Bolland onderwezen logica, waarin de begrippen in elkaar overgaan, zich van elkander laten onderscheiden, en met elkander opheffen in hoogere begrippen De reden, waarom de publieke opinie zich niet in de opvallende conclusie's der wiskundigen, maar wel degedan een schoteltje, en in elk van die bemeste kringetjes, zaait hij een korrel tomatenzaad of een kalabaspit, die hij daarna met een miniatuurkannetje, net groot genoeg voor een klein kind, begiet. Van dat oogenblik af tot den oogst ver zorgt hij dagelijks n voor n de planten welke in die cirkeltjes opkomen en behandelt ze met een angstvallige bezorgdheid, zoo als alleen oude vrijsters die voor haar bloempotjes hebben. Den nen dag doet hij een hoopje mest bij een stekje; den anderen dag een scheutje water; nu eens zuivert hij ze allemaal van rupsen en schadelijke insekten en dan weer verzorgt hij de zieke, stut de gebrokene en beschermt met rieten hekjes en drooge bladeren diéwelke het felle zon licht niet kunnen verdragen of te veel aan de zeewinden zijn blootgesteld; eindelijk weer telt hij de stengels, de bladeren, de bloemen of de vruchten van de meest opgeschotene, spreekt met ze, liefkoost ze, kust ze, zegent ze en geeft ze zelfs kernachtige namen om ze in zijn verbeelding te onder scheiden en uit elkander te kennen. Het mag zonder overdrijving beweerd worden en het is trouwens ook al een spreekwoord ik heb het te Rota duizenden keeren hooren gebruiken dat de warmoezenier uit die streek minstens veertig maal per dag met eigen hand elke tomaten-stek, die in zijn tuintje opkomt aanraakt. En zoo is het te verklaren dat de oude tuinbouwers uit dat plaatsje op het laatst zókrom worden, dat hun knieën haast aan hun kin raken. II Oom Buscabeatas behoorde dan tot het gilde van die tuinbouwers. In den tijd dat het voorval, dat ik hier lijk in die der zuivere rede" mengt, is hoogstwaarschijnlijk dit misverstand, dat een ieder zich verheelt, dat hij de zuiver Ne derlandsen klinkende woorden der zuivere rede meent te verstaan, terwijl hij door eene zekere schuwheid van diepere kennismaking met de rare symbolen der wiskunde wordt teruggehouden. Deze vormquaestie kan alleen daardoor worden opgelost, dat logische symbolen ingevoerd worden, waarna de techniek der zuivere rede, verder van het wantrouwend oog der wereld, zich onge stoord zal kunnen ontwikkelen in al zijn magnifieke pracht. Juist het openbare optreden van Bolland heeft zulk een opvlamming van enthousiasme, en vooral, zulk een tegenstand gewekt, dat sedert het eerste optreden van dezen ge weldigen en belangrijken man, de Neder landsche cultuur gezegd kan worden, een anderen weg te zijn ingeslagen. De invloed van een denker moet niet alleen worden afgemeten naar de mate, waarin zijn eigen leer wordt nagevolgd, doch naar die, waarin zij, door de energie van het voorbeeld, en de intensiteit van hare werking op de tijdgenooten, tot uitbreiding van het algemeene denken heeft aanleiding gegeven. De theorie, volgens welke de zeer duidelijke herleving van de studie der wijsbegeerige systemen het gevolg zou zijn van de Nieuwe Gids beweging" is niet volledig. Achter dergelijke bewegingen staan levende menschen, die in zich zelve een geheele beweging'1 beteekenen. Wat de Hollandsche beschaving in de laatste veertig jaren beteekend heeft, in de gebieden, die grenzen aan dat der weten schap, waarin Nederland nooit bij andere volkeren heeft achtergestaan, is voor de fraaie letteren het meest te danken aan Lodewijk van Deyssel, en voor de wijsbe geerte aan professor Bolland. L. H. GRONDIJS MMIMMMMMMIMMMMIMMIIIIMIIIMMMIIM Kroniek der Gedichten XVII Roomsche poëzie In mijne voorlaatste kroniek deze over Avondrood" van Felix Rutten had ik het over een soort Roomsche poëzie, die Roomsch was in dezen zin vooral, dat zij, ingeleid door een pater Jezuïet die trouwens vol goede inzichten zat, zich ongetwijfeld beroepen mocht op de ontroerde instemming van de modern- (ik zeg natuurlijk niet: modernis tisch-) gevoelende Roomsche gemeente. Dezer dagen nu kwam mij eene bloem lezing in de handen, die heet Aandachtige gedichten. Gekozen door Laurens van der Waals. Anno 1913. Uitgave van J. W. Boissevain & Co. Haarlem." Onder welken, nogal Duitsch-klinkenden, titel gij moet verstaan, dat de samensteller alleen gedichten en wel godsdienstige al lezende, ter wille van hunne schoonheid (heeft) bewaard, en dit werkje dan ook alleen (wenscht) be schouwd als eene onvolledige verzameling van mooie godsdienstige verzen." In deze, inderdaad zeer onvolledige, niet steeds van groote kieskeurigheid getuigende, minder nog van uitvoerige belezenheid blijk-gevende, en wetenschappelijk niet te rechtvaardigen bloemlezing (al werd zooveel mogelijk" de oorspronkelijke spelling gevolgd), vind ik nu een groot getal Roomsche verzen, en die zijn van gansch anderen aard dan deze van Dr. Rutten. Of beter: zij zijn Roomsch op gansch andere wijze. Ik bedoel: zij houden zich tegenover God veel meer dan tegenover de menschen, en zelfs dan tegenover de Room sche kerk. (En er zou uit de Nederlandsche poëzie nochtans eene bloemlezing van Kerkelijk-Roomsche verzen samen te stellen zijn, waar de gemengd-aandachtige" van Laurens van der Waals het stellig voor een goed deel zou bij afleggen). En nu wil het toeval, dat ik dezer dagen van onder een stapel boeken een bundel opdelf, die, mij haast een jaar geleden toegezonden, geschreven werd door een Roomschen geestelijke, en tegenover het jongste boek van Felix Rutten weer in andere verhouding staat, dan het bloot-?aandachtige" van voormeld spicilegium, zijnde de waar achtige uiting van eene waarachtig-Roomsche ziel, zonder verderen kapelletjes-geest, en buiten alle strijdbaar-politieke bijgedachte om. Deze bundel heet: Doorstreden Leed" (Brussel. J. van den Acker?De Greef. 1913). De dichter ervan heet: Karel Lebo. En het heet dat hij een Broeder is der Christelijke iiiiMJiiiiiMiiiiMiMjiiijjiiiiijiiiiiiiiiiifiiiinMiiiliiiiiiiMtiiiiitiiiJJiiijjjiMi zal verhalen, zich afspeelde, begon hij al krom te worden. Hij was dan ook al zestig en had veertig jaar lang een tuintje bebouwd, dat aan het strand van de Cosiïlla 1) grensde. Dat jaar had hij een aantal prachtige kalabassen gekweekt, zoo groot als de rondsteenen versieringen van de leuning eener monumentale brug, en die van binnen en van buiten al een sinaasappelachtige kleur begonnen te krijgen, hetgeen een bewijs was dat wij de eerste helft van Juni reeds achter den rug hadden. Oom Buscabeatas kende ze precies aan hun vorm, hun graad van rijpheid, en bijna bij hun naam, vooral de veertig dikste en meest doorschijnende exemplaren, die al schenen te zeggen: Bereid me maar lekker toe, en hij bracht de dagen door met ze in teedere bewondering te aanschouwen en droevig uit te roepen: We zullen gauw afscheid van elkander moeten nemen! Eindelijk, op een avond, besloot hij tot het offer over te gaan, en, na de mooiste vruchten