De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 28 juni pagina 2

28 juni 1914 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

D E A M S T E R D A M ME R, W EE KB L A D V O O R - N E D E R L A N D 28 Juni '14. No. 1931 heel vangheden kan zijn... Want wij beseffen hef: een schijnwereld is t, een wereld die maar luttel zomermaanden duren zal, en nietig, heelemaal niets, is dit vreugdevolle plekje bij de grauwe oceanen van kommer en verveling, die onze steden zijn. Maar toch: een tiental jaren hér was het nog niet mo gelijk geweest deze miniatuur-illusie te schep pen en na nogmaals tien jaren wellicht zal die illusie, hier en daar, overal verspreid, zich reeds in duurzaam gesteente kristalliseeren. De geest, die hier heerscht, kan niet meer sterven. En alle geest is scheppend! Wij willen nu eens de gebouwen van min der beteekenis vergeten: Theehuis, Haupthalle, Festhalle, Gelbes Haus, enz: het matte werk der eindelijk beroemden... Maar hoe vél blijft er dan niet over, hoeveel eerlijk en karaktervol werk! Ik zal niet zeggen, dat 't alles zoo mooi" is... Het kolossale Oostenrijksche huis b.v. dunkt mij zelfs niet onbedenkelijk: men trachtte het tijdelijk karakter van dit expositie-gebouw uit te drukken, door het de gedaante eener tent te geven; maar zoo'n enorme, steenen tent, met die vele, recht afgekapte zuilen, wordt wel het tegendeel van luchtig", en vrij armzalig komt dan het spitse dak te rusten op die driedubbele kroonlijst, welke rondom met kilometer lange en geestelijk zwaarwichtige spreuken der aesthetica begrift .werd... Toch boeit zulk een onvolkomen poging meer, dan de schrale perfectie der Festhalle", daar recht tegenover! Wanneer wij dan de betere bouwwerken beschouwen, de zeer lange Verkehrshalle" met haar twee lage, vierkante hoek-bouwsels, de Fabriek, de rechtlijnige Winkelstraat, het Haus der Frau", zoo simpel en logisch, zoo mooi harmonisch uit gepland, het Farbenhaus", het Niederrheinisches Dorf" in de verte, dat heel in baksteen opgetrokken zoo'n kos telijk voorbeeld is, hoe men met heel weinig middelen arbeidershuizen, werkplaatsen, een hofstee, een herberg, een kerkje enz. kan bouwen zonder in het loods- of villatjestype te vervallen, het Theater" eindelijk van Henry van der Velde, waar, zonder zweem van versiering, het ietwat zware en systematische der Duitsche architectuur zich zoo mooi n natuurlijk oplost in lichter vorm-ontwikkeling en fijner harmonieën, wanneer wij dien rijkdom van tentoonstellings-experimenten overzien, dan voelen wij duidelijk, Koe uit t rechtzinnig ingenieurs beginsel, dat al het overbodige en wille keurige strengelijk bande, een nieuwe bouwstijl groeien gaat, een Qermaansche stijl, die nu weerom zich los maakt van het straffe formalisme, om binnen de beperking der geometrie en der constructieve logica, de kunstenaars-verbeelding ruimte van leven te geven. De mare ging, dat dezelfde Duitsche bouw meesters, die een twintigtal jaren her zoo overtuigd gevochten hadden voor hun kunst, langzamerhand waren verslapt, dat ze toe gaven aan den antikiseerenden weeldezin hunner deftige klanten. Er blijkt helaas iets waar van dit gerucht. Ook de meubel-kunst, die in deze vele gebouwen is uitgestald, schijnt dikwijls of grof grotesk en smake loos van eigenzinnigheid, f een sierlijk compromis tusschen oud en nieuw. Maar linnmilinnniliniinmtnnnimnmmnnniliniimminntllllinnmim FEUILLETON minimum lint iiimmmmiiimiiiiiiiiiiiiimii immuun EEN SCHOT IN DEN MIST NAAR HET DEENSCH VAN J. P. JACOBS EN Anno 1875. De kleine groene kamer op Stavnede was kennelijk ingericht, voornamelijk om te dienen als een doorgang naar. de eigenlijke ver trekken. In ieder geval noodigden de lang leuningige langs het paarlkleurig paneelwerk geschikte stoelen tot geen langer verblijven uit. Tegen den eenen muur in het midden was een hertengewei bevestigd, dat een lichtere plek bekroonde, waarvan de vorm aantoonde, dat ook daar eenmaal een ovale spiegel gehangen had. Op een van de takken stak een breedgerande damesstroohoed met lange céladongroene linten. In den hoek rechts stond een hagel-geweer en een dor stige Galla; links een stuk of wat hengels en in een van de simmen was een paar handschoenen geknoopt. Midden in de kamer was een kleine ronde tafel met vergulden voet geplaatst; een groote boeket varens lag op het zwarte marmer-blad. Het was laat in den voormiddag. In een groote gouden bundel vielen de zonnestralen door een der bovenste ruiten neer op de tafel, waar ze de varens beroerden; enkele waren sappig groen, maar de meeste ver welkt, toch niet dor of verschrompeld; zij hadden hunne vorm bewaard, maar de groene kleur veranderd in eene oneindige veelheid van geele en bruine tinten, van het teerst witgeel tot het krachtigst roodbruin. Aan het venster zat een man van onge veer vijfentwintig jaren, die naar deze aar dige kleuren keek. De deur naar de aan grenzende kamer stond wijd open en binnen zat eene rijzige jonge dame aan het klavier te spelen. De piano stond dicht bij het open raam, en de borstwering was zoo laag, dat zij uit het venster op het grasveld en den weg zien kon, waar een jonge man in een modieus ruiterspak zich vermeide in de ca priolen van den schimmel dien hij bereed. Die ruiter' was haar bruidegom, hij heete Niels Bryde. Zij was de dochter des huizes. De schimmel daarbuiten was haar eigendom en hij, die in de voorkamer zat, was een neef van, haar, een zoon van een broeder van haar vader, grondbezitter Lind van Begtrup, die arm en onder schulden beladen ten grave ging en van wien nooit tijdens het leven met eerrtg prijzend woord was gerept, hetgeen hij ook niet verdiende. Lind van Stavnede had zich het lot van den vaderloozen Henning aangetrokken, de kosten der opvoeding uit eigen beurs betaald, maar uit geen royale, want hoewel Henning zeer begaafd was en veel ijver tot de studie had getoond, werd hij van het gymnasium afgenomen, zoodra hij bevestigd was, om daarna wederom terug te keeren op Stavnede, en daar, wat tot het bestuur van een groot landgoed behoort grondig te leeren. Thans was hij zooveel als hoofd-opzichter, maar zonder het rechte gezag, omdat de oude Lind niet na kon laten zich met alle aangelegenheden te blijven bemoeien. Zijn positie was over het geheel genomen zeer onaangenaam. Het landgoed verkeerde in geen bloeienden staat, en aan verbete ringen viel niet te denken, omdat daartoe het beste der Werkbond-Tentoonstelling overheerscht dergelijke weifelingen zókrach tig en dit beste drukt zösterk het karak ter uit der wordende Cultuur, dat er wel volop reden blijft te vertrouwen. De hoofd zaak dunkt mij, dat deze Duitschers, uit gaand van gezonde beginsels, energisch ge noeg zijn om te blijven zoeken, te durven, desnoods te wagen! JUST HAVELAAR ? * * Causa Finalis Geloofsbelijdenis van een Avonturier, door CHARLES PONSE, Van Fetisj tot Monon. Amsterdam, van Holkema & Warendorf 1913. Holland is, vrees ik, niet het meest ge schikte land, om een lijvig boek als dit, voor eigen rekening uit te geven. Die eigen rekening immers beteekent een dringende behoefte van den schrijver om de menschen iets voor te houden, gevoegd bij een zeer positieven twijfel van den kant des uitgevers f de menschen daar mee gediend zullen zijn, en het is te verwachten, dat de uit gevers zich in dit geval niet vergist hebben. Juist dit soort van vuur, dat den auteur bezielde om zijn medeschepselen te stichten en te leeren, maakt den Hollander dadelijk steenkoud. Het kan hem op zijn best niet schelen wat een ander van het leven denkt en op zijn ergst maakt het hem nijdig, dat die ander niet denkt als hij. Doch daar die nijdigheid toch maar verenkeld is en niet collectief, volgt er op de uitgave van zulk een bedoelingsvol werk als deze Causa Finalis noch een storm van verontwaardiging noch een dito van bijval. Er volgt eenvoudig... niets, en de schijver blijft denkelijk met zijn oplaag zitten, als, na het verloop van de markt, .een stijfhoofdig koopman. Men moet echter erkennen, dat met het schrijven en drukken van het geschrift de auteur reeds vrijwel zijn behoefte vervuld heeft gezien, ofschoon hij het anders meent. Hoe hij het meent, staat op bl. 478 en vlg. Ziedaar lezer, een zwakke poging om door deze inleiding... verband te brengen tusschen de godsdienststelsels van ons ver leden en onzen tegenwoordigen opvattingsstrijd... We waagden er ons aan, omdat we de behoefte aan een dergelijk werk meenden te zien... we zijn overtuigd, dat bij een ander groot deel van het publiek dit werk welkom zal zijn, en we vatten het als onzeplichtop,aan deze behoefte voldoen." Wie hij meent met dat ander groot deel van dat publiek", wordt dan als volgt ge definieerd : Dit werk wil voornamelijk een causerie zijn met die klasse van menschen, wier opvoeding aèndigde met de middelbare school, en die dus geene gelegenheid hadden, de basis hunner jeugd op eene universiteit verder uit te werken; die door hun baantje niet of weinig in de gelegenheid waren, de indrukken van hun onderwijs met eigen oordeel door studie verder te completeeren; die ploeteren en tobben in den maalstroom onzer maatschappij, waaruit ze zoo gaarne een oogenblik ontvluchten naar die andere wereld, waar men zichzelf is, en waar nog een hoogere instantie geldt dan de portehet kapitaal ontbrak. Er kon' dan ook geen sprake zijn van met de buren gelijken tred te houden, en nog veel minder met den tijd. Alles moest gaan zooals het sinds god weet hoe lang al gegaan was; zoo veel mogelijk voor zoo weinig mogelijk. In slechte jaren moest dan soms wel land verkocht worden om tenminste baar geld in de hand te krijgen. Over het geheel genomen, was het een povere arbeid voor een jongen man, kracht en tijd hieraan te verspillen; waarbij nog kwam dat de oude Lind zeer driftig en onverdraagzaam was; en omdat hij Henning de bovengenoemde weldaden bewezen had, meende hij zich tegenover hem geen be perkingen te behoeven opleggen. Hij liet dan ook nimmer na, zoodra hij opgewonden geraakte, dezen eraan te herinneren, wat een haveloos schooierskind hij geweest was, toen hij hem tot zich genomen had, en werd hij wezenlijk kwaad, dan ging hij zoover onedelmoedige en hatelijke, hoewel ware, toespelingen te maken op de kwalijke practijken van zijn vader. Een ongehuwd gebleven oom, die in noordelijk Sleeswijk een groothandel in hout dreef, had meermalen den voorslag gedaan Henning bij zich nemen en deze zou reeds ongetwijfeld sedert lang het leven op Stavnede vaarwel hebben gezegd, indien hij minder verliefd was geweest op de dochter des huizes en hij zich slechts de mogelijk heid had kunnen indenken ergens elders te wonen dan in haar onmiddellijke nabijheid. Toch was het niet een gelukkige liefde. Agathe mocht hem wel lijden, zij hadden als kinderen tezamen gespeeld, en wat dit aangaat, ook later nog sedert zij op waren gegroeid; maar toen hij nu ongeveer een jaar geleden haar zijn liefde had bekend, had zij evenveel ergernis als verbazing getoond en hem geantwoord, dat zij zijn woorden als een onvoegzame scherts beschouwde en verwachtte, dat hij haar geen aanleiding zou geven hem voor inderdaad krankzinnig te houden, door ooit weer op het voorge vallene met een woord te zinspelen.De waarheid was, dat de bejegening, waar aan zij hem voortdurend zag blootgesteld en die hij verdroeg om harentwille alleen, hem in hare oogen wezenlijk vernederd had, zoodat zij hem beschouwde als een wezen van mindere orde, niet omdat hij lager was van stand, of omdat hij arm was, maar minder in vatbaarheid voor gevoelens en in eerbegrip. Eenigen tijd hierna was hare verloving met Bryde gevolgd. Hoeveel had Henning in dit afgeloopen verrei jaars niet geleden! En toch bleef hij; hij kon van de gedachte niet afstand doen, dat hij haar eenmaal voor zich zou winnen; hij hoopte, dat het een of ander gebeuren zou; of hij hoopte eigenlijk niet, hij fantazeerde slechts over gewichtige voorvallen, die plaats hebben konden, maar hij ver wachtte niet dat zijn droombeelden werke lijkheid zouden worden. Zij waren slechts het excuus van zijn langer verblijf. Agathe", riep buiten de ruiter en hij hield zijn paard bij het geopende venster stil: Je kijkt heelemaal niet naar ons. Ik heb 'r fameus in bedwang." Agathe keerde het hoofd naar het venster, knikte en zeide, terwijl zij met spelen voort ging: Zeker kijk ik naar jullie. Jullie waren bij het sneeuwballenboompje bijna gevallen". Daarop maakte zij eenige snelle loopjes in den diskant. mbnnaie; die door hun standplaatsen ver stoken zijn van publieke bibliotheken der groote steden, waar men gratis over boeken en encyclopaedië£n beschikt, die te kostbaar zijn, om zichzelf aan te schaffen. Voor die menschen voelen we , omdat we er toe behooren." Dit is duidelijk en beminnelijk, doch tevens, dunkt mij, een misverstand. De soorten menschen, door den auteur bedoeld, genieten tegenwoordig van een schier overvloedigen was van populaire geschriften p elk gebied der menschelijke werkzaamheid, die hen bereiken, waar op Gods aardbodem zij zich ook zouden verbergen 'en het is te onder stellen, dat dezelfde werken hun niet vreemd zijn (Bölsche, Brehm, Krause, Haeckel, Dar win) die ook dezen Schrijver tot zijn ontboezemingen brachten. Er is thans een verdienstelijke rage" in het vormen van openbare bibliotheken en leeszalen tot zelfs in de afgelegen gemeenten onzes vaderlands, zoodat letterlijk niemand, die het begeert, van dit geestesbrood meer gespeend behoeft te blijven en menigeen zich reeds een indi gestie at. Mogen de gevolgen daarvan niet weer nieuwe boeken zijn... Men gevoelt in dit werk, trots het lichtelijk comische van zijn dikte en nogal gebrek kige taal en overtalrijke gespatieerde, gecur siveerde, vetgedrukte woorden en alinea's, die al te samen gewichtigheid uitdrukken, iets echts en oprechts, iets trouwhartigs en naïefs en een heftige behoefte zich rekenschap te geven van het menschbestaan, die ons, ide alisten, niet anders dan sympathiek kan zijn. Hier is een man aan 't woord, die in zijn jonge jaren door Zuid-Amerika zwierf en, al doende, gewis geen tijd had tot peinzen. Daarna gedurende tien jaar assistent op een Delitabaksplantage, lieten in de vrije avond uren zijn gedachten hem niet rustig door al maar te vragen, wat hij niet beantwoorden kon. Toen vond hij Bölsche en Haeckel en dezen bewerkten zulk een ommekeer en op stand in zijn brein, dat hij het niet meer uithield in de tabaksvelden, zijn ontslag vroeg en drie jaar lang in de hoofdsteden van Europa biologie ging studeeren. Daarna schreef hij dit boek als een soort van vrijwillige dissertatie, om voor zich zelven de proef van zijn weten en begrip af te leggen en... zoo mogelijk een gelijk gezinde menschheid te gerieven. Hij geeft dan eerst rekenschap van de gemoedsstemmingen der primitieve men schen, die godsdiensten deden ontstaan, om vervolgens tot de meer geestelijke en ge componeerde stelsels der Indiërs, Chineezen enz. te komen en vrij spoedig bij de Grieken te belanden, waar hij zich dan langer bezig houdt met derzelver godsdienst, kunst, wetenschap en wijsbegeerte. Over de He breeën en hun geschriften heen, zijn wij dan in de middeleeuwen en het christendom gearriveerd en krijgen wij vele bladzijden kerkgeschiedenis ... niet zonder vrij-denkersche polemiek. Hiermede is de duistere jeugd der mensch heid besproken en komt de schrijver tot het hoofdstuk Eenheidsdrang, waar, goddank, Minmiimnmi Vooruit Ikr Ikr Ikr!" en zij ging nu in een luidruchtige galop over. Maar de ruiter bleef staan. Nu?" Zeg, ben je van plan de heele middag voor de piano te blijven zitten?" Ja." Nu, dan zou ik toch eens willen probeeren of we niet naar Hagestedgaard kun nen rijden en terug vór den avond?" Jawel, als je hard rijdt. Adieu, dikke bles, adieu Niels." Hij reed Weg; zij sloot het venster en speelde door, doch niet lang; het was toch amusanter te spelen als hij buiten reed en ongeduldig werd. Henning keek den wegrijdenden jongeman na. Hoe haatte hij hem; als hij er eens niet was geweest .... En zij pasten niet bij elkaar .... Kwam er toch maar iets in den weg dat ze zich aan elkaar lieten zien zooals ze werkelijk waren .... Agathe kwam nu in de groene kamer, zij neuriede de melodie van de Nocturne, die zij zooeven gespeeld had en ging naar de kleine tafel om de varen-boeket te schikken. Het zonlicht speelde om haar handen; zij waren groot en blank en fraai van vorm. Henning werd altijd betooverd door haar handen en vandaag droeg zij heel wijde mouwen, zoodat de ronde arm tot aan den elboog te zien was. Hoe prijkten zij in haar weeke volheid, verblindend wit en krachtige vormen; en ook het fijne wisselende spel der gladde spieren, de sierlijke bewegin gen zoo die lieflijke zacht-deinende be weging, als zij zich over de haren streek. Hoe dikwijls had 't hem pijn gedaan, wan neer ze over die stugge toetsen springen en spannen moesten: daartoe waren zij in 't geheel niet geschikt, maar om stil in den donkeren schoot van een zijden gewaad te liggen, met groote ringen getooid, als naakte Harem-vrouwen. Nu zij daar stond met de varens lag er op haar gelaat een uitdrukking van vanzelf sprekend geluk, die Henning netelde. Waarom moest het leven voor haar zoo licht en blijde zijn, voor haar, die het zijne van iedere lichtstraal had beroofd. Als hij haar eens uit deze rimpellooze rust opschrikte, een kleinen steen in den klaren vijver wierp. Zij had zijne liefde in het stof voor hare voeten neergebogen en was glimlachend hare weg vervolgd. Als was hij een gevoelloos ding. niet een levende menschenziel die het geluk verlangend, smartelijk zich wond en wrong in hare verdeemoediging Nu kan hij bijna in Borreby zijn," zeide hij en zag door het venster naar buiten. Neen, hij is naar Hagestedgaard" ant woordde zij. Ja; dat is dan niet ver uit zijn weg." Wat. Maar het ligt toch niet op zijn weg." Neen, dat doet het ook niet komt hij daar altijd nog zoo druk?" Waar?" In Borreby natuurlijk, bij den houtvester." Dat weet ik waarlijk niet. Maar waarom vraag je dat?" Och, het zijn natuurlijk maar praatjes, je weet, er is een mooie dochter." Ja, en?" God, alle mannen zijn geen monniken." Wordt er dan wat van gezegd?" Och, kwaad wordt er over iedereen gesproken. Maar hij kon voorzichtiger zijn." Wat wordt er dan van gezegd ?" de eigenlijke wetenschap aanvangt. In uiter aard vluchtige vogelvlucht, memoreert ons dan de schrijver de opvolgende halteplaatsen der wetenschappelijke progressus in plant en dierkunde, chemie, physica en eindelijk biologie en hier is het, dat hij zijn eigen credo uitspreekt. De biologie is zijn theologie geworden en zijn geloof Haeckels monisme. Wereld en leven zijn het al-eene in eeuwige wording en verwording van vorm. Energieën, krachten, elementen, het zijn alle maar andere termen voor den Rythmus, die overal gevolg aan oorzaak schakelt en de imma nente schepper van hemel en aarde mag heeten, rusteloos en eindloos strevende naar harmonie. Het organisme komt in harmo nische overeenstemming met de eisenen aan welke het successievelijk moet voldoen." En die harmonie is dan slechts een ander woord voor het ware, goede, schoone, aan het streven waarheen ook Haeckel geloofde en waarvan men zeggen kan, dat het z niet erg duidelijk is. Intusschen meent dan ten slotte de schrijver, dat er een in de biologie, als 't ware, gedrenkte menschheid dient te komen, die de biologische waar heden ernstig in haar moraal opneemt, om er naar te handelen. Daar wij niet meer aan de vrijheid van wil gelooven, hebben wij de verplichting te gaan zorgen voor gezonde individuen, die op een gezonde en voor het algemeen profij telijke wijze gedetermineerd worden. Wij dienen, met andere woorden, aan zorgvul dige teeltkeuze te gaan doen, de voortplan ting der psychisch minderwaardigen, des noods met geweld, te beletten en de aldus te verkrijgen voortreflijke generaties op te voeden in het alleen zaligmakend geloof der Biologie en den afschuw van al wat Kerk is. Dan zullen er ook van zelf levenskracht en levenslust komen, als het valsche licht en de franje van filigraan en klatergoud der romantiek" verdwenen zijn en de (biologische) Waarheid zegeviert, die er met eerbied gezegd bij dezen schrijver toch een tikje te vrijdenkerig en empirisch wetenschap pelijk uitziet. Misschien kan dit evenwel geen kwaad in dezen tijd, nu zelfs de weten schapsmannen, met overslaan van de wijs begeerte, zich weer halsoverkop in het geloof schijnen te willen gooien, ten bewijze dat zij aan de wetenschap, als brengster van universeel licht, wanhopen. Het is echter d vraag of de wetenschap dit ooit als haar taak beheefde te beschouwen. Zij, die overal in het bijzondere werkt, heeft geen opdracht een algemeene synthese te geven, die men werkelijk veiliger doet voorloopig niet van het geloof te verlangen. Geloof toch is iets positiefs, dat thans meest ontbreekt en zeker niet voorkomt bij door de wetenschap teleurgestelden. Wie in Hacekels monistische op lossing der wereldraadsels gelooft, schijnt sympathieker, dan iemand, die voor zijn door de wetenschap onbevredigd gelaten vragen bevrediging zoekt in oude geloofs vormen. Het eene lijkt wat verouderd en nuchter, het laatste ultra modern, maar... niet sterk van geest. Doch, met den schrijver van dit boek kan men de dingen rustig aanzien en meenen, dat zich alles wel schikken zal, zooniet voor den enkele, dan toch voor het geheel. tfiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiniiiiiiiiinmiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiit Nu ja, afspraakjes en... wat er gewoonlijk gemeesmuild wordt." Neen, Henning, je liegt. Dat zegt geen mensch. Het zijn pure verzinsels van je.' Waarom vraag je me er dan naar ? Wat zou ik er overigens voor genoegen in kunnen vinden rond te vertellen wat 'n geluk hij bij de meisjes in Borreby heeft!' Zij liet de varens liggen en trad op hem toe, Voor zoo laag had ik je toch niet gehouden, Henning", zeide zij. Ja, liefste, ik begrijp dat je er boos over bent. Het moet ook onaangenaam zijn voor je, dat hij zich niet eens zooveel opoffering getroost al was het dan maar nu." Foei Henning, het is gemeen en onwaardig, wat je zegt, maar gelooven doe ik je leugens niet." Maar ik ben het niet, die 't vertelt", zeide hij en sloeg de oogen neer ik heb ook niet gezien, hoe zij elkaar kussen." Agathe boog zich tot vlak voor hem over en sloeg hem in het gelaat. Hij werd lijk-bleek en zag haar aan met een blik, die half die was van een zieken hond, half maar die van een beleedigd man. Agathe verborg het aangezicht in de handen en ging naar de geopende deur. Hier bleef zij een oogenblik staan en greep met hare hand naar een steun, of zij wankelde en dan zag zij naar hem achterwaarts met het hoofd over den schouder en zeide koel en rustig: Henning, dit wil ik je zeggen, ik heb geen berouw over wat ik gedaan heb." Dan ging zij heen. Henning bleef langen tijd als versuft staan; dan liep hij duizelig naar zijn kamer en wierp zich op zijn bed. Hij had een afschuw van zijn daad. Nu was alles uit het verstan digste, wat hij doen kon, was zich een kogel door het hoofd jagen: leven zich als een geslagen hond met schuwe oogen door het leven sleepen? Neen zij had hem door dien slag tot slaaf gebrandmerkt; en zij had gelijk gehad; tegenover zulke laagheid was er geen ander verweer mogelijk. Hoe had hij haar liefgehad! vurig waan zinnig; maar niet als een man, als een hond in het stof aan hare voeten, als voor een Heiligenbeeld. Zij stonden in den tuin, zij sneed haar naam in den stam van een boom, de wind speelde met heur haar: hij sloop voorzichtig naderbij en roofde een kus van haar op den wind bewogen lokken; en was dagenlang gelukkig geweest; neen zijn liefde had nooit mannelijken moed en blijde ver wachting gekend; hij was een slaaf, slaaf in alles, in zijn liefde, in zijn verwachting en in zijn haat. Waarom had zij niet geloofd, wat hij gezegd had, maar Niels blindelings vertrouwd. Hij had haar nooit voorgelogen; dit was de eerste gemeene daad, waaraan hij zich tegenover haar schuldig maakte en zij had het dadelijk doorzien. Het was, omdat zij in haar hart van hem niets anders ver wacht had dan wat laag was en onwaardig. Zij had hem nooit gekend en om harentwille had hij dit lange, armoedige leven op Stav nede verduurd, waar ieder stuk brood, dat hij in den mond stak, hem bitter werd ge maakt door de herinnering van de hem vroe ger bewezen gunsten. Deze gedachte deed hem bijna krankzinnig worden. Hoe haatte hij zichzelf, om zijn karakterloos geduld, en zijn deemoedig hopen. Hij had haar kunnen dooden om dat, dat zij van hem had ge maakt, en hij zou zich wreken; zij zou zijn lange jaren van vernedering en de duizende Wie dat geen troost vindt, worde haastig theosoof of godsdienstig-democraat." FRANS COENEN Ingezonden Caricatuur Geachte Redactie, Zou het geen aanbeveling verdienen, wanneer voortaan naast de karikaturen van den heer P. een welgelijkend portret geplaatst werd van hem of haar, die hij wil voorstellen ? Men kon dan beter oordeelen, of er werkelijk eenige gelijkenis is. De heer P. maakt het zich nu wel wat al te gemakkelijk door eenige krabbels op papier te zetten, en uit vrees, dat niemand zal begrijpen wie hij op 't oog heeft, een uitvoerig onderschrift er bij te plaatsen. Misschien was 't nog pikanter uwe lezers eerst te laten raden, wie bedoeld is, en pas in een volgend nummer .een portret te zet ten. Ik betwijfel, of de heer P. in dit geval veel juiste antwoorden zou hebben gekregen. De vrouw, de eerste, die toonde, dat ook vrouwelijke hersens in staat zijn een academischen graad te halen, en die door haar leiding als presidente van de Ver. voor Vr.k. duizenden vrouwen aan zich heeft verplicht, verdient in een blad als de Groene" ge huldigd, niet bespot te worden. W. M. K.-H. Omdat uit 't bovenstaande een, in Nederland meer dan elders voorkomend, misverstand spreekt, nemen wij het op. Caricatuur wordt ten onzent telkens als schande gevoeld... Onze Nederlandsche helden en heldinnen mogen er nooit in 't publiek aan herinnerd worden, dat niets menschelijks hun vreemd is", en daarom vatten hunne vereerders de caricaturen, die men van hen maakt, als verguizing op. Is er eens een ieder heeft zijn fouten wat erg scherp, dan zijn zij gansch in de war. Zij begrijpen niet, dat caricatuur de keerzij is van de onvermijdelijkerwijs altijd téabsolute roem. De caricatuur is keerzij en: daardoor ook teeken van roem. Hiervoor is wel het beste bewijs, dat nietkleindenkende groote mannen steeds zich amuseerden aan hunne caricaturen, ook aan de felle, fellere en felste. Vele werkelijk belangrijke persoonlijkheden zouden zich onbehagelijk gaan gevoelen, als de caricaturist hen vergat, zelfs de scherpe caricaturist. De grooten (waaronder waarschijnlijk mevr. Jacobs) zijn niet van porcelein en voelen zich ook niet zoo. Vereerders die hen van porcelein verklaren, doen hun geen dienst. RED. * * * Berichten NIEUWS OVER SHAKESPEARE. Dr. Charles William Wallace heeft een aantal gewich tige Shakespeare-documenten teruggevon den, waarvan hij in de Times een voorloopig overzicht geeft. In een groot aantal dezer documenten, welke zoogoed als alle tot nogtoe onbekend waren, komt meermalen smartelijke uren betalen. Wraak om het ver loren gevoel van eigenwaarde, wraak om zijn slaafsche liefde en om den slag in het aangezicht. Zoo wiegde hij zich in zijn droomen van wraak, gelijk eerder in zijn droomen van liefde, maar hij nam geen besluit en... bleef. Ongeveer twee of drie dagen hierna stond Henning op een voormiddag met geweer en weitasch in den tuin. Terwijl hij nog een oogenblik talmde, kwam Niels Bryde aange reden, evenals hij tot de jacht uitgerust en hoewel beiden weinig genegenheid voor elkander gevoelden, begroetten zij elkaar vriendelijk en schenen zeer verheugd, dat het toeval wilde, dat zij dit uitstapje tesamen konden maken. Zij gingen nu beiden naar Rönne", een vrij groot, met heide begroeid, laag- en vlak eilandje buiten aan den Fjordmond. Dit eiland wordt in de herfst veel door zeehonden bezocht, die er in het natte zand van de banken, die vanaf het strand tot in zee loopen, liggen morsen, of slapen op de steenen, aan den oever. En dezen zeehonden gold de jacht. Toen zij de plaats bereikt hadden, ging ieder aan den zoom van het water zijns weegs. Het grijze nevelachtige weer had veel zeerobben op het strand gelokt en zij konden elkaar met korte tusschenpoozen hooren schieten. Nog nam de mist toe, en tegen den middag hing de nevel zoo dicht over het eiland en Fjord, dat het op twintig pas afstand niet mogelijk was steenen en zeehonden van elkaar te onderscheiden. Henning zette zich neer op het strand en staarde in de mist. Alles was stil, slechts een flauw gerucht van het kabbelende water en het angstige piepen van een eenzame strandlooper doken nu en dan uit de zware druk kende stilte op. Hij was moe van al zijn gedachten, moe van het hopen, moe van het haten, moe van zijn droomen. Hier stil zitten en sluime rend voor zich uit staren, zich de wereld als iets voorstel'en, dat op grooten afstand verwijderd was, als iets dat verduurd en volstreden was, hier stil zitten en de uren, het eene na het andere, laten geruischloos vervlieten, - dat was vrede, dat was weelde bijna. Plotseling klonk een lied op door den nevel en een gelukkige en jubelende stem zong: In Mei, dan breng'k mijn lieve bruidje thuis, De roos is rood, de lelie kuisch. Hei, speelman, hei! Dan trekt het bosch zijn groene loovers aan, De wei haar kakelbonte dos. Hei, speelman, hei! Maar lichter dan de zilverige maan En zachter dan 't zijge mos Hei, speelman, hei! Is 't spiegel-gladde lijfje van het wicht Dat kussend in mijn armen ligt. Koekoek koe koek'! , Hoort hórt den vogel in den stillen noen: Met zorgen heb ik niet van doen." Het was de stem van Niels Bryde. Hen ning sprong op; als het weerlicht sloeg de haat in zijn ziel; zijn oog brandde, hij lachte schril, dan legde hij het geweer aan den wang. Met zorgen heb ik niet van doen," klonk het nog eenmaal; hij richtte naar de toon in den nevel; de laatste woorden stier ven weg in den knal dan werd weer alles stil als te voren.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl