Historisch Archief 1877-1940
D E A M S T E R D A M ME R, W EE KB L A D V O O R - N E D E R L A N D
28 Juni '14. No. 1931
heel vangheden kan zijn... Want wij beseffen
hef: een schijnwereld is t, een wereld die maar
luttel zomermaanden duren zal, en nietig,
heelemaal niets, is dit vreugdevolle plekje
bij de grauwe oceanen van kommer en
verveling, die onze steden zijn. Maar toch:
een tiental jaren hér was het nog niet mo
gelijk geweest deze miniatuur-illusie te schep
pen en na nogmaals tien jaren wellicht zal
die illusie, hier en daar, overal verspreid,
zich reeds in duurzaam gesteente
kristalliseeren. De geest, die hier heerscht, kan niet
meer sterven. En alle geest is scheppend!
Wij willen nu eens de gebouwen van min
der beteekenis vergeten: Theehuis,
Haupthalle, Festhalle, Gelbes Haus, enz: het matte
werk der eindelijk beroemden... Maar hoe
vél blijft er dan niet over, hoeveel eerlijk
en karaktervol werk! Ik zal niet zeggen, dat
't alles zoo mooi" is... Het kolossale
Oostenrijksche huis b.v. dunkt mij zelfs niet
onbedenkelijk: men trachtte het tijdelijk karakter
van dit expositie-gebouw uit te drukken,
door het de gedaante eener tent te geven;
maar zoo'n enorme, steenen tent, met die
vele, recht afgekapte zuilen, wordt wel het
tegendeel van luchtig", en vrij armzalig
komt dan het spitse dak te rusten op die
driedubbele kroonlijst, welke rondom met
kilometer lange en geestelijk zwaarwichtige
spreuken der aesthetica begrift .werd... Toch
boeit zulk een onvolkomen poging meer,
dan de schrale perfectie der Festhalle",
daar recht tegenover! Wanneer wij dan
de betere bouwwerken beschouwen, de zeer
lange Verkehrshalle" met haar twee lage,
vierkante hoek-bouwsels, de Fabriek, de
rechtlijnige Winkelstraat, het Haus der
Frau", zoo simpel en logisch, zoo mooi
harmonisch uit gepland, het Farbenhaus", het
Niederrheinisches Dorf" in de verte, dat
heel in baksteen opgetrokken zoo'n kos
telijk voorbeeld is, hoe men met heel weinig
middelen arbeidershuizen, werkplaatsen, een
hofstee, een herberg, een kerkje enz. kan
bouwen zonder in het loods- of
villatjestype te vervallen, het Theater" eindelijk
van Henry van der Velde, waar, zonder
zweem van versiering, het ietwat zware en
systematische der Duitsche architectuur zich
zoo mooi n natuurlijk oplost in lichter
vorm-ontwikkeling en fijner harmonieën,
wanneer wij dien rijkdom van
tentoonstellings-experimenten overzien, dan voelen wij
duidelijk, Koe uit t rechtzinnig ingenieurs
beginsel, dat al het overbodige en wille
keurige strengelijk bande, een nieuwe
bouwstijl groeien gaat, een Qermaansche
stijl, die nu weerom zich los maakt van het
straffe formalisme, om binnen de beperking
der geometrie en der constructieve logica,
de kunstenaars-verbeelding ruimte van leven
te geven.
De mare ging, dat dezelfde Duitsche bouw
meesters, die een twintigtal jaren her zoo
overtuigd gevochten hadden voor hun kunst,
langzamerhand waren verslapt, dat ze toe
gaven aan den antikiseerenden weeldezin
hunner deftige klanten. Er blijkt helaas iets
waar van dit gerucht. Ook de meubel-kunst,
die in deze vele gebouwen is uitgestald,
schijnt dikwijls of grof grotesk en smake
loos van eigenzinnigheid, f een sierlijk
compromis tusschen oud en nieuw. Maar
linnmilinnniliniinmtnnnimnmmnnniliniimminntllllinnmim
FEUILLETON
minimum lint iiimmmmiiimiiiiiiiiiiiiimii immuun
EEN SCHOT IN DEN MIST
NAAR HET DEENSCH VAN
J. P. JACOBS EN
Anno 1875.
De kleine groene kamer op Stavnede was
kennelijk ingericht, voornamelijk om te dienen
als een doorgang naar. de eigenlijke ver
trekken. In ieder geval noodigden de lang
leuningige langs het paarlkleurig paneelwerk
geschikte stoelen tot geen langer verblijven
uit. Tegen den eenen muur in het midden
was een hertengewei bevestigd, dat een
lichtere plek bekroonde, waarvan de vorm
aantoonde, dat ook daar eenmaal een ovale
spiegel gehangen had. Op een van de takken
stak een breedgerande damesstroohoed met
lange céladongroene linten. In den hoek
rechts stond een hagel-geweer en een dor
stige Galla; links een stuk of wat hengels
en in een van de simmen was een paar
handschoenen geknoopt. Midden in de kamer
was een kleine ronde tafel met vergulden
voet geplaatst; een groote boeket varens
lag op het zwarte marmer-blad.
Het was laat in den voormiddag. In een
groote gouden bundel vielen de zonnestralen
door een der bovenste ruiten neer op de
tafel, waar ze de varens beroerden; enkele
waren sappig groen, maar de meeste ver
welkt, toch niet dor of verschrompeld; zij
hadden hunne vorm bewaard, maar de groene
kleur veranderd in eene oneindige veelheid
van geele en bruine tinten, van het teerst
witgeel tot het krachtigst roodbruin.
Aan het venster zat een man van onge
veer vijfentwintig jaren, die naar deze aar
dige kleuren keek. De deur naar de aan
grenzende kamer stond wijd open en binnen
zat eene rijzige jonge dame aan het klavier
te spelen. De piano stond dicht bij het open
raam, en de borstwering was zoo laag, dat
zij uit het venster op het grasveld en den
weg zien kon, waar een jonge man in een
modieus ruiterspak zich vermeide in de ca
priolen van den schimmel dien hij bereed.
Die ruiter' was haar bruidegom, hij heete
Niels Bryde. Zij was de dochter des huizes.
De schimmel daarbuiten was haar eigendom
en hij, die in de voorkamer zat, was een neef
van, haar, een zoon van een broeder van
haar vader, grondbezitter Lind van Begtrup,
die arm en onder schulden beladen ten grave
ging en van wien nooit tijdens het leven met
eerrtg prijzend woord was gerept, hetgeen hij
ook niet verdiende. Lind van Stavnede had
zich het lot van den vaderloozen Henning
aangetrokken, de kosten der opvoeding uit
eigen beurs betaald, maar uit geen royale,
want hoewel Henning zeer begaafd was en
veel ijver tot de studie had getoond, werd
hij van het gymnasium afgenomen, zoodra hij
bevestigd was, om daarna wederom terug
te keeren op Stavnede, en daar, wat tot
het bestuur van een groot landgoed behoort
grondig te leeren. Thans was hij zooveel
als hoofd-opzichter, maar zonder het rechte
gezag, omdat de oude Lind niet na kon laten
zich met alle aangelegenheden te blijven
bemoeien.
Zijn positie was over het geheel genomen
zeer onaangenaam. Het landgoed verkeerde
in geen bloeienden staat, en aan verbete
ringen viel niet te denken, omdat daartoe
het beste der Werkbond-Tentoonstelling
overheerscht dergelijke weifelingen zókrach
tig en dit beste drukt zösterk het karak
ter uit der wordende Cultuur, dat er wel
volop reden blijft te vertrouwen. De hoofd
zaak dunkt mij, dat deze Duitschers, uit
gaand van gezonde beginsels, energisch ge
noeg zijn om te blijven zoeken, te durven,
desnoods te wagen!
JUST HAVELAAR
? * *
Causa Finalis Geloofsbelijdenis van
een Avonturier, door CHARLES PONSE,
Van Fetisj tot Monon. Amsterdam,
van Holkema & Warendorf 1913.
Holland is, vrees ik, niet het meest ge
schikte land, om een lijvig boek als dit,
voor eigen rekening uit te geven. Die eigen
rekening immers beteekent een dringende
behoefte van den schrijver om de menschen
iets voor te houden, gevoegd bij een zeer
positieven twijfel van den kant des uitgevers
f de menschen daar mee gediend zullen
zijn, en het is te verwachten, dat de uit
gevers zich in dit geval niet vergist hebben.
Juist dit soort van vuur, dat den auteur
bezielde om zijn medeschepselen te stichten
en te leeren, maakt den Hollander dadelijk
steenkoud. Het kan hem op zijn best niet
schelen wat een ander van het leven
denkt en op zijn ergst maakt het hem nijdig,
dat die ander niet denkt als hij. Doch daar
die nijdigheid toch maar verenkeld is en
niet collectief, volgt er op de uitgave van
zulk een bedoelingsvol werk als deze Causa
Finalis noch een storm van verontwaardiging
noch een dito van bijval. Er volgt eenvoudig...
niets, en de schijver blijft denkelijk met zijn
oplaag zitten, als, na het verloop van de
markt, .een stijfhoofdig koopman.
Men moet echter erkennen, dat met het
schrijven en drukken van het geschrift de
auteur reeds vrijwel zijn behoefte vervuld
heeft gezien, ofschoon hij het anders meent.
Hoe hij het meent, staat op bl. 478 en vlg.
Ziedaar lezer, een zwakke poging om
door deze inleiding... verband te brengen
tusschen de godsdienststelsels van ons ver
leden en onzen tegenwoordigen
opvattingsstrijd... We waagden er ons aan, omdat
we de behoefte aan een dergelijk werk
meenden te zien... we zijn overtuigd, dat
bij een ander groot deel van het publiek
dit werk welkom zal zijn, en we vatten het
als onzeplichtop,aan deze behoefte voldoen."
Wie hij meent met dat ander groot deel
van dat publiek", wordt dan als volgt ge
definieerd :
Dit werk wil voornamelijk een causerie
zijn met die klasse van menschen, wier
opvoeding aèndigde met de middelbare school,
en die dus geene gelegenheid hadden, de
basis hunner jeugd op eene universiteit
verder uit te werken; die door hun baantje
niet of weinig in de gelegenheid waren, de
indrukken van hun onderwijs met eigen
oordeel door studie verder te completeeren;
die ploeteren en tobben in den maalstroom
onzer maatschappij, waaruit ze zoo gaarne
een oogenblik ontvluchten naar die andere
wereld, waar men zichzelf is, en waar nog
een hoogere instantie geldt dan de
portehet kapitaal ontbrak. Er kon' dan ook geen
sprake zijn van met de buren gelijken tred
te houden, en nog veel minder met den tijd.
Alles moest gaan zooals het sinds god weet
hoe lang al gegaan was; zoo veel mogelijk
voor zoo weinig mogelijk. In slechte jaren
moest dan soms wel land verkocht worden
om tenminste baar geld in de hand te krijgen.
Over het geheel genomen, was het een
povere arbeid voor een jongen man, kracht
en tijd hieraan te verspillen; waarbij nog
kwam dat de oude Lind zeer driftig en
onverdraagzaam was; en omdat hij Henning
de bovengenoemde weldaden bewezen had,
meende hij zich tegenover hem geen be
perkingen te behoeven opleggen. Hij liet
dan ook nimmer na, zoodra hij opgewonden
geraakte, dezen eraan te herinneren, wat
een haveloos schooierskind hij geweest was,
toen hij hem tot zich genomen had, en
werd hij wezenlijk kwaad, dan ging hij
zoover onedelmoedige en hatelijke, hoewel
ware, toespelingen te maken op de kwalijke
practijken van zijn vader.
Een ongehuwd gebleven oom, die in
noordelijk Sleeswijk een groothandel in hout
dreef, had meermalen den voorslag gedaan
Henning bij zich nemen en deze zou reeds
ongetwijfeld sedert lang het leven op
Stavnede vaarwel hebben gezegd, indien hij
minder verliefd was geweest op de dochter
des huizes en hij zich slechts de mogelijk
heid had kunnen indenken ergens elders te
wonen dan in haar onmiddellijke nabijheid.
Toch was het niet een gelukkige liefde.
Agathe mocht hem wel lijden, zij hadden
als kinderen tezamen gespeeld, en wat dit
aangaat, ook later nog sedert zij op waren
gegroeid; maar toen hij nu ongeveer een jaar
geleden haar zijn liefde had bekend, had zij
evenveel ergernis als verbazing getoond en
hem geantwoord, dat zij zijn woorden als
een onvoegzame scherts beschouwde en
verwachtte, dat hij haar geen aanleiding
zou geven hem voor inderdaad krankzinnig
te houden, door ooit weer op het voorge
vallene met een woord te
zinspelen.De waarheid was, dat de bejegening, waar
aan zij hem voortdurend zag blootgesteld
en die hij verdroeg om harentwille alleen,
hem in hare oogen wezenlijk vernederd had,
zoodat zij hem beschouwde als een wezen
van mindere orde, niet omdat hij lager was
van stand, of omdat hij arm was, maar minder
in vatbaarheid voor gevoelens en in eerbegrip.
Eenigen tijd hierna was hare verloving
met Bryde gevolgd.
Hoeveel had Henning in dit afgeloopen
verrei jaars niet geleden! En toch bleef hij;
hij kon van de gedachte niet afstand doen,
dat hij haar eenmaal voor zich zou winnen;
hij hoopte, dat het een of ander gebeuren
zou; of hij hoopte eigenlijk niet, hij
fantazeerde slechts over gewichtige voorvallen,
die plaats hebben konden, maar hij ver
wachtte niet dat zijn droombeelden werke
lijkheid zouden worden. Zij waren slechts
het excuus van zijn langer verblijf.
Agathe", riep buiten de ruiter en hij hield
zijn paard bij het geopende venster stil: Je
kijkt heelemaal niet naar ons. Ik heb 'r
fameus in bedwang."
Agathe keerde het hoofd naar het venster,
knikte en zeide, terwijl zij met spelen voort
ging: Zeker kijk ik naar jullie. Jullie waren
bij het sneeuwballenboompje bijna gevallen".
Daarop maakte zij eenige snelle loopjes in
den diskant.
mbnnaie; die door hun standplaatsen ver
stoken zijn van publieke bibliotheken der
groote steden, waar men gratis over boeken
en encyclopaedië£n beschikt, die te kostbaar
zijn, om zichzelf aan te schaffen.
Voor die menschen voelen we , omdat
we er toe behooren."
Dit is duidelijk en beminnelijk, doch tevens,
dunkt mij, een misverstand. De soorten
menschen, door den auteur bedoeld, genieten
tegenwoordig van een schier overvloedigen
was van populaire geschriften p elk gebied
der menschelijke werkzaamheid, die hen
bereiken, waar op Gods aardbodem zij zich
ook zouden verbergen 'en het is te onder
stellen, dat dezelfde werken hun niet vreemd
zijn (Bölsche, Brehm, Krause, Haeckel,
Dar win) die ook dezen Schrijver tot zijn
ontboezemingen brachten. Er is thans een
verdienstelijke rage" in het vormen van
openbare bibliotheken en leeszalen tot zelfs
in de afgelegen gemeenten onzes vaderlands,
zoodat letterlijk niemand, die het begeert,
van dit geestesbrood meer gespeend behoeft
te blijven en menigeen zich reeds een indi
gestie at.
Mogen de gevolgen daarvan niet weer
nieuwe boeken zijn...
Men gevoelt in dit werk, trots het lichtelijk
comische van zijn dikte en nogal gebrek
kige taal en overtalrijke gespatieerde, gecur
siveerde, vetgedrukte woorden en alinea's,
die al te samen gewichtigheid uitdrukken,
iets echts en oprechts, iets trouwhartigs en
naïefs en een heftige behoefte zich rekenschap
te geven van het menschbestaan, die ons, ide
alisten, niet anders dan sympathiek kan zijn.
Hier is een man aan 't woord, die in zijn jonge
jaren door Zuid-Amerika zwierf en, al doende,
gewis geen tijd had tot peinzen. Daarna
gedurende tien jaar assistent op een
Delitabaksplantage, lieten in de vrije avond
uren zijn gedachten hem niet rustig door al
maar te vragen, wat hij niet beantwoorden
kon. Toen vond hij Bölsche en Haeckel en
dezen bewerkten zulk een ommekeer en op
stand in zijn brein, dat hij het niet meer
uithield in de tabaksvelden, zijn ontslag vroeg
en drie jaar lang in de hoofdsteden van
Europa biologie ging studeeren.
Daarna schreef hij dit boek als een soort
van vrijwillige dissertatie, om voor zich
zelven de proef van zijn weten en begrip
af te leggen en... zoo mogelijk een gelijk
gezinde menschheid te gerieven.
Hij geeft dan eerst rekenschap van de
gemoedsstemmingen der primitieve men
schen, die godsdiensten deden ontstaan, om
vervolgens tot de meer geestelijke en ge
componeerde stelsels der Indiërs, Chineezen
enz. te komen en vrij spoedig bij de Grieken
te belanden, waar hij zich dan langer bezig
houdt met derzelver godsdienst, kunst,
wetenschap en wijsbegeerte. Over de He
breeën en hun geschriften heen, zijn wij
dan in de middeleeuwen en het christendom
gearriveerd en krijgen wij vele bladzijden
kerkgeschiedenis ... niet zonder
vrij-denkersche polemiek.
Hiermede is de duistere jeugd der mensch
heid besproken en komt de schrijver tot
het hoofdstuk Eenheidsdrang, waar, goddank,
Minmiimnmi
Vooruit Ikr Ikr Ikr!" en zij
ging nu in een luidruchtige galop over.
Maar de ruiter bleef staan.
Nu?"
Zeg, ben je van plan de heele middag
voor de piano te blijven zitten?"
Ja."
Nu, dan zou ik toch eens willen
probeeren of we niet naar Hagestedgaard kun
nen rijden en terug vór den avond?"
Jawel, als je hard rijdt. Adieu, dikke
bles, adieu Niels."
Hij reed Weg; zij sloot het venster en
speelde door, doch niet lang; het was
toch amusanter te spelen als hij buiten reed
en ongeduldig werd.
Henning keek den wegrijdenden jongeman
na. Hoe haatte hij hem; als hij er eens niet
was geweest .... En zij pasten niet bij
elkaar .... Kwam er toch maar iets in den
weg dat ze zich aan elkaar lieten zien
zooals ze werkelijk waren ....
Agathe kwam nu in de groene kamer, zij
neuriede de melodie van de Nocturne, die zij
zooeven gespeeld had en ging naar de
kleine tafel om de varen-boeket te schikken.
Het zonlicht speelde om haar handen; zij
waren groot en blank en fraai van vorm.
Henning werd altijd betooverd door haar
handen en vandaag droeg zij heel wijde
mouwen, zoodat de ronde arm tot aan den
elboog te zien was. Hoe prijkten zij in haar
weeke volheid, verblindend wit en krachtige
vormen; en ook het fijne wisselende spel
der gladde spieren, de sierlijke bewegin
gen zoo die lieflijke zacht-deinende be
weging, als zij zich over de haren streek.
Hoe dikwijls had 't hem pijn gedaan, wan
neer ze over die stugge toetsen springen
en spannen moesten: daartoe waren zij in
't geheel niet geschikt, maar om stil in den
donkeren schoot van een zijden gewaad te
liggen, met groote ringen getooid, als naakte
Harem-vrouwen.
Nu zij daar stond met de varens lag er
op haar gelaat een uitdrukking van vanzelf
sprekend geluk, die Henning netelde. Waarom
moest het leven voor haar zoo licht en
blijde zijn, voor haar, die het zijne van
iedere lichtstraal had beroofd. Als hij haar
eens uit deze rimpellooze rust opschrikte,
een kleinen steen in den klaren vijver wierp.
Zij had zijne liefde in het stof voor hare
voeten neergebogen en was glimlachend hare
weg vervolgd. Als was hij een gevoelloos
ding. niet een levende menschenziel die het
geluk verlangend, smartelijk zich wond en
wrong in hare verdeemoediging
Nu kan hij bijna in Borreby zijn," zeide
hij en zag door het venster naar buiten.
Neen, hij is naar Hagestedgaard" ant
woordde zij.
Ja; dat is dan niet ver uit zijn weg."
Wat. Maar het ligt toch niet op zijn weg."
Neen, dat doet het ook niet komt hij
daar altijd nog zoo druk?"
Waar?"
In Borreby natuurlijk, bij den houtvester."
Dat weet ik waarlijk niet. Maar waarom
vraag je dat?"
Och, het zijn natuurlijk maar praatjes,
je weet, er is een mooie dochter."
Ja, en?"
God, alle mannen zijn geen monniken."
Wordt er dan wat van gezegd?"
Och, kwaad wordt er over iedereen
gesproken. Maar hij kon voorzichtiger zijn."
Wat wordt er dan van gezegd ?"
de eigenlijke wetenschap aanvangt. In uiter
aard vluchtige vogelvlucht, memoreert ons
dan de schrijver de opvolgende halteplaatsen
der wetenschappelijke progressus in plant
en dierkunde, chemie, physica en eindelijk
biologie en hier is het, dat hij zijn eigen
credo uitspreekt. De biologie is zijn theologie
geworden en zijn geloof Haeckels monisme.
Wereld en leven zijn het al-eene in eeuwige
wording en verwording van vorm. Energieën,
krachten, elementen, het zijn alle maar
andere termen voor den Rythmus, die overal
gevolg aan oorzaak schakelt en de imma
nente schepper van hemel en aarde mag
heeten, rusteloos en eindloos strevende naar
harmonie. Het organisme komt in harmo
nische overeenstemming met de eisenen aan
welke het successievelijk moet voldoen."
En die harmonie is dan slechts een ander
woord voor het ware, goede, schoone, aan
het streven waarheen ook Haeckel geloofde
en waarvan men zeggen kan, dat het z
niet erg duidelijk is. Intusschen meent dan
ten slotte de schrijver, dat er een in de
biologie, als 't ware, gedrenkte menschheid
dient te komen, die de biologische waar
heden ernstig in haar moraal opneemt, om
er naar te handelen.
Daar wij niet meer aan de vrijheid van
wil gelooven, hebben wij de verplichting te
gaan zorgen voor gezonde individuen, die
op een gezonde en voor het algemeen profij
telijke wijze gedetermineerd worden. Wij
dienen, met andere woorden, aan zorgvul
dige teeltkeuze te gaan doen, de voortplan
ting der psychisch minderwaardigen, des
noods met geweld, te beletten en de aldus
te verkrijgen voortreflijke generaties op te
voeden in het alleen zaligmakend geloof der
Biologie en den afschuw van al wat Kerk is.
Dan zullen er ook van zelf levenskracht en
levenslust komen, als het valsche licht en
de franje van filigraan en klatergoud der
romantiek" verdwenen zijn en de (biologische)
Waarheid zegeviert, die er met eerbied
gezegd bij dezen schrijver toch een tikje
te vrijdenkerig en empirisch wetenschap
pelijk uitziet. Misschien kan dit evenwel
geen kwaad in dezen tijd, nu zelfs de weten
schapsmannen, met overslaan van de wijs
begeerte, zich weer halsoverkop in het
geloof schijnen te willen gooien, ten bewijze
dat zij aan de wetenschap, als brengster van
universeel licht, wanhopen. Het is echter d
vraag of de wetenschap dit ooit als haar
taak beheefde te beschouwen. Zij, die overal
in het bijzondere werkt, heeft geen opdracht
een algemeene synthese te geven, die men
werkelijk veiliger doet voorloopig niet van
het geloof te verlangen. Geloof toch is iets
positiefs, dat thans meest ontbreekt en zeker
niet voorkomt bij door de wetenschap
teleurgestelden. Wie in Hacekels monistische op
lossing der wereldraadsels gelooft, schijnt
sympathieker, dan iemand, die voor zijn
door de wetenschap onbevredigd gelaten
vragen bevrediging zoekt in oude geloofs
vormen. Het eene lijkt wat verouderd en
nuchter, het laatste ultra modern, maar...
niet sterk van geest.
Doch, met den schrijver van dit boek kan
men de dingen rustig aanzien en meenen,
dat zich alles wel schikken zal, zooniet
voor den enkele, dan toch voor het geheel.
tfiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiniiiiiiiiinmiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiit
Nu ja, afspraakjes en... wat er gewoonlijk
gemeesmuild wordt."
Neen, Henning, je liegt. Dat zegt geen
mensch. Het zijn pure verzinsels van je.'
Waarom vraag je me er dan naar ? Wat
zou ik er overigens voor genoegen in kunnen
vinden rond te vertellen wat 'n geluk hij bij
de meisjes in Borreby heeft!'
Zij liet de varens liggen en trad op hem
toe, Voor zoo laag had ik je toch niet
gehouden, Henning", zeide zij.
Ja, liefste, ik begrijp dat je er boos over
bent. Het moet ook onaangenaam zijn voor
je, dat hij zich niet eens zooveel opoffering
getroost al was het dan maar nu."
Foei Henning, het is gemeen en onwaardig,
wat je zegt, maar gelooven doe ik je
leugens niet."
Maar ik ben het niet, die 't vertelt", zeide
hij en sloeg de oogen neer ik heb ook niet
gezien, hoe zij elkaar kussen."
Agathe boog zich tot vlak voor hem over
en sloeg hem in het gelaat.
Hij werd lijk-bleek en zag haar aan met
een blik, die half die was van een zieken
hond, half maar die van een beleedigd man.
Agathe verborg het aangezicht in de handen
en ging naar de geopende deur. Hier bleef
zij een oogenblik staan en greep met hare
hand naar een steun, of zij wankelde en dan
zag zij naar hem achterwaarts met het hoofd
over den schouder en zeide koel en rustig:
Henning, dit wil ik je zeggen, ik heb geen
berouw over wat ik gedaan heb."
Dan ging zij heen.
Henning bleef langen tijd als versuft staan;
dan liep hij duizelig naar zijn kamer en wierp
zich op zijn bed. Hij had een afschuw van
zijn daad. Nu was alles uit het verstan
digste, wat hij doen kon, was zich een kogel
door het hoofd jagen: leven zich als
een geslagen hond met schuwe oogen door
het leven sleepen? Neen zij had hem
door dien slag tot slaaf gebrandmerkt; en
zij had gelijk gehad; tegenover zulke laagheid
was er geen ander verweer mogelijk. Hoe
had hij haar liefgehad! vurig waan
zinnig; maar niet als een man, als een hond
in het stof aan hare voeten, als voor een
Heiligenbeeld. Zij stonden in den tuin, zij
sneed haar naam in den stam van een boom,
de wind speelde met heur haar: hij sloop
voorzichtig naderbij en roofde een kus van
haar op den wind bewogen lokken; en was
dagenlang gelukkig geweest; neen zijn liefde
had nooit mannelijken moed en blijde ver
wachting gekend; hij was een slaaf, slaaf in
alles, in zijn liefde, in zijn verwachting en
in zijn haat. Waarom had zij niet geloofd,
wat hij gezegd had, maar Niels blindelings
vertrouwd. Hij had haar nooit voorgelogen;
dit was de eerste gemeene daad, waaraan
hij zich tegenover haar schuldig maakte en
zij had het dadelijk doorzien. Het was, omdat
zij in haar hart van hem niets anders ver
wacht had dan wat laag was en onwaardig.
Zij had hem nooit gekend en om harentwille
had hij dit lange, armoedige leven op Stav
nede verduurd, waar ieder stuk brood, dat
hij in den mond stak, hem bitter werd ge
maakt door de herinnering van de hem vroe
ger bewezen gunsten. Deze gedachte deed
hem bijna krankzinnig worden. Hoe haatte
hij zichzelf, om zijn karakterloos geduld, en
zijn deemoedig hopen. Hij had haar kunnen
dooden om dat, dat zij van hem had ge
maakt, en hij zou zich wreken; zij zou zijn
lange jaren van vernedering en de duizende
Wie dat geen troost vindt, worde haastig
theosoof of godsdienstig-democraat."
FRANS COENEN
Ingezonden
Caricatuur
Geachte Redactie,
Zou het geen aanbeveling verdienen,
wanneer voortaan naast de karikaturen van
den heer P. een welgelijkend portret geplaatst
werd van hem of haar, die hij wil voorstellen ?
Men kon dan beter oordeelen, of er werkelijk
eenige gelijkenis is. De heer P. maakt het
zich nu wel wat al te gemakkelijk door
eenige krabbels op papier te zetten, en uit
vrees, dat niemand zal begrijpen wie hij op
't oog heeft, een uitvoerig onderschrift er
bij te plaatsen.
Misschien was 't nog pikanter uwe lezers
eerst te laten raden, wie bedoeld is, en pas
in een volgend nummer .een portret te zet
ten. Ik betwijfel, of de heer P. in dit geval
veel juiste antwoorden zou hebben gekregen.
De vrouw, de eerste, die toonde, dat ook
vrouwelijke hersens in staat zijn een
academischen graad te halen, en die door haar
leiding als presidente van de Ver. voor Vr.k.
duizenden vrouwen aan zich heeft verplicht,
verdient in een blad als de Groene" ge
huldigd, niet bespot te worden.
W. M. K.-H.
Omdat uit 't bovenstaande een, in Nederland
meer dan elders voorkomend, misverstand
spreekt, nemen wij het op. Caricatuur wordt
ten onzent telkens als schande gevoeld...
Onze Nederlandsche helden en heldinnen
mogen er nooit in 't publiek aan herinnerd
worden, dat niets menschelijks hun vreemd
is", en daarom vatten hunne vereerders de
caricaturen, die men van hen maakt, als
verguizing op. Is er eens een ieder heeft
zijn fouten wat erg scherp, dan zijn zij
gansch in de war. Zij begrijpen niet, dat
caricatuur de keerzij is van de
onvermijdelijkerwijs altijd téabsolute roem. De caricatuur
is keerzij en: daardoor ook teeken van roem.
Hiervoor is wel het beste bewijs, dat
nietkleindenkende groote mannen steeds zich
amuseerden aan hunne caricaturen, ook aan
de felle, fellere en felste. Vele werkelijk
belangrijke persoonlijkheden zouden zich
onbehagelijk gaan gevoelen, als de
caricaturist hen vergat, zelfs de scherpe caricaturist.
De grooten (waaronder waarschijnlijk mevr.
Jacobs) zijn niet van porcelein en voelen
zich ook niet zoo. Vereerders die hen van
porcelein verklaren, doen hun geen dienst.
RED.
* * *
Berichten
NIEUWS OVER SHAKESPEARE. Dr. Charles
William Wallace heeft een aantal gewich
tige Shakespeare-documenten teruggevon
den, waarvan hij in de Times een voorloopig
overzicht geeft. In een groot aantal dezer
documenten, welke zoogoed als alle tot
nogtoe onbekend waren, komt meermalen
smartelijke uren betalen. Wraak om het ver
loren gevoel van eigenwaarde, wraak om
zijn slaafsche liefde en om den slag in het
aangezicht.
Zoo wiegde hij zich in zijn droomen van
wraak, gelijk eerder in zijn droomen van
liefde, maar hij nam geen besluit en... bleef.
Ongeveer twee of drie dagen hierna stond
Henning op een voormiddag met geweer en
weitasch in den tuin. Terwijl hij nog een
oogenblik talmde, kwam Niels Bryde aange
reden, evenals hij tot de jacht uitgerust en
hoewel beiden weinig genegenheid voor
elkander gevoelden, begroetten zij elkaar
vriendelijk en schenen zeer verheugd, dat
het toeval wilde, dat zij dit uitstapje tesamen
konden maken. Zij gingen nu beiden naar
Rönne", een vrij groot, met heide begroeid,
laag- en vlak eilandje buiten aan den
Fjordmond. Dit eiland wordt in de herfst veel
door zeehonden bezocht, die er in het
natte zand van de banken, die vanaf het
strand tot in zee loopen, liggen morsen, of
slapen op de steenen, aan den oever. En
dezen zeehonden gold de jacht. Toen zij
de plaats bereikt hadden, ging ieder aan
den zoom van het water zijns weegs. Het
grijze nevelachtige weer had veel zeerobben
op het strand gelokt en zij konden elkaar
met korte tusschenpoozen hooren schieten.
Nog nam de mist toe, en tegen den middag
hing de nevel zoo dicht over het eiland en
Fjord, dat het op twintig pas afstand niet
mogelijk was steenen en zeehonden van
elkaar te onderscheiden.
Henning zette zich neer op het strand en
staarde in de mist. Alles was stil, slechts een
flauw gerucht van het kabbelende water en
het angstige piepen van een eenzame
strandlooper doken nu en dan uit de zware druk
kende stilte op.
Hij was moe van al zijn gedachten, moe
van het hopen, moe van het haten, moe van
zijn droomen. Hier stil zitten en sluime
rend voor zich uit staren, zich de wereld
als iets voorstel'en, dat op grooten afstand
verwijderd was, als iets dat verduurd en
volstreden was, hier stil zitten en de uren,
het eene na het andere, laten geruischloos
vervlieten, - dat was vrede, dat was weelde
bijna. Plotseling klonk een lied op door den
nevel en een gelukkige en jubelende stem
zong:
In Mei, dan breng'k mijn lieve bruidje thuis,
De roos is rood, de lelie kuisch.
Hei, speelman, hei!
Dan trekt het bosch zijn groene loovers aan,
De wei haar kakelbonte dos.
Hei, speelman, hei!
Maar lichter dan de zilverige maan
En zachter dan 't zijge mos
Hei, speelman, hei!
Is 't spiegel-gladde lijfje van het wicht
Dat kussend in mijn armen ligt.
Koekoek koe koek'! ,
Hoort hórt den vogel in den stillen noen:
Met zorgen heb ik niet van doen."
Het was de stem van Niels Bryde. Hen
ning sprong op; als het weerlicht sloeg de
haat in zijn ziel; zijn oog brandde, hij lachte
schril, dan legde hij het geweer aan den wang.
Met zorgen heb ik niet van doen,"
klonk het nog eenmaal; hij richtte naar de
toon in den nevel; de laatste woorden stier
ven weg in den knal dan werd weer
alles stil als te voren.