De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 5 juli pagina 7

5 juli 1914 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

5 Juli '14. No. 1932 DE AMSTERDAMMER, WEEKB L A D'VO OR NEDERLAND Plechtige herdenking van het'300 jarig bestaan der Groningsche Hoogeschool in de Martinikerk te Groningen, in tegenwoordigheid van Koningin Wilhelmina, Prins Hendrik, leden der Nederl. Regeering en afgevaardigden van buitenlandsche hoogescholen beide in het middenvak vór de Koningin , eeredoctoren en genoodigden llllllltlllllllllltllllllllllllllllllllllllllllllllllMlllllllltlllMIIIIIIIHIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIKIIIIIIIIHIIintllllllllllllllllllllllHIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIMiniII zien in een tentoonstellings-gebouw: het leven, dat al die dingen hun beteekenis .geeft, het karakter ontbreekt. Maar vór die betere meubel-kunst ?door kan dringen, moet zij eerst in ten toonstellingen als deze haar meerder waardigheid bewezen hebben. Zulke ten toonstellingen werken zuiverend. En gezuiverd moet er worden! De ge^ vaarlijkste ondeugd der Duitsche kunste naars lijkt me ten slotte nog hun log en bruut materialisme, die smakelooze passie -voor het zware en massale. Duitschland verkeert in een stadium van heroïek", maar het is een brandkasten-heroïek; en als brandkasten, zoo vervaarlijk, zijn hun meubels. De olifant is een modern .beest," zei me eens een Hollandsch meubel-architect. Dat was een Duitsche gedachte, hoewel de Duitschers zelf zich vooral aan het steigerend-ros-motief" houden, dat men hier honderd-voudig <en in alle grofheids-excessen herhaald ziet. Dat dit volk in zijn zwakkere mo menten terug verlangt naar de verfijnin gen der weeke 18e eeuw, is even be grijpelijk als tragisch. Slechts in n gebouw zien wij het ele gante, het zwierig-sierlijke element tot een fijner kunstzinnigheid veredeld: in het Oos tenrijksche huis. Wat Frankrijk ns was, dat is Oostenrijk den Duitschers. Die Weensche artisten- weten met bijna niets tijna alles te bereiken. Ze bedekken de witte kalk-wanden van een zaaltje met een hooge lambriseering van honderden zacht-kleurige en in smalle biesjes gevatte costuum-prentjes, vlot en geestig gepen seeld, en ze bespannen dan de open zolde ring, waardoor ditzaaltjezijnlichtontvangt, met een gebloemd katoentje: en het ge heel is een verrukking voor het oog! De binnen-plaats van hun gebouw, in prach tig wit, met als enig ornament het hooge, gouden fonteintje in 't midden, blijft voor mij een der mooiste plekjes der geheele tentoonstelling. Hun zalen, meest in een zeer sober zwart-en-wit motief gehouden, hoe voornaam zijn ze van karakter, hoe sierlijk en streng tegelijk \ Hun gebruikskunst, ornamentaal niet zeer rechtzinnig'', heeft toch ook al het losse, fleurige en rijke behouden der persoonlijke fantazie. Zelfs deed men, in 't zoo levens-volle Oostenrijk, een krachtige poging om de volks-kunst", het handwerk" weer aan te wakkeren, trots alle groot-bedrijf... En de resultaten toonen aan, dat dit denkbeeld, voor dat land althans, geen illusie hoeft te zijn. Ze houden er van fijn-geslepen glas werk, grillig en kostbaar, van rijk be werkte zijde, van aardige dames-muiltjes, van fleurig en kleurig batik-werk, van kostbaar leer, van bloemen-bonte baby mutsjes, van het geraffineerde weelde goed der dames. En waarlijk kostelijk op dreef toonen ze zich in hun honder den ceramiek-statuëtjes: een dik amortje, half bedolven onder zijn vracht druiven en bloemen; een zeer schonkige dame, die haar mager vrijertje aan den arm mede sleurt, hem haast verpletterend onder haar zwaarte; veel droomzieke juffertjes; de moeder-passie van een boersche madonna.... Het schijnt eigenlijk een beetje brutaal nu nog en juist hier voor den dag te komen met zulk klein-realistisch en argeloos maaksel. Hoe! zijn er dan geen Egyptenaren, geen Klassici geweest ? Is er dan geen cubisme, geen steigerend-ros-heroïek, geen olifants-modernisme ? Weenen weet van weinig.... Het heeft plezier in dingen van inventie, plezier in spiritueele kunstvaar digheid, plezier in 't lieve leven. Het komt mij voor een wijze daad te zijn geweest van den Duitschen Werkbond, Oostenrijk mee in zijn organisme op te nemen. Indien ooit tusschen beide volksIHMIMIMIIHIlmlIIIMIIHIUIIMI Illf IMIMIIIMUIM IMIIIIH1III Hlllllllllll krachten een samensmelting plaats kon vinden, indien het zware en straffe der Duitschers zich vereenigen kon met 't luchtige, smaakvolle der Oostenrijkers, dan zou niets meer den Duitschen stijl" weerstaan! (Slot volgt) JUST HAVELAAR Naschrift. Doordat ik de drukproef van mijn vorig artikel niet meer zelf heb kunnen nazien, zijn er eenige zettersfantazieën blijven staan: de groote Muthesius heet er Mathesius; een be scheiden dubbelpunt wordt een geest driftig uitroep-teeken enz. Vór Charivarius echter uit zijn landelijke rust ont waakt, wil ik althans dit met nadruk verzekeren: dat de Werkbond-tentoonstelling niet nog oneindig sympathieker" is dan alle wereld-tentoonstellingen, maar mij sympathieker! J. H. Vignet: De Werkbond * * Aandacht en gebrek aan aandacht bij onze 18de eeuwsche schouw burgbezoekers In een artikel, Hoe het toeging in den Hollandschen Schouwburg van de 18de eeuw" 1) (Weekblad van 17 Mei j.l.), is reeds gebleken, dat er in den Schouwburg in vroeger tijd bij de voorstelling, was something rotten in the borough". Evenwel, uit het daar meegedeelde moet Aartshertog Franz Ferdinand, de Oostenrijksche troonopvolger, en zijne gemalin hertogin van Hohenberg, die Zondag te Serajewo werden doodgeschoten, en hunne kinderen De nieuwe Oostenrijksche troonopvolger, aartshertog Karl Franz Joseph, neef van Franz Ferdinand, met zijn gemalin prinses Zita van Bourbon en Parma. men twee zaken vooral niet afleiden: l o. dat op den bak" alleen de aan wan orde schuldigen zich zouden bevonden heb ben: 2o. dat daar of elders, maar zeker niet het minst in de hoogere" spheren geen belangstelling zou bestaan hebben voor hen, die zich daar ginds op de planken, op het tooneel bewogen, of voor wat dezen daar ten gehoore brachten. Eer sproot juist het geschreeuw, ten deele althans, voort uit belangstelling, eene belang stelling nog wel, welke die van de loges zeer dikwijls verre overtrof. En dit was nog ergerlijker, niet zoozeer nog dat gemis aan belangstelling bij de voornamer bezoekers, maar vooral ook de wijze, waarop dit getoond werd door die lieden, van wier betere opvoeding" men anders had mogen verwachten. Men zou zoo willen vragen: Wat doet die dame, nog wel een regentenvrouw, daar in die loge van den schouwburg, wier aan dacht zich heel wat meer concentreert" op haar breikous dan op het tooneel. Tegen over dergelijke onverschilligheid zouden uitroepen ons haast sympathiek worden, als daar van : boven" weerklinken, bij het op treden van een bekend acteur of actrice op het tooneel: Kaik, dat is die Mossieu of die Juffrouw." Deze speulde verleden jaar in Aran en Titus" ('t bekende kijkstuk van Jan de Vos) veur de Moor." Die speulde veur Satterninus", als zoovele blijken im mers, ja van drukke, zeker al te luid ruchtige belangstelling, maar toch van belangstelling, iets wat die ijverige breister van de loge absoluut niet schijnt te kennen. Maar zij was althans niet hinderlijk. Dit waren wel andere toeschouwers in loges of balcons, die niet alleen niet de minste aan dacht schonken aan acteurs en tooneel, maar ook andere personen beletten dit wel te doen. Dat was een gepraat, een gelach, een gebadineer, een geginnegap, onder het spelen zelfs van de zielroerendste" treurspelen. Dit alles werd beschouwd als du bon ton", zooals in het algemeen niet alleen het lachen bij zoo'n treurspel, maar ook het geeuwen onder een klucht dat heette. Iemand als Sara Burgerhart ergerde zich over vier dames, die zoo luid snapten, dat ze duidelijk hoorde, hoe het discours ging over het Pucelint van een coëffure". En dicht daarbij stonden een paar heertjes als een paar malle jongens" (doch 't waren regentenzonen, aanstaande Vaderen des Vaderlands!), die arm in arm de heer lijkste muziek stonden na te lollen en de dames in het voorbijgaan eenige cabriolen" op den koop toe vereerden. Dat was op een concert, doch bij de Comedie" was het niet anders. Een ervaren recensent geeft de jonge actrice, juffrouw Bouchon, die in het stuk de deugdzame Armoede" de rol van Mietje" speelde, den raad, achter de schermen wat minder beweging te maken, of zich zoo ver te retireeren", dat de tegenover haar zijnde dames in de balcons haar niet konden zien, want die hinderlijke snapsters vinden daar door niet weinig gelegenheid om hare petitmaitres te amuseeren, met allerlei zotte remarques, welke door die saletrekeltjes op nog zotter wijs gerespondeerd worden, alles tot groote hindernis van anderen, die als vrienden van de kunst staroogen op 't geen achter de schermen voorvalt." Dezelfde recensent wijst er later op, dat 't publiek de gewoonte had aangenomen van te lachen om alles, wat de een of andere tooneelspeler doet of zegt (zooals meermalen ten opzichte van acteurs, die men meestal zotte karakters zag bekleeden). Zoo heet het van den acteur de Waal, die meestal rollen in het blijspel of de klucht vervulde, dat zijn naam al voldoende was om de menschen te doen lachen, zelfs als hij optrad in de meest tragische momenten van een drama; en krasse staaltjes worden ons daarvan medegedeeld. Natuurlijk kwam zulks den representanten" van een treurspel dikwijls al heel weinig ten goede, 't Wordt hier tevens eene kwestie van smaak, en heel veel lager daarin stond de kerel niet, die van boven af als een donderende jupiterde kwebbelende chique" in de loges, ook minder smaakvol, doch, van zijn (verheven) standpunt begrijpelijk, toebrulde: Houd de bek daar fn die Logie!" En die represen tanten zelf, de spelers, die ergerden zich niet minder aan het publiek en vooral aan dat deel, wat te begrijpen is. En toch was het ongelijk aan twee kanten. Hun aanzienlijke toeschouwers hadden het, die, zooals die jonge regentendochter, ver gezeld door hare kamenier, ibij wijze van tijdpasseering, naar de comedie (die in Amsterdam om 4, te Rotterdam om 5 uur begon) en vandaar naar de Assemblee" gingen, uitsluitend om al de mans" op haar te laten steroogen" en soortgelijke sexegenooten razende dol van spijt" te maken, hoog neerziende natuurlijk op eer biedig nijgende burgerjuffertjes". Ongelijk hadden dezelfden, zooals zoo'n jonge dame, die uit hare afgetrokkenheid van gedachten" alleen zich liet afbrengen, wanneer een galant bij haar kwam zitten, waarop men overluid lachte, een tweede comedie vertoonde. Ongelijk uit het oogpunt van kunst althans had dat groepje jongelui, dat lang getafeld had en nu te roezemoezig zich betoonde; ook die femme entretenue", die met het haar omringend gezelschap veel drukte maakte en gezamenlijk de auteurs met schandelijke namen" beleedigde. Eveneens at Bruidsgezelschap", dat gedurende eene voorstelling veel leven maakte, wat vele jonge kinderen in eene andere loge aanleiding tot navolging gaf. Doch ongelijk had dat publiek ook in z'n wansmaak, die het voornamelijk verzot deed zijn op stukken, waarin kinderen of dieren een rol van eenige beteekenis hadden, of wel de eersten als de laatsten optraden, gelijk b.v. het geval was in het veelopgevoerde stuk de toverijen van Armida", waarvoor heele loges telken keere verhuurd werden om den aap te zien, welke nobele rol door een kind van den acteur Schmit naar waarde vervuld werd, terwijl de heele stad vol was van het aapje in Armida". En als het spel dan afgeloopen was, kwamen heele gezelschappen achter het Tooneel het aapje een visite maken, terwijl de Dames al maar riepen: dat is een lief aapje! Kijk, kijk, wat een aardig aapje, kom hier aapje, kom bij mij!" De arme jongen liep 's avonds om 10 uur nog in zijn apenpakje de complimenten" voor zijn Apeqkuren" in ontvangst te nemen! Pantomimes met dieren erin waren dan ook zeer geliefd. . Doch minder onschuldig uitte zich de wansmaak van het publiek hierin, dat het verdroeg, zelfs toejuichte, wat verkeerd en geen oog had voor, ja afkeurde, wat goed was. Hier komen we op het ongelijk der acteurs, die, sinds Jan Vos, aan allerlei kijkvertooningen gaven, wat ze in eigen kunst te kort kwamen, wetende het publiek daarmee te believen; of ook bulderden als een orkaan en gesticuleerden als Zaansche wind molens"! 2) Vreemdelingen stootten zich daaraan, al wordt anderzijds verklaard, dat men hierin nog het dichtst het voorbeeld volgde van de Franschen, die als de meesters golden op het gebied van het tooneelspel. Gelukkig dat hier te lande de navolging zich hiertoe bepaalde en zich niet uitstrekte tot de zeden en levensbeschouwingen, welke die meesters buiten het tooneel maar al te dikwijls huldigen. Was het dus tenminste begrijpelijk van het eene deel van het z.g. betere" publiek, dat het liever wegbleef van de nationale opvoeringen, op die wijze op de planken gebracht want de moeilijke tijdsomstan digheden (van pl.m. 1750 en later van pl.m. 1780), schoon niet zonder invloed, kunnen dat niet alleen verklaren minder kan dat gelden van het andere deel, dat, als het in den schouwburg kwam, er zich misdroeg door het tooneel den rug toe te keeren, acteurs en actrices te hinderen en ergerlijk gebrek aan smaak aan den dag te leggen, of verder de voorstellingen van Franschen (ook wel van Duitschers en Italianen) de voorkeur gaf, alleen maar oude fout van ons volk, verreweg het meest van de luiden juist van boven af" omdat het van het buitenland was. Want dat dit toch alleen of althans in hoofdzaak het geval was, blijkt wel hieruit, dat het gewoonlijk het Parijsche uitvaagsei van de kunst" was, dat men hier te ge nieten" kreeg, dat optrad met laffe stukken of walgelijke bordeelkluchten, welke, wat misschien nog het ergste was, aanleiding gaven tot talrijke, dergelijke navolgingen, en, niet waar, hoeveel platter, immers meer aangezet, zwaarder opgelegd, klinkt dan zoo'n fijne zedigheid" uit Hollandschen mond. Toch hadden velen, ook op de hoogere rangen, juist daarin smaak. 3) Doch wat zou men eigenlijk, de goeden, de kenners niet te na gesproken, mogen verwachten van een publiek, dat zich be dotten liet, als waarvan Corver op onnavolg bare wijze verhaalt. Hij had met een confrater eene wedden schap aangegaan, om beiden hunne rollen averechts verkeerd en dwars tegen alle reden aan" te spelen; luid handgeklap viel hun toen ten deel; doch toen Corver op 't laatst zijn toon veranderde en wel naar de reden" speelde, ritselde" er geen mensen en het scheen hun (d.i. den toeschouwers) niet aan te gaan." De acteur Brinkman merkte het op: nu speelt gij wel," zei hij tot Corver, maar het eerste van uwe rol hebt gij als een varken gespeeld; wat toon was dat, dien gij sloegt," waarop het ant woord volgde, dat het eene weddenschap geweest was om zich te overtuigen, hoe slecht de stadgenooten hun werk wisten te beoordeelen." Ja*, hernam de ander, ik weet wel, dat wij voor zeer weinig kundigen spelen." En nog langen tijd gingen Corver en zijn confrater voort het publiek" te raljeeren". We zouden misschien geneigd zijn aan dit verhaal minder geloof te schenken, als een Duitsch acteur ons ook niet iets soort gelijks verhaalde: speelde hij verkeerd, dan werd hij toegejuicht, en omgekeerd. Superficieele smaak" van de hoogere standen is dan ook de zachtste klacht, die we van de zijde der acteurs hopren. Wat b.v. nog te denken van toeschouwers, die van pleizier brulden, als zij zagen hoe in een blijspel een tusschenspel gegeven werd, waarin een acteur met zwartsel werd ingezeept, daarna met poeder wit gemaakt, vervolgens met een kleinen houwer" werd geschoren en met een overgroote menigte" water overstelpt; dan nog gekamd met een roskam", terwijl hij, die dat deed, telkens het werktuig op den grond uitklopte en op den vloer trapte, alsof hij ongedierte" doodde. Het zijn juist dergelijke vermakelijke" tooneelen, die evenals de vliegwerken enz. duizenden pnkundigen" trekken, die er met denzelfden ijver heenloopen als de kinderen naar een zoogenaamde rarekiek." Men ziet het en dit artikel heeft dat nog eens nader willen betoonen" aan de artistieke opvoeding" van ons schouwburgpubliek van vór ruim een eeuw viel nog wel wat" te doen. Den Haag Dr.L.M.G. KOOPERBERG 1) De noot, geplaatst bij bedoeld artikel, geldt ook voor dit. 2) En ook wel eens van hunne rol afwe ken, uit onwetendheid of uit anderen hoofde. Ja, er waren er die hunne oorspronkelijkheid meenden te moeten vertoonen door ook geestigheden, of wat daarvoor moest door gaan, te debiteeren, die volstrekt niet tot hunne rol behoorden, maar eigenmachtig er maar aangepast werden. 3) In blijspelen schiep men meer behagen dan in treurspelen. Zelfs bij de opvoering van Achilles", dat toch voor een meester stuk gold, waarin de acteur Punt uitblonk, werd er over geklaagd, dat de menschen niet allen attent waren, maar een gezelschap gedurig badineerde, zoodat het moedwillig de schoonste passages zich liet ontglippen, aanstoot gaf aan de oplettende aanschouwers en de speelers hinderde.". Nog was er wel eens aanleiding om zeker jong heertje of juffrouwtje met de garde" van Sinterklaas te dreigen, als zij zich niet stilhielden. m *v *3f 4F Het verwaarloosde huisgezin Neen, gij verwaarloost niet 't gezin, Al loopt gij winkel uit en in, Om zeven blouses uit te zoeken en een hoed; En als g' uw dagen geeft aan allerlei bezoekjes Die zonder nut zijn, knabb'lend op uw koekjes, En avonden aan whist, wie vindt dat dan niet goed ? Maar gaat ge soms een uur of twee Naar een vergadering, ach! o wee! 't^Is man en huis en kind, waar gij bij wezen moest. En een kwartiertje of een uur Om te gaan stemmen kost u duur, 't Gezin zou bij uw thuiskomst zijn verwoest! (Mij toegezonden door een Suffragist) N. MANSFELDT?DE W. H.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl