Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
21 Juni '14. No. 1930
het hart gaande zaak werd onderbroken door
hekelende, plagende opmerkingen.
Hoezeer ook vór alles militair, in den
meer modernen zin des woords, zijne
warme belangstelling ging uit naar alle
onderwerpen op het publiek-sociaal terrein
gelegen. Hij was een nauwlettend toehoorder,
ook al was hij schijnbaar geheel verdiept in
het teekenen van caricaturen zijner mede
leden. Zijn bundels kamerstukken stonden
op de breede, witte marge steeds vol van
raakgeschetste, sprekende spotteekeningen
en heel wat erg-saaie en droge redevoeringen
heeft hij voor zijne Kamergenooten
vervroolijkt door de puntige potlood-krabbels,
die gretig van hand tot hand gingen.
Levendig en opgewekt van aard, onder
houdend in zijn gesprekken, ernstig strevend
naar wat zijne overtuiging hem als goed en
begeerenswaard had doen onderscheiden, is
Thomson een man geweest, die ook in de
Tweede Kamer zich al ras vele vrienden
heeft weten te verwerven.
Men kan er zeker van zijn, dat het geen
ijdele klanken waren, toen daar in de eerste
vergadering na het bekend worden van zijn
sneuvelen, getuigd werd, dat de naam van
Thomson in de Tweede Kamer nog zeer
lang hoog in eere zou worden gehouden.
TACHUS
MlllltlllllllllllllllttlllllllimilllllllllllMlllllltllllllllNIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
Carduus Mysticus
i
Het naturalistisch levensgevoel, dat, aan
de Renaissance ontsprongen, in het historisch
materialisme zijn verste consequentie trok,
schijnt wegzinkende. Er komt een andere
wijze van gewaarworden; m. a. w. er komt
een andere Waarheid. Deze nieuwe Waar
heid" schijnt in zooverre een voortzetting
van een oud, slechts enkele eeuwen onder
broken levensgevoel, als ze een directe er
kenning is van de heerschappij?desGeestes"*).
Een nadere omschrijving van het woord
Geest, van het 't begrip te-boven-gaande
want Omgrijpende is in deze inleiding
tot een reeks studiën over zijn wezen, even
onmooglijk als gewenscht.
In de rubriek 'Carduus Mysticus' (De Distel
der Verholenheid) zal ik, dankbaar gebruik
makende van de vrijzinnige toelating der
redactie van dit blad, werken bespreken van
occultistischen aard. Dat is: werken op het
gebied van magie, spiritisme, astrologie,
voorzegging, kabbalistiek, mystische christo
logie, symbolisme, chiromancie, graphologie,
droomuitlegging, getallenleen, hypnotisme, en
andere aanverwante vakken, die het officieel
verwaarloosde gebied der wetenschap vor
men. Werken uit alle tijden zullen wij binnen
onzen gezichtskring brengen. Evenwel is het
mijn voornemen waar bij de introductie
dezer studiën eenige tactiek niet overbodig
schijnt met ons publiek geestelijk meer
nabij liggende onderwerpen te beginnen.
Zoo stel ik mij voor in de eerstvolgende
artikelen iets te zeggen o. a. over van Eeden's
boek 'Paul's Ontwaken', over
praedestinatiegeloof en over magie in enkele boeken van
het Oude Testament; over de Anangkèin
een zoo algemeen bekend werk als Sophokles'
' Koning Oedipus'; over den esoterischen zin,
die gehecht wordt aan de bronvorming te
Lourdes. Gebrek aan onderwerpen zal niet
te duchten zijn; want, behalve dat tegen
woordig tal van boeken en maandbladen op
occultistisch gebied verschijnen, en er
vereenigingen zijn, welke in jaarboeken of andere
publicaties gecontroleerde bevindingen van
occulten aard bekend maken, hebben de
eeuwen een schat van standaardwerken op
dit gebied opgehoopt, waartoe van tijd tot
tijd een terugkeer te nemen, niet dan wel
dadig en verfrisschend werken kan.
In welken zin echter, vraagt zich de be
langstellende onder mijn lezers af, zal de
inleiding dezer occultistische publicaties
geschieden ?