van die zoo teerbeminde cucurbitaceën, die hem zooveel moeite gekost hadden, te hebben aangewezen, sprak hij het verschrikkelijke vonnis uit: Morgen zeide hij zal ik deze veertig afsnijden en ze naar de marlet te Cadix brengen. Wie ze eet, zal nog 's lekker smullen. En hij begaf zich met langzamen tred naar huis en bracht den nacht door met de angsten van een vader, die den volgenden dag zijn dochter naar het altaar zal zien voeren. Zonde van m'n kalebassen! zeide hij soms zuchtend, want hij kon den slaap maar niet vatten. Maar later dacht hij na 1) Kustland. Leering. Ik zeg het maar onmiddellijk: gij verneemt hier geen nieuw geluid; het ge luid dat gij bij Lebo hoort is veel minderbeschaafd en zelfs -gevoelig dan bij dr. Rut ten ; het vers gaat onder, trouwens nimmer verbloemde, invloeden die er hun haast-brutalen stempel op hebben afgedrukt; de argelooze schrijver schijnt zich om den durf zijner uiting te willen verschuilen onder een ont leenden mantel, en dien mantel koos hij niet steeds onder de warmste of de bestgedragene ; hier is niet eens de vlijt van een navolger, die zijn best doet om eigen baas te schijnen : het is de vlijt van den schroomvalligen leerling, die zich blind staart op zijn meester. En om het in een woord te zeggen: die jonge Broeder der Christelijke Leering schijnt alles behalve arglistig te zijn, en ver kiest blijkbaar als verzenmaker de onnoozelheid der allereerste en onmondige Getuigen boven de insinuëerende en spitsvondige on derscheidingen derDoctoren. Hij is soms na efrhetorikaal met overtuiging. Zijn schiftings vermogen is nog weinig ontwikkeld en zijn zinnelijk gevoel voor vers, klank, rythmus nog onderdrukt door de bedeesde vereering van het gekozene, neen: zelf-opgelegde voor beeld. Gij zult, in dit boek, geen enkel volledigschoon, en zelfs geen enkel volledig-gedragen gedicht genieten. Als uw oor niet gewend is aan de stem-der-diepten (en dat luisteren kunnen de meeste moderne" Hollandsche dichters der laatste jaren u hebben afgeleerd), zal het u voorkomen dat Karel Lebo nooit een eigen woord heeft bezeten, en zijne gevoelens niet onder vorm te brengen weet, dan door ze uit te laten spreken door andere, en trou wens probate redenaars. En nochtans, gij hebt het geraden: hij is alles behalve de virtuoos, die, op een prachtige viool en naar de knapste wijze, maar dan alleen met koele en onverschillige knapheid, de muziek van anderen zou spelen. Hij is veel meer een dilettant, een nogal onbeholpen dilettant, die er niet durft aan te denken ooit een zelf-gevonden deuntje te laten hooren, maar die de muziek van de anderen zózou spelen, dat men er, verrast, aldoor maar zijne eigene ziel in zin gen hoort. Want het is met recht, dat Karel Lebo aan zijn boekje den prachtigen titel gaf van Doorstreden Leed". Ik bedoel: deze titel is geen leugen, en er is misschien moed toe noodig geweest om hem, als een luiend hart, te plaatsen bovenop dezen stapel ver zen, ... die helaas niet altijd luiend zijn, althans niet luiend schijnen van leven en lijden. Het is immers een feit: waar deze dichter het niet vermag, tot adequate uiting te komen, is dit nooit bij gebrek aan psychi sche oprechtheid, aan psychischen inhoud. Meer dan elk ander geloovige, zal de jonge katholiek, die priester worden wil, voor zooverre hij schrander is en van rede bezeten, hoe hij ook brande van liefde voor wat hem 't heiligste is en het duurbaarste, te vechten hebben voor de zinnelijk-gevoelige overmacht van wat hem dierbaar mysterie is, boven de beknibbelingen van eene niet licht-bevredigde ratio. Er is zeker de weel derige, steeds opnieuw uitbottende en frischbloesemende, steeds opnieuw opfonteinende en regenbogende, en ook alle diepten dren kende, en ook alle hoogten beglanzende schoonheids-uiterlijkheid der katholieke kerk toe noodig aldus zullen denken zij... die alleen denken kunnen om de werkelijkheid van onbevroedbaarheden te doen aannemen, zelfs bij subtiele redenaties, als eene glim lachende klaarblijkelijkheid.... Maar gesteld, dat de bij liefde voorbereide, van liefde omvlamde, door liefde tot de laatste offerande gewijde ziel, waarlijk alle menschelijke, al te menschelijke vernuft hebbe overwonnen: begint dan niet eerst, zal dan niet eerst de strijd beginnen tegen de al te moedwilliguitgesloten en steeds belagende wereld der zinnen?... Zie, men heeft lief. naar alle diepte of hoogte, en argeloos. Zulke gehechtheid kan de geringste dingen en de geweldigste gel den. En zoo kon men de zonde overwonnen .hebben van luxuria en van superbia, doch bezeten blijven door de gloeiende kwelling van l intemperatia; gij hebt in u versmacht misschien pigritia, moeder der ondeugden, maar zijt gij zeker dat gij de geniepige invidia niet kweekt om voor u onbereik bare hoedanigheden, en de geheime avaritia om een laatst en dierbaarst bezit-der-ziel ?... Zonder Latijn te spreken, en een praegnant voorbeeld te kiezen, dat mij onmiddellijk terug voert naar Karel Lebo's Doorstredenleed": stel u voor wat het moet zijn voor een priester, tevens een leeraar, die feitelijk van alle wereldsche genegenheid afgesloten leeft, zich zelfs in alle zuiverheid niet te mogen hechten aan zijne leerlingen, tenzij met de hoogere en stelselmatig-didactische bedoeling hen naar den geest, of beter naar de ziel, nuttig te zijn !... en besloot met deze woorden: Wat kan ik eigenlijk anders doen dan ervan te scheiden ? Daarvoor heb ik ze toch ge kweekt! Ze zullen me minstens 15 duro's opbrengen.... Men kan dus nagaan hoe groot zijn ver wondering, zijn woede en zijn wanhoop waren, toen hij, den volgenden dag, in zijn moestuin komend, bemerkte dat ze hem des nachts zijn veertig kalabassen gestolen hadden Om verdere bijzonderheden te besparen, zeg ik slechts dat hij, als de jood van Shakespeare, het meest verheven-tragische toppunt van woede bereikte, terwijl hij, als een waanzinnige de schrikwekkende woorden van Shylock sprak, die de akteur Kemble zoo nig mooi gezegd moet hebben: O! als ik je toch tegen kom! als ik je toch tegen kom! Oom Buscabeatas begon daarna den toe stand eens kalm na te gaan en begreep dat zijn geliefde panden niet in Rota konden zijn, waar het onmogelijk zou zijn ze aan den man te brengen, op gevaar dat hij ze zou herkennen, en waar, aan den anderen kant, voor kalabassen erg lage prijzen be taald werden. M'n kop 'r af als ze niet in Cadix zijn! aldus besloot hij zijn moeizame overpein zingen. Die schooier, die schurk, die dief heeft ze me bepaald gisteravond om negen of tien uur gestolen en is er toen om twaalf uur met het vrachtbootje vandoor gegaan Morgenochtend ga ik naar Cadix met het uurbootje en dan zou het wel 'n wonder zijn als ik den schelm niet betrapte en de vruchten van mijn arbeid niet terugkreeg. Na deze woorden bleef hij nog ongeveer twintig minuten op de plek des onheus, als om de verminkte kalabas-planten te lief

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl