Historisch Archief 1877-1940
?B*
Zondag 28 Juni
1914
* t T*'1 ' M"
DE
ERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLANO)
ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING
Abonnement per 3 maanden ./ 1.65
Voor kit BuitenL en de Koloniën p. j., bg vooruitbetaling fr. p. mail 10.
AfMB4erl|ke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar , 0.12"
UITGEVERS: VAN HOLKEMA ft WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van 1 5 regels / 1.25, elke regel meer . .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel
Reclames, per regel
. . ?0.25
. . .030
. . 0.40
INHOUD
'* Bh. l: Een plein en monument voor
Thomson. Z. Z.: Artsen en Zieken
fondsen. Kroniek: Barbaarsch Neder
land. Just Havelaar: De
Werkbondtentoonstelling te Keulen. 2: Feuil
leton naar J. P. Jacobsen. Frans Coenen
over Causa Finalis van Charles Ponse.
Ingezonden: Caricatuur van mevr. dr.
Aletta Jacobs. 5: N. Mansfeldt-de
W. H.: Tutti Frutti. Ro van Oven:
Vrouwelijke beroepen in vroeger tijd.
Allegra. Portret Bertha von Suttner.
E. Heimans: De Sauerschweiz. 6:
Hessel Jongsma: De Bioscoop. 7:
Matthijs Vermeulen over
Midzomernachtdroom bij Royaards. Plasschaert over
Fransche kunst en Fl. Arntzenius.
W. Steenhoff over Rembrandt-etsen.
J. Wolthuis over Amsterdamsche Volks
taal. Dr. P. van Olst over een nieuwe
vliegmachine. 8: Broer, naar het
Duitsch van S. V. Teekening F. M.
Wibaut. 9: Fin. Kroniek door v. d.
M. V. d. S. over Turkije's rijkdom.
10: A. P. Prins: Immigranten controle
in Amerika. 11: Antoninus: Bals op
Montmartre. Damspel door J. de Haas.
13: Schaakspel door R. J. Loman. Tee
kening Joh. Braakensiek over Asquith en
de Suffragtten. «gMJi
Bijvoegsel van Johan Braakensiek over
de Bains-mixtes te Scheveningen.
HET THOMSONPLEIN
In den Haag heeft zich een Commissie
gevormd, waarin naast eenige vrienden
van den gesneuvelden overste Thomson
verscheidene bekende politiekers en mili
tairen hebben zitting genomen. Men
leest de namen van de oud-ministers van
Oorlog Eland, Colijn, Staal, en van de
partijleiders de Meester, de Savornin
Lohman, Nolens. Door deze Commissie
is besloten op het schoone gebaar der
Regeering, die Thomsons stoffelijk over
schot door een Nederlandsen oorlogschip
doet overbrengen, te laten volgen een
blijvend nationaal huldebetoon.
In de bladen lezen wij:
De ontelbare en ontroerende bewijzen
van instemming uit het geheele land
door de voorloopige commissie ont
vangen, heeft het comitédoen besluiten
voor te bereiden de oprichting van een
monument op een Thomsonplein te
's Qravenhage, 'ter eere van den
vportreffelijken Nederlander, den kundigen
hoofdofficier, den geboren aanvoerder,
den man van karakter en van zeldzame
algemeene en militaire ontwikkeling, den
ridder zonder vrees of blaam, den
humanen mensch, die met onbezweken
trouw, ook als volksvertegenwoordiger,
zijn roeping heeft vervuld en die door
zijn heldendood niet alleen zijn eigen
krijgsmans-roem heeft vergroot, maar
bovenal den naam van zijn land en van
zijn volk tegenover heel de wereld in
een schitterglans heeft gebracht.
Wij hebben met den eenvoudigen, zoo
weinig militairen" Thomson eens een
ontmoeting gehad, die bij ons, zooals
ze bij ieder zou hebben gedaan, een
indruk achterliet geheel overeenkomstig
aan 's mans openbare optreden, een indruk
van bescheidenheid en zichzelf niet zoe
kende behoefte aan beweging en daden,
een indruk van een, zeker niet groote
of schitterende, maar van een oprechte
en warmvoelende persoonlijkheid, wien
het niet, als bij de meesten, om eigen
reputatie en carrière m de eerste plaats
te doen was.
Nu zou het Thomson, als men hem
gezegd had, dat hij door een samenloop
van omstandigheden zou worden dood
geschoten in Albanië (dat met Neder
land niets heeft uit te staan) om daarna
in de Residentiestad op een Thomson
plein met een Thomsonmonument geëerd
te worden als nationale held,
ongetwijfeld niet aangenaam zijn te
moede geworden. En als men hem had
kunnen zeggen in welke bewoordingen,
't jaar 1813 waardig, ridder zonder
vrees of blaam", onbezweken trouw",
heldendood'', kriigsmansroem", schit
terglans" dit alles zou worden ingeleid
door een comitémet voormannen van
partijen, voor welke hij jaren lang
gepraat heeft als aan doovemansdeur,
met ministers van oorlog, die hem,
den kundigen hoofdofficier", den ge
boren aanvoerder" niets te doceeren
gaven aan een nog maar altijd
aartsconservatieve Militaire Akademie en niets
aan te voeren" gaven in 't belang van
den Ned. Staat zélf, als men hem dit
alles had kunnen voorzeggen, zou Thom
son, die een eerlijk man was, zich over
zijn natie hebben geschaamd.
En terecht. Laat ons, die Thomson
altijd veel hooger hebben geschat dan
de velen gedaan hebben, die steeds
de eereambten en de posten van in
vloed in het leger aan zich hielden,
ons verheugen over een late huldiging
van zijn verdiensten, en de (helaas
ijdele!) hoop uitspreken, dat men nu
ook die verdiensten erkénne door aan de
hervormingseischen van dezen kundigen
hoofdofficier", dezen man van karakter
en van zeldzame algemeene en militaire
ontwikkeling" een posthume aandacht te
schenken. Men stichte dan maar een
Thomsonplein en zette er een
Thomsonmenument op, indien men zich tevens
beijvere de Thomson-ideeën te verwer
kelijken.
De naties stelt men gewoonlijk voor
in de gedaante van jonge maagden, wien
ernst en adel op het gelaat staan. Het
beeld van zenuwachtige juffrouwen gelijkt
haar echter dikwijls beter. Terwijl de
hulde ons goed doet, die men den moe
digen en bekwamen man brengt, verdrijft
het motief van die hulde bij ons ieder
samenhoorigheidsgevoel met het
meerendeel der huldigers: het motief, dat niet
gelegen is in de qualiteiten van den ge
sneuvelde die in Atjeh, onder dezelfde
omstandigheden overleden, ongetwijfeld
met stille trom zou zijn begraven maar
in een onzuivere begeerte naar
Europeesche schittering voor ons onmilitair ras.
De door ons hier afgedrukte alinea uit
het communiquéder commissie toont
er reeds in zijn slotregel iets van aan.
Wie de larmoyante taal der dagbladen
gelezen heeft is niet in twijfel over de
oorzaken van de buiten verhouding op
gedreven behoefte aan hulde en pronk in
dit geval.Een dagblad heeft ronduit gezegd,
dat de eer van Nederland" meer
beteekende dan de levens der nog niet
vermoorde instructeurs in Albanië en dat
die daar dus vooral moesten blijven. De
zaak is, dat men gansch en al in de war
is door de lichtbundels der Europeesche
belangstelling, welke men thans op ons
land gericht ziet of meent te zien, en
dat dit algemeen naar ons kijken of mis
schien slechts de verbeelding, dat er
algemeen naar ons gekeken wordt, een
zenuwachtig roemgevoel en een bijna
hysterische huidebehoefte wekt in ons
burgerlijk land van anders heelemaal
geen militairen aanleg.
Toen de Regeering een oproep had
ondersteund tot de Nederlandsche offi
cieren om als politie-instructeurs werk
zaam te zijn in het door geen beschaafd
mensch betreden Albanië (dat nog het
meest schijnt te doen denken aan de
moekims van Atjeh en de feodale in
vloeden-verwarring van Marokko) hebben
wij in prent en artikel geprotesteerd tegen
deze onverantwoordelijke bemoeizucht.
Reeds toen was het duidelijk, dat begeerte
naar grootdoenerij over alle gevaren deed
heenstappen en dat de behoefte aan een
beetje Europeesche militaire roem voor ons
on-militair landje de hoogste autoriteiten
beneveld had. We hebben nu een onzer
officieren, tevens een uitstekend hervor
mer, verloren. Als onze mannen, die ginds
Thomsons werk voortzetten, meer succes
mochten hebben dan hij, en, in het warnet
van internationale intrigue en sluipmoord
zich handhavend, den Islamitischen tegen
stand breken, zullen wij geen dooden
meer betreuren, maar zal wat is erger
voor een volk met dertig millioen Isla
mitische overheerschten? de nijd van
den Islam nog eens dubbel en dwars
over ons heen komen.
Bij dood of leven van onze officieren:
een hooge rekening betalen wij voor een
schijn van militairen roem, die ons per
slot niet afgaat.
Keer terug! riepen wij reeds in den
aanvang van deze onzinnige Albaneesche
expeditie.
Het is waarlijk te hopen, dat als de
Thomson-speeches koud zullen wezen
op het Thomson-plein, de minister van
Buitenlandsche Zaken een fatsoenlijk mid
del vindt om met dit stukje verleden te
breken.
Wij hebben in Albanië niets te maken
en,moeten er zoo gauw mogelijk vandaan.
*
Een vriendelijker geluid
Voor het eerst sedert de Ned. Maat
schappij ter bevordering der Geneeskunst
haar aktie in de ziekenfondskwestie
begon, hooren wij van haar leiding een
geluid dat vriendelijk aandoet. De dokters
Berdenis van Berlekom en Stoop hebben
met hun kollega Van Bruggen (den
sekretaris der Centrale Organisatie, door de
Maatschappij voor haar ziekenfondsaktie
gesticht), een kompromis ontworpen; en
het Hoofdbestuur der Maatschappij heeft
het aanvaard. Aan de algemeene verga
dering wordt nu voorgesteld, dat de
dokters, behalve voor fondsen, door hen
zelf beheerd of althans beheerscht, ook
zullen mogen werken voor fondsen, in
wier bestuur de macht is aan de
verzekerden.Zulke fondsen zullen dan met hun
medici een kollektief kontrakt moeten slui
ten, dat aan de goedkeuring van het Hoofd
bestuur der Maatschappij is onderworpen.
Hierdoor wordt de weg geopend om,
zoodra de duizenden fondsleden (voor
namelijk arbeiders) in voldoende mate
hun belang beseffen bij een ziektever
zekering, die het niet alleen tegen de ge
volgen maar ook tegen de oorzaken van
ziekte opneemt, de kracht der arbeiders
beweging te stellen in dienst van de
volksgezondheid. Strijd zal er wel blijven
tusschen de groote groepen van belang
hebbenden, maar bij een goede organi
satie, ook van de verzekerden, kan hij
nu worden gevoerd op een hooger plan.
Ware het mogelijk, dat in dit kompromis
het begin lag verscholen van een wel
gemeende samenwerking tusschen beide
groepen van belanghebbenden, dan zou
na Leiden allereerst de gemeenschappe
lijke strijd van dokters en arbeiders kun
nen worden ondernomen ^egen
fabrieksfondsen, en fondsen, gesticht uit winst
bejag. Maar hier snelt, vreezen wij, de
wensch de werkelijkheid al te ver vooruit.
In elk geval: thans zwijge de kritiek;
het wachten is nu op de daden, van de
dokters eerst, en dan van de groote
schare van hen, die op de fondsen zijn
aangewezen.
Z. Z.
* * *
KRONIEK
BARBAARSCH NEDERLAND
Barbaarsch Nederland... heel goed, als
wij 't er maar over eens zijn, dat hij tijd
en wijle, en min of meer, alle Nederlanders
daartoe behooren.
Wie, op een dag van feest en drukte, wel
eens in de lange rij voor een loket stond,
kan bespeurd hebben, hoe de legendarische
bezadigdheid en kalmte van den Hollander
steevast omsloegen in zeer werkelijke schut
terigheid, zenuwachtig ongeduld en grofheid
en het zelden zonder driftige ruzie-woorden
en vloeken afliep. Op drukke dagen en
avonden ziet men ook de trams belegerd en
bestormd door een menigte, die hoewel niet
uit de heffe des volks bestaand, zich van
elke beschaving momentaan ontheven acht.
Zware heeren met dikke sigaren in den
mond verdringen er brutaal de vrouwen en
omvangrijke dames, met paarsroode ge
zichten leggen er obstinaat als men zoo
zeggen mag hun gewicht in de schaal,
ten nadeele van magere meisjes en kinderen,
terwijl de conducteur tevergeefs vermaant
van kalm-an" en niet-dringen" en plaas
genog voor allemaal."
Wie verder wel eens het genoegen had
voor een uitgebreiden kring van menschen
iets te organiseeren: een boottocht of rijtoer
of zelfs maar een lunch, weet hoe deze
dingen bijna geregeld in den war loopen>
door die kleine, snibbige, slimme,
handjegauwe manier van den Hollander om zich
de beste plaats te verzekeren, heimelijk te
profiteeren van wat voor een ander bestemd
is, zonder bescheidenheid toe te grijpen en
zelfs niet den schijn van persoonlijke ach
teruitzetting te dulden ten bate van alge
meene orde en welslagen.
En was het wel of niet de heffe des volks,
die wij op veelbetreden straatwegen in auto's
zagen voorbijrazen, schrikaanjagend en
stofen stank verspreidend? In elk geval was
het Barbaarsch Nederland, dat misschien
naar Harderwijk toog om er te klagen over
molest door weer ander Barbaarsch Neder
land aangedaan.
Tuinen met meidoorns of seringen in
bloei zijn, vernam ik, ook niet altijd veilig,
voor de aanslagen zelfs of vooral van
jongelieden uit den netten burgerstand",
die zenuwachtig-ruw een half boompje
uiteenrukken om twee bloemtakjes machtig te
worden. En als het gaat om bloemen in
de vrije natuur", is er niets voor niemand
bij ons veilig. Men moet buiten wonen om
dat te zien. Geen van die dames en heeren,
die keurige jongetjes en meisjes, die ook
maar het geringste bes'ef toont, dat de
weinige en armelijke bloem kens in ons
schrale natuur" dan toch voor allen daar
bloeien, als versiering van het landschap en
dat, wie ze plukt hoe ruw dikwijls! alle
nakomenden van een genot berooft. Hier is
iets voor niet te bemachtigen. Laat ons het
gauw nemen eer een ander het doet!...
Is, (barbaarsch) Neêrland, dat, u w beeld?
Helaas, geen is van deze smetten vrij. De
Energieke Koopman niet, noch de Geniale
Beursspeculant, of zelfs de Oud-adellijke
Jonkheer, of de Onkreukbare Magistraat
(geheel in zijn rol) of de Machtige Industri
eel of de Nijvere Werkman, of Wijze Rechter,
of de Deftige Professor... allen, met hun
Dames en nog altijd op bevredigende wijze
talrijke kroost.
Allen... behalve de schrijver dezes".
F. C.
llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllHIIIIMIIIMHIIIIIIMnillllllMIIIIIIIIIIIIII
De Tentoonstelling van den
Duitschen Werkbond" te Keulen
i
Deze tentoonstelling mag een gebeurtenis
heeten van groot en algemeen cultuur-belang.
Zij is een uiting van t nieuwe Duitschland;
dwz een uiting van trotsch nationalisme
en kapitalisme: twee machten, die tegen
veler wenschen ingaan, niet 't minst juist
in Duitschland zelf... In dit geval echter
dunkt mij dit de essentieele vraag: of zich
die elementen doen kennen als klein,
peuterig, benauwend, dan wel als ruim en
sterk scheppend, of ze het uitvloeisel
zijn van individualistische ijdelheid, dan wel
van een vreugdevol samenwerken der
geheele natie. Zoodra dit laatste het geval is,
hebben wij niet langer het recht er
betweterig het onze" van te denken, maar moe
ten wij met bewonderende aandacht gade
slaan, wat onze zoo energische stam-ver
wanten willen, kunnen en doen.
Wij plegen de Duitschers nog steeds te
beschouwen als eenigszins barbaarsche par
venu's, dik en grof als hun biertonnen,
norsch en lawaaiig als hun kanonnen, sma
keloos als hun Siegesallee, sentimenteel als
hun Rijnwijn-poëzie: een volk van kruide
niers ambtenaars, luitenants en dweepzieke
Backfischen. Die legende dient herzien te
worden! Nog, wel is waar, blaffen de con
ducteurs ons onhebbelijk aan, zoodra we
hun iets vragen ; nog zijn de walmige, war
me café's opgevuld met een tegelijk botte
en weeke menigte; nog heeft de Keizer zijn
staf Denkmal-scheppers, nog staart het pu
bliek in trein of boot devotelijk op naar den
langs-glijdenden Drachenfels, wijl die door
een spichtig puinhoopje koket wordt be
kroond. Maar daarnaast ontstond een ander
Duitschland, een beschaafder en vreugde
voller Duitschland; en dit heeft zich m de
Werkbond-tentoonstelling een tijdelijk mo
nument gesticht, dat in wezen toch duur
zamer zal blijken, dan al de snoevende
keizersportretten bijeen.
Welk een organisatie reeds, deze Werk
bond die in zeven jaar tijds een gezonde
samenwerking wist tot stand te brengen
tusschen kunst-nijveren, architecten, inge
nieurs, monumentale beeldhouwers,
sch.lders, mosaïek- en glas-ontwerpers aan den
nen, en de groot-industneelen, de
handels-vorsten, de magistraten aan den
anderen kant! Ja, welk een organisatie, in
derdaad, dat ze nu reeds rijp bleek voor
zulk een grootsche en ernstige daad, als
deze tentoonstelling stellig is.
Een dergelijke tentoonstelling toch hoe
wel in zich zelf wel altijd een soort nood
zakelijk kwaad" kan eenigszins aangeven
wat het moderne Europa technisch en ideëel
vermag welke problemen men oploste,
welke wenschen men koestert. Zij geeft
eenigszins den stand aan der hedendaagsche
Cultuur hoe Duitsch" haar karakter ook
moge zijn. Zij is nog oneindig sympathie
ker dan alle Wereld-tentoonstellingen ; en
dat wel door den ernst van haar opzet en
door de samenstemmende nheid van wil,
die haar bezielt. Het gaat hier niet om
geld of praal, of reclame, maar om een
nieuwe Duitsche Cultuur, om een nieuwen
wereld-stijl. En zoo sterk leeft hier die ernst
en nheid van geest, dat zelfs de menschen
die men er ontmoet, de bezoekers, de kun
stenaars, de bedienden die u terecht helpen,
zich hier anders voordoen dan de lieden, die
men in Keulen's donkere straten ziet: op
gewekter schijnen ze, beschaafder, minder
materialistisch, vél minder burgerlijk.
Wanneer Duitsch nationalisme-en kapitalis
me nu reeds een illusie-wereld als deze schep
pen kunnen, dan mag men vertrouwen, dat
die beide elementen eens zich zelf zullen
overwinnen om ideëeler gemeenschaps
krachten voor te bereiden.
Alleen al het uiterlijk aanzien der Ten
toonstelling is zoo mooi van karakter! Wat
heeft men er plezier in gehad dit gewrocht der
tijdelijkheid in een wereld van natuurlijke be
koring te plaatsen! Hoe vroolijk en harmo
nisch strekken die lage gebouwen zich uit
langs den breeden, grijzen Rijn; en als men
rusten wil van den wel haast moordenden
Tentoonstellings-arbeid, wat is het dan zalig
zitten bij een dier luchtig gebouwde Cafë's,
onder de hooge populieren, wier stadig
ruischen samenvloeit met 't onbestemde ge
luid der stroomende rivier! Nooit scheen
mij Keulen zoo grootsch; nooit zag ik dat
breede stadsprofiel, met de groote, ranke
brug, met de machtige gebouwen, met de
oude, romaansche kerken, met dien
verrukkelijken Dom hoog over alles heen, 'nooit
zag ik Keulen zóschoon!
Bij den bouw dezer tentoonstelling is men
van de gedachte uitgegaan, dat een tijdelijke
architectuur niet schijnbaar voor de eeuwig
heid moest worden opgetimmerd. Haast alle
gebouwen strekken zich in horizontale, lange
lijnen uit. Slechts een enkel koepeltje, een
enkel dak, dat zich boven die breede
gestrektheid verheft. Daardoor hebben ze, hoe
verschillend van gehalte ook, een zekere
nheid van karakter gekregen. Er zijn
enkele mooie gebouwen; er zijn er aardige
en merkwaardige; er zijn er saaie en
mingeslaagde; - maar pompeuze, leugenachtige,
op den schijn berekende vindt men er niet.
Het eigenlijk tentoonstellingsterrein bereikt
men door een burchtachtige poort, het
Hauptportal", dat een langwerpige, open
hof omsluit: een strenge architectuur van
eenigszins Assyrisch gedachte zuilen, waar
boven, langs de beide zijkanten, een reeks
rood- en-zwarte muurschilderingen zijn aange
bracht. Het geheel is niet zonder karakter;
het herinnert aan den stijl" van Franz
Stuck, den beeldhouwer-schilder, die wel
een grove en kille voorvoeler genoemd kan
worden der nieuwe Duitsche kunst. Deze
poort leidt naar een zeer ruim plein, dat
links begrensd wordt door het strenge
Keulsche huis"; maar weelderiger, sierlijker
rijst voor ons het gekoepelde Farbenhaus"
van Mathesius, waarin ons de heerlijkheid
der kleur geopenbaard wordt: de fantastische
kleuren-toover van allerlei berggesteenten
en kristallen, mineralen en fossielen; de
helle voorjaars-kleuren van mosaïekachtig
gegroepeerde vlinders, geel, rood, zwart,
blauw; de tropische schitterkleuren van
uitheemsche vogels; de milder
kleursymphonieën van bloemen; en eindelijk de toe
passing dier natuurkleuren in glas-schilde
ring, in onveranderlijke zijde en fluweel en
papier.
En was het niet een feestelijke gedachte,
dit paleis der kleur vooraan te plaatsen in
de rij der tentoonstellingsgebouwen ? Want
weer, na de droeve schemer-tonen van 't
binnenkamersche leven der
klein-burgerlijkheid, dringt een krachtiger drang te voren
naar de open kleuren-weelde van 't
buitenbestaan. nze vrouwen willen wij als feeste
lijke bloemen zien gaan langs de wegen;
in onze kamers willen wij de ruimte, de
open zonne-blijheid voelen van het breede
buiten-leven: wij sluiten ons niet langer op
in onze huizen; wij blijven, zelfs waar we
thuis zijn, in contact met de vrije, weelde
volle wereld daarbuiten!
Dit vroolijk gebouw vormt het kop-stuk
van twee schuin toeloopende wegen: links
de lage winkelstraat, een eenigszinsOostersch
monotone arkadenbouw onder strak hori
zontale kroonlijst; en rechts de breede
wandelweg, met streng gesnoeide heesters
beplant, die, langs de zeer sobere w
lgebouwde Verkehrshalle", toeloopt op de
cirkelvormige hoogte van het oude fort",
waarop, in ronde lijn, het Theehuis" is
gebouwd: een architectuur die bestemd is
te blijven staan en die helaas heel het banale
heeft van haar meer officieel karakter.
Maar vervolgen wij onzen weg, de drukke
winkelstraat door met al de kunstvolle eta
lages, dan bereiken wij, langs het
Oostenrijksche huis heen, het groote plein waaraan
de wat kale en uit zijn krachten gegroeide
Haupthalle" ligt van Fischer. Gazons sprei
den er zich uit als heldere tapijtjes; links,
achter de muziektent, glanst zilverig de
rivier; recht voor ons uit blokt de
Festhalle" van Behrens; een vrij schraal en saai
gebouw. Dit plein is dus het centrum;
maar de mooiste conceptie der tentoon
stelling krijgt men even verder, op het aan
grenzende plein. Hier staat het vierkante blok
der fabriek", een wit-steenen gevel met zwart
horizontaal-lijnig middenstuk, terwijl de twee
glazen trappen-torens, aan de buiten-hoeken,
al die rechte en strakke vormen luchtiger
afronden. Achter ons zien wij tusschen 't
groen het aardige gebouwtje schuilen van
Saksen, met de sierlijke doorgangspoórt;
links, voor de glanzende rivier uit, ligt het
breed-gestrekte, vlak afgedakte Haus der
Frau", door een vrouw ontworpen: een
voorbeeld van stijlvolle soberheid; terwijl
rechts, tegen een grazige hoogte aan, de
schoonste architectuur-schepping rijst der
geheele tentoonstelling! Van der Velde's
Theater.
Wanneer wij dan hier staan te kijken, te
midden dier feestelijke gasten, die niets
hebben van de saaie, brave, smakeloöze
burgelijkheid der Hollanders, wanneer wij
de zuivere en ruime klaarheid beschou
wen der ons omringende gebouwen, dan is
het ons, of wij een blijde werkelijkheid voor
ons open zien gaan, die toch nog niet
ge