Het zal onnoodig zijn te getuigen dat hij,
die de taak op zich neemt welke ik thans
aanvat, vol belangstelling is ten opzichte
van de strevingen die het onderwerp van
deze opstellen zullen uitmaken; een belang
stelling, die uitteraard bewijs inhoudt, dat
ik tegenover dit alles niet sta als een a
IIIIIIIIIIIIIIIIIHIIimillllllllllllllllllMIIIIHIIMIIIIItllHIIIIIMIIHIIIIIIIIIIIII
FEUILLETON
Illllllltllllllllllllllllllllllllttttltlllllllll lllttllllllHHHIIIIIIIIIIIIIIIIIIUMtM
PRINSES ORLOF
UlT HET ITALIAANSCH VAN
EMIL1O DE MARCHl
In den nacht van 24 September stierf de
hertog Fermidoro di Campoes in zijn zeer
oud Siciliaansch kasteel, de Pergola geheeten.
Hij liet een fortuin na van circa zes millioen
in landerijen, wijngaarden en zwavelmijnen;
en ook... een mooie, nog heel jonge weduwe,
hertogin Eugenia, een fijn, teer, gracieus
persoontje; ons hertoginnetje werd zij door
de boeren in den omtrek genoemd.
Hertog Fermidoro had haar, toen hij bijna
veertig jaar oud was, voor 't eerst ontmoet
in de badplaats d'Ardenza, waar Eugenia's
vader, graaf di Finedo, jaarlijks heenging
met zijn dochter en zijn veel besproken vier
witte paarden. Eugenia had nooit haar moeder
gekend en als zij met haar vader over jeugd
herinneringen wilde spreken, merkte zij
duidelijk dat hij over dat onderwerp
heengleed, en een ontwijkend antwoord gaf, alsof
hij vreesde te raken aan wat hem heilig was.
Het jonge meisje volgde intusschen trouw
het vaderlijk voorbeeld van een luchtig,
zorgeloos leven; over niets nadenkend, ge
heel vervuld van zichzelf, was zij steeds
in afwachting van een echtgenoot met een
heele rij nergens-toe-dienende namen, een
dozijn millioentjes en een kasteel met veel
torens, al was het maar in de Pyreneeën;
maar stellig moest het iemand zijn die vol
deed aan dat verlangen naar wereldsche
grootheid, waarvan haar donkere pupillen
zoo duidelijk spraken. De hertog Fermidoro,
die alles bezat wat zij zich wenschte, kwam
dus juist van pas, en niettegenstaande zijne
veertig jaren nam zij hem aan.
priori ongeloovige. Ik geloof dan aan de
mogelijkheid van een onbepaalde vermeer
dering en verandering onzer waar
nemingen en gewaarwordingen. De ge
waarwordingen, waarmee de geest der
menschen op n verschijnsel of wat
slechts in de gedogmatiseerde en
geconventionaliseerde taal van ons huidig
dagelijksch-leven iets anders is op n
voorwerp", reageert, zijn tallo.os; zelfs bij
menschen uit n samenleving in n tijd.
Zet een kind, een werktuigkundige,* een
kunstenaar, een gierigaard, een lafhartige,
een oud-roesthandelaar, een mysticus, voor
eenzelfde machine; hun gewaarwordingen
zullen zér veel verschillen; en niet dan
luttel en oppervlakkig zijn de enkele aan
wijzingen, waarmee wij de meest opvallende
dier verschillen verklaren. Wij kunnen zeggen,
dat ieder waarneemt en gewaar wordt vol
gens zijn geaardheid"; en overeenkomstig
de heerschende cultuur; maar hoezeer wij
ook die geaardheden en hun saamvatting,
die cultuur, determineer end achten, het wezen -j
van huji gedetermineerdheid ontsnapt aan
onze observatie, uitteraard; waar immers
geen deel van een geheel het geheel waar
van het deel is kan om-vatten. Men heeft
wel hypothesen geopperd, overeenkomstig
de tijden van haar ontstaan van spiritueelen
en materialistischen aard. Men heeft de
stuwkracht van God en men heeft de stuw
kracht van zelf- en soortbehoud aangegeven
als het beginsel van ons leven, d.i. van ons
handelen" in-wijdsten-zin. Maar het is
duidelijk dat dit een verklaring" is, die
slechts een kinderhand vult!
Of heel onze wijze van denk-voelen, of
onze logica, misschien een verschijnsel is
als de formatie van een honigmerk op een
bloemkelkblad, wat leert ons dit nog omtrent
de groote cosmische machten die de bloem
maken, die 't leven beheerschen; wat leert
het ons omtrent het leven zelf?
Het leert ons toch iets: besef van
omvattings-onmacht. Het doet ons het stevige
van ons bestaan wankelen; wankelen als
een schijnsel van naar oorsprong, en wezen,
en constantie ongekend licht. Het brengt ons
nader tot den twijfel aan alles; aan onszelf,
aan de wezenlijkheid" van ons eigen wezen;
en zeker: aan het absolute van welke ook
onzer constateeringen.
Wij hebben af te leeren eiken waan van
zeker-gaan; van door redeneering boven de
wel algemeen als onzeker gegrondvest be
schouwde gevoelens uit te kunnen komen.
Want primo is het logische" of onlogische"
eener redeneering een ^evoe/squaestie;
secundo geeft bij ieder
oorzaak-en-gevolgverbinden nog weer een sentiment de richting
aan waarin deze verbinding plaats vindt.
En die richtingen zijn van talloos verscheiden
mogelijkheid. Er is een mensch van honger
gestorven, dus..." Op hoeveel verschillende
wijzen is die redeneering wel te vervolgen,
lezer, naarmate men zich op een medisch,
sentimenteel, cynisch,
den-dood-als-een-uitkomst beschouwend, standpunt stelt; of op
de duizend-en-een andere standpunten welke
door duizend-en-én andere innerlijke en
uiterlijke omstandigheden kunnen worden
geboden ?
Dus om ook eens uit het door het
fataal complex van omstandigheden door
mij aldus gehouden voorafgaand betoog,
n der talloos-mogelijke conclusies te
trekken, en wel die, welke ik op dit
oogenblik gedetermineerd ben de belangrijkste te
achten ; dus: ik verhoop geen oogenblik
een oplossing te vinden van het Raadsel
des Levens. Dat kan door mij, tot een be
paalde wijze van denken gedetermineerd
levensmomentje, nooit worden omvat. Maar
wél zijn er menschelijke functies in haar werk
zaamheid te ontdekken en te beschrijven,
die we ons de laatste tijden weinig bewust
maakten. Om een zeer eenvoudige functie
te noemen: het vermogen om zich te
oriënteeren, is bij menschen, wien 't nietnoodig
is, vrijwel verdwenen. Zoo kunnen bijvoor
beeld mogelijke speuringen naar ons
bestaanna-den-dood vruchtbaar blijken; al hebben
materialisten ons eenige tientallen van jaren
geleerd, dat daar niets van te weten valt.
Dat de .toekomst in het heden vaststaat,
hebben we afgeleerd in ons dagelijksch
denken vast te houden. Het is dus weer de
moeite waard geworden, logisch" en expe
rimenteel" deze waarheid" te belichten.
Enzoovoorts. Maar bij al die logica", bij
ieder experiment zullen we in het oog
houden het waardoor-weten-we-niet 'gede
termineerd karakter van onze heele denk
en waarneemwijs. Om al de zoeklichten die
we uitzenden, blijven we den nacht gevoelen.
En uiterste van consequentie waartoe ik
op dit oogenblik in staat ben ook dat
In haar huwelijk werd zij nog mooier,
nog gracieuser. Het amberkleurig haar viel
bijna tot op haar voeten; en zelfs als ge
trouwde vrouw liet zij dat gaarne los hangen,
wanneer zij als een boschnimf door de
schaduwrijke lanen van het park dwaalde
in een wit ochtendkleed, zacht zijden muiltjes
aan de kleine voeten. Het hertoginnetje liet
bij die wandelingen bijna geen spoor na
pp de met zand bestrooide paden. De veertig
jarige hertog genoot van zijn jong geluk,
zooals een krachtige jongen een pas gevan
gen zwaluwtje teeder koestert; en mocht
zijn hertoginnetje zich begeerig hebben ge
toond naar een stukje van de maan, zooals
die schitterde op de glanzige, trillende laurier
en oranjeboomen, dan zou hij wel een trap
weten te maken, die tot aan de maan reikte.
Zoo sliep b. v. hertogin Eugenia zekeren
warmen Juni-avond op het terras onder
den blooten hemel, tusschen heeriijken
bloemengeur, met vriendelijk op haar neer
ziende, flikkerende sterren, en droomde dat
een zwaan haar voorttrok over den gladden
spiegel der zee. En de hertog wilde dat die
zwaan zou gemaakt worden, om zijn her
toginnetje werkelijk over het groene water
van het meertje te zien zweven; hij ook
droomde met open oogen.
Eugenia had fijne, albast-witte handjes;
't gezichtje en het figuur waren aristocratisch
en lenig, buigzaam. Zij dineerde, om zoo
te zeggen, met enkel bonbons en sorbets,
en kon zich niet voorstellen dat iemand ter
wereld minder weelderig zou kunnen leven.
Voor de boeren, die zij op den weg tegen
kwam met hun gescheurde kleeren en
zonverbrande gezichten, was zij even bang als voor
ossen en stieren; als zij langs een armoedig
hutje ging, waar een vunzige lucht uit kwam,
verschoot zij van kleur. Van haar pachters
en huisgezinnen (meer dan vier honderd
personen, alleen in den omtrek van de
Pergola) wilde zij niemand bij zich zien
voelen van dien nacht, ook ons agnosticisme
hebben we te aanvaarden niet als absolute
wijsheid, maar als een door een
omstandigheden-complex voor ons gedetermineerde
wijze van waarnemen. Die dus geenszins
van edeler soort is dan eenige hetzij christelijke
of boeddhistische of Egyptisch-astrologische
extase-om-openbaring.
Ziehier mijn vast besef van onvastheid.
Er groeit op zoo harden en wankelen bodem
niets dan n scherpbladig gewas van
Fataliteit. De carduus mysticus.
Natuurlijk is het voorafgaande slechts ten
volle waar -<- voor mij - in de minuut
waarin ik het schreef. Er werken steeds ver
anderende machten in zoowel als buiten mij.
Maar ik verwacht een nog durende constantie
van betoogkracht althans in deze richting.
In deze verwachting durf ik de redactie van
de rubriek op mij te nemen. Evenwel kan
een veranderde constellatie, of een dakpan
tegen m'n hoofd, of n van duizend andere
bekende of onbekende invloeden alle betoog
trant in mij zoo goed als iedere mogelijke
appreciatie dezer lectuur bij mijn lezers
veranderen.
Op die lezers doe ik ten slotte een beroep
tot medewerking. Ik verzoek mededeeling
Ie van boeken of andere bescheiden op oc
cultistisch gebied, 2e van verschijnselen.
Een verzoek om de zaak ernstig op te nemen,
voeg ik hier niet aan toe. In de eerste plaats
zou dit verzoek hoegenaamd geen uitwerking
hebben ten goede of ten kwade. In de tweede
plaats voel ik de strooming, welke ik nu in
dit blad tot uiting mag brengen als te krachtig,
dan dat ze door spot welken ik in
geestigen vorm zelfs zeer dankbaar zal
savoureeren zou kunnen worden geschaad. In
de derde plaats is de spot even belangrijk
als de ernst, is ook bijvoorbeeld het verhaal
van een bedachte" manifestatie evenzeer
aandacht waard als van een beleefde" mani
festatie. Immers tusschen bedenken" en
beleven" zie ik slechts een verschil in con
stantie en intensiteit. Het bedachte is be
leefd; het beleven is een gedachte"werking
(waarbij gedachte staat voor geest" in het
algemeen, maar op grond van 't boven
staande, meen ik die twee bewoordingen'"
wel te mogen identificeren.) Zoo zal dan ook
ieder mij meegedeeld verschijnsel worden
besproken als een mentaal verschijnsel, gezien
van den geest des der waarnemers uit.
Ik hoop, dat ge u nu wankel genoeg zult
voelen om met mij de werelden in te gaan,
waar dit is: zówaar te nemen dat
de droom en het waken, de waanzin en de
doordachtheid als gelijk-belangrijke,
gelijkvreemde, gelijk-vertrouwde,
gelijk-onbegrepene toestanden worden gezien.
J. L. WALCH
*) De telkens voorkomende
aanhalingsteekens om algemeen bekende woorden,
willen het ontleende, en dus het
conventioneele accentueeren van benoemingen,
welker nauwkeurige nuance-van-bedoeling
niet in n woord is uit te drukken, maar
uit het geheel van dit betoog haar licht
ontvangen moge.
* * *
Nieuwe boeken voor kinderen
Pension Betuwzicht, door A. SUTORIUS,
teekeningen van WILLY SLUITER.
Amsterdam, Scheltens en Giltay.
Het is opvallend dat juist meisjes-boeken
vooraj die bestemd zijn voor bakvisschen
dikwijls zoo bijster onbeduidend kunnen zijn.
Is het meisjesleven op zich zelf zoo onbe
langrijk, of hebben de dames, die zich in
't algemeen aan het schrijven van dergelijk
werk bij wijze van tijdverdrijf te buiten
gaan, op het oogenblik dat zij dit doen een
zoo onbeduidend geestesleven? Het laatste
lijkt mij het meest aannemelijk, want het
waarlijke sentiment van een bakvisch, in al
zijn grillige wuftheid en overdreven gevoe
ligheid, geeft veel ongewetens te peilen; er
gloren in het verholen wezen van een
jongemeisjesziel gevoelens van penetrante echt
heid, maar de meeste auteurs blijven gemaks
halve aan den pnbeduidenden, luidruchtigen
buitenkant. Zij worden niet geroerd door
de zoete mijmerij en vage weemoed, de
lieflijke schroom en fel-uitschietende begeer
lijkheid, welke zoo'n jong meisje-kind z
sluieren voor zich zelf, dat ze haar vertier
zoekt in uiterlijkheid; zij weten alleen de
avontuurtjes en de streken, maar niet wat
daaronder woelen kan aan verlangen en
begeerte.
Zoo toont zich in dit verhaal ook Anna
Sutorius, van wie ik meer verwacht had dan
een boek met kostmeisjes-avonturen en
beuzelachtige levensuiterlijkheid. Zij heeft wel
dan de zes huwbare jonge meisjes, die vol
gens de traditie eenmaal 's jaars op het
kasteel een huwelijksgift van vijftig kronen
kwamen in ontvangst nemen, maar het
hertoginnetje wilde dat zij in haar mooiste
kleeren zouden komen, met een krans van
korenaren op het hoofd, en een bouquet
veldbloemen in de hand, als bij een
operaballet.
Zij reikte dan aan elk van het zestal een
zijden beursje over, terwijl zij zat op een
stevigen antieken armstoelmethoogen rug, als
een burchtvrouw uit keizer Frederik's tijd; de
jonge meisjes moesten dan knielen op een
expres voor die gelegenheid vervaardigd
kussen. En 't was haar werk dat een stomme
kreupele weggejaagd werd van de brug,
waar hij altijd stond en met een schel
gekrijsch de hand bedelend naar haar rijtuig
uitstak; bij dat ellendig schouwspel leden
haar zenuwen meer dan ooit haar hart had
kunnen lijden.
De hertog zag in die zwakheden iets
eigenaardigs, een natuurverschijnsel, evenals
zeker soort vlinders van nature een gouden
wapenschild op defluweelen vleugels hebben,
terwijl er wurmen zijn, die zich voeden
met slijk. En aangezien hij veel gehoord
had van het zwervend leven van zijn schoon
vader, en zijn avonturen met een Russische
prinses vrij algemeen bekend waren, meende
hij in Eugenia's teergevoeligheid een bewijs
van haar aristocratische afkomst te zien.
Graaf di Fenido had hem in vage woorden
te verstaan gegeven, dat zijn Genia een kind
van de liefde was. Later had hij in zijn brie
ven dikwijls den naam genoemd van een
zekere prinses Olga (een der Orlof's) die
gevlucht was van het hof en van haar echt
genoot, een zeer machtig en hooggeplaatst
persoon. Maar altijd had hij daarbij zijn
schoonzoon gevraagd Eugenia voorloopig
nog in onwetendheid te laten omtrent dit punt;
aangezien het in prinses Olga's belang beter
de allure van de pijnlijke werkelijkheid niet
te mijden, maar die wordt onder haar handen
tot sentimentaliteit. Het boek blijft daardoor,
ondanks het aanroeren af en toe van een ern
stiger levensfeit, onbeduidend. Sommige stre
ken zijn wel jolig, maar een slordige manier
van schrijven maakt ze verre van vlot lees
baar.
De teekeningen zijn wel geestig, hoewel
naar het grove zweemend, maar ik krijg
den indruk, dat de teekenaar niet met aan
dacht het manuscript heeft gelezen, wat
hem moeilijk kwalijk te nemen is. Hoe be
minnelijk de slanke lijn voor jonge dames
van zeventien jaar ook zijn mag, de bak
visschen tegenover pag. 227 zijn wel wat
heel sluik geteekend.
Wie helpt ons aan het levens-echte
bakvisschenboek? Het zal in een bestaande
behoefte voorzien"!
#
*
Zonnebloemen, vertellingen voor School
en Huis, onder redactie van CHARLES
KWENEN. 2e serietvoorQ?11 jarigen)
en 3e serie (voor 11 14 jarigen).
G. B. van Goor Zonen, Gouda.
Dat verscheidene bekende kinder-auteurs
hun medewerking verleenden, was ons een
waarborg, dat we iets goeds gaven" schrijven,
niet zonder eenige zelfingenomenheid, de
uitgevers in een woord vooraf", doch het is
treffend, dat het minst onbeduidende ver
haal van deze twee bundels is van een
(zoover ik weet) vrijwel onbekende op dit ge
bied. Deze vertelling, Dolle Dirk" door
N. W. C. Kuyk, heeft werkelijk positieve
kwaliteiten, alleen is het mij volkomen duister
waarom het bestemd is voor negen- tot
elfjarige kinderen. Het is trouwens met die
indeeling in twee series toch heel zonder
ling. Het sprookje van trouw" van Mine
van der Schaaf hoort in de 2e serie zeker
niet thuis, maar het zou ook wat de andere
bijdragen betreft wenschelijk zijn bij een
volgende druk bij wijze van afwisseling de
nummers der series om te ruilen.
Vooral de derde serie is een poovere ver
zameling van meerendeels zoetelijke ver
tellingen, waaraan debet zijn o.a. Charles
Krienen (vier!), Felicie Jehu, A. C. C. de
Vletter, Nine van der Schaaf, F. H. N.
Bloemink, om de meer bekenden te noe
men. Geen der twaalf verhalen heeft
eenige verdienste : het zijn in doorsnee on
beduidende smakelooze geschiedenisjes. En
wanneer zulk een serie vertellingen een re
dacteur behoeft, waarom dan niet iemand
genomen met een behoorlijken literairen en
algemeenen smaak en ... (bovenal!)
critisch vermogen, ook ten opzichte van zich
zelf, want de bedenkseltjes van den redac
teur Krienen zijn de minst geslaagde van
alle.
De tweede serie steekt boven de derde
uit, maar bewijst door niets dat zij aanslui
ting zocht bij een lageren leeftijd. Het is
jammer, dat de firma van Goor, die reeds
goede dingen deed, zich zoo bij den neus
liet nemen. Ook door den teekenaar, die
zich heel wel bij de mediocriteit van het
geheel aansluit.
* * *
De vier kinderen Lomax, naar het En
gelsen van ETHEL TURNER door D.
VAN DER STOK, onder toezicht van
N. VAN HICHTUM. Illustraties van J.
MACFARLANE. A. W. Bruna en Zn.
Utrecht.
Mevr. van Hichtum heeft eer van haar
toezicht, alleen hoop ik dat zij, evenmin als
de vertaalster, het boek niet uitsluitend
of zelfs niet bij voorkeur voor kinderen
bestemde. Ik licht er zoo voor de hand
een alinea uit, die ontwikkelder en getrainder
lezers vergt dan zelfs bakvisschen!
De nederige, bekommerde klank van zijn
stem zou verscheidene dozijnen lezers van
zijn boeken die hem aandoenlijke brieven
hadden geschreven met de vraag of hij,
daar hij een literaire specialiteit was, zoo
vriendelijk zou willen zijn, een begeleidend
lijvig manuscript door te lezen, hen raad
te geven omtrent de mogelijke fouten,
beneve»s eenige wenken over de uitgave
versteld hebben doen staan. Want al deze
personen het anathema maranatha van
alle auteurs ontvingen per omgaande n
van de gedrukte kaarten waarvan altijd een
heele stapel voor dat doel op Hugh's schrijf
tafel klaar lag, en die de volgende korte
mededeeling bevatte : De heer Kinross, die
noch literair agent, noch philantroop is, maar
slechts een met werk overladen man, die
op de waarde van ieder uur hoogen prijs
stelt, verzoekt de eer, die zijn cerrespondent
hem wil aandoen, van de hand te mogen
wijzen, en bericht hem, dat zijn pak hem
was daarover het stilzwijgen te bewaren.
De hertog had, als gentleman, deze opvat
ting geëerbiedigd en telkens als Eugenia dit
onderwerp aanroerde, kreeg zij ook van hém
vage, nietszeggende antwoorden.
Haar vader stierf, en een jaar daarna ook
hertog Fermidoro. Het hertoginnetje kreeg
dus haar vader's brieven in handen, waar
door zij althans een slip van dat diep
geheim kon oplichten.
Haar fantasie had haar echter al zoo nabij
het misschien ware gebracht, dat zij vol
strekt niet verwonderd was; integendeel,
haar hart klopte van blijdschap, eensdeels
omdat zij met haar
zich-niet-aan-het-alledaagsche-bindenden geest het avontuurlijke
van haar levensgeschiedenis interessant vond;
ten andere omdat zij nu duidelijker dan tot
nog toe het bijna keizerlijk bloed der Orlofs
in haar aderen voelde.
Terwijl zij in haar rouwtijd over die
brieven peinsde, kwamen herinneringen aan
haar geboortestad, Petersburg, bij haar op;
als aan een verren horizon zag zij de torens
van de Newa, het Kremlin, de uitgestrekte
landerijen, een menigte gehoorzame vasallen,
groote sneeuwvelden, een paleis met ceder
houten betimmering, het drukke
gezelschapsleven, het hof met dien half Byzantijnschen,
half Franschen praal, 't Waren als droomen
vermomde begeerten en wenschen; en niet
alleen herleefde in haar de dochter met haar
altijd gevoeld smachtend verlangen naar
moederliefde, maar ook de jonge vrouw, die
meende den haar toekomenden naam, den
haar waardigen diadeem eindelijk gevonden
te hebben.
Zij zou dus zoo voorzichtig mogelijk po
gingen doen om haar moeder, zoo die nog
leefde, terug te vinden, zonder daarbij de
afgunst op te wekken van de persoon (wie
dat mocht wezen) die moeder en dochter
gescheiden hield, uit wraak over een vroe
ger ondervonden beleediging. In haar vaders
l
teruggezonden zal worden, na ontvangst
van de noodige postzegels"".
Dit is de soort geest, welke jn het
geheele boek domineert, maar tevens staan er
zulke grappige dingen in over kinderen,
getuigend van liefdevol en toegewijd waar
nemen, dat sommige bladzijden leven van
humor en innigheid. Er is een neiging tot
grof heid, tot charge ; vooral de intrigue, die
door de geschiedenis der groote kinderen"
uit dit verhaal heengerankt werd, is bijna
Amerikaansch grof, maar er staat zooveel
uitnemends tegenover, dat men De vier
kinderen Lomax" een verkwikkend boek
mag noemen.
De overgenomen teekeningen zijn ook
heel goed; vooral de titelplaat.
Vooral van kinderen dus gevoelige zoo
wel als geestige instantanéetjes, maar niet
geheel vór kinderen, al zullen de mooiste
gedeelten hun zeker veel werkelijke vreugde
kunnen geven.
HESSEL JONOSMA
* * *
Professor Bolland
Het artikel van dr. L. H. Grondijs in het
vorig nummer over prof. G. J. P. J. Bolland
werd geschreven naar aanleiding van 's hoog
leeraars zestigsten verjaardag.
? ? ?
Ingezonden
Persmanieren
De heer E. Wichman heeft drie weken
geleden in De Amsterdammer zijn veront
waardiging er over betuigd, dat op een
schunnigen" aanval, afkomstig van den
kunstcriticus van het Utrechtsch Dagblad, een
verweer van hem, den aangevallene, niet
door deze courant was opgenomen. Daarop
beklaagde zich bij ons, in een brief, dien wij
in 't daarop volgend nummer afdrukten, de
hoofdredacteur van het genoemde dagblad,
verklarende, dat het stukje tegen den heer
Wichman niet schunnig" was, doch het
geweigerd ingezonden stuk de betamelijke
grenzen van vorm verre overschreed. Om
deze zaak met wortel en al definitief uit de
wereld te helpen, drukken wij hier af:
lp. De passus, welke door den kunst
criticus van het Utrechtsch Dagblad aan
den heer Wichman gewijd was in zijn critiek
van 24 Mei jl.
2o. Het door het Utrechtsch Dagblad
geweigerd ingezonden antwoord van den
heer Wichman, mede bevattende een ander
gedeelte van de geïncrimineerde critiek.
3o. Een alinea, waarin de kunstcriticus
van het Utrechtsch Dagblad een fout, hem
door het geweigerd ingezonden stuk bekend,
herstelt.
4o. Een wederom door het Utr. Dagblad
geweigerd ingezonden stuk van den heer
Wichman.
* * *
I. Tot de ingewijden behoort, zooals
vanzelf spreekt, in de eerste plaats de vurige
kampioen der ultra's, de heer Erich
Wichmann, dien wij aanvankelijk thuis brachten als
inwoner van het door hem zoo geminachte
Utrecht, doch die nader blijkt sinds kort zijn
tenten te Amsterdam opgeslagen te hebben.
Hij zelf noemt zich ook kunstschilder, doch
dat heeft niet veel om het lijf. Twee scherp
contrasteerende kleurvakken, oranje en zwart,
naast of fel door elkaar dat beteekent : de
storm. Rood en zwart : opkomende mist,
De zinsbegoochelingen des eenen zijn nu
eenmaal niet precies eender die des anderen
b.v. als die van u en ik, lezer, die dan ook
philisters zijn. Ware slechts de heer
Wichmann even vaardig met het penseel als hij
het met de pen heeft bewezen te zijn, dan
zou een uitbeelding zijner hallucinaties zeer
interessant kunnen zijn ; thans is dat niet
het geval. Als de verrichtingen van den heer
W. iemand het recht geven het epitheton
van kunstschilder, dan wordt iedere Neder
lander als kunstschilder geboren."
(U. D. 24-5-'14).
II. Aan de Redactie van het Utrechtsch
Provinciaal en Stedelijk Dagblad" ',
WEDERZIEN.
Mijnheer de Hoofdredacteur!
Will der Herr Graf ein Tanzleira
[wagen
So mag er's sagen,
Ich spiel ihm auf !"
(Figaro).
Het was toevallig juist in deze, door
(mij) zoo geminachte stad"; de aangename
gewaarwordingen van het wederzien,
verbrieven meende zij te lezen dat prinses Olga
nog leefde, niet ver van Milaan; en tegelijk
gaven die epistels haar een draad in handen
voor verdere opsporingen, 't Bleek n.l. dat
zekere dokter Silioli uit Milaan in 't ver
trouwen van den graaf was geweest. Zij
kon makkelijk het adres van dien dokter te
weten komen, en bevend van een opwinding
als zij misschien nooit in haar leven gekend
had, schreef zij hem uit de volheid van
haar liefhebbend kinderhart.
Een moeder te hebben is altijd in stilte
mijn grootste verlangen geweest; en stel u
voor hoe gelukkig ik zou zijn als ik haar
aan wie ik het leven dank, in mijne armen i
mocht drukken. Ik zweer u dat ik om niets:
ter wereld de rust zou willen verstoren van<
haar die mij lief heeft, en evenmin zal ik:
den toorn opwekken van wie tegen mij eem
wrok mocht koesteren."
Zoo ging zij voort, met ten slotte eem
gevoelvol verhaal van 's hertogs dood.
Spoedig kwam het antwoord van den
dokter :
Zeer doorluchtige mevrouw hertogin.
Uw brief deed mij ontzaglijk veel ge
noegen ; en 't verheugt mij vór ik sterf
althans eenigszins te kunnen goed maken
wat ik misschien verkeerd heb gedaan ; de
geheimhouding, mij toen opgelegd, is nu,
dat voel ik, opgeheven. Maar aangezien de
persoon die in dit geheim betrokken wasr
overleden is, haast ik mij om aan u, mevrouw
de hertogin en aan uw moeder den schat
van liefde te schenken, die zoo vele jaren
verloren is gegaan. Ik heb dus zoo spoedig
mogelijk alles in 't werk gesteld om met
behulp van mijn aanteekeningen omtrent
uw moeders verblijf zekerheid te krijgen,
en 't is mij een groot geluk u te kunnen
melden dat zij nog leeft, in den omtrek van
Monza. Toen ik haar bezocht zij is dood
ziek en haar uw liefderijke woorden
voorlas, dacht ik dat de arme vrouw van