Historisch Archief 1877-1940
N»1980
Zondag 21 Juni
A°. 1914
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLANID
ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING
Voor het Buitenl.cn de Koloniën p. j., bQ vooruitbetaling f r. p. mail . 10.
AfiMderlfke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar . 0.12'
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van 1?5 regels / 1.25, elke regel meer . .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel
Reclames, per regel
. . /0.25
. . .030
040
INHOUD
Blz. 1: Kunst en regeeringstaak. Kro
niek : Midzomernachtdroom. Thomson
als militair en als Kamerlid. 2: Feuil
leton naar Emilio de Marchi. Dr. J.
Walch: Carduus Mysticus. Hessel
Jpngsma: Kinderboeken. Ingezonden :
Persmanieren (U. D.-Wichmann;
DakeVermeulen); Indië en de Defensie; Har
derwijk. 5: Afbeelding naar aanleiding
der bijeenkomsten voor Vrouwenkies
recht. Fritz Muller over den Vrou
wenraad te Rome. Allegra. E.
Heimans: In het Luxemburgsche. 6:
J. G. Veldheer over de Bugra" te
Leipzig. Plasschaert over Lary,
Schelfhout en Tjipke Visser. 7: Afbeel
dingen van wijlen luit.-kol. L. W. J.
K. Thomson, dr. Th. J. de Visser en ds.
A. S. Talma. Matthijs Vermeulen over
Nationale muziek en Gertrud Leistikow.
Ed. Coenraads over 't Artistensportfeest.
Vers: Wie zich 't onderwijs wil wijden.
Futuristische poëzie. Puzzle. 8: Dr.
Aletta H. Jacobs, geteekend door P.
Fin. Kroniek door v. d. M. //: Johan
Braakensiek over de Fransche
ministeries.Schaakspel door R. J. Loman. Damspel
door J. de Haas.
Bijvoegsel: Johan Braakensiek over den
dood van Thomson in Albanië.
iiillllllllllilliiiliiliiiiiiiiiiiimiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiilHiliiimiMiiiii
KUNST EN
REGEERINGSTAAK
\A In ons vorig nummer werd onder de
kunstberichten een adres afgedrukt, dat
ook op deze m eer vooraanstaande plaats
wel verdient besproken te worden. Het
was het verzoekschrift door een twee
endertigtal schilders, litteratoren en oud
heidkundigen in ons land aan de Tweede
Kamer gericht, om het daarheen te leiden,
dat het nieuwe gebouw voor ons Parle
ment ontworpen zal worden, niet door
den officieelen bureau-ambtenaar, die de
rijksbouwmeester is, maar door een der
beste Nederlandsche bouwkunstenaars.
Waarlijk, dat is maar niet zoo'n een
voudig geval, of een adres als elk ander.
Immers het komt volledig bevestigen, wat
in dit blad reeds werd gezegd, toen de
Redactie aan enkele gezaghebbende man
nen hun oordeel vroeg over de quaestie
of een monument als een Gebouw
der Volksvertegenwoordiging ontworpen
mocht worden in een ambtelijk bureau,
namelijk dit: dat zij die door hun
kunstenaarschap, aestetisch gevoel of
studie een gegronde en geschatte meening
hebben kunnen, eensgezind zijn in hun
afkeer van het ambtelijk bouwen, eens
gezind ook in hun eisch, dat er, zoo
ooit, nu de aanleiding is om de Neder
landsche bouwkunstenaars de gelegen
heid te bieden een Nederlandsch monu
ment te scheppen". Ieder begrijpt het:
de handteekeningen der voormannen
staan hier voor duizenden, zij zouden
niet gezet zijn, als dat niet zoo ware.
Er moet wel zwaar gezondigd zijn
door de ambtelijke bouwmeesters, dat nu
zulk een veroordeeling hun deel is!
Zeker, dat is er: openbaar gebouw" is
voor ons synoniem geworden met iets
leelijks, iets ongenietbaars, iets waaraan
elke charme ontbreekt. En dat is grie
vend. Waarom? Niet slechts omdat er
ook niet even leelijke, even ellendige
andere gebouwen gezet worden, maar
omdat uit den aard der zaak de open
bare gebouwen de voornaamste zijn in
de plaatsen waar zij gezet worden, en
dus daar in plaats van het hoogtepunt
te wezen in de plaatselijke bouwkunst,
de ergernis zijn van wie ze ziet. Bezoek
een onzer kleine oude steden, bewonderd
om den rijkdom aan oude architectuur die
zij bergen: het zijn, naast de Kerk,
het Stadhuis, de Waag, het Gasthuis, de
Poorten, die het algemeen cachet geven;
in elke stad, overal, was dat zoo: de
openbare gebouwen dragen de beste, de
kenmerkendste, de meest eigene voor
beelden van wat het plaatselijk kunst
vermogen en de inheemsche smaak geven
kon en eisch'en wilde. En vraag nu naar
de voortzetting van die reeks, de voort
zetting, die de moderne behoeften hebben
noodig gemaakt; vraag maar twee dingen:
het Postkantoor en de Hoogere Burger
school, en het antwoord is niet eens
noodig! En denk dan eens aan onze
nieuw opgekomen steden, aan de tot
steden gegroeide dorpen, die geen oude
monumentenschat hebben om bij in de
leer te gaan, en die geen andere monu
mentale gebouwen bezitten dan diéwaar
mede de ambtelijke bouwkunst der laatste
dertig jaren hen heeft begiftigd! Ieder,
die rond zich kijken kan, kent die zonden,
die hem ergeren, als hij niet heeft ge
leerd ze haast instinctmatig te ontwijken.
Trouwens, Roland Holst heeft ze, ook op
andere gebieden van Rijksbemoeïing, in
een voortreffelijk artikel in den Gids,
nog weder eens aangewezen. Is het begrij
pelijk wanneer de twee-en-dertig van
het adres schrijven : dat de ondervin
ding overtuigend heeft aangetoond, dat
het ambtelijke bureau voor het ontwerpen
niet mag worden aangewezen"?
Het is evenwel niet alleen het zondigen
der bouwmeesters en met de
rijksbouwmeesters kunnen de provinciale en,
in het groot genomen, ook de gemeente
bouwmeesters gerust in n adem ge
noemd worden, dat tot een zóeclatant
afwijzen van hun werk moet hebben
geleid. Wij kunnen ons niet voorstellen,
dat voor zónegatief een protest mannen
als de onderteekenaars van het adres
zich tezamen zouden hebben laten vinden.
Er moet iets bijkomen, dat het gevoel
kon geven met dit protest iets mér te doen
dan afkeuren. Dat iets stellen wij ons
voor gelegen te zijn in de overtuiging,
dat er waarlijk een Nederlandsche bouw
kunst is, in staat om goede, echte, ken
merkende Nederlandsche monumenten te
scheppen. Dat deze gezamenlijke uiting
geheel buiten de bouwkunstenaars omging
mag wel als eene manifestatie beschouwd
worden van vertrouwen in hen: het wil
ons voorkomen, dat deze 32 hebben willen
te verstaan geven aan de Staten Generaal:
erken de Nederlandsche bouwkunst, zij
is er en beter dan wat de Regeering
aan te bieden heeft.
Dat besef te wekken is een proces
van jaren geweest. Jarenlang heeft de
litteratuur, de schilderkunst, de
historieen oudheidkunde onverschillig gestaan
tegenover de bouwkunst in het algemeen,
of althans tegenover de bouwkunst van
het heden. Et pour cause: er was niets
aan te bewonderen of lief te hehben.
Maar gaandeweg heeft de moderne bouw
kunst haar plaats, ook in de aandacht,
de bewondering, de liefde van de zoo
even genoemde veroverd. Dat is langzaam
gegaan: daar waren eerst Ruskin en
misschien Morris, en Crane's Kunst en
Samenleving door Veth binnengeleid.
Toen heeft Berlage het gedaan, met
woorden en, beter dan dat, met daden.
De erkenning brak door toen de Kroniek
van Tak, die zoo zuinig en zoo precieus
op zijn kunstplaten was, als plaat,
tusschen Veths portretten en Hoytema's
bloemensprookjes in, Berlage's Beurs gaf:
niets mér dan 'n straklijnige, eenvoudige
architectonische teekening, maar een
kunstwerk!
Tusschen den Beursbouw en onze
dagen ligt van een en ander de uitwer
king : het dórgroeien en de langzame
bewustwording; en zooals de kristal
vorming plotseling bii een schok een
klaargeziene werkelijkheid wordt, heeft
ook hier een ernstig feit, een tweede
schokkende gebeurtenis die bewustwor
ding tot bewuste klaarheid gebracht. Dat
was de Rotterdamsche raadhuisbouw,
en de afwijzing van Kromhouts en de
Ba/els ontwerpen. Tusschen Berlage's
Beurs en de Bazels Rotterdamsch Raad
huis (slechts in maquette!) hebben de
Nederlanders, die leerden zien en lief
hebben wat de schoonheid is, begrepen,
dat de Nederlandsche bouwkunst opnieuw
in staat zal zijn eigen, kenmerkende
Nederlandsche monumenten te scheppen,
even goed, even echt als de
middeneeuwsche en die uit onzen gouden eeuw,
sedert menschenheugenis mede de glorie
onzer natie.
En nu, bij de eerste gelegenheid de
beste na Rotterdam, komen zij daarvan
getuigen, onomwonden. Het is de beste
vrucht van het Rotterdamsche geval, en
een les voor onze Tweede Kamer om
voor zich andere lauweren te wenschen
dan die van het Rotterdamsch Gemeente
bestuur.
Zou het mogelijk zijn? Zou werkelijk
het gerucht juist wezen, dat de Minister
den rijksbouwmeester loslaat? Zou de
Kamer het in die richting met eenigszins
behoorlijke kracht weten verder te drij
ven, naar den kunstenaar, aan wien wij
allen denken, toe? Wij gelooven dat
het vanzelf spreekt. En dat een man met
het ruime inzicht van Dr. Lely juist de
aangewezene is voor de beau geste om te
doen wat de tweeëndertig vragen. Laat hij
erbij denken aan de woorden van Thor
becke, door de N. Rott. Crt. dezer dagen
in ongeveer gelijk verband aangehaald.
Thorbecke wenschte herhaaldelijk en
krachtig afschaffing van het instituut
van den landsbouwmeester; in zijn plaats
zou komen een commissie van advies,
van voorlichting, onderzoek en controle.
Uit zijn redevoeringen over dat punt
passen hier de volgende citaten:
Het geachte lid houdt het stichten van
gebouwen voor hoofdtaak der commissie.
Wanneer er plannen voor een bepaald ge
bouw worden gevorderd en deze worden
gesteld in handen eener commissie, dan zal
zulks licht, vreest hij, aanleiding tot trans
actie geven. Doch de hoofdzaak
ishiertoezigt, onderzoek, controle: voor het
stichten van nieuwe gebouwen
zal men andere bekwame mannen
oproepen, die ons gebouwen zul
len kunnen schenken, waarover
het kunstminnend publiek meer
tevreden zij dan over hetgeen
w ij tot dusver zagen optrekke n".
(26 December 1862).
Eene eerste opmerking en in dit
opzigt nader ik tot hetgeen de geachte spreker
uit Steenwijk, de heer van 's Gravesande,
als zijne meening heeft te kennen gegeven,
is: dat de instelling van een bouwmeester
met de roeping, welke men hem gegeven
heeft ik spreek nu niet van den persoon
niet deugt. Wij hebben geen lands
bouwmeester, maar opzigt, toezigt,
controle voor de landsgebouwen noodig.
Brengen wij ons voor den geest wat
daarin vervat is, dan moeten wij inzien dat
dit niet kan worden toevertrouwd aan n
persoon. Die controle, dat keuren, tot voor
lichting van den minister, kan niet, ten
aanzien van alle landsgebouwen, de zaak
van n man zijn. Hetgeen aan den Minister
wordt voorgelegd moet niet op het gezag
of advies van nen bouwkundige kunnen
afstuiten. Daarin dienen mér dan twee oogen
te zien.
De geachte spreker uit Steenwijk let
vooral op eene taak die van tijd tot tijd
voorkomt: het ontwerpen van nieuwe ge
bouwen. Dit is hier de hoofdzaak niet.
Ontwerpen van nieuwe gebou
wen wensch ik toe te vertrouwen
aan hen, die bl ij ken zullen daar
toe het meest geroepen te zijn.
Maar is dan niet, ter beoordeeling, een raad
noodig, die voorlichte met die verantwoor
delijkheid, welke aan eene blijvende com
missie verbonden is ? Ik zal b.v., zoo als
het Voorloopig Verslag verwacht, een plan
vragen van verbouwing van het Binnenhof.
Ik zal dat vragen bij wijze van prijsvraag,
of opdragen aan dezen of genen, die den
Minister voorkomt het meest geschikt te zijn.
Welnu, op welke wijze zoodanig plan tot
mij kome, ik zal een personeel moeten
hebben, dat onderzoeke en mij adviseere. Dat
kan niet wederom eene voorbijgaande com
missie zijn. Derhalve ook dan, wanneer het
op bouwen en verbouwen aankomt, is eene
bestendige commissie onmisbaar". (28 Nov.
1863).
In deze woorden van Thorbecke is
volkomen juist ook de weg afgebakend
die de minister nu kan gaan: zijn
rijksbouwmeesters beschouwen als ambte
naren voor toezicht en controle,
maar de kunstenaars roepen zoodra
er iets nieuws te scheppen is.
Het nieuwe Tweede Kamer Gebouw
biedt een schitterendegelegenheid daartoe!
Dat de Kamer en de Minister zich
dan ook die gelegenheid, die er tevens
eene is tot manifesteering van ons natio
naal zelf-bewustzijn, niet mogen laten
ontglippen!
* * *
KRONIEK
MIDZOMERNACHTDROOM
Richard Wagner, in zijn Meistersinger, stelt
ons het deftig zelfbesef en den schier
grimmigen ernst van het burgerdom voor
oogen. Dat laat om den drommel niet met
zich spotten, daar het in eigen oogen minstens
spil en kern der wereld is. En wij moeten
er ook maar niet te zeer mee spotten, meent
hij, noch die lieden minachten, die dan toch
den moed hadden iets ideëels te bewaren
in hun zeer materieele, zeer platte leven.
Overigens echter is hij zich wel bewust,
dat hun gewichtigheid toch maar betrekkelijk
is en hun ietwat belachelijke drukte zeer
goed te vergelijken met b.v. het scandaleus
alarm in de insectenwereld, teweeggebracht
door een glimworm, die zijn wijfje niet
vinden kon en razend werd.
En Shakespeare heeft zelfs de goedige
consideratie van Wagner niet, als bijwijlen
het menschelijk gewurm hem moe en wee
maakt. Ook wat Wagner nog spaart, de
liefde, is hem dan niet veel meer dan de
waan van een spotziek toeval. Maar omdat
het zomer is en lieflijk in de natuur, wordt
zijn minachting niet bitter ditmaal. Het
beteekent wel alles niet veel, zegt hij, wat de
mensch is, meent en beleeft, maar hoe
schimmig, hoe vluchtig is ook onze gansche
werkelijkheid, al wat wij wereld en leven
heeten. Maanlichtspel in een zomerbosch,
niet meer, even onwerkelijk, even raadsel
achtig en even gauw voorbij. Ook soms
even mooi.
In den zomertijd dit van twee groote dich
ters te leeren, hoe ijdel en dwaas ons doen
is, maar ook hoe snel alles voorbij en over
gaat, is met zachtheid gewezen te worden
op datgene, wat Titanic- en Empress of
Ircland-rampen ons hard en wreed
demonstreeren: den zachten of grimmigen humor
des levens. Er is geen groot gevaar, dat
de menschheid te zeer de les ter harte zal
nemen en in 't vervolg weigeren de wereld
te doen rollen. Niet alleen de geestdriftig
overtuigden en hartstochtelijken, maar ook
de enkel van zich zelf vervulden en over
tuigden houden er niet van te belijden, dat
het per slot van 's levens rekening er niet
op aankomt wat zij doen of willen en hun
agitatie nog het meest van belang is als
bezigheid voor hen zelven.
Waarin zij dan soms ook gelijk hebben,
want er zijn uitzonderingen, belangrijke uit
zonderingen. Daar is b.v. de heer Frederik
van Eeden, wiens jongste brochure Aan
de Vrije Jeugd" van schier absoluut belang
mag heeten, even als de actie van prof.
Kohnstamm en die andere heeren. De bro
chure toch stelt de ijselijke tyrannie van
de Moderne Ouders op de kaak en de actie
zal aantoonen, hoe de zachte opwellingen
des gemoeds ook het hebzuchtigst deel van
het leven kunnen verzachten en verfraaien.
Dit procédé, toegepast op het naar binnen
geslagen imperialisme en den
Dreadnoughthonger der vereeniging Onze Vloot, kan de
sappigste vruchten der zuinigheid dragen
en mag niet zoo maar ijdel genoemd worden,
al ware hier eenige ijdelheid gewis ver
gefelijk
En zoo is dan Nederland, zoover men
zien kan, het eenige land, waar het leven
niet kort en vluchtig is en bijna ieders
streven gewichtig.
F. C.
rjf fjg rf
Thomson als militair
Het zou voor mij ondenkbaar zijn,
dat ik met een compagnie was uitgerukt
en een van de jongens aan den weg
was blijven zitten, en dat, terugkomende,
ik niet naar dien jongen zou gaan
informeeren: wat hij had en hoe het er
mee stond."
THOMSON in de Tweede Kamer.
Wie er aan mocht twijfelen, dat Thomson
een figuur van zeer bijzondere beteekenis
is geweest, een historische figuur, reus in
een woud van middelmatigheden, hij zie
in de internationale Pers den indruk van
's mans sneuvelen.
Vox Populi, vox Dei'!
En hoe kort nog was hij in Albanië, op
het wereldtooneel dus, werkzaam?
* * *
Voor ons, in de binnenkamer van Nederland,
is er iets buitengewoon aangrijpends in het
sneuvelen daar ver weg, als vrijwillig ban
neling, bij een van militair standpunt weinig
beteekenend wapenfeit, van dezen
Nederlandschen aanvoerder bij de Oratie Gods.
Niet om zijn dood op zich zelf. Wij allen
zijn sterflijk in het algemeen en geen soldaat
in het bizonder, met een zweem van gezond
besef van zijn roeping, die zich, zij het
bijna onbewust, niet op dat sneuvelen heeft
voorbereid.
Maar wél de wijze waarop de loopbaan
van deze Nederlandsche figuur van buiten
gewone beteekenis werd afgesneden stemt j
somber, en tot nadenken. j
Vijf-en-veertig jaar oud, hoofdofficier, '
Nederlandsch hoofdofficier met een oorlogs- j
ervaring als geen zijner vakgenooten en i
meerderen, met de Willemsorde en die van ;
Oranje-Nassau (en hoe verdiend), oud-leer
ling van de Hoogere Krijgsschool met
buitengewonen lof, in zijn geheele wezen de
Stafofficier in idealen vorm, de man van
karakter, van zeldzame algemeene en mili
taire ontwikkeling, menschenkenner en orga
nisator met niet minder werkkracht dan een
Napoleon, doch met meer politieke eerlijk
heid, ridder zonder vrees of blaam, letterlijk
en figuurlijk.
En voor zijn minderen ? Ja, dit vooral!
Het bovenstaand motto typeert hem.
Dienst in den troep heeft hij in de laatste
jaren nagenoeg niet gedaan. Na zijn optreden
als Kamerlid feitelijk niet meer. Doch de tijd,
die daaraan voorafging, is, zooals hij ver
klaarde, met zijn kalme, kalmeerende, opge- '
wekte en opwekkende stem, wel de mooiste
en moeilijkste van heel zijn dienst geweest.
Ook daarvoor sierde hem het eeremetaal en,
lacht niet, lezer, dan toonde hij een vulpen
houder, hem als kapitein door jongens van
zijn compagnie in het Noorden geschonken
bij zijn vertrek van daar.
Ja, die vulpen van de eenvoudige onbe
kende jongens-miliciens uit Friesland en
Groningen, hij stelde ze op n lijn met zijn
orden en voor wien de zeldzaamheid van
deze soort geschenken kent, terecht.
* , *
Moest die buitengewone Nederlander, die
uitstekende officier, die eerlijke politicus
naar Albanië?
Was voor dien man geen plaats in Neder
land en zijn koloniën?
Geen plaats in een onzer ministeries van
Landsverdediging?
Geen plaats in onze Staten-Generaal?
Heeft de Nederlandsche Regeering, het
Nederlandsch Legerbestuur, de Nederland
sche Generale Staf onder de bestaande
omstandigheden dien man laten gaan naar
dat duistere, onbekende plekje in Europa's
Z.O.hoek?
* * *
Niets heeft echter kunnen beletten den
reusachtigen invloed, dien hij op het militair
vraagstuk ten onzent heeft uitgeoefend.
Figuren als hij verdragen zich niet met
de grauwe middelmatigheid, zij hebben
tijdens hun leven een meerderheid van tegen
standers en enkele volgelingen. Maar het
gaat met hem als met alle groote hervormers.
Thomson bleef in Albanië, zijn idee leeft,
groeit ea niets zal kunnen beletten, dat het
door hem ontworpen gebouw van een weer
baar Nederland op hechte grondslagen wordt
voltooid.
Mannen als Seyffardt en Graafland zijn
de voorgangers geweest. Met den laatst
genoemde en kapitein Ram werd hij de ziel
van De Militaire Gids."
De Militaire Gids" is weg, Seyffardt is
dood, Ram is dood, Thomson is dood...
Maar de Militaire Gids-gedachte leeft! Zie
de verbetering onzer militaire rechtspraak,
de feitelijke afschaffing der loting, de ver
hoogde marschvaardigheid van den troep
en vooral het einde van het
Krupp-monopolie, feitelijk nog vór de onverkwikkelijke
Berlijnsche Krupp-zaak bekend was.
Zoo heeft ook deze figuur ten slotte zijn
groote roeping voor Nederland's verdediging
volbracht. En, wat van niet minder waarde
is, men blijkt beseft te hebben wat Thomson
beteekende: de Koningin, de Regeering, het
leger, allen hebben uiting gegeven aan dat
besef. De rouw is treffend, edel, waardig.
Waar dit het geval is, moet zijn geest
begrepen, het groote doel, waarop hij aan
stuurde, ook voor Nederland zichtbaar zijn.
Reeds daarom heeft Thomson niet tever
geefs geleefd.
Thomson als Kamerlid
Meer dan gewone frazen waren het, waar
mee in de Kamer, zoowel door den voorzitter
als door de Regeering, hulde is gebracht
aan de nagedachtenis van overste Thomson,
in het verre Albanië gevallen als soldaat
en man van eer, den Nederlandschen naam
waardig. Ook wanneer hij niet twee parle
mentaire perioden deel had uitgemaakt van
de Tweede Kamer, zou zijn sneuvelen zeker
in de Volksvertegenwoordiging herdacht zijn,
maar nu trilde er in de atmosfeer iets teers,
klonk een bijzondere warmte in de woorden
aan zijn dood gewijd. *
Want Thomson is in de Tweede Kamer
een figuur geweest al moet gezegd worden,
dat zijn aanzien eerst na verloop van eenigtn
tijd was gevestigd.
Aanvankelijk scheen Thomson, die met
besliste denkbeelden de Kamer was binnen
gestapt, slechts aan afbreken, aan critiek te
denken. Maar spoedig leerde de vergadering,
die hem had beschouwd als de lastige baby
voor zijne fractie, waardeering gevoelen
voor de warmte zijner overtuiging, die hij
met nooit versagende energie wist naar
voren te brengen.
Een groot redenaar is Thomson niet ge
weest, al vond hij gemakkelijk zijn woord.
Zijn stem kwam als uit een bazuin met den
typischen komrnando-klank officieren van
de troep eigen. En zijn zenuwachtig tem
perament, ook blijkend uit zijn altijd in
beweging zijnde gelaatstrekken, was niet
bevorderlijk aan een rustigeri, klaren opbouw
zijner argumenten. Maar steeds, als hij het
woord nam, had hij wat te zeggen en dan
wist het onderwerp een warmen gloed te
geven aan zijn betoog, hetwelk niet naliet
de overtuiging te schenken, dat Thom
son was een man uit n stuk, die recht
op zijn doel afgaat zonder zich door per
soonlijke of politieke overwegingen van zijn
pad te laten afbrengen.
Martiaal en pittig was zijn figuur, open
zijn gelaat en vroolijk schitterden zijn blauwe
oogen onder het hooge voorhoofd. Hij was
een man van moed en durf, van geest tevens.
En beide heeft hij in de Tweede Kamer
herhaaldelijk bewezen. Zijne houding in ver
schillende groote quaesties, de Staatshuis
houding rakende, is bekend genoeg, dan dat
wij in deze korte schets daarop den nadruk
behoeven te leggen. Van zijn voor humor
en geest zeer ontvankelijk gemoed waren
de vele interrupties het bewijs, die hij kort
en raak, waar het maar kon, in het debat
lanceerde. Maar hoe gaarne hij zelf ook
gebruik maakte van dit vaak ?oo scherpe
wapen, hij wist de eerlijke overtuiging van
anderenten volle recht te laten wedervaren. En
zoo kon hij ook niet velen, dat hij in eigen
oprecht-gemeend betoog voor een hem aan