Historisch Archief 1877-1940
1932
Zondag 5 Juli
A*.
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAN
ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING
Voor het Buitenl. en de Koloniën p. J, bQ vooruitbetaling fr. p. mail . 10.
Afi*aderl|ke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar , 0.12'
UITGEVERS: VAN HOLKEMA ft WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van 1 5 regels /l. 25, elke regel meer . .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel
. . ?0.25
. . ,030
040
INHOUD
Blz. l: Een Amsterdamsch schoolhoofd
contra het Ambulantisme. Kroniek: Het
eere-doctoraat der Koningin. A.
WolffGerzon : Het collectief arbeidscontract.
Böcklin en De Tijd. Mr. H. P. G.
Quack 80 jaar. 2: Feuilleton naar
het Spaansch van don Pedrp d'Alarc.on.
W. van der Pluym: Een prijsvraag voor 't
Parlementsgebouw onder Thorbecke.
Over Ingez. Stukken. Ingez.: H. C.
Hofman over de Thomson-hulde. 5:
M. G. Kramers: De Vrouwenbeweging
door dr. J. van Leeuwen. Allegra.
Recepten. E. Heimans: Muurhagedis
en wijngaardslakken. 6: just Have
laar : de Werkbond-tentoonstelling te
Keulen. 7: De Groningsche
Hoogeschool 300 jaar oud. Portretten van
de Oostenrijksche troonopvolgers. Dr.
L. M. G. Kooperberg: 18de eeuwsche
schouwburgbezoekers. 8:
Bonbonnière-puzzle opgelost in Wijnpuzzle.
De cubist doctor honoris causa. Fin.
Kroniek door v. d. M. //: Damspel
door J. de Haas. Teekening door Joh.
Braakensiek: Parijs aan haar toilettafel.
Bijvoegsel door Johan Braakensiek: De
moord op den
Oostenrijksch-Hongaarschen troonopvolger.
iimiiiiitiitmminmitiiimiiiitmmiimmiiiimittittimiMiiMiiitiitiimi
AMBULANTISME
Les idees marchent la loi
doit suivre", maar tot den huldigen dag
heeft de onderwijswet van 1857 nog geen
voetstap gezet om de voortstuwende
denkbeelden op onderwijsgebied te vol
gen. Sinds de onderwijzer dezelfde be
voegdheden heeft als het hoofd der school
en veelal ook is een man, die in het
boek der practijk met vrucht gelezen
heeft, mag hij niet meer zijn de onmon
dige, als hoedanig art 21 *) hem voor
stelt, moet hij mede regelen de zaken
de school betreffende, moet hij zijn de
gelijkberechtigde van het hoofd. Maar
hij kan daarop alleen aanspraak maken
als aan de beide voorwaarden: gelijke
bevoegdheid (dus hoofdakte) en een
zeker aantal dienstjaren, gedurende welke
hij zich in de praktijk heeft geschoold,
voldaan is. Want het gaat niet aan, jonge
menschen, die nog geen of weinig
practische ervaring van het vak hebben, een
invloed te geven, gelijk aan die van
mannen met jarenlangen dienst achter
den rug. Maar misschien zijn deze be
zwaren te ondervangen, wanneer eenmaal
de opleiding voor onderwijzer verbeterd
is en een jongmensch van 18 jaar niet
meer op de jeugd wordt losgelaten".
Wij stellen ons dan de school der toe
komst voor met een personeel van
gelijkberechtigden, waarvan een de admi
nistratie voert, buiten de gewone school
uren, terwijl hij ambtshalve voorzitter
der schoolvergadering is. Ieder is ver
antwoordelijk voor zijn eigen klasse,
waar het onderwijs gegeven wordt volgens
algemeene regelen en volgens een leer
plan, door de schoolvergadering vastge
steld en onderworpen aan de goedkeuring
van autoriteiten.
Gesprekken met de ouders worden
gevoerd door den betrokken onderwijzer,
voor of na den schooltijd. Hij is ver
plicht daartoe minstens een kwartier vór
en na het begin der lessen aanwezig te
zijn. De leertijd mag door geen bezoeken
van ouders of anderen, behalve het
schooltoezicht, worden onderbroken. De
controle geschiedt door een rijks- of
gemeentelijk toezicht, niet behoorende
tot het personeel. Deze controleurs zorgen
voor een behoorlijke uitvoering van de
besluiten der schoolvergaderingen, die zij
even goed als het personeel, verplicht zijn
bij te wonen.
In groote steden, waarop wij hier nu
vooral het oog hebben, kan het toezicht
zoodanig worden uitgeoefend, dat b.v.
voor ieder vijftal scholen, die dicht bijeen
liggen, een inspecteur is aangesteld, die
met de dagelijksche controle is belast.
Want en daarin verschilt onze meening
met die van vele vooraanstaande
Bondsleden wij vinden een dagelijksche
controle nooaig. Een schoolmeester is
evengoed een mensen als ieder ander;
en groote woorden als ons heilig plichts
gevoel, onverantwoordelijkheid, beroeps
liefde" ze getuigen wel van een naïef
idealisme, maar idealisten zijn niet
altijd even praktisch. Op gevaar af van
cynisch te schijnen, voegen wij erbij, dat
vele menschen nauwgezet en plichtsge
trouw werken, niet uitsluitend, omdat zij
door hun zedelijk gevoel daartoe gedreven
worden, maar tevens omdat zij weten,
dat er oogen op hen gevestigd zijn; 't is
misschien een zwakheid, maar dan toch
een algemeen menschelijke.
Nu blijft natuurlijk bij controle altijd
de mogelijkheid bestaan, dat ons werk
och nog, ondanks onzen ijver en onze
plichtsbetrachting, verkeerd beoordeeld
wordt waar is grooter kans op zulke
misvatting dan bij een zoo subtielen
arbeid als opvoeding en onderwijs?
maar toch zal dat uitzondering blijven,
wanneer het toezicht in handen wordt
gesteld van menschen, die op dit gebied
hun sporen hebben verdiend, of er spe
ciaal voor zijn opgeleid. Om voor die
enkele uitzonderingen waar in de
wereld vindt men ze niet? het con
trolestelsel af te keuren, men zou tegelijk
met het badwater het kind wegwerpen.
En nu willen we nog niet eens spreken
over de noodzakelijkheid van controle,
van dagelijksche controle voor diegenen,
wien een soort van aangeboren gemak
zucht of luiheid, een soort van
laat-maarwaaien, de-zaak-komt-wel-te-recht" in
den weg zit, om te presteeren, wat zij
zouden kunnen presteeren. Laten we
gerust zeggen, dat dezulken onder de
onderwijzers percentsgewijze niet mér
voorkomen dan in andere
werkersgroepen. Waarom zou het ook? Maar ze
komen voor en zij zullen zich alleen
gewennen hun plicht te doen, als ze
onder voortdurende controle geplaatst
zijn; mogelijk zelfs zullen zij, juist door
hun gedwongen gewenning aan
gestadigen arbeid er een soort genoegen in
gaan vinden, dat ze vroeger niet hebben
gekend; ;de zelfvoldoening over het be
hoorlijk vervullen van hun taak. Natuur
lijk zal hun in den beginne de controle
in den weg zitten: later echter zullen
zij haar invloed misschien zegenen.
Anders is het gesteld met de onder
wijzers, die controle vreezen, omdat ze
zelf voelen niet voor hun taak berekend
te zijn, die voortdurend al hun ener
gie verbruiken moeten om de orde te
handhaven, die geen slag hebben de
belangstelling hunner leerlingen gaande
te houden en die daardoor lederen
schooltijd den weg naar Golgotha gaan.
Ze weten, dat degenen, die toezicht op
hen moeten uitoefenen, hen spoedig
zullen kennen als ongeschikte leerkrach
ten, en daarvoor schamen zij zich.
Echter ten onrechte : zij zijnongelukkigen,
die wel beter zouden willen, maar niet
kunnen, zij missen de geheimzinnige
kracht, om de jeugd te suggereeren en
haar hart te winnen, een kracht, die men
zich niet geven kan, maar die een heerlijke
gave der natuur is, onontbeerlijk voor
den goeden onderwijzer en opvoeder.
Tegenover zulke ongeschikte leer
krachten, wier leven toch al een hel is,
moet het schooltoezicht, dat de controle
heeft, vooral voorzichtig optreden. Hier
passen geen verwijten, geen strenge te
rechtwijzingen, hier voegt veeleer een
sympathiek medelijden, dat de hand reikt
aan de ongelukkigen om hen behulpzaam
te zijn in het zoeken van een anderen
werkkring. In de school behooren zij
niet thuis, om zich zelf niet en om de
kinderen niet, en zoo geen geschikte
werkkring voor hen te vinden is, behooren
zij alb zielszieken op volledig pensioen
te worden gesteld, naar den grondslag
van hun te bereiken maximum inkomen.
Uit dit alles zal blijken het noodzake
lijke van den eisch hiervoren reeds ge
steld, dat het toezicht moet worden
uitgeoefend door bevoegde autoriteiten,
die uit de onderwijzerskringen zijn voort
gekomen of een afzonderlijke opleiding
hebben genoten en dus het vak bij er
varing kennen, terwijl zij moeten bedeeld
zijn met een meer dan gewone mate van
menschenkennis en takt.
Maar voert men mij tegen volgt
uit die redeneering nu niet de noodza
kelijkheid van het ambulantisme ? Is het
tegenwoordige hoofd der school niet de
aangewezen man, om die zoo noodige
controle uit te oefenen? Op de eerste
plaats zij daar tegenover gesteld, dat de
onderwijzers, in de groote steden vooral,
in den regel, wat kennis van hun vak en
geschiktheid aangaat, de gelijken zijn van
de hoofden, waartegen zij niet zoo waar
deerend kunnen opzien. Maar op de
tweede plaats: het prestige der onder
wijzers vordert, dat er in hetzelfde gebouw,
onder hetzelfde dak, waar zij hun werk
verrichten, niet iemand is, tot wien zij in
een soort knechtsbetrekking staan, en die,
als 't er op aankomt, kan doen en beslui
ten en voorschrijven wat hij wil, zonder
zich aan zijn ondergeschikten te storen.
Een kinderoog ziet scherp, merkt al gauw,
dat de meester" zoo wat niets te zeggen
heeft, en de ouders denken al evenzoo
over hem. Een onderwijzer is, wat zijn
werk betreft niet te vergelijken bij
postbeambten, boekhouders, klerken enz.,
wier doode papieren zich geen idee
vormen van dengene, die ze bewerkt:
de onderwijzer heeft levend materiaal
voor zich, dat scherp toekijkt en scherp
toeluistert, en dat in hem moet zien den
koning in zijn rijk. En dat kan niet,
zoolang tusschen hem en het kind,
tusschen hem en de ouders telkens staat
het ambulante hoofd. Inspecteurs van
buiten de school, die eenige scholen
onder hun toezicht hebben, maken op
het kind niet den indruk van den baas,
die zijn knechts komt narijden; zij zijn
meer de heeren, die eens komen zien,
hoe de kinderen het maken".
Gelet op de algemeene verbittering,
die onder de onderwijzers bestaat tegen
het ambulantisme, een verbittering,
die zich niet vertoont tegenover het
schooltoezicht, uitgeoefend door school
opzieners, inspecteurs en leden der
Schoolcommissie, moest men zoo ver
standig zijn de gevolgtrekking te maken,
dat er voor dien haat diepe oorzaken
zullen bestaan, 't Gaat niet aan te zeg
gen, dat eenige Bondsvoorlichters de
geesten hunner collega's te dezen op
zichte opwinden", ^al^paqten we met
Troelstra bekennen, dat er in den strijd
tegen het ambulantisme van Bondszijde
niet altijd even zakelijk is gestreden, dat
men zich wel eens heeft aangesteld als
opgeschoten Hoogere burgers. Dit zijn
eenige afdwalingen geweest, begaan door
een klein aantal menschen maar uit
zulke afzonderlingen van personen ver
klaart men niet een voortdurende be
weging en een algemeene afkeer.
Voor de hoofdstad van ons land met
haar leger van onderwijskrachten is thans
het brandenden vraagstuk aanhangig ge
maakt in den Raad door het voorstel
Klaas de Vries?Van Kuykhof ter afschaf
fing van het ambulantisme. Men wil dus
het hoofd der school het onderwijs in
een vaste klas opdragen. Wij juichen dit
voorstel toe, doch men zal niet alleen
rekening moeten houden met het aan
stellen van reserveonderwijzers een
zaak, die wel te regelen is maar tevens
zal men, zooals wij hierboven als een
gebiedenden eisch hebben gesteld het
toezicht van buiten de school moeten
verscherpen en daarvoor een flink aantal
bevoegde autoriteiten benoemen. Laat
dit dan tevens voor de Regeering een
wenk zijn om zoo spoedig mogelijk art.
21 der Onderwijswet te wijzigen in den
zin als hierboven is aangegeven.
Het zal het onderwijs ten goede komen,
daar het den onderwijzer meer liefde
voor zijn taak en meer verantwoordelijk
heidsgevoel zal bijbrengen.
EEN AMSTERDAMSCH SCHOOLHOOFD
*) Het tegenwoordige art. 21 luidt:
De regeling van de schooltijden en van
de vacantiën, de vaststelling van het leer
plan en van de bij het onderwijs te gebrui
ken boeken en de verdeeling der school in
klassen geschieden door het hoofd der school
en, zoo de regeling voor meerdere scholen
gelijkelijk werkt, door de hoofden dierscholen
gezamenlijk, onder goedkeuring van burge
meester en wethouders en van den
districtsschoplopziener.
Bij verschil tusschen burgemeester en
wethouders en den districtsschoolopziener
beslist Onze Minister, die met de uitvoering
dezer wet belast is".
* # *
KRONIEK
Dr. KONINGIN
H. M. de Koningin is heden morgen
gepromoveerd aan de Groningsche
universiteit tot doctor honoris causa
in de Nederlandsche letteren wegens
haar verdiensten voor de moedertaal.
Een bericht als dit is in staat het nationale
hart van vreugde sneller te doen klop
pen. Wij Nederlanders zijn essentieel een
volk van leergierigen. De hang naar
nuttige, en zelfs onnutte, kundigheden, zit
ons in het bloed en tenminste een neef te
hebben die professor is, schijnt voor velen
een hoog, schoon niet onbereikbaar,
ideaal. In deze examenbloeimaand vooral
kan men het goed waarnemen, hoe geheel
Nederland zwelgt en wentelt in de geleerd
heid, en letterlijk elkeen daarvan acte be
geert. Die nog geen acte heeft, wil een
lagere, de lagere aspireert naar middel
bare hoogten en de middelbaren zien smach
tend op naar die tempels van deftige en hoog
hartige Weetgierigheid onze universiteiten,
waar de beste, schoon minst universeele,
Dragers der geleerdheid in voorname terug
getrokkenheid officieeren. Een Gekroond
Hoogleeraar zou eigenlijk de meest passende
monarch voor Nederland zijn en sinds lang
verdroot het den Vaderlander, te zien hoe
Zijne Vorstin en Haar Hof, bij al Hare niet
gering te schatten honores, toch de nationaal
meest geachte moest derven.
Het was daarom een gelukkige gedachte
van den Groningschen Academischen Senaat
aan dezen onduldbaren misstand een einde
en een begin te maken met de universitaire
promotie onzer Koningin.
Want wat daar te Groningen geschied is,
kan, uiteraard, niet meer zijn dan een begin.
Vanwege de idealiteit haars wezens, bezit
een vorstin vanzelfsprekend alle verdiensten
en het ligt daarom in de bedoeling, dat onze
zes academies aan H. M. voortaan elk jaar
een doctoraat zullen aanbieden, zoolang tot
er geen meer te vergeven zijn. Waarna men
er nieuwe zal scheppen.
Maar men wenscht nog verder te gaan.
Opdat H. M.'s omgeving een echt karakte
ristiek, nationaal hof worde, zullen achter
eenvolgens ook de Hofdignitarissen met
diverse academische graden worden bekleed.
Men wil dit tamelijk ver sommigen
meenen zelf te ver uitbreiden. Tot de
kamerdienaars-sleutelbewaarders toe. Voor
hen zal nog een Doctoraat in de Wijsbegeerte
beschikbaar zijn.
Op deze wijze zal ongetwijfeld bereikt
worden, dat het Hof meer dan tot dusverre
aan het nationale leven deelnemen en er een
allengs geleerder plaats in bekleeden gaat.
De academische titels, mag men verwachten,
zullen allengs de andere, militaire en civiele,
vervangen en Doctor Kok (chemie), Doctor
Koetsier (dierkunde) en Doctor Tuinman
(plantkunde) zullen weldra vertrouwde en
gaarne geziene figuren bij onze academische
feesten en plechtigheden worden.
Nader vernemen wij nog, dat het volgend
jaar, ter gelegenheid van het lustrum der
Leidsche Hoogeschool, de Senaat aan Z. H.
den Prins een Eeredoctoraat zal aanbieden. In
de chemie of in de medicijnen. Of in beide.
F. C.
* * *
Het kollektief arbeidskontrakt in
de Duitse metaalnijverheid
Schmollers Wirtschaftslehre:
Immer wieder folgt neuen
Freiheiten in der Geschichte
neue Bindung".
We staan eerst aan het begin van de tijd,
waarin het standpunt van algehele
ekonomiese vrijheid waar partikulier initiatief
en vrije konkurrentie zulke belangrijke
faktoren van uitmaken tot het verleden zal
behoren. En toch zal er bij weinigen slechts,
omtrent het aanbreken van zulk een aera
twijfel zijn, waar aan alle kanten de nieuwe
geest zich manifesteert, die banden wil en
zekerheid; uit nieuwe machtsverhouding ge
sproten nieuwe machtsverhouding schep
pend.
Duitsland heeft deze moderne ekonomiese
ontwikkeling wel al het sterkst doorgemaakt;
daar tonen handel en industrie, konsentratie
en vastlegging in sterke vorm, waarvan
ons eigen land eerst een schaduw vertoont.
Nog onlangs schreef een medewerker van
de Handelszeitung van het Berliner Tageblatt
(15 Mei 1914) een klacht tegen de voort
schrijdende kartelvorming, die zich in de
textielindustrie voordoet, het bestaan be
dreigend van hen die zich vér willen houden
van de kartelovereenkomst niet alleen, maar
ook van het jonge geslacht, dat zich in deze
tak van bedrijf in de toekomst zou willen
vestigen.
En wijst ook niet het streven naar
minimum-prijsbepaling in de detailhandel, waar
van Mr. J. A. Levy in de Economist
(Jan.-April 1914) melding maakt, erop, dat
de idee, om zich een zekere ondernemers
winst te waarborgen, om de (oneerlike ?)
konkurrentie uit de weg te ruimen, steeds
veld wint ?
Dan ook : de nauwe aaneensluiting van de
Duitse grote banken korten tijd geleden
nog de fusie van de Schaaffhausensche
Bank" en de Deutsche Diskontogesellschaft"
hun medezeggingschap in industriële on
dernemingen ook in ons land geen vreemd
verschijnsel. Dat alles maakt, dat de op
perste leiding van een groot deel der in
dustriële produktie in handen komt van een
betrekkelik klein aantal bankbestuurders en
groot-industriëlen in hun gevolg." 1)
Al meer en meer wordt nauwer aaneen
sluiting verkozen boven vrije konkurrentie,
en wordt vrijwillig afstand gedaan van
brokjes z.g. partikulier initiatief.
Maar indien de handelsgeest van aaneen
sluiting voor de toekomst niet mér ver
wachtte, dan hij in de 19de eeuw door
Gewerbefreiheit" vermocht te verkrijgen,
dan, ongetwijfeld, zou hij deze weg niet
inslaan.
Aan de andere zijde in het bedrijf aan
arbeiderszijde is ook het streven naar ze
kerheid, naar het vastleggen van een minimun
levensonderhoud. Daar wordt door nieuwe
aaneensluiting en nieuwe wettelikheid
geen vrijheid verloren alleen vrijheid ge
wonnen. Daar moet door wettelikheid in de
toekomst vrij-zijn verkregen worden, waar
de 19de eeuw met haar staatsonthouding en
wetteloosheid, dwang en ellende liet bestaan.
Zoo heeft dan het kollektief kontrakt nieuwe
mogelikheid geopend voor het bepalen en
verzekeren van arbeidsvoorwaarden, en door
dit recht en een machtige arbeidersorganizatie
kan zeer veel verkregen worden.
Dat het kollektief kontrakt meer en meer
veld wint, ook in bedrijfstakken, waar de
invoering ervan niet zo gemakkelijk is, blijkt
uit de statistiek van de duitse koll. arbeiders
overeenkomsten 2), voor de metaalindustrie.
Op 31 December 1912 telde de Duitse
metaalnijverheid 1291 koll. kontrakten, met
176.98 bedrijven gesloten, en geldend voor
199.156 personen. Van die 199.156 personen
waren er 110.254 georganizeerd.
Om nu van de verspreiding van het kol
lektief kontrakt in de metaalnijverheid een
overzicht te krijgen, is het nodig, het getal
der arbeiders, door koll. kontrakt gebonden,
te vergelijken met het geheele getal arbei
ders werkzaam in de industrie.
Dit is echter niet geheel zuiver te doen,
daar er voor eind 1912 het tijdstip van
de statistiek der arb. overeenkomsten
geen bedrijfs- en beroepstelling aanwezig
is. De laatste telling had in 1907 plaats.
Volgens die telling waren er werkzaam in
de Duitse metaalnijverheid: 1.641.835 per
sonen.
Op 31 December 1912 waren er 199.156
personen, d.i. 12.1 pCt. met kollektief kon
trakt. Dit percentagecijfer gaat natuurlijk
mank, daar de Duitsche metaalnijverheid
zich na 1907 enorm heeft uitgebreid.
De produktie van ijzer en ijzerwaren, per
hoofd der Duitse bevolking was o.a.
in 1907 209.9 K.G.
1911 237.4 3)
Ongetwijfeld werkte in die industrie in
1912 een veel groter aantal arbeiders, dan
in 1907 werkzaam waren.
Het percentage personen, dat vastgelegde
arbeidsvoorwaarden heeft in de metaalin
dustrie, is nog niet biezonder groot, ofschoon
er een stevige organisatie is.
De mooiste resultaten hebben de grafiese
vakken en de bouwbedrijven: daarop volgt
de kleedingindustrie, die vooral voor het
mannelik gedeelte van zijn arbeiders, 'n groot
aantal kollektieve kontracten heeft.
Nu zijn n in de grafiese vakken n in
de kledingindustrie 'n groot aantal arbeiders
georganiseerd, resp. 93.8 pCt. en 51.9 pCt.
van hen die een koll. kontrakt verkregen;
voor de bouwbedrijven is dat percentage
cijfer 299 pCt.
Dat er dus nog wel andere faktoren mee
spreken bij de mogelikheid om in 'n bedrijf
kollektieve kontrakten af te sluiten, dan de
machtsverhoudingen is duidelik. De aard
van het bedrijf in kwestie is ook van grote
invloed.
In de metaalindustrie kunnen arbeids
overeenkomsten nu eenmaal niet zo
schematies worden vastgesteld als in de bouw
bedrijven, de grafiese vakken, enz. De
produktie is hier biezonder wisselvallig,
door wijziging in de produktiemethoden, de
arbeidsmiddelen, de fabrikatie. Het is moeilik
(daarover zijn het ongeveer alle
vakvereenigingsmannen in de machinebouw eens) lonen
voor bepaalde verrichtingen, stuklonen, door
kollektief kontrakt voor lange tijd vast te
leggen." 4)
Dit is natuurlik volkomen juist; aan de
andere kant mag het verwondering wekken,
dat waar het koll. kontrakt eenmaal door
drong in de Duitse metaalnijverheid, het
overgrote deel een of andere loonbepaling
inhoudt.
Zo hebben 1032 kontrakten bepalingen
voor minimum-uurlonen van geschoolde
arbeiders; het merendeel lag tussen 45 en
55 pf. per uur; 521 kontrakten gaven de
minimum-uurlonen van ongeschoolde arbei
ders, waarvan het grootste deel tussen 35
en 45 pf. lag.
Minimum-weekloon opgaven komen in
veel kleiner aantal voor; wat de geschoolde
arbeiders betreft waren er 39 kontrakten,
waarvan het grootste gedeelte tussen 20 en
30 Mk. wekeliks lag; voor de ongeschoolden
lag het minimum lager en wel tussen 15 en
25 Mk. Daarvoor waren in 't geheel slechts
17 kontrakten. Nog zij hier opgemerkt, dat
deze cijfers slechts het minimum-Ioon weer
geven; het werkelike loon zal in veel ge
vallen hoger liggen.
In 1112 kontrakten wordt melding gemaakt
van loontoeslagen bij overuren, bij
Zondagsen bij nachtarbeid. In de meeste gevallen
was de toeslag 20?50 pCt. boven het ge
wone loon.
De statistiek vermeldt voor 1278 koll.
kontrakten hoe de loonbetaling plaats vindt:
in stukloon of in tijdloon.