De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 5 juli pagina 1

5 juli 1914 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

1932 Zondag 5 Juli A*. DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAN ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING Voor het Buitenl. en de Koloniën p. J, bQ vooruitbetaling fr. p. mail . 10. Afi*aderl|ke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar , 0.12' UITGEVERS: VAN HOLKEMA ft WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Advertentiën van 1 5 regels /l. 25, elke regel meer . . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel . . ?0.25 . . ,030 040 INHOUD Blz. l: Een Amsterdamsch schoolhoofd contra het Ambulantisme. Kroniek: Het eere-doctoraat der Koningin. A. WolffGerzon : Het collectief arbeidscontract. Böcklin en De Tijd. Mr. H. P. G. Quack 80 jaar. 2: Feuilleton naar het Spaansch van don Pedrp d'Alarc.on. W. van der Pluym: Een prijsvraag voor 't Parlementsgebouw onder Thorbecke. Over Ingez. Stukken. Ingez.: H. C. Hofman over de Thomson-hulde. 5: M. G. Kramers: De Vrouwenbeweging door dr. J. van Leeuwen. Allegra. Recepten. E. Heimans: Muurhagedis en wijngaardslakken. 6: just Have laar : de Werkbond-tentoonstelling te Keulen. 7: De Groningsche Hoogeschool 300 jaar oud. Portretten van de Oostenrijksche troonopvolgers. Dr. L. M. G. Kooperberg: 18de eeuwsche schouwburgbezoekers. 8: Bonbonnière-puzzle opgelost in Wijnpuzzle. De cubist doctor honoris causa. Fin. Kroniek door v. d. M. //: Damspel door J. de Haas. Teekening door Joh. Braakensiek: Parijs aan haar toilettafel. Bijvoegsel door Johan Braakensiek: De moord op den Oostenrijksch-Hongaarschen troonopvolger. iimiiiiitiitmminmitiiimiiiitmmiimmiiiimittittimiMiiMiiitiitiimi AMBULANTISME Les idees marchent la loi doit suivre", maar tot den huldigen dag heeft de onderwijswet van 1857 nog geen voetstap gezet om de voortstuwende denkbeelden op onderwijsgebied te vol gen. Sinds de onderwijzer dezelfde be voegdheden heeft als het hoofd der school en veelal ook is een man, die in het boek der practijk met vrucht gelezen heeft, mag hij niet meer zijn de onmon dige, als hoedanig art 21 *) hem voor stelt, moet hij mede regelen de zaken de school betreffende, moet hij zijn de gelijkberechtigde van het hoofd. Maar hij kan daarop alleen aanspraak maken als aan de beide voorwaarden: gelijke bevoegdheid (dus hoofdakte) en een zeker aantal dienstjaren, gedurende welke hij zich in de praktijk heeft geschoold, voldaan is. Want het gaat niet aan, jonge menschen, die nog geen of weinig practische ervaring van het vak hebben, een invloed te geven, gelijk aan die van mannen met jarenlangen dienst achter den rug. Maar misschien zijn deze be zwaren te ondervangen, wanneer eenmaal de opleiding voor onderwijzer verbeterd is en een jongmensch van 18 jaar niet meer op de jeugd wordt losgelaten". Wij stellen ons dan de school der toe komst voor met een personeel van gelijkberechtigden, waarvan een de admi nistratie voert, buiten de gewone school uren, terwijl hij ambtshalve voorzitter der schoolvergadering is. Ieder is ver antwoordelijk voor zijn eigen klasse, waar het onderwijs gegeven wordt volgens algemeene regelen en volgens een leer plan, door de schoolvergadering vastge steld en onderworpen aan de goedkeuring van autoriteiten. Gesprekken met de ouders worden gevoerd door den betrokken onderwijzer, voor of na den schooltijd. Hij is ver plicht daartoe minstens een kwartier vór en na het begin der lessen aanwezig te zijn. De leertijd mag door geen bezoeken van ouders of anderen, behalve het schooltoezicht, worden onderbroken. De controle geschiedt door een rijks- of gemeentelijk toezicht, niet behoorende tot het personeel. Deze controleurs zorgen voor een behoorlijke uitvoering van de besluiten der schoolvergaderingen, die zij even goed als het personeel, verplicht zijn bij te wonen. In groote steden, waarop wij hier nu vooral het oog hebben, kan het toezicht zoodanig worden uitgeoefend, dat b.v. voor ieder vijftal scholen, die dicht bijeen liggen, een inspecteur is aangesteld, die met de dagelijksche controle is belast. Want en daarin verschilt onze meening met die van vele vooraanstaande Bondsleden wij vinden een dagelijksche controle nooaig. Een schoolmeester is evengoed een mensen als ieder ander; en groote woorden als ons heilig plichts gevoel, onverantwoordelijkheid, beroeps liefde" ze getuigen wel van een naïef idealisme, maar idealisten zijn niet altijd even praktisch. Op gevaar af van cynisch te schijnen, voegen wij erbij, dat vele menschen nauwgezet en plichtsge trouw werken, niet uitsluitend, omdat zij door hun zedelijk gevoel daartoe gedreven worden, maar tevens omdat zij weten, dat er oogen op hen gevestigd zijn; 't is misschien een zwakheid, maar dan toch een algemeen menschelijke. Nu blijft natuurlijk bij controle altijd de mogelijkheid bestaan, dat ons werk och nog, ondanks onzen ijver en onze plichtsbetrachting, verkeerd beoordeeld wordt waar is grooter kans op zulke misvatting dan bij een zoo subtielen arbeid als opvoeding en onderwijs? maar toch zal dat uitzondering blijven, wanneer het toezicht in handen wordt gesteld van menschen, die op dit gebied hun sporen hebben verdiend, of er spe ciaal voor zijn opgeleid. Om voor die enkele uitzonderingen waar in de wereld vindt men ze niet? het con trolestelsel af te keuren, men zou tegelijk met het badwater het kind wegwerpen. En nu willen we nog niet eens spreken over de noodzakelijkheid van controle, van dagelijksche controle voor diegenen, wien een soort van aangeboren gemak zucht of luiheid, een soort van laat-maarwaaien, de-zaak-komt-wel-te-recht" in den weg zit, om te presteeren, wat zij zouden kunnen presteeren. Laten we gerust zeggen, dat dezulken onder de onderwijzers percentsgewijze niet mér voorkomen dan in andere werkersgroepen. Waarom zou het ook? Maar ze komen voor en zij zullen zich alleen gewennen hun plicht te doen, als ze onder voortdurende controle geplaatst zijn; mogelijk zelfs zullen zij, juist door hun gedwongen gewenning aan gestadigen arbeid er een soort genoegen in gaan vinden, dat ze vroeger niet hebben gekend; ;de zelfvoldoening over het be hoorlijk vervullen van hun taak. Natuur lijk zal hun in den beginne de controle in den weg zitten: later echter zullen zij haar invloed misschien zegenen. Anders is het gesteld met de onder wijzers, die controle vreezen, omdat ze zelf voelen niet voor hun taak berekend te zijn, die voortdurend al hun ener gie verbruiken moeten om de orde te handhaven, die geen slag hebben de belangstelling hunner leerlingen gaande te houden en die daardoor lederen schooltijd den weg naar Golgotha gaan. Ze weten, dat degenen, die toezicht op hen moeten uitoefenen, hen spoedig zullen kennen als ongeschikte leerkrach ten, en daarvoor schamen zij zich. Echter ten onrechte : zij zijnongelukkigen, die wel beter zouden willen, maar niet kunnen, zij missen de geheimzinnige kracht, om de jeugd te suggereeren en haar hart te winnen, een kracht, die men zich niet geven kan, maar die een heerlijke gave der natuur is, onontbeerlijk voor den goeden onderwijzer en opvoeder. Tegenover zulke ongeschikte leer krachten, wier leven toch al een hel is, moet het schooltoezicht, dat de controle heeft, vooral voorzichtig optreden. Hier passen geen verwijten, geen strenge te rechtwijzingen, hier voegt veeleer een sympathiek medelijden, dat de hand reikt aan de ongelukkigen om hen behulpzaam te zijn in het zoeken van een anderen werkkring. In de school behooren zij niet thuis, om zich zelf niet en om de kinderen niet, en zoo geen geschikte werkkring voor hen te vinden is, behooren zij alb zielszieken op volledig pensioen te worden gesteld, naar den grondslag van hun te bereiken maximum inkomen. Uit dit alles zal blijken het noodzake lijke van den eisch hiervoren reeds ge steld, dat het toezicht moet worden uitgeoefend door bevoegde autoriteiten, die uit de onderwijzerskringen zijn voort gekomen of een afzonderlijke opleiding hebben genoten en dus het vak bij er varing kennen, terwijl zij moeten bedeeld zijn met een meer dan gewone mate van menschenkennis en takt. Maar voert men mij tegen volgt uit die redeneering nu niet de noodza kelijkheid van het ambulantisme ? Is het tegenwoordige hoofd der school niet de aangewezen man, om die zoo noodige controle uit te oefenen? Op de eerste plaats zij daar tegenover gesteld, dat de onderwijzers, in de groote steden vooral, in den regel, wat kennis van hun vak en geschiktheid aangaat, de gelijken zijn van de hoofden, waartegen zij niet zoo waar deerend kunnen opzien. Maar op de tweede plaats: het prestige der onder wijzers vordert, dat er in hetzelfde gebouw, onder hetzelfde dak, waar zij hun werk verrichten, niet iemand is, tot wien zij in een soort knechtsbetrekking staan, en die, als 't er op aankomt, kan doen en beslui ten en voorschrijven wat hij wil, zonder zich aan zijn ondergeschikten te storen. Een kinderoog ziet scherp, merkt al gauw, dat de meester" zoo wat niets te zeggen heeft, en de ouders denken al evenzoo over hem. Een onderwijzer is, wat zijn werk betreft niet te vergelijken bij postbeambten, boekhouders, klerken enz., wier doode papieren zich geen idee vormen van dengene, die ze bewerkt: de onderwijzer heeft levend materiaal voor zich, dat scherp toekijkt en scherp toeluistert, en dat in hem moet zien den koning in zijn rijk. En dat kan niet, zoolang tusschen hem en het kind, tusschen hem en de ouders telkens staat het ambulante hoofd. Inspecteurs van buiten de school, die eenige scholen onder hun toezicht hebben, maken op het kind niet den indruk van den baas, die zijn knechts komt narijden; zij zijn meer de heeren, die eens komen zien, hoe de kinderen het maken". Gelet op de algemeene verbittering, die onder de onderwijzers bestaat tegen het ambulantisme, een verbittering, die zich niet vertoont tegenover het schooltoezicht, uitgeoefend door school opzieners, inspecteurs en leden der Schoolcommissie, moest men zoo ver standig zijn de gevolgtrekking te maken, dat er voor dien haat diepe oorzaken zullen bestaan, 't Gaat niet aan te zeg gen, dat eenige Bondsvoorlichters de geesten hunner collega's te dezen op zichte opwinden", ^al^paqten we met Troelstra bekennen, dat er in den strijd tegen het ambulantisme van Bondszijde niet altijd even zakelijk is gestreden, dat men zich wel eens heeft aangesteld als opgeschoten Hoogere burgers. Dit zijn eenige afdwalingen geweest, begaan door een klein aantal menschen maar uit zulke afzonderlingen van personen ver klaart men niet een voortdurende be weging en een algemeene afkeer. Voor de hoofdstad van ons land met haar leger van onderwijskrachten is thans het brandenden vraagstuk aanhangig ge maakt in den Raad door het voorstel Klaas de Vries?Van Kuykhof ter afschaf fing van het ambulantisme. Men wil dus het hoofd der school het onderwijs in een vaste klas opdragen. Wij juichen dit voorstel toe, doch men zal niet alleen rekening moeten houden met het aan stellen van reserveonderwijzers een zaak, die wel te regelen is maar tevens zal men, zooals wij hierboven als een gebiedenden eisch hebben gesteld het toezicht van buiten de school moeten verscherpen en daarvoor een flink aantal bevoegde autoriteiten benoemen. Laat dit dan tevens voor de Regeering een wenk zijn om zoo spoedig mogelijk art. 21 der Onderwijswet te wijzigen in den zin als hierboven is aangegeven. Het zal het onderwijs ten goede komen, daar het den onderwijzer meer liefde voor zijn taak en meer verantwoordelijk heidsgevoel zal bijbrengen. EEN AMSTERDAMSCH SCHOOLHOOFD *) Het tegenwoordige art. 21 luidt: De regeling van de schooltijden en van de vacantiën, de vaststelling van het leer plan en van de bij het onderwijs te gebrui ken boeken en de verdeeling der school in klassen geschieden door het hoofd der school en, zoo de regeling voor meerdere scholen gelijkelijk werkt, door de hoofden dierscholen gezamenlijk, onder goedkeuring van burge meester en wethouders en van den districtsschoplopziener. Bij verschil tusschen burgemeester en wethouders en den districtsschoolopziener beslist Onze Minister, die met de uitvoering dezer wet belast is". * # * KRONIEK Dr. KONINGIN H. M. de Koningin is heden morgen gepromoveerd aan de Groningsche universiteit tot doctor honoris causa in de Nederlandsche letteren wegens haar verdiensten voor de moedertaal. Een bericht als dit is in staat het nationale hart van vreugde sneller te doen klop pen. Wij Nederlanders zijn essentieel een volk van leergierigen. De hang naar nuttige, en zelfs onnutte, kundigheden, zit ons in het bloed en tenminste een neef te hebben die professor is, schijnt voor velen een hoog, schoon niet onbereikbaar, ideaal. In deze examenbloeimaand vooral kan men het goed waarnemen, hoe geheel Nederland zwelgt en wentelt in de geleerd heid, en letterlijk elkeen daarvan acte be geert. Die nog geen acte heeft, wil een lagere, de lagere aspireert naar middel bare hoogten en de middelbaren zien smach tend op naar die tempels van deftige en hoog hartige Weetgierigheid onze universiteiten, waar de beste, schoon minst universeele, Dragers der geleerdheid in voorname terug getrokkenheid officieeren. Een Gekroond Hoogleeraar zou eigenlijk de meest passende monarch voor Nederland zijn en sinds lang verdroot het den Vaderlander, te zien hoe Zijne Vorstin en Haar Hof, bij al Hare niet gering te schatten honores, toch de nationaal meest geachte moest derven. Het was daarom een gelukkige gedachte van den Groningschen Academischen Senaat aan dezen onduldbaren misstand een einde en een begin te maken met de universitaire promotie onzer Koningin. Want wat daar te Groningen geschied is, kan, uiteraard, niet meer zijn dan een begin. Vanwege de idealiteit haars wezens, bezit een vorstin vanzelfsprekend alle verdiensten en het ligt daarom in de bedoeling, dat onze zes academies aan H. M. voortaan elk jaar een doctoraat zullen aanbieden, zoolang tot er geen meer te vergeven zijn. Waarna men er nieuwe zal scheppen. Maar men wenscht nog verder te gaan. Opdat H. M.'s omgeving een echt karakte ristiek, nationaal hof worde, zullen achter eenvolgens ook de Hofdignitarissen met diverse academische graden worden bekleed. Men wil dit tamelijk ver sommigen meenen zelf te ver uitbreiden. Tot de kamerdienaars-sleutelbewaarders toe. Voor hen zal nog een Doctoraat in de Wijsbegeerte beschikbaar zijn. Op deze wijze zal ongetwijfeld bereikt worden, dat het Hof meer dan tot dusverre aan het nationale leven deelnemen en er een allengs geleerder plaats in bekleeden gaat. De academische titels, mag men verwachten, zullen allengs de andere, militaire en civiele, vervangen en Doctor Kok (chemie), Doctor Koetsier (dierkunde) en Doctor Tuinman (plantkunde) zullen weldra vertrouwde en gaarne geziene figuren bij onze academische feesten en plechtigheden worden. Nader vernemen wij nog, dat het volgend jaar, ter gelegenheid van het lustrum der Leidsche Hoogeschool, de Senaat aan Z. H. den Prins een Eeredoctoraat zal aanbieden. In de chemie of in de medicijnen. Of in beide. F. C. * * * Het kollektief arbeidskontrakt in de Duitse metaalnijverheid Schmollers Wirtschaftslehre: Immer wieder folgt neuen Freiheiten in der Geschichte neue Bindung". We staan eerst aan het begin van de tijd, waarin het standpunt van algehele ekonomiese vrijheid waar partikulier initiatief en vrije konkurrentie zulke belangrijke faktoren van uitmaken tot het verleden zal behoren. En toch zal er bij weinigen slechts, omtrent het aanbreken van zulk een aera twijfel zijn, waar aan alle kanten de nieuwe geest zich manifesteert, die banden wil en zekerheid; uit nieuwe machtsverhouding ge sproten nieuwe machtsverhouding schep pend. Duitsland heeft deze moderne ekonomiese ontwikkeling wel al het sterkst doorgemaakt; daar tonen handel en industrie, konsentratie en vastlegging in sterke vorm, waarvan ons eigen land eerst een schaduw vertoont. Nog onlangs schreef een medewerker van de Handelszeitung van het Berliner Tageblatt (15 Mei 1914) een klacht tegen de voort schrijdende kartelvorming, die zich in de textielindustrie voordoet, het bestaan be dreigend van hen die zich vér willen houden van de kartelovereenkomst niet alleen, maar ook van het jonge geslacht, dat zich in deze tak van bedrijf in de toekomst zou willen vestigen. En wijst ook niet het streven naar minimum-prijsbepaling in de detailhandel, waar van Mr. J. A. Levy in de Economist (Jan.-April 1914) melding maakt, erop, dat de idee, om zich een zekere ondernemers winst te waarborgen, om de (oneerlike ?) konkurrentie uit de weg te ruimen, steeds veld wint ? Dan ook : de nauwe aaneensluiting van de Duitse grote banken korten tijd geleden nog de fusie van de Schaaffhausensche Bank" en de Deutsche Diskontogesellschaft" hun medezeggingschap in industriële on dernemingen ook in ons land geen vreemd verschijnsel. Dat alles maakt, dat de op perste leiding van een groot deel der in dustriële produktie in handen komt van een betrekkelik klein aantal bankbestuurders en groot-industriëlen in hun gevolg." 1) Al meer en meer wordt nauwer aaneen sluiting verkozen boven vrije konkurrentie, en wordt vrijwillig afstand gedaan van brokjes z.g. partikulier initiatief. Maar indien de handelsgeest van aaneen sluiting voor de toekomst niet mér ver wachtte, dan hij in de 19de eeuw door Gewerbefreiheit" vermocht te verkrijgen, dan, ongetwijfeld, zou hij deze weg niet inslaan. Aan de andere zijde in het bedrijf aan arbeiderszijde is ook het streven naar ze kerheid, naar het vastleggen van een minimun levensonderhoud. Daar wordt door nieuwe aaneensluiting en nieuwe wettelikheid geen vrijheid verloren alleen vrijheid ge wonnen. Daar moet door wettelikheid in de toekomst vrij-zijn verkregen worden, waar de 19de eeuw met haar staatsonthouding en wetteloosheid, dwang en ellende liet bestaan. Zoo heeft dan het kollektief kontrakt nieuwe mogelikheid geopend voor het bepalen en verzekeren van arbeidsvoorwaarden, en door dit recht en een machtige arbeidersorganizatie kan zeer veel verkregen worden. Dat het kollektief kontrakt meer en meer veld wint, ook in bedrijfstakken, waar de invoering ervan niet zo gemakkelijk is, blijkt uit de statistiek van de duitse koll. arbeiders overeenkomsten 2), voor de metaalindustrie. Op 31 December 1912 telde de Duitse metaalnijverheid 1291 koll. kontrakten, met 176.98 bedrijven gesloten, en geldend voor 199.156 personen. Van die 199.156 personen waren er 110.254 georganizeerd. Om nu van de verspreiding van het kol lektief kontrakt in de metaalnijverheid een overzicht te krijgen, is het nodig, het getal der arbeiders, door koll. kontrakt gebonden, te vergelijken met het geheele getal arbei ders werkzaam in de industrie. Dit is echter niet geheel zuiver te doen, daar er voor eind 1912 het tijdstip van de statistiek der arb. overeenkomsten geen bedrijfs- en beroepstelling aanwezig is. De laatste telling had in 1907 plaats. Volgens die telling waren er werkzaam in de Duitse metaalnijverheid: 1.641.835 per sonen. Op 31 December 1912 waren er 199.156 personen, d.i. 12.1 pCt. met kollektief kon trakt. Dit percentagecijfer gaat natuurlijk mank, daar de Duitsche metaalnijverheid zich na 1907 enorm heeft uitgebreid. De produktie van ijzer en ijzerwaren, per hoofd der Duitse bevolking was o.a. in 1907 209.9 K.G. 1911 237.4 3) Ongetwijfeld werkte in die industrie in 1912 een veel groter aantal arbeiders, dan in 1907 werkzaam waren. Het percentage personen, dat vastgelegde arbeidsvoorwaarden heeft in de metaalin dustrie, is nog niet biezonder groot, ofschoon er een stevige organisatie is. De mooiste resultaten hebben de grafiese vakken en de bouwbedrijven: daarop volgt de kleedingindustrie, die vooral voor het mannelik gedeelte van zijn arbeiders, 'n groot aantal kollektieve kontracten heeft. Nu zijn n in de grafiese vakken n in de kledingindustrie 'n groot aantal arbeiders georganiseerd, resp. 93.8 pCt. en 51.9 pCt. van hen die een koll. kontrakt verkregen; voor de bouwbedrijven is dat percentage cijfer 299 pCt. Dat er dus nog wel andere faktoren mee spreken bij de mogelikheid om in 'n bedrijf kollektieve kontrakten af te sluiten, dan de machtsverhoudingen is duidelik. De aard van het bedrijf in kwestie is ook van grote invloed. In de metaalindustrie kunnen arbeids overeenkomsten nu eenmaal niet zo schematies worden vastgesteld als in de bouw bedrijven, de grafiese vakken, enz. De produktie is hier biezonder wisselvallig, door wijziging in de produktiemethoden, de arbeidsmiddelen, de fabrikatie. Het is moeilik (daarover zijn het ongeveer alle vakvereenigingsmannen in de machinebouw eens) lonen voor bepaalde verrichtingen, stuklonen, door kollektief kontrakt voor lange tijd vast te leggen." 4) Dit is natuurlik volkomen juist; aan de andere kant mag het verwondering wekken, dat waar het koll. kontrakt eenmaal door drong in de Duitse metaalnijverheid, het overgrote deel een of andere loonbepaling inhoudt. Zo hebben 1032 kontrakten bepalingen voor minimum-uurlonen van geschoolde arbeiders; het merendeel lag tussen 45 en 55 pf. per uur; 521 kontrakten gaven de minimum-uurlonen van ongeschoolde arbei ders, waarvan het grootste deel tussen 35 en 45 pf. lag. Minimum-weekloon opgaven komen in veel kleiner aantal voor; wat de geschoolde arbeiders betreft waren er 39 kontrakten, waarvan het grootste gedeelte tussen 20 en 30 Mk. wekeliks lag; voor de ongeschoolden lag het minimum lager en wel tussen 15 en 25 Mk. Daarvoor waren in 't geheel slechts 17 kontrakten. Nog zij hier opgemerkt, dat deze cijfers slechts het minimum-Ioon weer geven; het werkelike loon zal in veel ge vallen hoger liggen. In 1112 kontrakten wordt melding gemaakt van loontoeslagen bij overuren, bij Zondagsen bij nachtarbeid. In de meeste gevallen was de toeslag 20?50 pCt. boven het ge wone loon. De statistiek vermeldt voor 1278 koll. kontrakten hoe de loonbetaling plaats vindt: in stukloon of in tijdloon.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl